Evaluatie onderwijssyteem ESE: Jaarplansysteem & Nominaal = Normaal

Page 1

ERASMUS SCHOOL OF ECONOMICS

EVALUATIE VAN HET ONDERWIJSSYSTEEM ESE: JAARPLANSYSTEEM & NOMINAAL = NORMAAL April 2014


Evaluatie van het Onderwijssysteem ESE: Jaarplansysteem & Nominaal = Normaal

Opleidingsmanagement ESE April 2014

1


Inleiding Nadat de Erasmus School of Economics in september 2007 het Jaarplansysteem (JPS) heeft ingevoerd in al haar initiële opleidingen, ging in 2012 ‘Nominaal is Normaal’ (N=N) van start. Onder het Jaarplansysteem vielen onder andere al de kleinschalige practicumgroepen, de mogelijkheid tot compensatie en het sequentiële onderwijssysteem in vijf blokken. Op deze manier wilde het JPS studenten prikkelen tot regelmatig studeren en ze met zo min mogelijk ballast aan niet behaalde vakken van het ene bachelorjaar naar het volgende laten doorstromen. N=N kan gezien worden als het sluitstuk van het Jaarplansysteem. De doelstelling van N=N was en is dat minimaal het eerste jaar in een keer wordt afgesloten binnen een cultuur waarin nominaal studeren de norm is. Om dit te bewerkstelligen is een bindend studieadvies van 60 credits van kracht geworden. Zowel het JPS als N=N zijn zodanig ontworpen dat procrastinatie van de studie-inspanningen door studenten zoveel mogelijk wordt ontmoedigd. Uitgangspunt daarbij is een gelijkblijvend bachelor 1-rendement en een stijging van het post BSA-rendement na drie jaar. Op dit moment heeft het eerste cohort de bachelor-1 (B-1) onder N=N voltooid. Na de tussenevaluatie in 2009 is nu een goed moment om opnieuw de balans op te maken wat betreft het huidige onderwijssysteem. Daarbij moeten we beseffen dat het bindend studieadvies van 60 credits slechts sinds 2012 wordt gehanteerd. Er zullen hierdoor nog geen uitspraken mogelijk zijn over de stijging van het post BSA-rendement na de invoering van N=N. Wel kan er gekeken worden naar het BSA-rendement en de ontwikkelingen sinds de invoering van het JPS in 2007. Hoe ervaren docenten en studenten ons huidige onderwijssysteem? Wat kunnen we concluderen uit de evaluaties en de beschikbare informatie over de studievoortgang? Om deze vragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van de reguliere managementinformatie uit de onderwijsstatistieken. Aan het studenttevredenheidsonderzoek 2012-2013 zijn vragen toegevoegd die specifiek gaan over aspecten van het JPS. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de docenten uit de bachelor-1 (B-1) en de bachelor-2 (B-2) na afloop van het eerste academisch jaar onder N=N. Ook zijn de opleidingscommissies gevraagd om input. Opmerkingen en aanbevelingen die door hen zijn ingebracht, zijn verwerkt in deze evaluatie. Tot slot is er input geleverd door de het Onderwijs Service Centrum (OSC). De doelstelling is drieledig. In de eerste plaats wordt de stand van zaken geschetst met betrekking tot het onderwijs aan de ESE. In de tweede plaats wordt op basis van deze informatie een aantal aanbevelingen geformuleerd. In de derde plaats zal de evaluatie input opleveren ten behoeve van de externe accreditatieronde die in 2015 zal plaatsvinden. De opbouw van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 1 start met een korte beschrijving van het onderwijssysteem. Hoofdstuk 2 schetst de stand van zaken met betrekking tot het onderwijs. De conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 3 sluiten dit rapport af.

2


Hoofdstuk 1: Onderwijs aan de Erasmus School of Economics De vormgeving van het onderwijs aan de ESE wordt sinds de invoering van het Jaarplansysteem gekenmerkt door studievormen die regelmatig studeren bevorderen. De doelstelling is om studenten actief te laten deelnemen aan de onderwijsactiviteiten en zo nominaal studeren te bevorderen. Onderstaande aspecten van het onderwijssysteem zijn kenmerkend voor het jaarplansysteem en zijn ingevoerd om deze doelstellingen te behalen.

1.1 Onderwijskalender in 5 blokken Vanuit onderwijskundig onderzoek is de gedachte ontstaan dat de leerprestaties van studenten verbeteren wanneer vakken zoveel mogelijk sequentieel in plaats van parallel worden geprogrammeerd. In het oude trimestersysteem werden vijf vakken tegelijkertijd aangeboden. Sinds de invoering van het Jaarplansysteem in 2007 is dit teruggebracht tot twee vakken in de B-1 en B-2 en maximaal drie vakken in latere studiefasen. In de B-1 en B-2 van Economie & Bedrijfseconomie wordt in elk van de vijf blokken een economisch hoofdvak en een steunvak geprogrammeerd. Een uitvloeisel van deze jaarindeling is dat vakken in 4 credits of in veelvouden daarvan worden aangeboden. In de B-1 en B-2 worden de hoofdvakken in 8 credits aangeboden en de steunvakken in 4 credits. In de B-3 en de master is de reguliere vakomvang 4 credits. Uitzonderingen daarop zijn de seminars, de minoren (12 credits) en de scripties (8 en 16 credits voor respectievelijk de BSc- en de MSc-thesis). Bij de opleiding Econometrie & Operationele Research is ervoor gekozen (op verzoek van de opleidingscommissie) om de 8-credit vakken te beperken tot de economische hoofdvakken en het statistiek- en wiskundeonderwijs te geven in vakken van 4 credits. Gedurende de B-1 en B-2 volgen studenten Econometrie daarom maximaal drie vakken naast elkaar.

1.2 Practicumonderwijs in de B-1 en B-2 Om de sociale cohesie binnen de studentenpopulatie te versterken, het contact tussen studenten en docenten te bevorderen en meer mogelijkheden te bieden tot interactief onderwijs, is de groepsgrootte in de B-1 en B-2 practica maximaal 30 studenten. De aanwezigheid bij de practica is tevens verplicht gesteld: studenten dienen bij minimaal 70% van de practica aanwezig te zijn. Daarnaast worden bij een aantal vakken de practica gebruikt voor het maken van opdrachten en toetsen, waarmee een deel van het eindcijfer kan worden behaald. De bachelorpractica vormen dan ook een belangrijk onderdeel van het onderwijs aan de faculteit.

1.3 Tentamen- en compensatieregeling In de B-1 en B-2 is de hoeveelheid herkansingen gelimiteerd tot jaarlijks drie per studiefase. Het beperken van de herkansingsmogelijkheden beoogt uitstelgedrag bij studenten en versnippering van studietijd over veel tentamenmomenten tegen te gaan. Deze reductie gaat samen met compensatiemogelijkheden. In de examenregeling zijn de vakken uit de B-1 en B-2 ingedeeld in drie clusters. Binnen elk cluster mag één vijf worden gecompenseerd. Deze compensatoire toetsregeling stimuleert ook dat studenten zonder bagage uit een vorig studiejaar kunnen doorstromen naar het volgende jaar.

