Verrekijker Taal 4 - Kijker 3 - Handleiding

Page 1

Informatie Vreemde dieren

In de Kijker

In de derde Kijker van het vierde leerjaar staat informatie centraal. Doorheen de verschillende lessen ligt de focus op informatieve teksten van vreemde dieren. Uiteraard is het mogelijk om veel meer vreemde dieren te bespreken in deze Kijker, maar wij maakten alvast een selectie.

Het werkkatern is opgemaakt zoals een weetjesboek, met onder andere een trefwoordenlijst. Bij elk dier komen drie zaken telkens terug aan bod:

– een houten bord: In dit bord schrijven de leerlingen of het een gewerveld of ongewerveld dier is. Als het een gewerveld dier is, schrijven ze eveneens de klasse. Deze opdracht wordt aan de start van de Kijker gegeven en wordt niet herhaald. Vergeet dus niet per les dit houten bord in te vullen.

– een medaille: In deze medaille schrijven de kinderen een bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap (de traagste, lelijkste, grootste, kleurrijkste …). Deze opdracht wordt in les 9 gegeven. – een steekkaartje: Op deze steekkaart staan telkens enkele gegevens over bijvoorbeeld de grootte, het leefgebied of het menu van het dier.

Het individueel trotsproduct is een infofiche van een vreemd dier. In de schrijflessen (les 8 en 11) wordt het trotsproduct voorbereid. In les 3 vervolledigen ze een infofiche van een blobvis met behulp van bronnenmateriaal (zie bijlagen). In les 8 kiezen ze zelf een vreemd dier (inspiratie kan gehaald worden op de voorlaatste pagina van het werkkatern) en denken ze na over de informatie die ze op de infofiche willen schrijven. In les 11 verbeteren ze de fiche op basis van feedback van klasgenoten. Ze verzorgen de fiche en zoeken extra foto’s. Alle infofiches kun je eventueel bundelen tot een weetjesboek over vreemde dieren. Tijdens het toonmoment stellen ze het vreemde dier voor. Dit doe je opnieuw in groep (zoals in les 10), klassikaal of je betrekt er een andere (parallel)klas bij.

Bij de afronding van de Kijker zijn een toets begrijpend lezen en luisteren voorzien.

Deze informatieve boeken zijn belangrijke bronnen bij de Kijker:

– Bibi's bijzondere beestenboek, Bibi Dumon Tak, Querido, 2006 – Super Nature, Derek Harvey, Dorling Kindersley, 2013 – Waarom veranderen kameleons van kleur?, Melissa Stewart, Ars Scribendi Uitgeverij BV, 2010 – Wandelende tak, Karen Hartley, Chris Macro & Philip Taylor, Ars Scribendi Uitgeverij BV, 2010

In les 5 komt het liedje 'Hiphopotamus' van Radio Oorwoud aan bod. Die cd-rom kun je als leerkracht gratis bestellen door te surfen naar www.radio-oerwoud.be of www.wwf.be/school.

Het toegankelijk zijn van informatieve teksten is belangrijk gedurende deze Kijker. Zorg voor informatieve boeken op maat van de kinderen en print zelf extra artikels of webpagina’s af, waarvan je zeker weet dat ze de leerlingen zullen aanspreken.

Vooral teksten en boeken over … – de blobvis (les 3), – de rode reuzenkangoeroe, de kameleon, de wandelende tak, de koekoek, het vogelbekdier en het stokstaartje (les 6 en 7), – en andere vreemde dieren (les 8 en 11) kunnen van pas komen.

1 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – In de Kijker

De Verrekijkerleesboeken en de boekjes van de Verrekijkerbieb kunnen ook gebruikt worden als bronnen (les 8 en 11): – Verrekijkerbieb 2, Kijker 8: Op babydierenborrel – Verrekijkerbieb 3, Kijker 7: Zoo! – Verrekijkerbieb 4, Kijker 3: Ezels. Gewoon buitengewoon. – Verrekijkerbieb 4, Kijker 5: Slootgids – Verrekijkerbieb 4, Kijker 6: Rare snuiters – Verrekijkerbieb 4, Kijker 8: Eek, een rat!

– Verrekijkerbieb 5, Kijker 1: Kriebelbeestjes – Verrekijkerbieb 5, Kijker 2: Friese paarden – Verrekijkerbieb 6, Kijker 1: Chi-chi-wat? Alles over de chinchilla! – Verrekijkerbieb 6, Kijker 2: Bijzondere dieren

– Verrekijker 2, Leesboek 1, tekst 1: Het schaap en de pauw – Verrekijker 2, Leesboek 1, tekst 11: De mol – Verrekijker 2, Leesboek 1, tekst 18: Kevers – Verrekijker 2, Leesboek 3, tekst 2: De kikker – Verrekijker 2, Leesboek 4, tekst 14: Vlinder en salamander – Verrekijker 2, Leesboek 4, tekst 16: Dolfijnen – Verrekijker 3, Leesboek 2, tekst 17: Pooldieren – Verrekijker 3, Leesboek 3, tekst 1: Buideldieren – Verrekijker 3, Leesboek 3, tekst 6: Allemaal apen – Verrekijker 3, Leesboek 3, tekst 8: Kai-Mook – Verrekijker 3, Leesboek 3, tekst 13: Slangen – Verrekijker 3, Leesboek 4, tekst 3: Walvissen – Verrekijker 3, Leesboek 4, tekst 8: Wild – Verrekijker 4, Leesboek 2, tekst 7: De stokstaartjes – Verrekijker 4, Leesboek 3, tekst 3: Superslimme dieren – Verrekijker 4, Leesboek 3, tekst 7: Uilenvlucht – Verrekijker 4, Leesboek 4, tekst 1: Dooie dino's – Verrekijker 4, Leesboek 4, tekst 10: Buitenbeestjes – Verrekijker 4, Leesboek 4, tekst 11: Verrassende vragen over dieren

2 Kijker 3 – Informatie
– In de Kijker

Opbouw vloeiend lezen

1 Leesmoment

Per Kijker worden drie lessen vloeiend lezen van 25 minuten voorzien. Elke les vloeiend lezen is een les in het oefenen van lezen. Dat wil zeggen dat alle leerlingen 17 van de 25 minuten aan het lezen zijn. Dus ze lezen nooit klassikaal om de beurt! Enkel door veel te lezen, worden je leerlingen goede vloeiende lezers en als ze goed kunnen lezen, vinden ze lezen tof!

De lessen vloeiend lezen zijn geen lessen begrijpend lezen! Niet alle leerlingen hoeven dezelfde tekst te lezen, omdat we achteraf in gesprek gaan over algemene zaken. Het kiezen van leesmateriaal volgens de persoonlijke interesse is belangrijk. Zo sluit Verrekijker aan bij theorieën rond leesmotivatie.

Er zijn twee groepen lezers: Leerlingen met AVI-niveau E4 lezen alleen en in stilte. Ze doen dat best in een andere ruimte of op een rustige plek in de klas. Tijdens de leesles wordt er niet door de klas gewandeld of van boek gewisseld!

leesraam

Als er leerlingen zijn die AVI-niveau E4 nog niet bereikt hebben, laat hen dan in duo’s om de beurt een zin / stukje tekst lezen. De leerling die niet leest, volgt mee. Na elke zin of elk stukje tekst wisselen ze van rol. Als de leerlingen klaar zijn, lezen ze de tekst nogmaals. Ze maken gebruik van het leesraam.

Tijdens de les wandel je rond / lees je zelf ook. Zorg ervoor dat alle leerlingen intensief aan het lezen zijn. Wanneer leerlingen niet aan het lezen zijn, is oogcontact maken of dichter bij de leerlingen gaan staan een prima manier om de concentratie te activeren. Ga niet in interactie om de leesflow van de andere leerlingen niet te onderbreken.

Op het einde van de leesles gebruiken de leerlingen eventueel een bladwijzer om aan te duiden tot waar ze zijn geraakt. De volgende les lezen ze verder in hun boek.

2 Instap en slot

Iedere leesles start met een instap (4 minuten) en eindigt met een slot (4 minuten). Deze korte activiteiten zijn erop gebaseerd om het leesplezier aan te wakkeren en te focussen op allerhande strategieën die ons tot goede lezers maken: boeken kiezen, zich oriënteren op een tekst, thema van een tekst bepalen, voorkennis oproepen, voorspellend lezen, moeilijke woorden verklaren, beoordelen van teksten …

3 Leesmateriaal

Verrekijkerleesboek, boek klasbieb of Verrekijkerbieb

leesportfolio

Leerlingen lezen tijdens de lessen in één van de vier Verrekijkerleesboeken. Tijdens de facultatieve lessen vloeiend lezen kunnen ze in een zelfgekozen boek uit de klasbieb of uit de Verrekijkerbieb lezen. Het zelf kiezen van boeken stimuleert de leesmotivatie en het leesplezier van leerlingen.

Als de leerlingen een boek of tekstfragment uit hebben, vullen ze het leesportfolio in. Zowel voor de boeken of tekstfragmenten die in de klas gelezen worden, als de boeken (of strips, tijdschriften, informatieve boeken …) die ze thuis lezen. Zo weten ze later nog welke boeken ze gelezen hebben. Ze kunnen ook ‘promotie’ maken voor een boek en andere leerlingen overtuigen om het boek ook te lezen.

3 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie

leesgesprek Per Kijker voer je een leesgesprek met een deel van je leerlingen. Dat is een manier om vloeiend lezen te evalueren. De bedoeling is dat je in elke les met één of enkele leerlingen een leesgesprek voert. Binnen dit gesprek peil je naar het boek dat ze aan het lezen zijn, welke boeken ze nog willen lezen / al gelezen hebben, wat ze leuk / niet leuk vinden aan lezen …

Het leesportfolio en het leesgesprek zijn terug te vinden op de Leraarskamer.

4 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen weten dat ze goed leren lezen door veel te lezen.

2 De kinderen lezen met plezier.

3 De kinderen kunnen teksten vloeiend lezen.

4 De kinderen weten wat van hen verwacht wordt tijdens de leesles.

5 De kinderen luisteren naar en spreken over het noteren van de boeken die ze lezen in hun leesportfolio.

Lesmateriaal Alle lessen – leesraam – leesgesprek

– leesportfolio

– Verrekijkerleesboek 2

Timing 3 x 25 minuten

5 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie

Lesverloop

1Instap

klasgesprek Verrekijkerleesboek 2

Instructie: thema van de tekst bepalen

Vraag aan de leerlingen om Verrekijkerleesboek 2 (Kijker 3 en 4) te nemen. Neem samen een kijkje naar de eerste tekst.

Een tekst of een boek heeft een bepaald thema. Dat thema of onderwerp heeft de schrijver gekozen. Waarover gaat deze tekst? Wat is het thema?

Lees de titel, bekijk de prenten terwijl je hardop nadenkt en lees het einde van de tweede alinea op pagina 2.

Neem dan pagina 5 en vraag wat dit is. Maak samen de conclusie dat het thema van deze tekst jarig zijn is. De smoezels organiseren een verjaardagsfeest voor Vuurkontje.

Doe hetzelfde voor de tweede en de derde tekst. Sta bij de tekst van het meisje en de soldaat ook stil bij de vormgeving. Laat de leerlingen opmerken dat het verhaal afwisselend door een meisje en door een soldaat wordt verteld.

Kies nu zelf welke tekst je leest.

2 Kern

Verrekijkerleesboek 2

3 Slot leergesprek

Tips voor de leerkracht

Leesmoment

Het uitgangspunt luidt: ‘Alle leerlingen lezen zo veel mogelijk.’ Lees dus nooit een tekst klassikaal.

De leerlingen lezen 17 minuten in hun tweede Verrekijkerleesboek (Kijker 3 en 4).

Reflectiemoment

Bespreek kort hoe het leesmoment verlopen is.

– Wat is het thema van tekst 1 / 2 / 3? Laat ze nu iets uitgebreider over het thema van de tekst vertellen.

– Welk thema vinden jullie het leukst / het minst leuk?

– Welke andere thema’s vinden jullie leuk en willen jullie later iets over lezen?

Lees je zelf ook tijdens de leesles? Zien lezen doet lezen. Je geeft de leerlingen hiermee een signaal dat je lezen belangrijk vindt.

Vertel ook welke thema’s jij leuk en/of interessant vindt.

6 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les A Les A

Lesverloop

1Instap

klasgesprek Verrekijkerleesboek 2

Instructie: thema van de tekst bepalen

Vraag aan de leerlingen om Verrekijkerleesboek 2 (Kijker 3 en 4) te nemen. Neem samen een kijkje naar de vierde tekst.

