2 Methodedoelen volgens de taxonomie van Bloom
Per discipline worden de leerdoelen ingedeeld volgens de zes niveaus van de taxonomie van Bloom.
Onthouden
ET 6.23, 6.32 LPD 27 De leerlingen kunnen observeren hoe het fotosyntheseproces een plant van voeding en energie voorziet. p. 7-9
ET 6.29 LPD 47 De leerlingen kunnen de organen van het spijsverteringsstelsel benoemen. p. 15
ET 6.28 LPD 46 De leerlingen kunnen de functies van de respectieve spijsverteringsorganen uitleggen. p. 14-16
ET 6.29 LPD 48 De leerlingen kunnen verschillende spijsverteringsstelsels en voedingspatronen met elkaar vergelijken. p. 17
ET 6.28 LPD 49 De leerlingen kunnen de functie van bladgroenkorrels toelichten. p. 7, 8
Begrijpen
ET 6.32 LPD 50 De leerlingen kunnen de rol van plantendelen uitleggen in functie van het fotosyntheseproces. p. 6-9
ET 6.28 LPD 69 De leerlingen kunnen de functie van de spijsvertering toelichten. p. 9-11
ET 6.29 LPD 70 De leerlingen kunnen de functies van verschillende voedingsstoffen in kaart brengen. p. 10-14
ET 6.32 LPD 71
De leerlingen kunnen uitleggen hoe fotosynthese het gevolg is van stofwisselingen en -omzettingen in een plant. p. 7-9
ET 6.45, 6.47, 13.9, 13.11, 13.12 LPD 1 De leerlingen kunnen aan de hand van waarnemingen en experimenten een antwoord op een onderzoeksvraag produceren. p. 13
Toepassen
Analyseren
ET 6.32, 6.23 LPD 27 De leerlingen kunnen de samenhang zien tussen fotosynthese en energieomzetting. p. 9
ET 6.23 LPD 28 De leerlingen kunnen onderzoeken hoe de verbranding van voedingsstoffen het lichaam van energie voorziet. p. 10-12
ET 6.32 LPD 50.1 De leerlingen kunnen concluderen dat de groene delen van een plant stoffen opbouwen door de aanwezigheid van licht. p. 6-9
8
NIVEAUS EINDTERMEN LEERPLANDOELEN KathOndVla METHODEDOELEN NATUUR
Creëren
ET 6.40 LPD 13
De leerlingen kunnen zelf een spijsverteringsstelsel ontwerpen aan de hand van alledaagse voorwerpen.
IA Spijsvertering met spulletjes
9
Evalueren
NIVEAUS EINDTERMEN LEERPLANDOELEN KathOndVla
Onthouden
Begrijpen
Toepassen
Analyseren
Evalueren
METHODEDOELEN RUIMTE
ET 9.1 LPD 54, 55 De leerlingen kunnen op een kaart de evenaar en nulmeridiaan aanduiden. p. 20, 21
ET 6.49 LPD 9 De leerlingen kunnen de relatie tussen duurzaamheid en voedingskeuzes uitleggen. p. 36-39
ET 9.2, 9.4 LPD 33 De leerlingen kunnen concluderen dat de aarde in klimaatzones kan worden onderverdeeld. p. 25-28
ET 7.12, 7.13 LPD 8 De leerlingen kunnen uit casestudies afleiden of de 3P’s in balans zijn. p. 37, 38
ET 6.20, 6.22 LPD 39 De leerlingen kunnen toelichten hoe neerslag wordt gevormd. p. 23
ET 9.2 LPD 57 De leerlingen kunnen menselijke ingrepen in het landschap (meer bepaald voor de landbouw) uitleggen. p. 26, 34
ET 9.2, 9.4 LPD 59, 61 De leerlingen kunnen de grote klimaatzones interpreteren. p. 25-28
ET 13.11 LPD 1 De leerlingen kunnen aan de hand van bronnenmateriaal een antwoord op een onderzoeksvraag produceren. p. 34-36
ET 9.7, 13.4 LPD 4 De leerlingen kunnen de herkomstlanden van een aantal voedingsproducten lokaliseren. p. 19, 24, 27, 34
ET 6.44 LPD 3 De leerlingen kunnen de eenheid kilometer hanteren om afstanden uit te drukken. p. 22
ET 6.45 LPD 1 De leerlingen kunnen aan de hand van waarnemingen (atlas, grafiek, kaart en klimatogram) structuren onderscheiden.