1.4 Gebruik van tussentoetsen of opdrachten in de B-1 en B-2. Via tussentoetsen of opdrachten wordt de student gestimuleerd de stof regelmatig bij te houden. Tussentijdse toetsing verkleint tevens de afhankelijkheid van één toetsmoment en stimuleert 3


variatie in toetsvormen. Tussentoetsen of opdrachten maken in de regel tussen de 10% en 30% van het eindcijfer uit.

1.5 Gebruik ICT Binnen het onderwijs van de ESE wordt ICT voornamelijk gebruikt voor twee soorten activiteiten. Ten eerste wordt er gebruik gemaakt van Maple TA en ALEKS om digitaal toetsen te kunnen afnemen. Hierbij kan gedacht worden aan tussentoetsen, afsluitende tentamens, maar ook aan de zomertoets Wiskunde voor aankomende studenten. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van webcasts, waarbij aanvullende informatie in de vorm van filmpjes online wordt aangeboden als extra ondersteuning naast hoorcolleges en practicumgroepen.

1.6 BSA-norm Doelstelling van N=N is het in één keer afsluiten van het eerste jaar, uiteindelijk leidend tot minder vertraging en het sneller afronden van de bachelor. Hiertoe is de norm voor een positief bindend studieadvies per september 2012 verhoogd van 40 naar 60 credits.

1.7 Studiebegeleiding Studiebegeleiding wordt verzorgd vanuit het mentoraat en de studieadviseurs. Iedere B-1 student maakt deel uit van een mentorgroep van maximaal 15 studenten. Binnen het mentoraat wordt aan de hand van actuele lesstof gewerkt aan het ‘leren studeren’. Door middel van activerende werkvormen als presentaties en discussies worden nieuwe studenten gestimuleerd tot een actieve studiehouding en worden benodigde competenties ontwikkeld. Studieadviseurs zijn beschikbaar voor vragen en verdere begeleiding op het gebied van bijvoorbeeld effectief studeren, plannen, persoonlijke problemen, studiekeuze en functiebeperking. De begeleiding van studenten in blok 1 en 2 van B-1 is sinds de invoering van de hogere BSA-norm geïntensiveerd. Zo wordt er onder andere na beide blokken door mentoren en studieadviseurs individueel gesproken met studenten over hun resultaten, studiemotivatie en eventuele alternatieven.

4


Hoodstuk 2: Stand van zaken Reflectie op de onderwijskwaliteit en de studeerbaarheid van de verschillende programma’s is als onderdeel van de facultaire kwaliteitszorg stevig verankerd binnen de ESE. Voor deze evaluatie zijn er gesprekken gevoerd met docenten uit de B-1 en B-2, zijn er na het eerste jaar N=N extra vragen gesteld in het studenttevredenheidsonderzoek en hebben de opleidingscommissies en het Onderwijs Service Centrum (OSC) input geleverd. Gecombineerd met de gegevens uit de onderwijsstatistieken wordt op basis van deze informatie om te beginnen de onderwijskwaliteit besproken. Vervolgens wordt stilgestaan bij de haalbaarheid van het programma en de inspanning zoals die wordt geleverd door studenten. Tot slot wordt er in kaart gebracht in hoeverre deze aspecten hun weerslag hebben op studiesucces door naar het rendement te kijken. Vergelijkingen tussen meerdere academische jaren zullen plaatsvinden op basis van de gegevens over de opleidingen (Fiscale) Economie, IBEB en Econometrie, aangezien onze International Bachelor Econometrics en BSc2 pas in 2012 van start zijn gegaan en de benodigde gegevens daarmee nog ontbreken.

2.1 Onderwijskwaliteit 2.1.1 Docentscores De afgelopen jaren laten de docentscores een stabiel beeld zien. In tabel 1 is een overzicht te vinden van de verdeling van de docentscores over de verschillende jaren sinds de invoering van het JPS. In 2006-2007, voor de invoering van het JPS, is nog te zien dat de hoeveelheid matige beoordelingen hoger is dan de hoeveelheid zeer goede beoordelingen en vrijwel net zo hoog als de hoeveelheid goede beoordelingen. Vanaf de invoering van het JPS is dit echter niet meer voorgekomen en vallen tussen de 70%-75% van de beoordelingen in de categorieën ‘goed’ en ‘zeer goed’. Tabel 1: Gemiddelde docentscores voor hoorcolleges, gescoord op een 5-puntsschaal.

Jaar 2006 – 2007

Onvoldoende (score 0-3) 41 (11%)

Matig (score 3-3,5) 119 (31%)

Goed (score 3,5-4) 128 (33%)

Zeer Goed (score 4-5) 100 (26%)

Totaal 388 (100%)

2007 – 2008

30 (8%)

79 (21%)

154 (40%)

121 (32%)

384 (100%)

2008 – 2009

43 (10%)

74 (18%)

160 (39%)

135 (33%)

412 (100%)

2009 – 2010

41 (11%)

65 (17%)

148 (38%)

135 (35%)

389 (100%)

2010 – 2011

28 (7%)

71 (18%)

148 (37%)

153 (38%)

400 (100%)

2011 – 2012

21 (5%)

78 (19%)

128 (32%)

176 (44%)

403 (100%)

2012 – 2013

38 (9%)

74 (18%)

152 (36%)

155 (37%)

419 (100%)

Uit de gesprekken met docenten komt naar voren dat student-assistenten over het algemeen zeer gemotiveerd zijn wat betreft het verzorgen van onderwijs. Docenten zijn enthousiast over de kwaliteit van de lessen die door hen worden verzorgd. PhD-studenten lijken niet in alle gevallen evenveel affiniteit te hebben met onderwijs. Zij kunnen volgens docenten soms ook meer van studenten vragen dan studenten aankunnen. Hierbij gaat het om het managen van verwachtingen. 5


PhD-studenten worden vaak minder goed geëvalueerd. Docenten vinden het gezien bovenstaande opmerkelijk dat PhD-studenten op dit moment geen didactische training krijgen. De evaluaties door studenten lijken deze bevindingen te ondersteunen. Student-assistenten worden over het algemeen hoger gewaardeerd dan PhD studenten (zie figuur 1).