Een tekst of een boek heeft een thema of een onderwerp. Waarover gaat deze tekst? Wat is het thema?

Lees de titel, de subtitel en bekijk de prent. Bij deze tekst is het thema, namelijk een meisje dat geen moeder heeft, iets moeilijker te achterhalen. Vertel dat ze na het lezen concreter zullen kunnen vertellen waarover het gaat.

Doe hetzelfde voor de vijfde en de zesde tekst. Sta bij de tekst van Bonnie (Rare geluiden) ook stil bij de vormgeving. Laat de leerlingen opmerken dat twee personages aan het woord zijn en er ook een tekst voor een verteller is.

Kies nu zelf welke tekst je leest. De tekst over Bonnie kunnen jullie per twee lezen. Iemand leest de tekst van Bonnie en iemand leest de tekst van papa. Spreek af wie de tekst van de verteller ook leest. Lees wel heel stilletjes, zodat je de rest van de klas niet stoort.

2 Kern

Verrekijkerleesboek 2

3 Slot leergesprek

Leesmoment

Het uitgangspunt luidt: ‘Alle leerlingen lezen zo veel mogelijk.’ Lees dus nooit een tekst klassikaal.

De leerlingen lezen 17 minuten in hun tweede Verrekijkerleesboek (Kijker 3 en 4).

Reflectiemoment

Bespreek kort hoe het leesmoment verlopen is.

– Wat is het thema van tekst 4 / 5 / 6? Laat ze nu iets uitgebreider over het thema van de tekst vertellen.

– Welk thema vinden jullie het leukst / het minst leuk?

– Welke andere thema’s vinden jullie leuk en willen jullie later iets over lezen?

7 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les B Les B

Lesverloop

1Instap

klasgesprek Verrekijkerleesboek 2

Instructie: thema van de tekst bepalen

Vraag aan de leerlingen om Verrekijkerleesboek 2 (Kijker 3 en 4) te nemen. Neem samen een kijkje naar de zevende tekst.

Een tekst of een boek heeft een thema of een onderwerp. Waarover gaat deze tekst? Wat is het thema?

Lees de titel, de subtitels en bekijk de foto’s. Bespreek het thema: stokstaartjes. Doe hetzelfde voor de achtste en de negende tekst.

Kies nu zelf welke tekst je leest. Op het einde van de leesles zal je niet alleen het thema vertellen, maar ook kort samenvatten waar het exact over gaat. Let dus op dat je de belangrijkste zaken, de grote lijn, onthoudt.

Indien je een voorbeeld wil geven, vat je de tekst van Lapje (tekst 6) samen. Geef de samenvatting en vraag of het een goede samenvatting is. Waarom wel/niet? In het dorp Lapje wonen Leo en Lea. Ze willen heel graag een kindje, maar Lea wordt maar niet zwanger. Op een nacht laat een onbekende vrouw een kar achter bij het huis van Leo en Lea. In de kar ligt een baby, een pak en een brief. Leo en Lea zijn gelukkig, maar verstoppen de brief en het pak. Als we meer willen weten, moeten we op zoek gaan naar het boek om de rest van het verhaal te kunnen lezen.

2 Kern

Verrekijkerleesboek 2

3 Slot

leergesprek

Leesmoment

Het uitgangspunt luidt: ‘Alle leerlingen lezen zo veel mogelijk.’ Lees dus nooit een tekst klassikaal. De leerlingen lezen 17 minuten in hun tweede Verrekijkerleesboek (Kijker 3 en 4).

Reflectiemoment

Bespreek kort hoe het leesmoment verlopen is. – Wat is het thema van tekst 7 / 8 / 9?

– Vat het verhaal samen. Waarover gaat het?

8 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les C Les C

Lesoverzicht

Lestitel Ik luister aandachtig en noteer de informatie correct.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen een documentaire aandachtig bekijken en vragen hierover beantwoorden.

2 De kinderen kunnen verwoorden welke informatie ze nog willen bekomen.

Strategiedoelen 3 De kinderen zich oriënteren op het nieuwe werkkatern.

4 De kinderen kunnen hun voorkennis verwoorden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 2-5 – video 1: de ijsvogel of internet: http://www.schooltv.nl/video/de-ijsvogel-knalblauw-metoranje/#q=ijsvogel (Kopieer de hyperlink of ga naar www.schooltv.nl en geef zoekterm ‘ijsvogel’ in.) – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – poster Zoem 7

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? De leerlingen ontvangen informatie over het eerste vreemde dier: de ijsvogel. Ze luisteren aandachtig en gaan in gesprek.

Wat volgt? In de trotsweek zullen ze ook over een vreemd dier vertellen. Deze gespreksvaardigheden worden doorheen de Kijker opgebouwd.

9 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 1 Les 1

Lesverloop

1Instap

partnerwerk werkkatern klasgesprek

Kennismaking tekstsoort

Geef de leerlingen de opdracht om per twee in het werkkatern te kijken. Ze lezen titels en/of stukjes tekst en bekijken foto’s en prenten.

Bespreek klassikaal de volgende vragen: – Waarover gaan de teksten? (over vreemde dieren)

– Wat voor teksten zijn dit? (teksten die informatie geven)

– Waar vind je dit soort teksten? (in informatieve boeken en op internet)

– Waarom schrijft iemand zulke teksten? (om informatie te delen)

– Waarom leest iemand zulke teksten? (om zich te informeren)

– Wat is het verschil met fictie, bijvoorbeeld de teksten van Kijker 1? (De tekst geeft juiste informatie over dieren. Er is niks verzonnen. Alle informatie is gebaseerd op feiten.)

Een informatieve tekst geeft informatie. Als lezer leer je iets uit de tekst. Je komt iets te weten. Je leest die teksten omdat het je interesseert en/of omdat je iets wil bijleren. Vraag naar voorbeelden van informatieve teksten. In deze Kijker lezen we informatieve teksten over vreemde dieren.

2 Kern

instructie werkkatern p. 2-3

2.1 Introductie werkkatern

Lees de inleiding en bespreek kort het onderscheid tussen ongewervelde en gewervelde dieren.

Een trefwoord is een titel van een tekst dat dient om ernaar te verwijzen. Deze lijst van trefwoorden of trefwoordenlijst bevat dus alle titels van alle teksten in dit werkkatern.

Laat een leerling een trefwoord kiezen en ga naar de pagina die vermeld wordt. Waarom maken sommige informatieboeken gebruik van een trefwoordenlijst? (Omdat je heel gemakkelijk de pagina vindt die je nodig hebt.)

2.2 Video De ijsvogel – Knalblauw met oranje!

video 1 werkkatern p. 4-5 poster Zoem 7

Vertel de leerlingen dat ze een kort videofragment te zien krijgen over een vogel. In het werkkatern staan enkele foto’s van deze vogel.

Kent iemand de naam van deze vogel?

Wat willen jullie graag weten over deze vogel?

Vraag de leerlingen om de vragen in het werkkatern te lezen. Bespreek dan Zoem 7. (Ik kan de informatie die ik hoor, gebruiken in een gesprek.)

Naast de beelden, moet je je ook concentreren op de tekst. De informatie die je hoort, heb je nodig om de vragen in het werkkatern te beantwoorden. We kijken en luisteren, zonder iets te noteren.

groepswerk werkkatern p. 4-5 kopieerblad 1 klassikaal werk werkkatern p. 4-5

TIP

Laat hen eventueel sleutelwoorden noteren wanneer ze voor de tweede keer naar het videofragment kijken.

Nadat de leerlingen tweemaal het videofragment gezien hebben, gaan ze in gesprek. Ze zoeken goede antwoorden op de vragen in het werkkatern.

Observeer de leerlingen met behulp van de Kijkwijzer spreken.

2.3 Bespreking video

Bespreek de vragen en hun antwoorden. De leerlingen noteren nu de antwoorden in het werkkatern.

10 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 1 Les 1

3Slot

leergesprek poster Zoem 7

Reflectiemoment

Kom even terug op de Zoem van deze les. – Hoe pak je een luistertaak goed aan? – Hoe onthoud je de belangrijkste informatie? – Heb je genoteerd? Welke sleutelwoorden heb je opgeschreven?

– Hoe verliep het zoeken naar antwoorden?

– Heb je elkaar kunnen helpen om een zo goed mogelijk antwoord te formuleren? – Heb je elkaar kunnen aanvullen? Had de één iets gehoord of gezien dat de ander gemist had?

groepswerk werkkatern p. 5

Tot slot denken ze na over wat ze nog willen te weten komen over de ijsvogel. Welke informatie ontbreekt volgens hen? Bijvoorbeeld het aantal jongen per nest, het leefgebied, de levensduur … Ze noteren dit in het werkkatern.

11 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 1 Les
1

Tekst video 1

De ijsvogel - Knalblauw met oranje!

De meeste vogels in Nederland zijn grijs, bruin of zwart. Zo vallen ze namelijk niet op in de bomen en struiken. Maar de ijsvogel valt wel op: knalblauw met oranje! Maar ook hij heeft z'n kleur aangepast om niet op te vallen … De ijsvogel leeft namelijk bij het water. En als hij vlak boven het water vliegt, op zoek naar vis, is hij bijna niet te zien voor zijn vijanden. Blauw is dus de schutkleur van de ijsvogel!

De snavel van de ijsvogel is heel geschikt om vissen mee te vangen. Vanaf een uitkijkplaats speurt hij het water af. En dan als hij een visje ziet, duikt hij het water in. Een mannetjes ijsvogel versiert een vrouwtje door haar de vis aan te bieden. Zij slaat het visje dood tegen een tak. Eet smakelijk!

De kop van de vis gaat eerst naar binnen zodat de ijsvogel geen last heeft van de schubben van de vis. Zo … de onverteerbare deeltjes van de vis worden uitgespuugd in een braakbal. IJsvogels maken geen nest met takjes … ze graven een hol! Ongeveer een week zijn ze bezig met graven. De tunnel kan wel een meter lang worden. Aan het eind is dan de nestkamer. De jonkies gaan om de beurt bij de tunnel zitten. Als ze een hapje hebben gehad, schuiven ze op. Zo komen alle jonkies aan de beurt.

De ijsvogel – Knalblauw met Oranje!, http://www.schooltv.nl/ ©NTR 2016

12 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 1 Les 1

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan antwoorden vinden op vragen in teksten.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in teksten over dieren de voornaamste informatie terugvinden.

Strategiedoelen 2 De kinderen kunnen het thema bepalen.

3 De kinderen kunnen hun voorkennis verwoorden.

4 De kinderen kunnen in een gelezen tekst bij moeilijke of onbekende woorden zoeken naar een verklaring.

Lesmateriaal – werkkatern p. 3 – werkkatern p. 6-11 – stappenplan begrijpend lezen

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? Dit is de tweede les van Kijker 3. De leerlingen kennen de tekstsoort en het onderwerp: informatieve teksten over vreemde dieren. Ze weten dat ze niet elk woord moeten kennen om de boodschap van de tekst te begrijpen. Ze weten eveneens dat ze moeilijke woorden kunnen verklaren door rekening te houden met de context of door een woordenboek te raadplegen.

Wat volgt? De leerlingen weten nu welke informatie over een vreemd dier kan gegeven worden, bijvoorbeeld over zijn grootte, leefgebied, menu … De manier waarop de informatie wordt gestructureerd, komt later terug bij het voorbereiden van het trotsproduct.

13 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 2
Les 2

Lesverloop

1Instap

groepswerk werkkatern p. 6-11

Voor het lezen

Deel de leerlingen in groepjes van drie of vier. Laat hen naar de teksten en foto’s in het werkkatern kijken (enkel van les 2). Zes vreemde dieren komen in deze les aan bod. Bespreek kort.

– Welk dier ken je al?

– Waardoor ken je het dier?

– Wat weet je al over het dier?

– Waar zag of hoorde je informatie over het dier?

– Over welk dier wil je graag meer weten?

– Zijn er andere dingen die je opvallen bij de teksten?

Laat de leerlingen hun voorkennis activeren. Ze kunnen dieren kennen van een bezoek aan een dierentuin, een televisieprogramma over dieren gezien te hebben, weetjesboeken over dieren gelezen te hebben … Laat hen ervaringen verwoorden en uitwisselen.

instructie werkkatern p. 3

Bespreek de functie van de houten bordjes in het werkkatern. Onder de trefwoordenlijst staat een opdracht die doorheen het volledig werkkatern moet uitgevoerd worden.