p. 20, 21, 25, 27, 29, 30-32, 35
ET 7.12, 7.13 LPD 8, 8.1 De leerlingen kunnen een casestudy ontleden aan de hand van de 3P’s. p. 37, 38
ET 9.6, 9.5 LPD 36, 65, 66 De leerlingen kunnen de noordelijke uitbreiding van wijnbouw attribueren aan klimaatveranderingen. p. 34-37
ET 9.3 LPD 63 De leerlingen kunnen de samenhang zien tussen klimaat en vegetatie. p. 24, 27, 34
Creëren
ET 6.40 LPD 13 De leerlingen kunnen een schaalmodel maken van een wereldbol en daarop de klimaatzones aanduiden. IA Klimaten op de globe
10
NIVEAUS EINDTERMEN LEERPLANDOELEN KathOndVla
Onthouden
METHODEDOELEN TECHNIEK
ET 6.36 LPD 81 De leerlingen kunnen schimmels en bacteriën benoemen in relatie tot voeding. p. 41, 42
Begrijpen
ET 6.36 LPD 81, 82
De leerlingen kunnen toelichten hoe verpakkingen en bewaartechnieken voedingsmiddelen beïnvloeden. p. 42-48
Toepassen
ET 13.9, 13.10, 13.11, 13.13 LPD 1, 2
De leerlingen kunnen een goede onderzoeksvraag met een hypothese opstellen en aan de hand van een experiment een antwoord vormen. p. 42-45
ET 6.38, 6.41 LPD 14, 11 De leerlingen kunnen het technisch proces in de praktijk brengen. p. 42-45
ET 6.45 LPD 1 De leerlingen kunnen aan de hand van waarnemingen een besluit formuleren. p. 45
ET 6.39 LPD 12
Analyseren
ET 6.36, 6.37 LPD 51, 82
ET 6.42 LPD 16
De leerlingen kunnen aan de hand van criteria onderzoeken wat zij belangrijk vinden bij het maken van een gerecht. p. 48, 49
De leerlingen kunnen focussen op de functies van verpakkingen en bewaartechnieken bij voedingsmiddelen. p. 50-52
De leerlingen kunnen beoordelen of de verpakking van voedingsmiddelen aan de vereisten voldoen. p. 50, 51
Evalueren
Creëren
ET 6.40 LPD 13
De leerlingen kunnen zelf een gerecht en een voedingslabel ontwerpen aan de hand van een recept.
IA Een gelabeld gerecht
11
3 Lessuggesties
ISAAC-moment
Een ingrediënt dat mensen samenbrengt
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Aan de hand van de quiz die je met de leerlingen maakt (individueel of klassikaal), kom je tot het woord ‘feest’ in het midden van de woordspin: het ingrediënt dat mensen samenbrengt.
Breng geen nieuwe leerstof aan, maar vertrek van de leefwereld van de leerlingen. Vraag welke woorden in hen opkomen als ze denken aan het woord ‘feest’. Focus vooral op de woorden die met voeding te maken hebben zoals ‘snacks’, ‘hapjes’, ‘tapas’ … en zet de toon voor het thema van de module.
De drie aangehaalde recepten vormen gespreksmateriaal om het thema in te leiden, maar kunnen in deze of latere fase ook worden bereid als daar tijd en/ of mogelijkheid toe is.
Merk vooral op dat in de drie recepten de tomaat een belangrijk ingrediënt is.