Gemiddelde docentscores voor student-assistenten (SA) en PhDstudenten 4,20 4,10 4,00 3,90 3,80 3,70 3,60 3,50 3,40 3,30 3,20 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 Gem - SA

Gem - PhD

Figuur 1: Gemiddelde docentscores voor student-assistenten en PhD-studenten

2.1.2 Waardering voor vakken en onderwijsvormen Studenten lijken op basis van bovenstaande informatie dus positief te zijn over de hoorcolleges. Wel geven de docenten uit de B-1 en B-2 aan dat de opkomst bij hoorcolleges vaak aan de lage kant is. De invloed van N=N hierop is onduidelijk. Bij sommige vakken lijkt de opkomst bij hoorcolleges hoger sinds N=N, bij sommige lager. Op basis hiervan lijkt N=N geen duidelijke invloed te hebben op de opkomst. Docenten geven verder aan de hoorcolleges wel een belangrijke, niet te missen, onderwijsvorm te vinden. De informatie uit het studenttevredenheidsonderzoek laat zien dat studenten zich bij deze mening aansluiten. Een meerderheid van ruim 74% van de studenten geeft aan dat de combinatie van colleges, practica, vaardigheden en seminars hen ondersteunt om actief en regelmatig te studeren. Verder geeft 68% aan beter te studeren wanneer er meerdere keren tijdens een blok getoetst wordt zoals nu het geval is door het inzetten van opdrachten en tussentoetsen. De opleidingscommissie Fiscale Economie (OLC Fiscale Economie) is ook van mening dat het huidige onderwijssysteem bijdraagt aan het voorkomen van uitstelgedrag. “De commissie heeft verder zonder meer de indruk dat studenten die regelmatig studeren en daarmee dus ook goed voorbereid op hoorcolleges en practica komen, zonder problemen het eerste jaar moeten kunnen halen”. Wat betreft het sequentiële blokkensysteem geeft de opleidingscommissie Econometrie (OLC Econometrie) aan dat de blokken van zeven weken door de korte verwerkingstijd wel zorgen voor beperkte mogelijkheden tot de vereiste diepere bezinking. Zij geeft ook aan dat het strakke onderwijssysteem past bij het eerste jaar, maar dat de korte blokken soms knellend zijn in latere 6


jaren, bijvoorbeeld bij de werkcolleges. De OLC Econometrie heeft de indruk dat studenten uitgeput raken door de snelle blokopvolgingen en dat een korte pauze tussen blok 3 en 4 (of blok 4 en 5) zou helpen om ze voldoende scherp te houden. De opleidingscommissie Economie (OLC Economie) sluit zich hierbij aan. Zij adviseert om een onderwijsvrije week tussen blok 3 en blok 4 in te stellen. Wanneer gekeken wordt naar de uitkomsten van het studenttevredenheidsonderzoek, zijn studenten zelf over het algemeen positief over het blokkensysteem. Van de studenten geeft 76% aan dat het blokkensysteem hen helpt regelmatig te studeren. Vakscores Dat het onderwijs over het algemeen positief gewaardeerd wordt door studenten, is terug te zien in een stijgende lijn van de vakscores. In tabel 2 is een overzicht terug te vinden van de waardering van studenten voor de aangeboden vakken voor en na de invoering van het JPS en N=N. Tabel 2: Gemiddelde waardering voor aangeboden vakken, gescoord op een 5 puntsschaal.

Jaar 2012 - 2013 2011 - 2012 2010 - 2011 2009 - 2010 2008 - 2009 2007 - 2008 2006 - 2007

Gemiddelde vakscore 3.95 4.03 3.98 3.90 3.90 3.84 3.83

Aantal 267 244 252 255 273 250 254

Na de invoering van het JPS in 2007 is te zien dat vakken positiever gewaardeerd worden. Deze waardering loopt iets terug na de invoering van N=N. Wanneer echter specifiek naar de vakscores van de B-1 wordt gekeken (waar N=N tot veranderingen heeft geleid), is te zien dat deze vakscores in vergelijking met voorgaande jaren wel zijn gestegen in 2012-2013 (zie figuur 2). De lichte terugval lijkt daarmee los te staan van de invoering van N=N.

Gemiddelde vakscore bachelor 1 4,10 4,00 3,90 3,80 3,70 3,60 3,50 2006 2007

2007 2008

2008 2009

2009 2010

2010 2011

2011 2012

2012 2013

Figuur 2: Gemiddelde vakscore bachelor-1, gescoord op een 5-puntsschaal.

7


Bij de invoering van het JPS is bij (Fiscale) Economie en IBEB gekozen voor een onderwijsprogramma dat bestaat uit een combinatie van 4-credits en 8-credits vakken (per blok een vak van 4 credits en een vak van 8 credits). De nieuwe 8-credits vakken kwamen over het algemeen tot stand door het combineren van twee 4-credits vakken. De OLC Economie geeft hierover aan dat er wellicht niet te strikt moet worden vastgehouden aan twee vakken per blok: een van 4 credits en een van 8 credits. Wanneer de inhoud zich beter leent voor drie vakken van 4 credits, dan is dit wellicht natuurlijker om aan te houden. Wanneer naar het huidige onderwijsaanbod wordt gekeken, valt op te merken dat de meeste van de 8 credits vakken zich in de loop der jaren wel hebben ontwikkeld tot één vak waarin geen duidelijke splitsing meer terug te vinden is. Uitzonderingen hierop zijn Boekhouden & Cost Accounting, Toegepaste Micro-economie, Methoden & Technieken en Intermediate Accounting. Vooral wat betreft de Accountancy vakken worden in de vakevaluaties opmerkingen gemaakt over de opbouw van het vak. Dit is in mindere mate het geval voor Toegepaste Micro-economie en Methoden & Technieken. Wat betreft Boekhouden & Cost Accounting is ook gekeken naar de voorganger Inleiding Accounting. Bij Inleiding Accounting wordt in de vakevaluaties al aangegeven dat het duidelijk om twee vakken gaat en dat dit moeilijkheden geeft bij het leren. Helaas zijn deze bezwaren bij het ‘nieuwe’ vak Boekhouden & Cost Accounting wederom terug te vinden. Het opdelen in verschillende deelgebieden werkt soms verwarrend en gaat voor sommige studenten ten koste van het overzicht en de studeerbaarheid van het vak. De moeilijkheden die studenten rapporteren in de vakevaluaties lijken betrekking te hebben op een aantal specifieke vakken en niet op het concept van 8-credits vakken in het algemeen. Aanwezigheidsverplichting Wat betreft de vakken en onderwijsvormen wordt over het algemeen positief geoordeeld door studenten. Wel is er sprake van uiteenlopende meningen wanneer het gaat om de aanwezigheidsverplichting voor practica (zie figuur 3). Hoewel een meerderheid positief is over de aanwezigheidsverplichting, geeft het overall beeld aan dat een aanzienlijk gedeelte van de studenten deze mening niet deelt.

8


"Het is goed dat de practica in bachelor-1 en bachelor-2 verplicht zijn." 140 120 100 80 60 40 20 0 Strongly Disagree

Disagree

Neither Agree nor Disagree

Agree

Strongly Agree

Not Applicable

Figuur 3: Verdeling van de scores van studenten op de vraag of men positief is over de aanwezigheidsverplichting.