Bij elk dier vind je een houten bordje in het werkkatern. Hierop schrijf je ‘gewerveld’ of ‘ongewerveld’. Als het een ongewerveld dier is, schrijf je ook de klasse erbij.

2Kern

groepswerk werkkatern p. 6-11

Tijdens het lezen

In deze les passen we een coöperatieve werkvorm toe.

Stap 1

Vorm drie groepen van zes leerlingen. Geef elk groepslid een getal van één tot en met zes. Elke groep leest twee teksten en voert de bijbehorende opdrachten uit. – Groep A: de hengelvis en het aardvarken – Groep B: het vingerdier en het zeepaardje – Groep C: de prieelvogel en de luiaard Elke groep splitst zich nog eens in twee zodat ze per drie aan de twee teksten werken.

1 2 3 4 5 6 A hengelvis - aardvarken

1 2 3 4 5 6 B vingerdier - zeepaardje

1 2 3 4 5 6 C prieelvogel - luiaard

TIP

TIP

Eventueel hang je memoblaadjes op de T-shirts / truien van je leerlingen en schrijf je daarop hun groep (A, B of C) en hun nummer (1, 2, 3, 4, 5 of 6).

Heb je meer dan 18 leerlingen, dan maak je groepen van 7 of 8 leerlingen. Als je elke groep nog eens splitst, werken ze in dat geval per drie of vier aan twee teksten.

Wanneer je minder leerlingen hebt, dan maak je groepen van 4 of 5 leerlingen. Ze werken in dat geval per twee of drie aan twee teksten.

14 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 2
Les 2

Stap 2

Vorm nieuwe groepen. De groepsleden met hetzelfde getal (één tot en met zes) gaan nu samenzitten. Ze zijn elk een expert in het gedeelte dat ze kregen toegewezen in stap 1. Om de beurt delen ze wat ze geleerd hebben. Iedereen vult op dat moment het werkkatern aan.

1 2 3 4 5 6 A hengelvis - aardvarken

1 2 3 4 5 6 B vingerdier - zeepaardje

1 2 3 4 5 6 C prieelvogel - luiaard

1 2 3 4 5 6

TIP klassikaal werk werkkatern p. 6-11

Slot

leergesprek

De groepjes die sneller klaar zijn … – kunnen in kleur aanduiden wat hun dier zo bijzonder maakt. – kunnen een titel zoeken voor deze les. – kunnen nieuwe vragen bedenken over de dieren. –…

Bespreek klassikaal de antwoorden. Wanneer groepen een verschillend antwoord hebben, geef je ze de tijd om op zoek te gaan naar het correcte antwoord. Zorg ervoor dat iedereen uiteindelijk de juiste antwoorden heeft neergeschreven.

Na het lezen

Koppel terug naar de voorkennis die ze aanwakkerden. Vergelijk: wat wisten ze in het begin van de les en wat weten ze nu? Indien leerlingen al informatie hadden over een bepaald dier … Klopt wat ze vertelden? Is er nieuwe en/of andere informatie over dat dier?

Bespreek wat zo bijzonder is aan deze dieren.

– Welk dier vind je tot nu het vreemdst? Waarom?

– Welk weetje vind je bijzonder en zal je niet snel vergeten?

– Over welk dier wil je nog meer weten?

Sta ook stil bij het lezen van informatieve teksten.

– Waarom lees je informatieve teksten? (om iets te leren, om je te informeren over een bepaald onderwerp)

– Hoe zoek je informatie in de teksten? (door de tekst te lezen, door de tekst te bekijken en woorden te zoeken die met het antwoord te maken hebben, door de foto’s of prenten te bekijken …)

– Hoe kun je informatie onthouden? (door over te schrijven, door bepaalde woorden of zinnen in de tekst te markeren …)

Je vindt informatie sneller terug als je sleutelwoorden aanduidt. Je kunt van die sleutelwoorden gebruikmaken om teksten samen te vatten of te wijzen op de kern van de tekst.

15 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 2
Les 2
3

Tips voor de leerkracht

Bespreek de wijze waarop werd samengewerkt.

– Wat vind je van deze manier van samenwerken?

– Wat ging goed?

– Wat ging minder goed?

– Wat zou je in de toekomst anders aanpakken?

Zorg voor heterogene groepjes zodat de leerlingen elkaar kunnen ondersteunen. Waak er echter over dat de sterke leerlingen niet steeds alle antwoorden voorzeggen, maar dat er sprake is van echte samenwerking.

16 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 2
Les 2

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan vragen stellen om een infofiche op te stellen en informatie selecteren om de vragen te beantwoorden.

Lesdoelen 1 De kinderen kunnen het doel van informatieve teksten verwoorden.

2 De kinderen kunnen vragen stellen die essentieel zijn voor het beschrijven van een dier.

Strategiedoelen 3 De kinderen kunnen informatie verzamelen en selecteren.

4 De kinderen kunnen informatie ordenen op het format van een infofiche.

Lesmateriaal – werkkatern p. 12-15 – stappenplan schrijven – kopieerblad 2: Kijkwijzer schrijven – bijlage 1: artikels blobvis – informatieve boeken blobvis – internet: www.google.com – schaar en lijmstift

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? De leerlingen weten nu welke informatie over een vreemd dier kan gegeven worden, bijvoorbeeld over zijn grootte, leefgebied, menu …

De leerlingen oefenen in deze les het structureren van informatie volgens een infofiche. Dit is een goede voorbereiding op het maken van het trotsproduct.

Wat volgt? In de volgende schrijfles (les 11) kiezen de leerlingen zelf een vreemd dier waarvan ze een infofiche zullen opmaken. Later (na herlezen, verbeteren en verzorgen) wordt dit hun trotsproduct.

17 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 3
Les 3

Lesverloop

1Instap

leergesprek werkkatern p. 12 klassikaal werk werkkatern p. 12-13

Introductie infofiche

Laat de leerlingen de infofiche over de neusaap bekijken Dit is een infofiche. Info is een afkorting van informatie. Fiche is een synoniem van kaart. Een infofiche is dus een kaart met informatie op.

– Over welk vreemd dier gaat deze infofiche? (de neusaap)

– Welke tekstsoort is dit? (informatie)

– Wat is het verschil met fictie? (De tekst is niet verzonnen, maar is gebaseerd op feiten.)

– Waarom lees je een informatieve tekst? (omdat je je wil informeren, omdat je iets wil leren)

Bespreek met de leerlingen de vormgeving van een infofiche. Welke informatie vind je terug?

Laat hen spontaan vertellen wat ze zien en lezen. Maak daarna de eerste opgave.

individueel werk werkkatern p. 12-13 TIP

2Kern

partnerwerk werkkatern p. 14-15 internet

De leerlingen lezen nu de infofiche grondig. Wanneer ze hiermee klaar zijn, maken ze de tweede opgave.

Bespreek de vragen waarop een antwoord te vinden is. Sta ook stil bij de derde opgave: kunnen de leerlingen andere vragen over de neusaap bedenken?

Sta hier niet te lang bij stil. De neusaap is een voorbeeld om de leerlingen op weg te helpen bij de schrijfopdracht, maar is niet de essentie van de les.

Schrijfoefening

Jullie maken zelf ook een infofiche, op dezelfde manier als de infofiche van de neusaap. Kijk samen naar de medaille. Die vertelt dat ze een infofiche zullen schrijven over het lelijkste dier ter wereld.

Wie kent het lelijkste dier ter wereld? De kans is zeer klein dat ze de blobvis vermelden. Hoe kunnen we dit te weten komen? Door te googelen. Geef ‘lelijkste dier ter wereld 2013’ in als zoekactie. Eén van de zoekresultaten is een artikel op www.deredactie.be met als titel ‘Blobvis is het lelijkste dier ter wereld’. Ze schrijven ‘blobvis’ als titel op de infofiche.

Wat hebben we nodig om de infofiche te maken? Een foto, een zin dat beschrijft wat er op de foto te zien is en twee weetjes over het dier. Omdat we het dier niet kennen, moeten we bronnen raadplegen. Waar vinden we informatieve teksten die ons de informatie kunnen geven die we nodig hebben? (in boeken en op websites)

boeken blobvis bijlage 1 internet stappenplan schrijven

Bespreek welk bronnenmateriaal de leerlingen kunnen gebruiken: eventueel informatieve boeken die je verzameld hebt, de bijlagen met artikels en (een) te raadplegen computer(s).

Een foto kun je kopiëren (bijlage of boek) of printen (internet), maar je kunt ook een tekening maken!

Over de twee weetjes denk je eerst goed na. Je verzamelt dan informatie. Verwijs naar het stappenplan van schrijven: stap 1 en 2. Schrijf op de memoblaadjes op pagina 15 vijf vragen waarop je een antwoord wil. Zoek daarna in je bronnenmateriaal antwoorden op de vragen. Schrijf geen teksten over, maar noteer op de schrijflijnen naast het memoblaadje sleutelwoorden waarmee je beknopte antwoorden kunt formuleren!

18 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 3
Les 3

Enkele voorbeeldvragen …

– Waar leeft het?

– Hoe ziet het eruit?

– Hoe groot is het?

– Hoeveel weegt het?

– Hoe beweegt het zich voort?

– Wat eet het?

– Welke vijanden heeft het?

– Waarom is het bedreigd?

– Hoe plant het zich voort?

– Wat is er vreemd aan dit dier?

stappenplan schrijven kopieerblad 2

3Slot

leergesprek

Nu de kinderen informatie verzameld hebben, kiezen ze twee leuke weetjes uit. Verwijs opnieuw naar het stappenplan (stap 2).

Schrijf nu met mooie en goed opgebouwde zinnen de weetjes op de infofiche.

Je kunt de leerlingen observeren met behulp van de Kijkwijzer schrijven.

Reflectiemoment

Reflecteer klassikaal op …

– het opzoekwerk.

Hoe is dit gelopen?

Was alle informatie gemakkelijk terug te vinden?

Waren de teksten op het internet te begrijpen?

Wat deed je als je een moeilijk woord las?

Was er soms een verschil tussen de gegevens in de ene tekst en die in een andere? – het noteren van antwoorden.

Lukte het om enkele sleutelwoorden te selecteren en op te schrijven?

Lukte het om met die sleutelwoorden volzinnen te schrijven? – het uitwerken van een informatieve tekst.

Hoe stel je een informatieve tekst op? Welke structuur kan een informatieve tekst hebben? – de samenwerking.

Hoe verliep het samen zoeken naar vragen en antwoorden? Wat ging vlot?

Wat ging minder vlot?

19 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 3 Les 3

Lesoverzicht

Lestitel

Ik kan zelfstandige naamwoorden en eigennamen aanduiden in een tekst. Ik kan zeggen of ze in het meervoud of in het enkelvoud staan. Ik weet wat een verkleinwoord is.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen in zinnen de zelfstandige naamwoorden aanduiden.

2 De kinderen kunnen van een zelfstandig naamwoord aangeven of het in het enkelvoud of in het meervoud staat.

3 De kinderen kunnen woorden die een specifiek iemand aanduiden, benoemen als eigennamen en deze aanduiden in teksten.

4 De kinderen kunnen van zelfstandige naamwoorden het verkleinwoord geven.

Lesmateriaal – werkkatern p. 16-17 – kladblad

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In Kijker 1 en 2 kwamen de verschillende woordsoorten (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, werkwoord …) reeds aan bod. Ze herkennen ook het getal van een zelfstandig naamwoord en werkwoord: enkelvoud of meervoud. De term eigennaam kwam nog niet aan bod, maar kennen de leerlingen van de vorige leerjaren.

Wat volgt? Het inoefenen van de verschillende woordsoorten komt in meerdere lessen van de volgende Kijkers aan bod.

Taalwijzertje p. 9: zelfstandig naamwoord, enkelvoud, meervoud en eigennaam p. 12: verkleinwoord

20 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 4
Les 4

Lesverloop

1Instap

Herhaling begrippen zelfstandig naamwoord, enkelvoud, meervoud, eigennaam en verkleinwoord

klassikaal werk

Schrijf de volgende woorden op het bord: neusaap, Borneo, bladeren, staart, nacht, vruchtjes en boom. Laat iemand ze voorlezen.

Welk verband zie je tussen deze woorden? (De woorden hebben te maken met de neusaap.)

Wat voor woorden zijn het? (Het zijn zelfstandige naamwoorden.)

Bespreek de eigenschappen van een zelfstandig naamwoord. Laat hen de woorden aandachtig bekijken en de verschillen opsommen.

– Eén woord heeft een hoofdletter

Waarom schrijven we Borneo met een hoofdletter? (Het is een eigennaam.)