Werkkatern p. 4-5
Bijlage
• ISAAC-NRT SMA IM Receptenfiches
12
1
Variant 1 • De spijsvertering
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Als je in de klas over een anatomisch model beschikt, laat je de leerlingen (zonder voorkennis) in groepjes het spijsverteringsstelsel van dichtbij bekijken. Laat ze ermee puzzelen. Wat hoort waar? Hoe hangt het geheel aaneen? Welke organen kennen de leerlingen al? Kunnen ze ze benoemen? Weten ze hoe ze functioneren?
Als je niet over een anatomisch model met het spijsverteringsstelsel beschikt, kun je gebruik maken van apps zoals Zygote Body. Daar kun je de leerlingen anatomische modellen van het menselijk lichaam in 3D laten bestuderen. Om specifieke lichaamsdelen, stelsels of organen te onderzoeken, kun je verschillende lagen weghalen of transparant maken. Je kunt ook kiezen tussen een mannelijke en en vrouwelijke versie. Zo kun je de leerlingen begeleiden in hun ‘zoektocht’ naar het spijsverteringsstelsel en hen zelfs even kennis laten maken met de boven- en/of onderliggende structuren.
Via de website Virtuali-Tee kan de school een T-shirt aanschaffen (ca. € 30) om het spijsverteringsstelsel in beeld te brengen. Wanneer de leerlingen het T-shirt dragen, kunnen ze de drager ervan scannen met de bijhorende smartphone app en alle organen bestuderen.
Links
13
• Zygote Body 3D
1
ISAAC-moment
NATUUR
1 Energie voor plant, dier en mens
1 De opbouw van een plant
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Dit hoofdstuk start met de focus op planten. Om mens en dier van voedsel te voorzien, heeft een plant (zoals de tomatenplant) ook zelf voedsel nodig om te kunnen groeien en bloeien. Hier werk je naar het proces van fotosynthese toe. Eerst bespreek je de rudimentaire onderdelen van de plant. Aangezien de leerlingen dit al zouden moeten kennen, kun je deze eerste oefening door de leerlingen (in potlood en) in stilte laten maken. Daarna overloop je de oefening klassikaal.
Wijs hen, naast de plantenonderdelen, vooral ook op de elementen water en zonlicht die een cruciale rol zullen spelen in het volgende stuk.
Vraag je leerlingen over welke plant het hier gaat. Zijn tomaten groenten? Of zijn het vruchten? Waarop baseren ze hun antwoord? Het wist-je-dat kader zal alles duidelijk maken. Wijs ook op de veelzijdigheid van dit wereldwijd bekende ‘rode goud’. Indien je hier dieper wil op ingaan, vanuit industrieel en economisch standpunt, kun je met je leerlingen het artikel uit Knack bespreken.
2 Fotosynthese als energieomzetting
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
Hier heb je de mogelijkheid om de leerlingen de filmpjes over fotosynthese op voorhand thuis te laten bekijken, volgens het principe van ‘flipping the classroom’.
Met het proces van fotosynthese zijn de leerlingen wellicht niet zo bekend. Je kunt, bij wijze van introductie, de letterlijke betekenis van het woord ontleden of vragen of iemand weet wat dit woord betekent.
• Link
Miniwebsite Smakelijk!
ISAAC-NRT SMA miniwebsite
Werkkatern p. 6-7
Oefening
• ISAAC-NRT SMA INT Het rode goud: artikel
Werkkatern p. 7-9
14
2
Laat de leerlingen vervolgens de filmpjes over fotosynthese bekijken (of maak er zelf een selectie van), als ze dat thuis op voorhand nog niet deden. Op basis daarvan kunnen ze gemakkelijk de oefeningen op pagina 7 en 8 maken. Verduidelijk nog eens de begrippen CO2, zuurstof, bladgroenkorrels … indien je merkt dat je leerlingen er nog moeite mee hebben. Het is belangrijk dat ze inzien dat door het proces van fotosynthese een plant zijn eigen voedsel kan aanmaken. Laat hen eventueel ook volgende reactievergelijking in het werkkatern of op het bord noteren:
koolstofdioxide + water (onder invloed van licht) => glucose + zuurstof
Als er tijd en mogelijkheid voor is, kun je met de leerlingen een experiment uitvoeren (met behulp van de bijlage ‘De voorwaarden voor fotosynthese’). Zo kunnen ze zelf uittesten en opmerken wat er gebeurt als niet aan alle voorwaarden voor fotosynthese voldaan wordt.