Deze ambivalentie hoor je ook terug bij de docenten uit de B-1 en B-2. De vrijstelling voor studenten die de B-1 in een keer halen met een cijfergemiddelde van 7 of hoger, werkt volgens sommige docenten averechts. Hierdoor zitten vaak alleen de slechte studenten (verplicht) in de practicumgroepen. Volgens andere docenten komen juist de goede studenten (met een vrijstelling) alsnog altijd naar de practica. De aanwezigheidsverplichting heeft volgens sommige docenten ook een negatief effect op vakevaluaties. Verder zouden studenten bij Econometrie veel moeten oefenen. Hierdoor zijn ze, ook zonder aanwezigheidsplicht, geneigd naar de practica te komen. De aanwezigheidsplicht heeft voor deze studenten dus minder effect. Tot slot zouden docenten vervelende studenten vaker weg moeten sturen bij practica. Wanneer een student niet voldoet aan de aanwezigheidsverplichting kan deze echter geen positief BSA meer verkrijgen. Hierdoor zouden veel student-assistenten het lastig vinden studenten weg te sturen. Hoewel veel docenten voor afschaffing van de aanwezigheidsplicht zijn, ziet men wel de functie ervan in B-1. Hier draagt de aanwezigheidsplicht bij aan het vormen van effectieve studiegewoontes (participatie aan onderwijsactiviteiten) van studenten die bijdragen aan hun studiesucces. De OLC Fiscale Economie sluit zich aan bij deze overwegingen. Zij geeft aan dat de aanwezigheidsplicht in B-1 bijdraagt aan het vormen van een goede studieattitude. Na de B-1 zou een student zich deze studieattitude echter voldoende eigen moeten hebben gemaakt om meer verantwoordelijkheid aan te kunnen in B-2. Wanneer studenten voldoende doordrongen zijn van het belang van regelmatig studeren zou het vervolgens intrinsieke motivatie moeten zijn die maakt dat zij colleges bijwonen. De OLC Fiscale Economie pleit er daarom voor om de aanwezigheidsplicht in B-2 te laten vallen. De OLC Economie ondersteunt dit voorstel. Wel waarschuwt zij dat studenten in dat geval kunnen deelnemen aan andere practicumgroepen dan waarvoor zij zich hebben ingeschreven. Dit kan resulteren in lege groepen om 9.00u. ’s ochtends en te volle groepen om 11.00u. en 13.00u..

9


2.2 Haalbaarheid en inspanning 2.2.1. Nominaal is Normaal De OLC Fiscale Economie geeft aan dat zij geen signalen heeft opgevangen dat de verhoging van de BSA norm naar 60 credits tot onoverkomelijke problemen zou hebben geleid. Zij is van mening dat deze verhoogde BSA-norm met beleid is toegepast en een positief effect heeft op het nominaal studeren van studenten. De OLC Econometrie geeft aan dat N=N goed past in het eerste jaar, maar dat zij wel zorgen heeft over het schoolse karakter en het feit dat dit een onwenselijk schoolse studiehouding van studenten in de hand kan werken. Docenten uit de B-1 en de B-2 geven aan dat internationale studenten slecht presteerden in blok 1 (2012). Zij leken niet direct door te hebben hoeveel werk er van ze gevraagd werd. Docenten pleiten voor aandacht hiervoor bij marketing en voorlichtingsactiviteiten. Verder hebben zij de indruk dat studenten onder N=N meer stress ervaren. Dit uit zich in meer kritiek op tentamens en meer discussies tussen studenten en docenten over het behaalde cijfer. De examencommissie merkt ook op dat er vaker gevraagd wordt om een herbeoordeling van het tentamencijfer. Aangezien de voortgangseisen strenger zijn geworden (BSA van 60cr, B-1 en B-2 afgerond voor toegang tot de werkcolleges, harde knip Ba/Ma) is het belang voor studenten om zo nominaal mogelijk te studeren groter. Wanneer een tentamen net niet is behaald (of wanneer er net geen compensabel resultaat is behaald), vinden studenten steeds vaker de weg naar de examencommissie om een herbeoordeling te vragen. De praktijk leert dat een herziening van het cijfer vrijwel nooit wordt toegekend. Het effect van N=N is ook terug te zien in het aantal beroepszaken dat gevoerd wordt over het negatief BSA. In onderstaand overzicht is te zien dat het aantal zaken over BSA dit jaar verviervoudigd is. Studenten kiezen vaker de weg van beroep, omdat zij het gevoel hebben dat zij al veel hebben geĂŻnvesteerd in de studie. Wanneer een student niet had voldaan aan het BSA van 40 credits (bijvoorbeeld 32 credits gehaald), was de prikkel om beroep in te dienen minder groot dan wanneer aan de norm van 60 credits moet worden voldaan en er bijvoorbeeld 52 credits zijn behaald. In het laatste geval heerst het gevoel ‘Ik ben er bijna’ veel sterker. Hierbij valt op te merken dat er weliswaar sprake is van een stijging in 2013, maar dat het eerder is voorgekomen dat er in een academisch jaar meer beroepszaken gevoerd werden dan in andere jaren.

Tabel 3: De hoeveelheid beroepszaken bij een negatief BSA

Totaal per jaar

2013

2012

2011

2010

2009

2008

Aantal

19*

5

5

10

6

22

* Van deze beroepszaken zijn er 5 ingetrokken, 11 geschikt, 2 ongegrond verklaard en 1 gegrond verklaard.

Wanneer gekeken wordt naar de studie-inspanning van studenten, vertaalt de verhoogde druk in B-1 zich niet per definitie in een hogere hoeveelheid uren die aan de studie wordt besteed (zie figuur 4). Alleen bij IBEB is er sprake van een lichte stijging van nog geen uur per week in 2012 ten opzichte van 2011. Voor Economie geldt dat studenten gemiddeld drie uur minder aan de studie besteedden. 10


Voor Econometrie is er sprake van een daling van bijna vijf uur per week. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat studenten na afloop van een vak een globale schatting geven over de gestudeerde uren gedurende het gehele blok en het hier dus geen nauwkeurige schatting betreft.

Gemiddeld aantal uur per week

Gemiddelde Tijdsbesteding 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0

2007-2008

2008-2009

Economie

2009-2010

IBEB

2010-2011

2011-2012

2012-2013

Econometrie

Figuur 4: Gemiddelde hoeveelheid gestudeerde uren per week in bachelor-1.