Welke woorden zijn nog eigennamen? (namen van personen, steden, straten, landen …)

– Sommige woorden staan in het enkelvoud, anderen in het meervoud

– Sommige woorden zijn een verkleinwoord

partnerwerk kladblad

Geef de opdracht om per twee de woorden te categoriseren: eigennaam, enkelvoud, meervoud en verkleinwoord. Dit kan op een kladblad.

TIP

Geef de tip dat een woord in meerdere hokjes kan thuishoren.

eigennaam enkelvoud meervoud verkleinwoord

Borneo neusaap staart nacht boom

2 Kern

individueel werk werkkatern p. 16-17

TIP TIP

TIP

3 Slot

werkkatern p. 17

Oefeningen

bladeren vruchtjes boom

De leerlingen nemen hun werkkatern en lossen de oefeningen individueel op. Bespreek de oefeningen vooraleer ze starten.

De leerlingen kunnen bij oefening 1 en 2 het Taalwijzertje erbij nemen. De afkorting in oefening 1 staat voor His Majesty’s Ship.

Eventueel doe je oefening 5 klassikaal.

Nabespreking

Bespreek enkele voorbeelden die de leerlingen gevonden hebben bij oefening 5 en de zin die ze geformuleerd hebben bij oefening 6.

21 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 4 Les 4

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan informatie uit een filmpje en een liedje halen.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen informatie halen uit een documentaire en een lied.

2 De kinderen kunnen vragen formuleren in verband met ontbrekende informatie.

3 De kinderen kunnen bij het beantwoorden van de vragen en uitvoeren van de opdrachten, de essentie noteren met één woord.

Strategiedoelen 4 De kinderen kunnen hun voorkennis verwoorden.

5 De kinderen kunnen reflecteren op hun luisterhouding in functie van het bereiken van het luisterdoel.

Lesmateriaal – werkkatern p. 18-19 – audio: hiphopotamus – video 2: het nijlpaard (tot 5:45) of internet: https://www.vpro.nl/speel~VPWON_1246876~nijlpaard-giraffe-freekswilde-wereld~.html (Kopieer de hyperlink of ga naar www.vpro.nl en geef zoekterm ‘nijlpaard’ in.) – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – poster Zoem 8 – kladblad

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de eerste spreek- en luisterles keken ze naar een informatief filmpje over de ijsvogel. Ze luisterden aandachtig en gingen erna in gesprek met elkaar.

In deze les kijken ze naar een uitgebreider informatief filmpje en luisteren ze ook naar een liedje. De leerlingen zullen de informatie van beide media met elkaar verbinden en ordenen.

Wat volgt? In de volgende spreek- en luisterles zullen ze oefenen wat ze in de trotsweek zullen moeten doen: vertellen over een vreemd dier.

22 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 5
Les 5

Lesverloop

1Instap

audio leergesprek

2 Kern

poster Zoem 8 groepswerk werkkatern p. 18-19 kladblad TIP TIP video 2

Hiphopotamus

Laat de leerlingen luisteren naar het lied. Bespreek waarover het gaat: het nijlpaard. Bespreek ook de Latijnse naam van het dier: de hippopotamus. De makers van het lied maakten er hiphopotamus van, met een verwijzing naar het muziekgenre hiphop.

Wat weten jullie over het nijlpaard, nu jullie het lied hebben beluisterd?

Welke informatie heb je onthouden? Schenk aandacht aan de tekstsoort: het is een informatieve tekst in de vorm van een liedjestekst. Het lied kent dus twee functies: kinderen amuseren en kinderen iets bijbrengen.

2.1 Zoem

Bespreek Zoem 8. (Ik kan informatie ordenen en vragen naar ontbrekende informatie.) Vertel dat de leerlingen naar een videofragment zullen kijken over het nijlpaard.

2.2 Oriëntatie video Het nijlpaard

Deel de leerlingen in groepjes van drie. Bekijk en bespreek de vragen in het werkkatern. Nu jullie weten welke vragen jullie moeten beantwoorden, kunnen jullie gerichter kijken en luisteren.

Jullie kijken tweemaal naar het videofragment. Kijk goed naar de beelden, maar luister terwijl ook aandachtig naar de informatie die gegeven wordt. Jullie nemen een kladblad om eventueel sleutelwoorden op te schrijven.

Bespreek hoe ze nota moeten nemen. Het heeft geen zin om volzinnen op te schrijven, omdat ze dan tijd verliezen en informatie missen.

Bespreek eventueel op welke informatie ze letten wanneer ze voor een eerste keer kijken. Ze kunnen ook de vragen verdelen over de groepsleden, om specifieker en aandachtiger te kunnen luisteren.

2.3 Video Het nijlpaard

Toon het videofragment een eerste keer. Observeer de leerlingen en ga na of ze aandachtig kijken en luisteren en/of notities nemen. Na 5 minuten en 45 seconden zet je de documentaire stop, omdat het deel over de giraf nu start.

Geef hen even de tijd om informatie uit te wisselen in groep en te bespreken welke informatie ze missen. Ze weten daardoor waarvoor ze aandachtig moeten zijn wanneer ze voor de tweede keer het fragment bekijken.

Toon het videofragment een tweede keer. Observeer opnieuw de leerlingen.

2.4 Bespreking video Het nijlpaard

groepswerk werkkatern p. 18-19 kopieerblad 1 TIP

De leerlingen bespreken in groep het videofragment en beantwoorden de vragen in het werkkatern. Observeer hen met behulp van de Kijkwijzer.

Bij vraag 5 hebben ze informatie nodig uit het liedje. Dat het nijlpaard zich insmeert met modder, hebben ze niet in de documentaire gezien, maar hebben ze gehoord in het liedje van de hiphopotamus. Laat eventueel het liedje nog een keertje horen.

23 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 5
Les 5

3Slot

leergesprek

3.1 Reflectiemoment

Bespreek hoe het kijken en luisteren is verlopen.

– Wat liep goed?

– Wat liep minder goed?

– Had elk groepslid dezelfde informatie gehoord en onthouden?

– Wist je na de eerste keer kijken en luisteren welke informatie je nog nodig had?

– Konden jullie bij de tweede keer kijken en luisteren goed aandachtig zijn voor de informatie die je nog nodig had?

– Wat willen jullie nog meer weten over het nijlpaard?

3.2 Kijkwijzer spreken

werkkatern p. 19

Tips voor de leerkracht

In het werkkatern staan enkele vaardigheden vanop de Kijkwijzer. Laat de kinderen reflecteren op hun spreektaak van deze les en aanduiden wat voor hen van toepassing is.

De cd-rom van Radio Oorwoud, met onder andere het hiphopotamuslied, kun je als leerkracht gratis bestellen via www.radio-oorwoud.be

24 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 5
Les 5

Tekst audio Hiphopotamus

Ik neem je mee naar één of andere poel als een hippo want die zijn echt cool. Komaan, komaan, komaan. Yeah!

Hip, hop hiphop, hiphopotamus.

Ik ben een nijlpaard en dus zeker geen slapjanus. Ik rol graag in de modder in grote meren en de Nijl. Ik duik graag in het water en dat doe ik hiphopotamus-stijl.

Komaan, allemaal hippostyle … Wiggel, waggel, komaan …

Ik ben een nijlpaard en dit is mijn rivier. Van iedereen hier in de buurt ben ik het dikste dier. 't Is dus echt wel een mirakel hoe ik met mijn reuzenlijf kan plonsen in het water en daar dan kopje onder blijf.

Hippostyle is leuk, gast. Echt waar, dat is zo leuk. Vissen kietelen m'n tenen als ik in het water drijf. Ze zwemmen cirkels rond mijn benen, zoeken eten rond mijn hele lijf. En het water blijft gezond door de keutels uit mijn kont. Ik verspreid ze hier en daar als ik kwispel met mijn staart.

Hip, hop hiphop, hiphopotamus. Ik ben een nijlpaard en dus zeker geen slapjanus. Ik rol graag in de modder in grote meren en de Nijl. Ik duik graag in het water en dat doe ik hiphopotamus-stijl.

Aan rivieren en aan meren heel mijn lijf met slijk insmeren.

Aan moerassen en aan plassen mijn lijf daarna weer wassen.

Ik kan veel sneller dan het lijkt, rapper en sneller door het slijk.

Zo maak ik iedereen bang omdat ik echt voor niemand wijk. Ja, ik vertrappel, ik bijt, dus wees blij dat je me kent.

Want een hippo zoals ik, is de schrik van 't continent.

Zet je tent niet op mijn pad want je tent ik stamp ze plat.

Met mij valt niet te spotten, zeker niet met mijn gat.

Ik maak meer doden dan een luipaard, een leeuw of een slang.

Niets of niemand stopt een hippo, een hippo gaat zijn gang.

Ik ben een nijlpaard, ik ben gevaarlijk.

Ik ben een nijlpaard, ik ben toch geen zeepaard.

Ik ben een nijlpaard, daar ben ik fier op.

Ik ben een nijlpaard, van m'n staart tot aan m'n … hiphop …

Hip, hop hiphop, hiphopotamus.

Ik ben een nijlpaard en dus zeker geen slapjanus.

Ik rol graag in de modder in grote meren en de Nijl.

Ik duik graag in het water en dat doe ik hiphopotamus-stijl.

Hiphopotamus, www.radio-oorwoud.be

25 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 5 Les 5

Tekst video 2

Het nijlpaard

Ik ben vandaag in Zuid-Afrika. Waar ik een nijlpaard zie rennen en voor het eerst giraffen zie vechten.

Ik heb natuurlijk veel gereisd en ik ben op veel verschillende plekken geweest over de hele wereld. Maar Afrika is één van die weinige plekken waar je niet zomaar te voet op zoek kunt gaan naar dieren. Want je zou zomaar een troep leeuwen tegen kunnen komen of een olifant of een buffel of een nijlpaard … en dat kan levensgevaarlijk zijn! Daarom doen we heel veel per auto. Ik zit nu in de camera-auto. Kijk, dat is de camera en cameraman Patrick. We rijden nu rond over de savanne en kijken wat we kunnen vinden. Spannend!

Waterplassen trekken veel dieren aan voor verkoeling en drinkwater. Dus even kijken wat voor bijzondere dieren ik hier kan vinden.

Als je denkt aan het gevaarlijkste dier van Afrika, denk je misschien aan een leeuw of aan een olifant. Maar die eer gaat naar dat dier … een nijlpaard.

Er loopt daar eentje het water in, daar jongens. Daar komt ie. Daar komt ie het water in. Moet je kijken, wat een beest! Nijlpaarden kunnen 2000 kg zwaar worden. Het zijn echt monsters en levensgevaarlijk. Want ze zijn super territoriaal, vooral de grote mannetjes. Zoals die gast daar. En hij kijkt nu naar ons. En hij kijkt of wij een bedreiging zijn voor hem. Dat is een grote regel in Afrika. Kom nooit, maar dan ook nooit tussen een nijlpaard en het water. Want dan voelt hij zich bedreigd en dan valt hij aan. En elk jaar weer gaan er mensen in Afrika dood doordat ze worden aangevallen door één van deze jongens.

En dit is hoe je ze meestal ziet. Bijna helemaal ondergedompeld in het water, alleen een klein gedeelte van de kop dat boven het water uitsteekt.

(Nijlpaard knort.) Dit is voor mij. Hij heeft me gespot en hij waarschuwt me eigenlijk. ‘Kom niet te dichtbij. Ik heb je gezien.’ En ik ben zeker niet van plan om dichterbij te komen. Maar zij zullen ook niet dichter bij mij komen. Van zodra ze denken dat er ook maar iets van gevaar dreigt, in dit geval ik, blijven ze in het water, want dat is waar ze zich het veiligst voelen. Ze komen alleen maar op het land om af en toe te zonnen en om te eten. Zodra de zon bijna ondergaat, gaan ze het land op, op zoek naar gras. Ze eten gras, veel gras, zo’n 50 kg per dag. Dat is ook wel nodig als je zo groot bent natuurlijk.

Wat ik dus net wilde vertellen, is dat je nijlpaarden meestal zo ziet. Half in het water. Nijlpaarden hebben een gevoelige huid en de rug verbrandt heel snel onder de hete Afrikaanse zon. Maar daar hebben ze iets op gevonden. Ze scheiden namelijk een soort rode olieachtige vloeistof uit op de huid, die werkt als zonnebrand. Natuurlijke zonnebrand. Hoe handig is dat?!

