Metselen en voegen
Metselen en voegen
11. Speciaal: Uitzetten en metselen van een segmentboog Bogen worden niet vaak meer gemetseld. Wellicht omdat het (te) arbeidsintensief is. De vormen die nog het meest voorkomen zijn de segmentboog, de (half) rondboog en de korfboog. Hieronder zetten we uiteen hoe een dergelijke fraaie en ambachtelijke klus wordt aangepakt. Een segmentboog is een gedeelte van een cirkel, [Fig 27]. De lijn AB in [Fig 27] snijdt van de cirkel een gedeelte af. Hoe ronder de boog, des te minder zijdelingse druk hij uitoefent. Gebruik de formule: a x a = b x c om de middellijn van de cirkel te berekenen. Hierin is a de halve overspanning, b de pijl en c de middellijn min pijl. De straal r is dan de helft van b + c. Bepaal eerst het middelpunt P, [Fig 27]. In de vorige formule is b afhankelijk van de volgende voorwaarden: de kruin moet liggen tussen circa 10 mm tot een halve laag door de lagenmaat, [Fig 28], punt M in [Fig 29.1] moet stroken met een lintvoeg, omdat de visbek bij M in [Fig 29.2] niet te hakken en zelfs moeilijk te zagen is. Door de pijl van het middelpunt aan te passen of te v erschuiven, kan een en ander beter uitkomen. Pas nu de formule toe voor [Fig 28] : a x a = b x c -> (a x a) : b = c 445 x 445 = 60 x c -> c = 198025 : 60 = 3300 De middellijn is b + c = 3300 + 60 = 3360 mm. De straal is dan 3360 : 2 = 1680 mm.
C b
Y A
binnenboog
a
porringpunt P
B T
S U
E
60
F
P c
K3
aanzet
a
Z
K2
pijl
zwaarte van boog
buitenboog
K 1
kruin
geboorte rechtstand
overspanning
8k +v = 890 [Fig 26] Halfrondboog met benamingen
[Fig 27] Segmentboog en ontbinding van krachten bij rond- en segmentbogen
[Fig 28] Segmentboog
Metselmortelkwaliteiten en -typen Afhankelijk van het soort metselwerk en de gebruikte stenen is een bepaalde mortelkwaliteit vereist. Op grond van de minimaal vereiste druksterkte worden mortelkwaliteiten onderscheiden. Volgens NEN-EN 998-2: M1 - M2,5 - M5 - M10 - M15 – M20 – Md. Daarnaast is er een onderverdeling naar morteltoepassingstype Morteltoepassingstype Morteltoepassingstype
Specifieke toepassing
A
Buiten (vocht en vorst; waterkerend werk en alle werk in weer en wind)
B
Binnen (droog werk binnen; dragend en niet dragend)
C
Werk waarbij zekere vervorming door het metselwerk moeten kunnen worden opgenomen
www.weberbeamix.nl
46