Wanneer de cohorten 2010-2012 met elkaar worden vergeleken, is wel is te zien dat studenten op een andere manier gebruik maken van de herkansingsmogelijkheden. In figuur 5 is op de x-as de hoeveelheid behaalde punten voor de herkansingen te vinden en op de y-as de hoeveelheid punten die behaald is met herkansingen. Ten tijde van het BSA van 40 credits behaalden studenten die de herkansingsronde ingingen met 28 studiepunten vervolgens dertien studiepunten in de herkansingen, waarmee ze gemiddeld genomen net aan de oude BSA-norm voldeden. Ook studenten die begonnen met 32-36 punten, haalden met hun herkansingen net de minimumeis. Opvallend genoeg presteerden onder het oude regime studenten die met 40 studiepunten aan de herkansingen begonnen slechter dan de groep tussen de 28 en 36 punten. De druk was er blijkbaar vanaf en de inspanning daalde. Toch moest deze groep op grond van de studieprestaties gedurende het collegejaar in staat worden geacht om beter te presteren. Dat doen ze dan ook als de lat hoger wordt gelegd. Tussen de 32 en 48 studiepunten gaapt een groot gat tussen de twee lijnen. Studenten halen blijkbaar beduidend meer uit de herkansingsronde wanneer ze onder druk worden gezet om te presteren.

11


Studiepunten behaald met herkansingen

Behaalde studiepunten voor- en na de herkansingen 20,0 18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 0

4

8

12

16

20

24

28

32

36

40

44

48

52

56

60

Studiepunten behaald voor herkansingen BSA=40 credits

BSA=60 credits

Figuur 5: De hoeveelheid behaalde studiepunten voor- en tijdens de herkansingen, uitgesplitst voor de cohorten 2009-2010 (BSA=40) en het cohort 2012 (BSA=60).

Aanwezigheid bij practica en tentamens Vanuit de filosofie van N=N wordt verwacht dat het nominaal studeren positieve effecten heeft op de studievoortgang in latere jaren. Doordat er geen achterstanden zijn uit voorgaande jaren, is er meer gelegenheid om zich te richten op de vakken uit het huidige studiejaar. De verwachting is dat hierdoor minder studenten niet op komen dagen bij tentamens uit bachelor-2. Gezien het feit dat N=N in 2012 van start is gegaan, is in figuur 6 de opkomst bij tentamens uit blok 1 en 2 van de B-2 vergeleken voor de cohorten 2010-2012. De figuur toont dat er in 2013 inderdaad een lichte daling te zien is van NO’s (niet komen opdagen bij het tentamen) wat betreft B-2 vakken in blok 1 en 2. Dit onderschrijft de verwachting dat studenten die onder N=N zijn gestart meer ruimte hebben om hun tweedejaars vakken te halen doordat ze geen achterstanden hebben uit het eerste jaar. Het gaat slechts om een lichte daling, maar deze impliceert dat studenten meer geneigd zijn gebruik te maken van de tentamenmogelijkheden die worden aangeboden. Opvallend is wel dat de hoeveelheid studenten die niet komt opdagen bij het tentamen in B-1 is gestegen. Wellicht heeft dit te maken met een groter aantal studenten dat vroeg in het jaar er al voor kiest om te stoppen of er tegenaan loopt dat het halen van een positief bindend studieadvies niet haalbaar gaat zijn. Gezien de duidelijke en hoge norm die gehaald dient te worden, is in vergelijking met eerdere jaren onder N=N namelijk voor meer studenten al vroeger in het jaar een inschatting te maken over de haalbaarheid van studiesucces.

12


NO's in blok 1 en 2 van bachelor-1 en bachelor-2 10,00% 9,00% 8,00% 7,00% 6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% 0,00% 2010

2011

2012

B1-NO

2013

B2-NO

Figuur 6: Het percentage aan NO’s (niet op komen dagen bij tentamen) in blok 1 en 2 van bachelor-1 en bachelor-2.

In tabel 4 is te zien dat de hoeveelheid binnengekomen verzoeken bij de examencommissie in 2012 gelijk was aan 2011. Opmerkelijk is het feit dat de hoeveelheid verzoeken duidelijk is toegenomen wanneer 2013 wordt vergeleken met 2012. Er zijn meer verzoeken toegekend en afgewezen, maar vooral ook veel verzoeken retour verzonden. Verzoeken worden retour gestuurd wanneer de student voor aanvang of tijdens het vak al een verzoek indient. Studenten lijken meer de behoefte te voelen om vroegtijdig en voor wijd uitlopende onderwerpen ‘voor de zekerheid’ verzoeken in te dienen bij de examencommissie. Hieruit blijkt wellicht dat zij meer druk ervaren om te voldoen aan de verplichtingen. De totale hoeveelheid verzoeken in verhouding tot de totale studentenpopulatie in B-1 en B-2 toont echter dat nog steeds slechts een klein percentage van de studenten zich genoodzaakt ziet een verzoek in te dienen. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de absolute hoeveelheid studenten hoger was in 2013.

13


Tabel 4: De hoeveelheid binnengekomen verzoeken bij de examencommissie betreffende vakverplichtingen in bachelor1 en bachelor-2.

Besluit Toegekend Afgewezen Anders (m.n. retour)** Totaal

2007* 2 6 7 15

2008 15 22 7 44

2009 34 39 4 77

2010 17 28 4 49

2011 26 31 7 64

2012 33 26 5 64

Δ t.o.v. 2011 +27% -16% -29% 0%

2013 44 46 21 111

Δ t.o.v. 2012 +33% +77% +320% +73%

* Uitsluitend de maanden september – december. ** Verzoeken worden retour gestuurd wanneer de student voor aanvang of tijdens het vak al een verzoek indient. Wanneer het tentamen heeft plaatsgevonden, kan de student het verzoek opnieuw indienen.

Over het geheel gezien wordt door de examencommissie een toename in het aantal verzoeken opgemerkt. Naast de grotere hoeveelheid verzoeken betreffende het bindend studieadvies, de geldigheid van tentamens, verplichte practica en extra hertentamens wordt deze toename echter ook verklaard door verzoeken betreffende de geldigheid van mastervakken. 2.2.2 Tentamens en slagingspercentages Naast de verwachte positieve effecten op de opkomst bij tentamens, verwachten we door de vergrote focus op de vakken uit de B-2 ook groter studiesucces in B-2. Ook hier is weer gekeken naar de cohorten 2010-2012. Wanneer in figuur 7 gekeken wordt naar het percentage studenten dat alle vakken succesvol heeft afgesloten (24 credits), dan is inderdaad duidelijk een positieve lijn te zien.

Behaalde credits blok 1 en 2, bachelor 2* 60,00% 50,00% 40,00% 2010

30,00%

2011 2012

20,00% 10,00% 0,00% 0

4

8

12

16

20

24

*Studenten met persoonlijke omstandigheden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat zij wellicht nog verplichtingen hebben in blok 1 en blok 2 en andere factoren van invloed kunnen zijn op hun studieresultaten. Figuur 7: De hoeveelheid behaalde credits in blok 1 en 2 van bachelor 2.