Je denkt waarschijnlijk dat nijlpaarden verwant zijn aan neushoorns of misschien aan olifanten, maar niks is minder waar. Nijlpaarden zijn verwant aan walvissen. Dat is gek! Maar dat betekent dat nijlpaarden en walvissen een gezamenlijke voorouder hebben. En die voorouder leefde ongeveer 60 miljoen jaar geleden. De enige overeenkomst die ze nu nog hebben is dat ze allebei heel erg van water houden. Nijlpaarden liggen gemiddeld 16 uur per dag in het water. Meestal om lekker af te koelen. Het grappige is: ze kunnen helemaal niet zwemmen. Ze lopen over de rivierbodem, als een soort ballerina. Ze kunnen 5 minuten hun adem inhouden en als je goed kijkt, zie je dat de ogen en de neus boven op de kop zitten, zodat ze bijna helemaal ondergedompeld in het water kunnen liggen en toch nog de omgeving in de gaten kunnen houden. Toch bizar eigenlijk, als je ze zo ziet liggen. Dan zou je toch niet verwachten dat dit het gevaarlijkste dier van Afrika is? Heel gaaf! Ze zijn onder water gedoken, dus wij gaan er weer vandoor.

Freeks wilde wereld – Het nijlpaard en de giraffe, http://www.vpro.nl

26 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 5 Les 5

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik kan voorspellen waarover een verhaal zal gaan.

1 De kinderen kunnen het thema van de teksten bepalen.

2 De kinderen hebben aandacht voor gelijkenissen en verschillen en kunnen kenmerkende verschillen vergelijken met die van andere dieren.

3 De kinderen begrijpen verwijswoorden.

Strategiedoelen 4 De kinderen kunnen in de teksten de voornaamste informatie terugvinden. 5 De kinderen kunnen woorden en uitdrukkingen die ze niet begrijpen en aanvullende informatie opzoeken in diverse bronnen.

Lesmateriaal – werkkatern p. 20-27 – stappenplan begrijpend lezen – zelfklevende memoblaadjes – 6 kladbladen (liefst A3-formaat) – informatieve boeken en/of artikels rode reuzenkangoeroe, kameleon, wandelende tak, koekoek, vogelbekdier en stokstaartje – internet: www.google.com

Timing 100 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige les begrijpend lezen werd een coöperatieve werkvorm toegepast en verwierven de leerlingen informatie over zes verschillende vreemde dieren.

In deze les komen zes nieuwe vreemde dieren aan bod en vergelijken ze de dieren op vlak van voortplanting en opvoeding.

In het tweede deel van de les formuleren ze vragen waarop ze nog een antwoord willen en raadplegen ze informatiebronnen. Ze vinden antwoorden en delen die met de rest van de klas.

Wat volgt? De leerlingen weten welke informatie over een vreemd dier kan gegeven worden. De manier waarop de informatie wordt gestructureerd, is hen bekend. In de volgende les zoeken en ordenen ze zelf informatie over een vreemd dier. Het is de eerste concrete stap richting het trotsproduct.

27 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 6 en 7
Les 6 en 7

Lesverloop

1Instap

klasgesprek werkkatern p. 20-26

Voor het lezen

Laat de leerlingen naar de teksten en foto’s in het werkkatern kijken (enkel les 6 en 7). Bespreek kort.

– Welk dier ken je al?

– Waardoor ken je het dier?

– Wat weet je al over het dier?

– Waar zag of hoorde je informatie over het dier?

– Over welk dier wil je graag meer weten?

– Zijn er andere dingen die je opvallen bij de teksten?

Laat de leerlingen hun voorkennis activeren. Ze kunnen dieren kennen van een bezoek aan een dierentuin, een televisieprogramma over dieren gezien te hebben, weetjesboeken over dieren gelezen te hebben … Laat hen ervaringen verwoorden en uitwisselen.

stappenplan begrijpend lezen

2 Kern

groepswerk werkkatern p. 20-26

Laat ze ook voorspellen welke informatie ze over de dieren zullen te weten komen. Verwijs naar het stappenplan.

2.1 Tijdens het lezen

Deel de leerlingen in groepjes van vier. Ze krijgen ongeveer een half uur de tijd om de teksten te lezen van de zes verschillende dieren en de bijbehorende opdrachten uit te voeren. Het gaat over opdracht 1 tot en met 15.

Vraag om per groep een strategie te bedenken.

– Ze kunnen allen samenwerken en maximum 2 minuten aan elke vraag werken.

– Ze kunnen de vragen verdelen, individueel werken en daarna hun antwoorden uitwisselen.

– Ze kunnen per twee werken en daarna hun antwoorden uitwisselen.

–Bespreek de mogelijkheden en laat hen een bepaalde strategie kiezen en toepassen.

TIP TIP groepswerk werkkatern p. 26-27

Herinner hen eraan dat, wanneer ze een moeilijk woord lezen, ze moeten nagaan of dit woord verklaard moet worden om de tekst te begrijpen. Als het antwoord ja is, dan zoeken ze naar een verklaring door een medeleerling / leerkracht om hulp te vragen of door een (online) woordenboek te gebruiken.

De leerlingen die snel klaar zijn, kunnen nadenken over een persoonlijke top 5 van vreemde dieren (opdracht 19).

2.2 Na het lezen

Bespreek opdracht 16 (pagina 26) en 17 (pagina 27) en laat de leerlingen dan aan de slag gaan. Bij opdracht 17 schrijven ze enkel de dieren van die les in de tabel. Zorg ook voor een korte nabespreking.

TIP

Je kunt de les hier afronden indien je timing voor de eerste opdrachten uitliep. Het formuleren en beantwoorden van vragen (2.3) is een goede voorbereiding van de schrijfopdracht in les 8. De leerlingen zullen dan informatie over dieren opzoeken. Je kunt het deel dat volgt dus ook uitvoeren op een ander moment, bijvoorbeeld wanneer de kinderen hoeken- of contractwerk uitvoeren. De computer(s) kan / kunnen dan om de beurt gebruikt worden.

4 KIJKER 3
Les 6 en 7 28 Kijker 3 – Informatie – Les 6 en 7

individueel werk of partnerwerk werkkatern p. 27 zelfklevende memoblaadjes 6 kladbladen

2.3 Vragen formuleren en beantwoorden

De leerlingen hebben ongetwijfeld nog vragen over de vreemde dieren waarover ze net gelezen en gepraat hebben. Individueel of per twee bedenken de leerlingen vragen en ze schrijven deze op memoblaadjes die ze in het werkkatern kleven. Bv. Een vraag over een wandelende tak wordt op pagina 23 gekleefd.

Hang kladbladen op het bord en schrijf op elk blad een naam van een dier (rode reuzenkangoeroe, kameleon, wandelende tak, koekoek, vogelbekdier en stokstaartje). Laat de leerlingen om de beurt aan het woord. Ze kiezen een vraag dat ze opgeschreven hebben, lezen die voor en hangen dat memoblaadje op het blad van het dier. Op die manier verzamel je per dier enkele vragen. Wanneer dezelfde vraag terugkomt, hang je de memoblaadjes op elkaar. Zo weet je waarin jouw leerlingen het meest geïnteresseerd zijn en vermijd je overlappende vragen.

TIP TIP

De memoblaadjes hangen op deze bladen omdat het de bedoeling is dat het antwoord erbij wordt geschreven. Je kunt dus beter kiezen voor A3-formaat zodat er zeker voldoende plaats is.

Heb je een krijtbord, dan teken je 6 grote cirkels op het bord en schrijf je bij elke cirkel een dier. Ze kleven de memoblaadjes in de juiste cirkel. De antwoorden worden dan op het bord geschreven.

partnerwerk of groepswerk boeken artikels internet klassikaal werk

Slot

De leerlingen gaan nu op zoek naar antwoorden. Je hebt meerdere mogelijkheden: – Je geeft aan elk groepje van drie of vier leerlingen een blad. Dit is mogelijk als er bij elk dier ongeveer evenveel vragen kleven. – Je laat elk groepje van twee of drie leerlingen twee of drie vragen uitkiezen. Zij nemen dan de memoblaadjes weg vanop het blad, omdat meerdere leerlingen rond hetzelfde dier zullen werken. –

De leerlingen raadplegen bronnen. Wat kunnen ze raadplegen en waaraan moeten ze aandacht schenken?

– informatieve boeken: laat hen gebruikmaken van de inhoudsopgave of trefwoordenlijst (indien aanwezig), zodat ze snel vinden wat ze zoeken – internet: laat hen waakzaam zijn voor moeilijke en/of verkeerde informatie en meerdere websites raadplegen

– bij het nemen van notities kiezen ze ervoor om sleutelwoorden op te schrijven en geen volzinnen

Zorg voor een korte en mondelinge bespreking van de vragen en antwoorden. Elk groepje vaardigt één verslaggever uit om het antwoord op de vraag te noteren op het kladblad / bord.

3.1 Reflectiemoment

Sta stil bij het lezen van informatieve teksten om antwoorden op vragen te vinden.

– Hoe verliep het opzoekwerk? Makkelijk of moeizaam? Waarom?

leergesprek

– Wat kun je in de toekomst anders aanpakken?

– Hoe zoek je informatie in teksten? (door de tekst te lezen, door de tekst te bekijken en woorden te zoeken die met het antwoord te maken kunnen hebben, door de foto’s of prenten te bekijken …)

– Hoe kun je informatie onthouden? (door over te schrijven, door bepaalde woorden of zinnen in de tekst te markeren, door te printen …)

Je vindt informatie sneller terug als je sleutelwoorden aanduidt. Je kunt die sleutelwoorden gebruiken om teksten samen te vatten of te wijzen op de kern van de tekst.

4
KIJKER 3
3
Les 6 en 7 29 Kijker 3 – Informatie – Les 6 en 7

individueel werk werkkatern p. 27 TIP

Bespreek ook de wijze waarop werd samengewerkt.

– Wat vind je van deze manier van samenwerken?

– Wat ging goed?

– Wat ging minder goed?

– Wat kun je in de toekomst anders aanpakken?

3.2 Top 5 vreemde dieren

De leerlingen vullen hun top 5 van vreemde dieren aan. Uiteraard kunnen ze andere dieren dan de dieren in het werkkatern opschrijven.

Vraag de leerlingen om door de klas te wandelen en de top 5 van enkele medeleerlingen te bekijken.

Omdat de kans groot is dat ze een infofiche zullen maken over het vreemde dier dat bij hen op nummer 1 staat, zou het interessant zijn als de leerlingen verschillende en nieuwe vreemde dieren opschrijven.

Tips voor de leerkracht

Wanneer je in de klas enkele leerlingen hebt van wie je weet dat zij moeilijk zullen samenwerken met andere leerlingen, kun je ook zelf een groepje met hen vormen. Je begeleidt hen dan.

Het toegankelijk zijn van informatieve teksten is belangrijk gedurende deze Kijker. Op het eind van de Kijker kiezen ze een vreemd dier, bedenken ze vragen en gaan ze actief aan de slag om zo correct mogelijke informatie te verzamelen en te ordenen. Zorg dus voor informatieve boeken op maat van de kinderen en print zelf extra artikels of webpagina’s af, waarvan je zeker weet dat ze de leerlingen zullen aanspreken.

Het opstellen van een top 5 is een belangrijke indicator voor het trotsproduct. Eén van deze dieren kan het vreemde dier zijn waarover ze een infofiche zullen maken.

In deze lessen wordt ingezet op het gebruik van informatiebronnen, het omgaan met informatie en het samenwerken om vragen te beantwoorden. Hier liggen, in het kader van de eindtermen leren leren, veel kansen om samen met de leerlingen te reflecteren op hun aanpak en het werken in groep. Zet hier bewust op in.

4 KIJKER 3
Les 6 en 7 30 Kijker 3 – Informatie – Les 6 en 7

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan een infofiche samenstellen over mijn favoriete vreemde dier.

Lesdoelen

1 De kinderen beschrijven kenmerken en noteren informatie over een vreemd dier.

2 De kinderen zoeken antwoorden op vragen bij verwerkte inhouden.

3 De kinderen kunnen gepast gebruikmaken van interpunctietekens: punt, uitroepteken en vraagteken.

Strategiedoelen 4 De kinderen oriënteren zich op hun schrijftaak.

5 De kinderen selecteren informatie en elimineren niet-relevante informatie.

6 De kinderen kunnen de stappen van het schrijfproces onder begeleiding doorlopen bij het schrijven van een infofiche.

Lesmateriaal – werkkatern p. 3 – werkkatern p. 12 – werkkatern p. 27-30 – stappenplan schrijven – kopieerblad 2: Kijkwijzer schrijven – informatieve boeken en/of artikels vreemde dieren – internet: www.google.com – schaar en lijmstift – digitale infofiche

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? De leerlingen oefenden in de vorige schrijfles het structureren van informatie volgens een infofiche. Ze dachten na over vragen die ze zich in functie van die infofiche kunnen stellen.