Wanneer naar deze slagingspercentages wordt gekeken voor de afzonderlijke opleidingen, is te zien dat de hoeveelheid studenten binnen Economie, IBEB, Fiscale Economie en Econometrie die 24 credits heeft behaald voor het cohort van 2012 respectievelijk met 15,5%, 15,6 %, 14% en 3,5% is gestegen ten opzichte van het cohort van 2011.

14


Op het moment dat tentamens niet gehaald zijn, is er de mogelijkheid om deze te herkansen aan het einde van het jaar. Voor de B-1 en B-2 zijn deze hertentamens gelimiteerd tot drie. Docenten geven aan dat er soms weinig tijd is tussen de laatste les en het tentamen. Hetzelfde geldt voor het einde van blok 5 en de hertentamens en de hertentamens onderling. Dit geeft studenten beperkt de tijd om de stof te laten bezinken en zich voor te bereiden op het (her)tentamen. In het studenttevredenheidsonderzoek is studenten gevraagd naar hun tevredenheid met de opzet van de hertentamens. Hier geeft 58% van de studenten aan negatief te staan tegenover het feit dat hertentamens slechts aan het einde van het academisch jaar worden aangeboden (zie figuur 8). . "Het is goed dat alle herkansingen plaatsvinden aan het einde van het academisch jaar." 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 Strongly Disagree

Disagree

Neither Agree nor Disagree

Agree

Strongly Agree

Not Applicable

Figuur 8: Verdeling van de scores van studenten op de vraag of men positief is over herkansingen aan het einde van het academisch jaar.

Wat betreft de beperking van maximaal drie herkansingen in de B-1 en B-2 is het beeld zeer wisselend (zie figuur 9). Bijna alle categorieĂŤn zijn gelijk vertegenwoordigd, met uitzondering van de categorie ‘zeer mee eens’, die lager scoort. Een meerderheid van de studenten geeft hier dus aan dat het beperken van de herkansingen tot maximaal drie hen niet stimuleert om harder te studeren.

15


"Het maximum van drie herkansingen stimuleert mij om harder te studeren (in bachelor-1 and bachelor-2.)" 140 120 100 80 60 40 20 0 Strongly Disagree

Disagree

Neither Agree nor Disagree

Agree

Strongly Agree

Not Applicable

Figuur 9: Verdeling van de scores van studenten op de vraag of het beperken van de hoeveelheid herkansingen hen stimuleert tot harder studeren.

2.2.3 Studiebegeleiding In 2013 hebben meer studenten gebruik gemaakt van de begeleiding door een studieadviseur ten opzichte van het jaar ervoor. Hierbij gaat het om studenten uit alle studiejaren. Het contact via het inloopspreekuur en telefonisch spreekuur laat respectievelijk vanaf 2010 en 2011 een daling zien. Daarentegen hebben veel meer studenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een afspraak van 30 minuten te maken. Mogelijk houdt deze stijging verband met de invoering van het bindend studieadvies van 60 credits. Door deze verhoogde norm hebben mee r studenten de behoefte en noodzaak om hun persoonlijke situatie te bespreken met de studieadviseur. Om aan deze vraag tegemoet te komen, zijn er het aflopen jaar meer afspraakmogelijkheden geweest. Hiervan is dus goed gebruik gemaakt. Tijdens deze gesprekken wordt uitgebreider aandacht besteed aan studiemethoden en de invloed van persoonlijke omstandigheden op de studie. In het eerste jaar van invoering van N=N is het aantal gesprekken over persoonlijke omstandigheden gestegen. Studenten komen hun problemen sneller melden en daarnaast vormen omstandigheden ook sneller een probleem; wanneer een student een blok slecht presteert kan dat betekenen dat het BSA niet wordt gehaald. Het contact via de e-mail is, na de dip van vorig jaar, weer gestegen. Studenten vinden e-mail een prettig medium om snel een korte vraag te stellen. De studieadviseurs spelen hierop in door de beantwoordingtermijn kort te houden en waar mogelijk de vraag geheel af te handelen via de email. Een doorverwijzing naar een van de spreekuren is in veel gevallen niet noodzakelijk.

16


Tabel 5: Hoeveelheid studentcontacten studieadviseurs*

Op afspraak Inloopspreekuur Telefonisch spreekuur E-mail Totaal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

708 1.706 1.527

761 1.848 1.498

561 1.940 1.163

608 1.716 1.305

476 1.466 955

623 1.217 840

Verschil 2012-2013 +31% -17% -12%

4.976 8.917

4.543 8.650

5.450 9.114

6.580 10.209

5.810 8.707

6.832 9.512

+18% +9%

*Alle cijfers gaan over kalenderjaren, niet over academische jaren. De invoering van N=N ligt dus deels in 2012 en grotendeels in 2013.

Naast de begeleiding door studieadviseurs vindt een groot gedeelte van de begeleiding van B-1 studenten plaats binnen het mentoraat. Studenten van een specifieke opleiding worden hierbij begeleid door een mentor vanuit dezelfde studierichting. De OLC Fiscale Economie benadrukt het belang hiervan. Afgezien van het vak FEB41001 Introductie Fiscale Economie hebben zij gedurende B-1 namelijk geen directe contact met docenten van de opleiding Fiscale Economie. Mentoren die zelf Fiscale Economie studeren kunnen helpen dit gat te overbruggen door studenten te adviseren en te begeleiden vanuit hun ervaringen.

17


2.3 Rendement 2.3.1 Post BSA-rendement In het hoger onderwijs wordt rendement meestal gedefinieerd op cohort basis, wat wil zeggen dat voor een in jaar x gestarte lichting wordt nagegaan hoeveel procent na y jaar een bachelor- of masterdiploma heeft behaald. Op basis van deze definitie is het na ĂŠĂŠn jaar N=N nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de rendementseffecten in de bachelor. Wel is het ondertussen mogelijk stil te staan bij de rendementen na de invoering van het JPS. In figuur 10 is te zien dat er sinds de invoering van het JPS een positieve ontwikkeling is geweest wat betreft het post BSA-rendement in de bachelor. Van het cohort 2009 heeft 67% zijn diploma weten te behalen en van het cohort 2010 37% binnen drie jaar. Voor de invoering van het JPS (2006) was dit respectievelijk 50% en 26%.

Post BSA-rendement bachelor 90,00% 80,00% 70,00%

3 jaar

60,00%

4 jaar

50,00%

5 jaar

40,00%

6 jaar

30,00%

7 jaar of meer

20,00% 10,00% 0,00%

Figuur 10: Post BSA-rendement bachelor.

2.3.2 B1 rendement Wat betreft N=N kan er op basis van de beschikbare informatie wel al iets worden gezegd over de resultaten in B-1. De hoeveelheid uitgebrachte negatieve BSA-adviezen toont een duidelijke daling na de invoering van het JPS in 2007. Vervolgens is de hoeveelheid negatieve adviezen een aantal jaren redelijk constant gebleven. Na invoering van N=N is er sprake van een lichte stijging van iets minder dan 10%, vrijwel gelijk voor alle opleidingen. Hierbij gaat het dan echter wel om studenten die 60 credits wisten te behalen terwijl het voor 2012 ging om studenten die minimaal 40 credits wisten te behalen.

18


Percentage B-1 studenten met negatief BSA advies 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% 20,00% 10,00% 0,00%

Econ + FiscEc

IBEB

InfEcon

Ectrie

Totaal

Figuur 11: Percentage studenten uit bachelor-1 met een negatief BSA advies.

Het grootste verschil is echter te zien wanneer er wordt gekeken naar de hoeveelheid studenten die 60 credits weet te behalen in bachelor-1 (zie figuur 12). Na invoering van het JPS is te zien dat de hoeveelheid studenten die 60 credits weet te behalen tussen 2007 en 2011 is gestegen of gelijk is gebleven (met uitzondering van Econometrie). Na de invoering van N=N in 2012 is echter een duidelijke stijging te zien die geldt voor alle opleidingen. Bij Economie is er sprake van een stijging van 10,9% ten opzichte van 2011, bij IBEB en Econometrie zelfs respectievelijk 25,5% en 26,7%.

Percentage B-1 studenten met 60 credits 90,00% 80,00% 70,00% 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% 20,00% 10,00% 0,00%

Econ + FiscEc

IBEB

InfEcon

Figuur 12: Percentage studenten uit bachelor-1 met 60 credits.

19

Ectrie

Totaal


Uit de september-september rendementen blijkt welk percentage van de bachelor-1 studenten aan het begin van bachelor-2 doorstudeert binnen dezelfde opleiding (zie figuur 13). In tegenstelling tot het post-BSA rendement worden hier dus ook de studenten in meegenomen die voor februari besluiten te stoppen. Gemiddeld blijken zo tussen de 30%-40% van de B-1 studenten uit te vallen tijdens het eerste jaar, met een uitschieter van ruim 46% bij Econometrie in 2012.

Verdeling van de uitgebrachte bindend studieadviezen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2005

2006

60 credits

2007

2008

positief BSA

2009

PO

2010

negatief BSA

2011

2012

geen BSA

Figuur 13: Percentage studenten met een positief bindend studieadvies, een negatief bindend studieadvies, geen advies (gestopt voor 1 februari), een voorlopig positief advies of PO (individueel advies op basis van persoonlijke omstandigheden).

De hoge uitval lijkt samen te hangen met de aansluitingsproblematiek tussen het wiskundeonderwijs op het vwo en de wiskunde-eisen bij de opleidingen aan onze faculteit. Sinds collegejaar 2011-2012 is het slagingspercentage voor Wiskunde 1 gedaald van 84% toen naar 51% in 2013. Enerzijds is deze daling verklaarbaar en niet direct ongewenst. In voorgaande jaren sloot het vak Wiskunde 1 namelijk niet geheel aan bij het vak Micro-economie. Enige verzwaring van het wiskundeonderwijs sinds de jaren 2010 en 2011 ligt dan ook in lijn met het beleid van het opleidingsmanagement. Anderzijds wordt door deze verzwaring wel een onderliggend probleem groter en acuter: de onvoldoende aansluiting tussen het E&M profiel in het voorbereidende vwo-onderwijs en het B-1 onderwijs Economie. De aansluitingsproblematiek tussen het wiskundeonderwijs op het vwo en de bachelor Economie en Bedrijfseconomie is niet nieuw. Om dit probleem te mitigeren, geeft de ESE sinds enkele jaren aankomende studenten met een Wiskunde A achtergrond de mogelijkheid om een online zomercursus wiskunde te volgen. Deze cursus beoogt het gat tussen de vwo-stof en het vak Wiskunde 1 te overbruggen. Dat het volgen van deze cursus zinvol is, is terug te zien in de behaalde

20


resultaten (zie tabel 6). Studenten halen ongeveer een punt hoger voor het vak Wiskunde 1 als ze de zomercursus hebben afgerond. Tabel 6: Relatie vakcijfer Wiskunde 1 en zomercursus

VWO wiskundetype en cijfer Wiskunde A

Wiskunde B

6 7 8 6 7 8

Mediaan Wiskunde 1 zonder zomercursus 3.0 4.0 4.9 6.0 6.7 7.6

met zomercursus 4.9 5.5 6.0 6.0 7.3 8.3

We zien echter ook dat studenten met een wiskunde A achtergrond echt een grote achterstand hebben, zeker als zij een 6 voor dit vak haalden op het vwo. Het is de vraag of deze achterstand nog in te halen is en of deze studenten kans van slagen hebben in de bachelor Economie. Het hoge percentage uitvallers tijdens bachelor-1 vergroot de zorg over deze aansluitingsproblematiek wat betreft het wiskundeniveau. Om de aansluitingsproblematiek te ondervangen wordt vanaf het huidige collegejaar de verplichte studiekeuzeactiviteit ingezet om studenten met een laag wiskundecijfer te ontmoedigen om te starten aan de bachelor Economie. Daarnaast worden studenten met een 6 of 7 voor Economie verplicht deel te nemen aan de zomercursus Wiskunde. De OLC Economie ondersteunt de inzet van een zomercursus Wiskunde. Gezien het feit dat studenten in de zomer ook druk zijn met bijvoorbeeld het vinden van woonruimte, pleit zij er wel voor om deze al beschikbaar te stellen voor de zomer.