In de vorige les formuleerden ze vragen waarop ze nog een antwoord wilden en raadpleegden ze informatiebronnen.

Voorgaande lessen zijn een goede voorbereiding op deze les: ze kiezen een vreemd dier en denken na over een infofiche. Ze raadplegen opnieuw bronnen om de juiste informatie te vinden en te selecteren.

Wat volgt? In de volgende spreek- en luisterles zullen de leerlingen hun fiches in kleine groepjes voorstellen. De groepsleden geven gerichte feedback op deze schrijftaak.

Later (na het herlezen, verbeteren en verzorgen in les 11) wordt deze infofiche hun trotsproduct. Ze kunnen alle infofiches samenbundelen tot een klasboek over vreemde dieren.

31 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 8 Les 8

Lesverloop

1Instap

werkkatern p. 27

2Kern

instructie werkkatern p. 12 werkkatern p. 30 stappenplan schrijven boeken internet individueel werk werkkatern p. 28

Top 5

In de vorige les hebben de leerlingen een top 5 van vreemde dieren ingevuld. Laat de leerlingen kort hun keuze voor vreemdste dier (nummer 1) motiveren.

2.1 Voorbereiding schrijfoefening

Jullie maken in deze les een infofiche, op dezelfde manier als de infofiches van de neusaap en de blobvis. Het vreemde dier waarover jullie een infofiche maken, kiezen jullie zelf. Misschien is jullie nummer 1 wel geschikt?

Kijk samen nog eens naar de infofiche van de neusaap. Herhaal de onderdelen die erop terug te vinden zijn: – een titel: de naam van het vreemde dier – een inleidend stukje: een kort stukje tekst, maximum drie zinnen, dat een inleiding geeft op wat volgt – informatie over het dier: doorlopende tekst, met twee of drie alinea’s – een steekkaart: gegevens over grootte, gewicht, leefgebied en/of milieu – een foto met beschrijvende zin: die kun je kopiëren (boek) of printen (internet), maar je kunt ook een tekening maken – extra weetje(s)

Bekijk samen de vaardigheden van de Kijkwijzer die in het werkkatern staan. De leerlingen duiden op het einde van de les aan wat past, maar omdat ze dit nu voor de schrijftaak lezen, weten ze wat er van hen verwacht wordt. Bespreek eventueel kort wanneer ze welk leesteken gebruiken. Op een infofiche zijn er ook stukjes tekst waarbij een leesteken ontbreekt (bijvoorbeeld op het steekkaartje), dit komt omdat bij het schrijven van sleutelwoorden geen hoofdletters of leestekens nodig zijn.

2.2 Schrijfoefening

Verwijs naar het stappenplan schrijven. Stap 1 is nadenken. Over welk vreemd dier wil je een infofiche maken? Stap 2 is informatie verzamelen en kiezen.

Bespreek welk bronnenmateriaal de leerlingen kunnen gebruiken: eventueel informatieve boeken die je verzameld hebt en (een) te raadplegen computer(s).

Lees de vragen die op de memoblaadjes in het werkkatern staan. Zijn ze van toepassing voor jouw dier? Vind je het een leuke en/of interessante vraag? Ben je benieuwd naar het antwoord? Verzin ook extra vragen. Deze vragen helpen jou informatie zoeken en zorgen ervoor dat jouw infofiche gevuld geraakt.

Enkele extra vragen …

– Hoe groot is het?

– Hoeveel weegt het?

– Hoe beweegt het zich voort?

– Welke vijanden heeft het?

– Waarom is het bedreigd?

– Hoe plant het zich voort?

– Wat is er vreemd aan dit dier?

– Hoelang leeft het?

32 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 8 Les 8

boeken internet TIP stappenplan schrijven TIP kopieerblad 2

Slot leergesprek

Zoek daarna in je bronnenmateriaal antwoorden op de vragen. Schrijf geen teksten over, maar noteer sleutelwoorden waarmee je later beknopte antwoorden kunt formuleren! De sleutelwoorden worden ook op de memoblaadjes geschreven. Benadruk dat dit een kladversie is. Ze mogen schrijven, schrappen, bijschrijven, tekenen, woorden markeren of omkringen

Moedig hen aan om meerdere informatiebronnen te gebruiken. Laat beide media (internet en boeken) elkaar aanvullen. Laat hen ook logisch en kritisch nadenken. Schrikken ze van een bepaald antwoord? Twijfelen ze of dit wel kan? Laat hen raad vragen aan jou.

Schrijf nu met mooie en goed opgebouwde zinnen de tekst op de infofiche. Verwijs naar stap 3 van het stappenplan.

Op de leraarskamer is er een digitale infofiche terug te vinden. Je kunt ervoor kiezen om de leerlingen in het sjabloon te laten typen.

Observeer met behulp van de Kijkwijzer schrijven.

3.1 Reflectiemoment

Reflecteer klassikaal op … – het opzoekwerk.

Hoe is dit gelopen?

Was alle informatie gemakkelijk terug te vinden?

Waren de teksten op het internet te begrijpen?

Wat deed je als je een moeilijk woord las?

Was er soms een verschil tussen de gegevens in de ene tekst en die in een andere? – het noteren van antwoorden.

Lukte het om enkele sleutelwoorden op te schrijven?

Lukte het om met die sleutelwoorden volzinnen te schrijven? – het uitwerken van een informatieve tekst.

Hoe stel je een informatieve tekst op?

Welke structuur kan een informatieve tekst hebben? – de samenwerking (indien sommige leerlingen per twee hebben gewerkt).

Lukte het samen zoeken naar vragen en antwoorden?

Wat ging vlot?

Wat ging minder vlot?

3.2 Kijkwijzer schrijven

individueel werk werkkatern p. 30 instructie werkkatern p. 3

In het werkkatern staan enkele vaardigheden van de Kijkwijzer opgenomen. Laat de leerlingen reflecteren op hun taak en aanduiden wat voor hen van toepassing is.

3.3 Introductie trotsproduct

Vertel aan de leerlingen dat dit een eerste versie van hun trotsproduct is. In les 11 zullen ze stap 4, 5 en 6 van het stappenplan uitvoeren en hun trotsproduct afwerken. Ze doen dit wel op basis van feedback van klasgenoten. Die verkrijgen ze omdat ze in les 10 hun infofiche zullen presenteren aan enkele klasgenoten.

Vraag aan de leerlingen om in de trefwoordenlijst hun vreemde dier in te vullen.

33 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 8 Les 8
3

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden aanduiden en noteren.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen bij een zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord plaatsen.

2 De kinderen herkennen het bijvoeglijk naamwoord als een woord dat een kenmerk van iets of iemand aanduidt.

3 De kinderen reflecteren op de trappen van vergelijking.

4 De kinderen plaatsen een bijvoeglijk naamwoord bij elk besproken dier.

5 De kinderen plaatsen een passend lidwoord bij zelfstandige naamwoorden.

6 De kinderen kunnen in zinnen de zelfstandige naamwoorden aanduiden.

Lesmateriaal – werkkatern p. 14 – werkkatern p. 31-32 – kladblad

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In Kijker 1 en 2 en in de vorige taalwijsles kwamen de verschillende woordsoorten (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, werkwoord …) reeds aan bod.

Wat volgt? Het inoefenen van de verschillende woordsoorten komt in meerdere lessen van de volgende Kijkers aan bod.

Taalwijzertje p. 9: zelfstandig naamwoord p. 13: bijvoeglijk naamwoord

34 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 9 Les 9

Lesverloop

1Instap

Herhaling begrippen lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

Schrijf de volgende zinnen op het bord:

partnerwerk kladblad

– De luiaard leeft in een boom.

– De ijsvogel vist aan de rivier.

– Het nijlpaard loopt snel op het land.

– De blobvis zwemt diep in de zee.

Vraag aan de leerlingen om op een kladblad de zelfstandige naamwoorden uit deze zinnen op te schrijven. Laat ze daarna overleggen per twee en corrigeren indien nodig.

Vraag nu om de lidwoorden te benoemen. Schrijf de drie lidwoorden nog eens op het bord: de, het en een. Benoem ‘een’ als het onbepaald lidwoord dat bij elk zelfstandig naamwoord past.

Vraag nu om voor de zelfstandige naamwoorden passende bijvoeglijke naamwoorden te bedenken en te schrijven. Ze kiezen een bijvoeglijk naamwoord dat iets meer vertelt over het zelfstandig naamwoord.

Bespreek daarna klassikaal. Vertel dat bijvoeglijke naamwoorden gebruikt worden om dingen met elkaar te vergelijken

2Kern

partnerwerk werkkatern p. 31 onderwijsleergesprek

2.1 Oefeningen

De leerlingen nemen hun werkkatern en lossen oefeningen 1, 2 en 3 per twee op. Bespreek de oefeningen vooraleer ze starten.

2.2 Trappen van vergelijking

Schrijf dit op het bord: – olifant 4900 kilogram – neushoorn 2100 kilogram – walrus 950 kilogram

Vertel dat deze gegevens uit de top tien van de zwaarste landdieren komen.

Vraag wat ze kunnen zeggen over de walrus, bijvoorbeeld in vergelijking met zijn eigen gewicht. Hij weegt het minst van de drie. Hij weegt veel, maar is lichter dan de twee anderen. Hij is zwaar.

Vraag wat ze kunnen zeggen over de neushoorn in vergelijking met het gewicht van de walrus. Hij is zwaarder dan de walrus.

Vraag ten slotte wat ze kunnen zeggen over de olifant in vergelijking met de neushoorn en walrus. Hij is zwaarder dan de neushoorn en de walrus. Hij is het zwaarst. Schrijf de begrippen zwaar, zwaarder en zwaarst op bord en duid de achtervoegsels aan. Het bijvoeglijk naamwoord zwaar gebruiken we om te vergelijken. De walrus is zwaar, de neushoorn is zwaarder en de olifant is het zwaarst.

Keer de oefening om en bespreek de trappen van vergelijking met het bijvoeglijk naamwoord licht.

De olifant is licht, de neushoorn is lichter en de walrus is het lichtst.

Bespreek eventueel nog een derde en vierde voorbeeld: de trappen van vergelijking met het bijvoeglijk naamwoord traag en/of snel. Vestig hun aandacht op het verenkelen van de klinker (berenstukje in trager) en het verdubbelen van de medeklinker (kattenstukje in sneller).

35 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 9 Les 9

werkkatern p. 14

Speciale aandacht gaat uit naar oefening 5. In het werkkatern krijgt elk dier een medaille. Vraag aan de leerlingen om de infofiche van de blobvis erbij te nemen. Daar staat ‘het lelijkste dier’ in de medaille.

In de medaille staat een bepaalde eigenschap van het dier. Het is een bekroning. De blobvis is het lelijkste dier. Er is geen enkel dier dat lelijker is dan de blobvis.

Bedenk nu voor elk dier in het werkkatern een bijvoeglijk naamwoord dat bij het dier past. Gebruik het achtervoegsel st zoals bij zwaarst, lichtst, traagst en snelst en schrijf het bijvoeglijk naamwoord in de medaille.

2.3 Oefeningen

partnerwerk werkkatern p. 32 TIP

Slot

De leerlingen nemen hun werkkatern en lossen oefeningen 4 en 5 per twee op. Bespreek de oefeningen vooraleer ze starten.

Geef voldoende ondersteuning bij het bedenken van een bekroning. Eventueel kun je klassikaal enkele bijvoeglijke naamwoorden bedenken die van toepassing zijn bij de verschillende vreemde dieren. Schrijf ze op het bord. Bijvoorbeeld klein, groot, mooi, knap, lelijk, snel, traag, dik, dun, gulzig, lomp, gek, grappig, bizar, maf, vrolijk, kalm … Bij het zoeken naar een gepast bijvoeglijk naamwoord, kunnen de leerlingen op zoek gaan naar extra informatie over de dieren. Welk dier is het snelst op het land? Welk dier wordt het oudst? …

Reflectiemoment

leergesprek

Bespreek de bekroningen die ze toegekend hebben aan de verschillende vreemde dieren. Laat de duo’s om de beurt een bekroning geven. Spreek af dat een bekroning die al werd gegeven, niet herhaald wordt.

Herhaal dat een bijvoeglijk naamwoord meer vertelt over een zelfstandig naamwoord en dat het bijvoeglijk naamwoord kan gebruikt worden om dingen met elkaar te vergelijken.

Tips voor de leerkracht

Gebruik het Taalwijzertje als naslagwerk voor leerlingen, ouders, zorgleerkrachten, externe zorgverstrekkers …

De kinderen werken per twee. Probeer heterogene duo’s te vormen. Laat een sterkere leerling een minder sterke leerling ondersteunen.

36 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 9 Les
9
3

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan vertellen over mijn vreemde dier en vragen stellen over andere vreemde dieren waarover ik informatie hoor.

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen vlot en verstaanbaar spreken over hun vreemde dier.

2 De kinderen kunnen goed opgebouwde zinnen formuleren.

3 De kinderen kunnen verslag uitbrengen over hun opzoekwerk.

4 De kinderen kunnen vragen stellen die gewenste of ontbrekende informatie opleveren.

5 De kinderen kunnen vragen beknopt (bv. met één woord) beantwoorden.

Strategiedoelen 6 De kinderen kunnen hun geselecteerde informatie ordenen.

Lesmateriaal – werkkatern p. 29 – werkkatern p. 33-34 – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – poster Zoem 9

Timing 25 minuten

Wat ging vooraf? In de vorige schrijfles werkten ze een infofiche uit over een vreemd dier. In deze les stellen ze die aan elkaar voor (in groep). De andere leerlingen geven gerichte feedback.

Wat volgt? In de volgende schrijfles verwerken ze de feedback die ze gekregen hebben. Ze herlezen, verbeteren en verzorgen hun infofiche. Ze stellen in de trotsweek hun fiche voor.

37 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 10 Les 10

Lesverloop

1Instap klasgesprek

2Kern

groepswerk werkkatern p. 33 poster Zoem 8 werkkatern p. 34 groepswerk werkkatern p. 33-34 TIP kopieerblad 1

Herhaling schrijfopdracht

Vraag aan de leerlingen om de schrijfopdracht onder woorden te brengen. Vertel dat ze de infofiche in deze les in kleine groepjes zullen presenteren en dat ze vragen zullen stellen aan elkaar.

2.1 Voorbereiding spreekoefening

Verdeel de klas in groepjes van drie. Wanneer de ene leerling de infofiche voorstelt, luisteren de anderen aandachtig, stellen ze inhoudelijke vragen en geven ze achteraf feedback.

Geef deze aandachtspunten mee:

– Hou bij het spreken rekening met de vaardigheden in het werkkatern. In het werkkatern staat voor de spreker een deel van de Kijkwijzer opgenomen. Ze moeten informatie kunnen navertellen, vragen kunnen beantwoorden en verslag kunnen uitbrengen.

– Gebruik steeds volledige en goede zinnen. Wanneer je de gegevens op de steekkaart wil vertellen, zeg je niet ‘grootte 60 cm’ maar zeg je ‘Het dier kan tot 60 centimeter groot worden.’

– Bespreek Zoem 8. (Ik kan verslag uitbrengen van mijn opzoekwerk.)

– Hou bij het luisteren er rekening mee dat je vragen mag stellen. Stel zinvolle vragen waarop je het antwoord niet weet. Luister aandachtig zodat je geen vragen stelt waarop je eigenlijk het antwoord al kent.

In het werkkatern staat voor de luisteraar ook een deel van de Kijkwijzer.

– Start met positieve feedback: wat ging goed? Wees vriendelijk voor elkaar en geef enkel opmerkingen die de infofiche beter kunnen maken.

2.2 Spreekoefening

Aan de spreker Neem pagina 33 erbij en duid na je spreekbeurt aan wat bij je past. Je duidt ook aan hoe je je voelt.

Aan de luisteraars … Neem pagina 34 erbij en duid na je luisterbeurt aan wat bij je past. Je vult ook een feedbackkader in. Je vult de naam en het vreemde dier van je klasgenoot in. Je plaatst een kruisje bij wat van toepassing is.

Let erop dat ze bij de vaardigheden van de Kijkwijzer (opgave 2 en 4) één item aankruisen (–, –/+ of +). Bij het feedbackkader (opgave 5) kruisen ze aan wat past en zijn meerdere kruisjes uiteraard mogelijk. Verschillende vaardigheden staan daar onder elkaar.

Observeer de groepjes en hou opvallende feedback in de gaten. Creëer een veilige en aangename sfeer zodat de leerlingen zich comfortabel genoeg voelen om de spreek- en luistertaak goed uit te voeren. Gebruik de Kijkwijzer spreken.

38 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 10
Les 10

3Slot

groepswerk

leergesprek

3.1 Reflectiemoment in groep

De leerlingen delen in groep hun feedback mee. Je kunt de groepsleden laten noteren zodat ze met die feedback aan de slag kunnen in de volgende les.

3.2 Klassikaal reflectiemoment

De feedback die je hoorde in de groepjes bundel je en je deelt enkele algemene aandachtspunten mee.

Bespreek ten slotte hoe het kijken en luisteren is verlopen.

– Wat liep goed?

– Wat liep minder goed?

– Ging het goed om verslag uit te brengen?

– Ging het goed om de informatie die je structureerde op de infofiche, te vertellen?

– Konden jullie gerichte aandacht geven?

– Konden jullie zinvolle vragen stellen?

– Konden jullie de vragen goed beantwoorden?

– Hebben jullie feedback gegeven waarmee de ander aan de slag kan?

– Hebben jullie feedback ontvangen waarmee je aan de slag kunt?

– Wat willen jullie in de toekomst anders aanpakken?

Tips voor de leerkracht

Probeer heterogene groepjes te vormen. Stimuleer de leerlingen om zinvolle en constructieve feedback te geven. Ze houden het doel voor ogen: goed opgebouwde infofiches, die ze later kunnen bundelen tot een ‘vreemde dieren’-boek.

39 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 10
Les 10

Lesoverzicht

Lestitel Ik kan de infofiche van mijn vreemde dier afwerken en verzorgen.

Lesdoelen 1 De kinderen beschrijven kenmerken en noteren informatie over een vreemd dier. 2 De kinderen kunnen gepast gebruikmaken van interpunctietekens: punt, uitroepteken en vraagteken.

Strategiedoelen 3 De kinderen zijn bereid hun eigen schrijfproduct te herlezen en te verbeteren.

4 De kinderen passen hun schrijfwerk aan, op basis van commentaren van hun medeleerlingen.

5 De kinderen werken hun schrijftaak af in functie van het klasboek over vreemde dieren door het op een passende wijze uit te schrijven en te illustreren.

Lesmateriaal – werkkatern p. 29 – werkkatern p. 35-36 – stappenplan schrijven – kopieerblad 2: Kijkwijzer schrijven – bijlage 2: voorbeelden infofiches – schaar en lijmstift

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? De leerlingen stelden in les 9 een infofiche op van een zelf gekozen vreemd dier. Ze vertelden in les 10 over dit dier aan hun klasgenoten. Ze ontvingen feedback om hun infofiche in deze les te verbeteren en verzorgen.

Wat volgt? Deze infofiche wordt hun trotsproduct. Ze kunnen alle infofiches bundelen tot een klasboek over vreemde dieren.

40 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 11
Les 11

Lesverloop

1Instap

werkkatern p. 29

Terugblik en vooruitblik

Blik terug op de spreek- en luisterles en reflecteer met de leerlingen over de feedback die in groepjes werd gegeven.

Geef de leerlingen de kans om te vertellen wat hun persoonlijke aandachtspunten zijn, wanneer ze hun infofiche definitief vormgeven.

Het is mogelijk dat de leerlingen nog extra informatie zullen moeten opzoeken.

stappenplan schrijven kopieerblad 2

Verwijs naar stap 4, 5 en 6 van het stappenplan schrijven. Herhaal eventueel de vaardigheden met behulp van de Kijkwijzer.

Vertel wat de bedoeling is tijdens het toonmoment. De leerlingen stellen hun trotsproduct, een infofiche over een vreemd dier, voor aan de klas. Andere leerlingen stellen terwijl vragen over het dier, waarop ze een beknopt en correct antwoord moeten geven.

Bundel achteraf alle infofiches tot een informatief boek en geef het een plaats in de klasbibliotheek.

2Kern

individueel werk werkkatern p. 29 bijlage 2 TIP

2.1 Voorbereiding schrijfoefening

Jullie herwerken in deze les de infofiche die je uitgewerkt hebt in les 8.

Breng veranderingen aan en zoek eventueel extra informatie op. Hou daarbij rekening met de feedback die je van je klasgenoten gekregen hebt.

Maak gebruik van de bijlagen ter inspiratiebron. Van de jak, de kameleon en het zeepaardje werd een infofiche uitgewerkt als voorbeeld. Dit kan een belangrijke houvast zijn voor de minder sterke leerlingen.

2.2 Schrijfoefening

individueel werk werkkatern p. 35-36 kopieerblad 2

3Slot

leergesprek

Wanneer je tevreden bent over je aanpassingen, dan knip je de definitieve infofiche uit en start je aan het overschrijven van de tekst. Werk netjes en verzorgd!

Observeer met behulp van de Kijkwijzer schrijven.

Reflectiemoment

Reflecteer klassikaal op … – de herwerking.

Wist je nog de feedback van je klasgenoten?

Kon je er goed mee aan de slag? Wist je wat je te doen stond?

· Heb je inspiratie opgedaan, bij het zien van andere infofiches?

Heb je veel dingen geschrapt / toegevoegd?

Ging het verbeteren en verzorgen goed?

Oogt het als een volledige en op feiten gebaseerde infofiche?

· Ben je tevreden over het resultaat? Waarom wel/niet?

Wat zou je in de toekomst anders aanpakken?

Vond je dit leuk om te maken? Waarom wel/niet? – het extra opzoekwerk.

· Hoe is dit gelopen?

Was alle informatie gemakkelijk terug te vinden?

Waren de teksten op het internet te begrijpen?

Was er soms een verschil tussen de gegevens in de ene tekst en die in een andere?

· Kon je de informatie selecteren die je nog nodig had?

Wat zou je in de toekomst anders aanpakken?

41 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 11
Les 11

Lesoverzicht

Lestitel

Lesdoelen

Ik ken de twee delen van een zin. Ik kan het onderwerp in een zin aanduiden.

1 De kinderen kunnen verwoorden dat een zin bestaat uit twee delen: ‘over wie of wat iets gezegd wordt’ en ‘wat erover gezegd wordt’.

2 De kinderen benoemen het onderwerp als het deel van de zin dat vertelt over wie of wat iets gezegd wordt.

3 De kinderen kunnen verwoorden dat de persoonsvorm verandert van enkelvoud naar meervoud of omgekeerd als ook het onderwerp verandert.

Lesmateriaal – werkkatern p. 37-38 – kopieerblad 3: zinnen (Kopieer zodat elke leerling over twee zinnen beschikt. Met één kopie kun je 9 leerlingen van zinnen voorzien.) – kopieerblad 4: zinnen (Kopieer zodat elke leerling over acht zinnen beschikt. Met één kopie kun je 2 leerlingen van zinnen voorzien.) – schaar en lijmstift – kladblad

Timing 50 minuten

Wat ging vooraf? In Kijker 1 hebben de leerlingen herhaald hoe je zinnen in twee verdeelt: het onderwerp en de rest van de zin. Ze kunnen ook met behulp van de ja-neevraag het onderwerp en de persoonsvorm vinden.

Wat volgt? In Kijker 4 komt de tweeledigheid van zinnen en hun twee belangrijkste zinsdelen (onderwerp en persoonsvorm) opnieuw aan bod. Vanaf Kijker 5 leren ze spelen met zinsdelen door er toe te voegen en overbodige te schrappen.

Taalwijzertje p. 16: de tweeledigheid van zinnen p. 17 en 18: de ja-neevraag, het onderwerp en de persoonsvorm

42 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 12
Les 12

Lesverloop

1Instap

kopieerblad 3

Herhaling begrippen ja-neevraag en getal

Geef aan elke leerling twee strookjes. In deze zinnen gaan we samen op zoek naar het onderwerp en de persoonsvorm. Hoe doen we dat?

Laat de leerlingen de ja-neevragen formuleren. Noteer deze vragen op het bord.

Houdt de prieelvogel van versieren? Ja/nee. Komen luiaards nauwelijks op de grond? Ja/nee.

Duid in samenspraak met de leerlingen het onderwerp en de persoonsvorm aan. Laat hen nog eens herhalen hoe ze dat doen. Het onderwerp onderstrepen ze eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. Ze doen dit ook op het strookje. Laat de leerlingen het getal benoemen van de zinnen: enkelvoud of meervoud

Vraag nu om het onderwerp los te knippen van de rest van de zin.