21


Hoofdstuk 3: Conclusies De invoering van het JPS is een grote cultuurverandering geweest binnen de faculteit en heeft geleid tot vergaande aanpassingen in het onderwijs. Terugkijkende lijken de aanpassingen een positief effect te hebben gehad wat betreft het verwezenlijken van doelstellingen op het gebied van onderwijskwaliteit en rendement. Studenten geven aan dat het huidige onderwijssysteem hen stimuleert tot een actieve werkhouding. Hierin komt de beoogde gedragsverandering tot uiting. De onderwijsvormen, als ook het sequentiĂŤle systeem van 5 blokken, stimuleren studenten tot regelmatig studeren. Daaruit volgt een betere spreiding van de werkdruk. Dit vertaalt zich in het in stand houden en zelfs verbeteren van het BSArendement. In 2012 rondde gemiddeld 68% van de studenten in ĂŠĂŠn jaar zijn eerste jaar af. Voor de invoering van het JPS lag dit percentage nog op gemiddeld 30% (2006). Wanneer wordt gekeken naar studiesucces gedurende het vervolg van de opleiding, is het beeld ook overwegend positief. Sinds de invoering van het JPS is er sprake van een positieve beweging in post BSA-rendementen. Na de invoering van N=N zijn de slagingspercentages in bachelor-2 verhoogd en is de hoeveelheid studenten die niet op komt dagen op tentamens lager. Studenten lijken verder tevreden te zijn over docenten en de vakken uit het curriculum. Wel is het naar aanleiding van de bevindingen uit dit rapport goed om nog even stil te staan bij de practicumgroepen, de 8 credits vakken, de jaarkalender en de uitval tijdens bachelor-1. Practica Docenten geven aan dat het de begeleiding van onderwijs ten goede zou komen wanneer er meer begeleiding zou komen voor PhD-studenten op dit gebied. Verder zijn er kritische geluiden te horen over de practicumverplichting. Docenten geven aan dat deze niet in alle gevallen bijdraagt aan de gewenste onderwijsomgeving. Studenten lijken ook verdeeld in hun oordeel over de aanwezigheidsplicht. Onderdeel van het onderwijs in de B-1 is de begeleiding van studenten om te komen tot een effectieve studiehouding. Hierbij is het van belang om ondersteuning te bieden bij het vormen van effectieve gewoontes. In het kader daarvan wordt de aanwezigheidsplicht in de B-1 door het opleidingsmanagement als ook door docenten als zinvol ervaren. Zoals de OLC Fiscale Economie aangeeft is de verwachting dat studenten na B-1 voldoende vertrouwd zijn met het onderwijssysteem en de benodigde studiehouding om zelf de verantwoordelijkheid te kunnen dragen over hun participatie bij onderwijsactiviteiten. Aanwezigheidsplicht in B-2 lijkt op basis van de reacties niet verder bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen van het JPS en N=N. Aanbeveling 1: Het verdient aanbeveling de aanwezigheidsplicht in de bachelor-1 te behouden en deze in de bachelor-2 af te schaffen. Aanbeveling 2: Het verdient aanbeveling alle PhD studenten met ingang van september 2014 verplicht een didactische cursus aan te bieden. 22


Opbouw van 8-credits vakken Sinds de invoering van het jaarplansysteem hebben de meeste van de 8 credits vakken zich ontwikkeld tot ĂŠĂŠn vak waarin geen duidelijke splitsing meer terug te vinden is. Er zijn nog een aantal uitzonderingen. Aanbeveling 3: In overleg met de betrokken docenten zal worden bekeken of er mogelijkheden zijn om ook bij de resterende 8 credits vakken de verschillende onderdelen verder te integreren. (Her)tentamens Bij de invoering van het JPS is gekozen voor een combinatie van herkansingenreductie en compensatieverruiming. Na invoering van het JPS kwam al eerder het verzoek van studenten om meer herkansingen, dan wel een extra herkansingsronde in januari. Ook in het meest recente studenttevredenheidsonderzoek komt deze wens tot uiting. Meer herkansingen en/of een extra herkansingsronde zijn begrijpelijk vanuit de uitstelgedachte, maar blijven strijdig met de filosofie achter het JPS en N=N. De bevindingen wat betreft het gebruik van de herkansingen ondersteunen de filosofie dat deze opzet effectief studeren stimuleert. Het opleidingsmanagement zal de effecten van de tentamen- en compensatieregeling blijven monitoren. De OLC Econometrie geeft verder aan dat het, ter voorkoming van uitputting van de studenten, wenselijk zou zijn om een onderwijsvrije week te roosteren tussen blok 3 en blok 4 of blok 4 en blok 5. Het streven is om een roostervrije week te realiseren wanneer de jaarkalender dit toelaat. Op dit moment is dit niet ieder jaar het geval. Om een roostervrije week in het voorjaar structureel mogelijk te maken, moet er in de zomer een week worden vrijgemaakt. Hierbij hebben we te maken met de processen rond de herkansingen en het uitbrengen van de bindend studieadviezen. Wanneer tentamens parallel zouden worden geroosterd, zouden er niet langer drie weken nodig zijn om alle herkansingen te roosteren. Vanuit de filosofie van N=N zouden studenten geen achterstanden meer hebben uit vorige studiejaren en zouden tentamens uit B-1 en B-2 dus parallel geroosterd kunnen worden. Het gevolg zou echter wel zijn dat studenten die de opleiding niet volledig volgens planning doorlopen (zoals studenten met persoonlijke omstandigheden, een functiebeperking of topsporters) in de problemen kunnen komen doordat ze niet alle herkansingen kunnen maken die ze nodig hebben. Daarnaast moet er voldoende capaciteit beschikbaar zijn. Voorts zou er bijzondere aandacht nodig zijn voor schakelstudenten, omdat zij in hun studiejaar vakken uit verschillende jaren volgen. Een ander punt is het tijdig uitbrengen van de BSA adviezen. Om dit mogelijk te maken moeten eerst alle resultaten uit de herkansingen bekend zijn. Vervolgens moeten deze worden verwerkt en dient de vergadering van de examencommissie plaats te vinden. Nadat alle besluiten genomen zijn, worden de brieven opgemaakt en verstuurd. Binnen dit proces is er op dit moment precies een week speling. Wanneer van deze week speling gebruik gemaakt zou worden, betekent dit dat de BSA adviezen een week later verstuurd worden. Dit wordt dan eind augustus. Het risico is dat studenten wellicht overstappen naar een andere opleiding, omdat ze niet zo lang durven te wachten op hun advies. Daarnaast zou er geen ruimte meer zijn voor onvoorziene omstandigheden. 23


Het verkorten van de nakijktermijn van de herkansingen is de laatste optie om een week vrij te maken in de zomerperiode. Op deze manier zouden de BSA-adviezen alsnog op hetzelfde moment kunnen worden verstuurd. Docenten hebben recht op drie weken om na te kijken, tenzij dit in het kader van het bindend studieadvies niet haalbaar is. Wat betreft de herkansingen zou dit laatste dan het geval zijn. Aanbeveling 4: Het verdient aanbeveling de (on)mogelijkheden van invoering van een onderwijsvrije week in het voorjaar verder in kaart te brengen. Uitval tijdens bachelor-1 Uit de september-september rendementen blijkt dat er sprake is van een hoge uitval onder B-1 studenten. Wanneer gekeken wordt naar de behaalde resultaten voor het vak Wiskunde-1 lijkt deze uitval samen te hangen met aansluitingsproblemen tussen het wiskundeonderwijs op het vwo en het gevraagde wiskundeniveau aan onze faculteit. Aanbeveling 5: De aansluitingsproblemen en uitval in bachelor-1 zijn voor het opleidingsmanagement aanleiding om de studiekeuzeactiviteit (die dit jaar verplicht ingevoerd wordt aan alle universiteiten) voort te zetten. Studenten vullen hierbij een studiekeuze-enquĂŞte in en ontvangen op basis daarvan een advies. Studenten met een eindcijfer 6 voor wiskunde op het vwo worden ontmoedigd om te starten aan de bachelor Economie gezien hun geringe kans het eerste jaar goed door te komen. Studenten met een 6 of 7 voor Wiskunde A moeten verplicht deelnemen aan de zomercursus. We hopen hiermee een betere aansluiting tussen het vwo en onze opleidingen te bewerkstelligen.

24


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.