Als we het onderwerp van de zinnen van plaats wisselen, wat gebeurt er dan? (De zinnen zijn niet juist, omdat de persoonsvorm niet overeenstemt met het onderwerp.)

Wat moet er veranderen opdat de zinnen zouden kloppen? (We moeten de persoonsvorm aanpassen.) Vraag naar de correcte persoonsvorm.

Luiaards houden van versieren. De prieelvogel komt nauwelijks op de grond.

Het onderwerp staat niet steeds vooraan. Vraag om twee nieuwe zinnen te maken waarbij het onderwerp niet vooraan staat. Ze voegen eventueel een zinsdeel toe.

Van versieren houdt de prieelvogel niet. Nauwelijks komen luiaards op de grond.

2 Kern

individueel werk kopieerblad 4 schaar en lijmstift werkkatern p. 37 en 38 TIP

3 Slot

groepswerk kladblad

Oefeningen

De leerlingen nemen hun werkkatern en lossen de oefeningen individueel op. Bespreek de oefeningen vooraleer ze starten.

In oefening 2 staat bij de eerste twee zinnen het onderwerp vooraan. Vertel eventueel dat bij de laatste twee zinnen dat niet het geval is.

Gekke zinnen maken

Verdeel de leerlingen in groepjes van vier. Geef de opdracht stap voor stap, telkens na een geluidssignaal (je fluit, je klapt in je handen, je zegt ‘ja’ …).

Stap 1

Schrijf op een kladblad een onderwerp naar keuze. Geef en/of vraag naar voorbeelden. Laat hen een getal (enkelvoud of meervoud) kiezen. Herhaal dat het onderwerp uit meer dan één woord kan bestaan.

43 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 12
Les 12

Tips voor de leerkracht

Stap 2

Geef het geluidssignaal. De leerlingen schuiven het kladblad door naar rechts.

Je leest het onderwerp en je schrijft er een passende persoonsvorm bij. Let op, want het onderwerp en de persoonsvorm zijn de beste maatjes. Staat het onderwerp in het enkelvoud, dan moet de persoonsvorm ook in het enkelvoud staan. Zij hebben hetzelfde getal.

Stap 3

Geef het geluidssignaal. De leerlingen schuiven het kladblad opnieuw door naar rechts. Je leest wat er staat en voegt een stukje zin toe, bijvoorbeeld het antwoord op de vraag wat, waar, wanneer, hoe of waarmee.

Stap 4

Geef het geluidssignaal. De leerlingen schuiven het kladblad opnieuw door naar rechts. Je leest wat er staat en voegt nog een stukje zin toe, bijvoorbeeld het antwoord op de vraag wat, waar, wanneer, hoe of waarmee.

Je vraagt wie zijn/haar zin wil delen met de rest van de klas. Je zorgt voor een kort reflectiemoment.

Gebruik het Taalwijzertje als naslagwerk voor leerlingen, ouders, zorgleerkrachten, externe zorgverstrekkers …

44 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 12
Les 12

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen kunnen bij een tekst opdrachten uitvoeren.

2 De kinderen kunnen de doelgroep en bedoeling van de schrijver bij de tekst verwoorden.

3 De kinderen kunnen de betekenis van woorden afleiden uit de zin of context.

Strategiedoelen 4 De kinderen denken bij een onbekend woord na over de noodzaak om het te begrijpen in functie van de verstaanbaarheid van de tekst.

Lesmateriaal – kopieerblad 5

Timing 25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 5

Deel de toets uit. Schets de context: het spookdiertje als vreemd dier.

De leerlingen lezen de tekst een eerste keer.

Lees de oefeningen. Geef indien nodig extra verduidelijking.

De leerlingen lezen de tekst een tweede keer en voeren de opdrachten uit.

45 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 13A Toets
Les 13A Toets

Lesoverzicht

Lesdoelen 1 De kinderen kunnen een documentaire aandachtig bekijken en vragen hierover beantwoorden.

Strategiedoelen 2 De kinderen kunnen reflecteren op hun luisterhouding in functie van het bereiken van het luisterdoel.

Lesmateriaal – kopieerblad 6

– video 3: de Galapagoseilanden of internet: http://www.schooltv.nl/video/de-galapagoseilanden-er-leven-dierendie-nergens-anders-voorkomen/ (Kopieer de hyperlink of ga naar www.schooltv.nl en geef zoekterm ‘galapagos’ in.) – kladblad

Timing 25 minuten

Lesverloop

kopieerblad 6 video 3 kladblad

Vertel dat de leerlingen zo dadelijk een korte documentaire te zien krijgen over de Galapagoseilanden. Vertel dat dit een eilandengroep is, die bekend staat omwille van zijn prachtige natuur. Meer info hoef je niet te geven.

Deel de toets uit. Lees de vragen en geef indien nodig extra verduidelijking. Maak met de leerlingen afspraken over een goede kijk- en luisterhouding.

Terwijl ze een eerste keer kijken en luisteren noteren ze niks. Wanneer je de documentaire voor een tweede keer laat zien, laat je hen notities nemen op een kladblad. Daarna gaan ze aan de slag.

Laat eventueel de documentaire voor een derde keer zien.

Trek geen punten af voor schrijffouten.

46 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 13B Toets
Les 13B Toets

Tekst video 3

De Galapagoseilanden

De Galapagoseilanden liggen zo’n 1000 kilometer uit de kust van Zuid-Amerika. De wetenschapper Charles Darwin heeft hier meer dan 150 jaar geleden een groot deel van zijn onderzoek gedaan. Er zijn grote eilanden, maar ook heel kleine. En de natuur verschilt van eiland tot eiland. Darwin zag al snel dat er hier ook veel dieren leven. In allerlei kleuren, soorten en maten. Darwin ontdekte dat dieren zich aanpassen aan de leefomgeving waar ze wonen. Zo leven er op de Galapagoseilanden geen roofdieren. Dat komt doordat de eilanden ver van het vasteland liggen en dus hebben de dieren hier geen natuurlijke vijanden. De dieren zijn daardoor extreem tam geworden. Voor mensen zijn ze niet bang, dus je kunt heel dicht in de buurt komen en ze bijna aanraken.

Er leven op de Galapagoseilanden allerlei soorten leguanen. De leguaan is de grootste hagedis die er bestaat. Ze zijn aangepast aan de eilanden waar ze leven. Hier zie je een grote groep leguanen zonnen op de rotsen. Opvallend is dat de meeste leguanensoorten niet kunnen zwemmen. Maar op de Galapagoseilanden kan de zeeleguaan dat wel. Ze duiken in zee en eten zeewier van de bodem. Een ander bekend dier op de Galapagoseilanden is de gigantische landschildpad. Hij is zeldzaam en hij is één van de grootste schildpadsoorten van de wereld.

En zo zijn er hier nog heel veel andere dieren. Bijna te veel om op te noemen. Zoals deze grappige vogel met blauwe voeten. Dit is de blauwvoetgent. En er zijn hier ook zeeleeuwen. En Galapagospinguïns. Op de Galapagoseilanden leven dieren die nergens anders voorkomen. Het gebied wordt beschermd om te voorkomen dat de leefomgeving van deze unieke dieren- en plantensoorten zal verdwijnen.

De Galapagoseilanden, http://www.schooltv.nl/ ©NTR 2016

47 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 13B Toets
Les 13B Toets

Les 14 Herhaling

Remediëring

Lesmateriaal – kopieerblad 7: remediëring begrijpend lezen – kopieerblad 8: remediëring taalwijs

Timing 50 minuten kopieerblad 7 kopieerblad 8

Begrijpend lezen Schets de context: de bultrugwalvis als vreemd dier.

De tekst kun je eventueel voorlezen terwijl de leerlingen meevolgen. Bespreek de oefeningen en zorg ervoor dat iedereen de oefeningen goed begrijpt.

Taalwijs Schets de context: de zwarte weduwe en de paardenbijter als vreemde insecten.

Doorheen de oefeningen nemen de leerlingen het Taalwijzertje erbij te nemen. Bij oefening 6 kun je voorstellen om de ja-neevragen op een kladblad te schrijven. Herhaal dat het onderwerp niet altijd vooraan staat en dat het uit meer dan één woord kan bestaan.

Verrijking

Lesmateriaal – kopieerblad 9: verrijking begrijpend lezen – kopieerblad 10: verrijking taalwijs Timing 50 minuten kopieerblad 9 kopieerblad 10

Begrijpend lezen Schets de context: de bruinvis als vreemd dier.

De tekst kun je eventueel voorlezen terwijl de leerlingen meevolgen. Bespreek de oefeningen en zorg ervoor dat iedereen de oefeningen goed begrijpt.

Taalwijs Schets de context: de zwarte weduwe als vreemd insect en het monster van Loch Ness als fabeldier. Doe een poging om hun voorkennis te activeren.

Bij oefening 6 moeten de leerlingen denken aan de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm.

Bij oefening 7 vraag je om zinnen in de tegenwoordige tijd te schrijven.

4 48 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 14 Herhaling

Les 14 Herhaling

Overzicht taalwijs

leerinhoud remediëring (Kopieermap) verrijking (Kopieermap) les in deze Kijker oefeningen Kweetet lidwoord, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord oefening 1, 2 en 3 oefening 1, 2, 3 en 4 les 4 en 9 oefening 1 en 2 verkleinwoord oefening 4 - les 4 oefening 1 getal (enkelvoud en meervoud) oefening 4 - les 4 en 12 oefening 1 werkwoord oefening 5 - -eigennaam - oefening 4 en 5 les 4 oefening 1 onderwerp en persoonsvorm vinden (ja-neevraag)

oefening 6 oefening 7 les 12 oefening 3 tweeledigheid van een zin oefening 6 oefening 6 en 7

49 4
KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 14 Herhaling

Les 15 Toonmoment

Lesoverzicht

Lesdoelen

1 De kinderen spreken vlot en verstaanbaar over hun vreemde dier en verzorgen hun articulatie.

2 De kinderen formuleren goed opgebouwde zinnen.

3 De kinderen brengen verslag uit over hun opzoekwerk over hun vreemde dier.

4 De kinderen antwoorden bondig op de gestelde vragen, bv. met een woord.

5 De kinderen reflecteren over de wijze waarop ze hun informatie overbrachten naar de groep.

6 De kinderen passen hun schrijfwerk aan, op basis van commentaren van hun medeleerlingen.

7 De kinderen werken hun schrijftaak af in functie van het klasboek over vreemde dieren door het op een passende wijze uit te schrijven en te illustreren.

Lesmateriaal – werkkatern p. 35-36 – kopieerblad 1: Kijkwijzer spreken – kopieerblad 2: Kijkwijzer schrijven

Timing 100 minuten

50 4 KIJKER 3 Kijker 3 – Informatie – Les 15 Toonmoment

Lesverloop

1Instap

individueel werk kopieerblad 1 en 2

2 Kern

groepswerk of klassikaal werk werkkatern p. 35-36 kopieerblad 1 en 2

Voorbereiding

Tijdens dit toonmoment presenteren de leerlingen hun vreemd dier met behulp van de infofiche. Alle infofiches worden op het eind gebundeld tot een ‘vreemde dieren’-map.

De leerlingen denken aan les 10 en de feedback die ze toen hebben gekregen van hun klasgenoten. Ze herhalen de vaardigheden die op de Kijkwijzers spreken en schrijven staan. Je kunt ook in dit toonmoment focussen op één van beide Kijkwijzers.

Voorstelling infofiche

Laat de leerlingen hun vreemd dier voorstellen. Je hebt meerdere mogelijkheden … – Je doet het klassikaal.

– Je deelt de klas in groepjes van vier of zes (zoals in les 10, maar zorg voor andere groepjes).

– Je nodigt een parallelklas uit. – Je nodigt een klas van het derde of vijfde leerjaar uit.

Jij observeert aan de hand van één of beide Kijkwijzers. Je laat hen ook aan zelfevaluatie doen.

3 Slot Bundelen infofiches

Je kunt de infofiches bundelen in een ‘vreemde dieren’-boek of uithangen in de gangen van de school zodat andere klassen die kunnen bekijken.

Tips voor de leerkracht

Wanneer je vreest voor tijdgebrek, kun je ook de infofiches verspreiden in de klas, andere leerlingen een kijkje laten nemen en vragen laten stellen. De leerlingen van de klas geven dan antwoord en extra toelichting.

51 4 KIJKER 3
Kijker 3 – Informatie – Les 15 Toonmoment Les 15 Toonmoment
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.