Tip: planten die zeer geschikte bladeren hebben om deze proef uit te voeren zijn o.a. de Chinese Lantaarn (Abitulon sp.), Scheefblad (Begonia semperflorens) of de Siernetel (Coleus).
Bij de gedetailleerde doorsnede van het blad wordt nog wat dieper ingegaan op de functie van de bladgroenkorrels en de huidmondjes. De doordenkertjes zijn inzichtsvragen. Geef de leerlingen tips aan de hand van concrete voorbeelden als ze het antwoord zelf niet kunnen bedenken.
Vermeld ook dat de zuurstof die planten afgeven (en die zo noodzakelijk is voor mens en dier) bij fotosynthese eigenlijk een restproduct is. Sommige leerlingen zullen zich misschien afvragen waarom hier niet wordt ingegaan op de zuurstof die een plant zelf nodig heeft om te groeien. Een plant heeft wel degelijk zuurstof nodig, maar in het fotosyntheseproces is het voornamelijk iets dat de plant afscheidt. Meer of minder zuurstof is op dit moment/niveau geen relevante factor om het fotosyntheseproces te laten slagen.
Om de opslag van zetmeel in planten aan te tonen, kun je bijvoorbeeld een aardappel naar de klas meebrengen en er de zetmeeltest op doen. Of je laat het de leerlingen zelf uittesten in duo’s.
Voor klassen die nog dieper willen ingaan op hoe zetmeel nu precies omgezet wordt naar glucose, is er de bijlage ‘Van zetmeel tot glucose: experiment’.
Video’s
• Wat is fotosynthese? (1’20’’)
• Planten en fotosynthese (van 2’20’’ tot 4’45’’)
• Fotosynthese (1’50’’)
• Doorsnede van een blad (eerste stukje tot 2’20’’)
Oefening
• ISAAC-NRT SMA VER De voorwaarden voor fotosynthese
Oefening
• ISAAC-NRT SMA VER Van zetmeel tot glucose: experiment
15
3 Voedingsstoffen voor het menselijk lichaam
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
Vooraleer je aan dit gedeelte start, vraag je de leerlingen om vier voedingslabels van thuis mee te brengen: twee waarvan ze zelf denken dat het product gezond is, twee waarvan ze denken dat het product ongezond is. Toon misschien zelf een voorbeeld zodat ze precies weten wat ze moeten uitknippen. Vooral de voedingswaardetabel is van belang. Op het internet zijn natuurlijk ook voorbeelden te vinden.
Het is belangrijk dat de leerlingen het verschil kennen tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen. Bespreek nauwkeurig de zes noodzakelijke voedingsstoffen samen met hun functie in ons lichaam. Met de voedingslabels die ze zelf meebrachten, passen ze vervolgens de leerstof toe. Ga ook eens na welke labels van welke voedingsmiddelen de leerlingen precies meebrachten. Welke zijn volgens hen gezond of ongezond? Waarom denken ze dat? Misschien geven de labels ook wel een zicht op de voedingsgewoontes van de leerlingen?
Vermeld zeker ook dat zout vaak apart vermeld wordt op etiketten, maar dat het tot de categorie van de mineralen behoort.
Vraag de leerlingen of ze weten hoeveel kcal ze dagelijks ongeveer mogen innemen. Kennen ze de richtlijn? Via de link kunnen ze het zelf nagaan. Wat besluiten ze hieruit? Zijn ze goed bezig? Zijn er voedingsmiddelen/ voedingsstoffen die ze beter vermijden?
Voor leerlingen die zich afvragen hoe men de voedingswaarde van voedingsmiddelen berekent, kun je de oefening ‘Energie uit voedsel’ (VER01) uit de module InSpanning gebruiken. Daar zoomen we in op de bomcalorimeter.
Werkkatern p. 9-14
Link
• Berekenen kcal/dag
16
4 Het spijsverteringsstelsel
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
In dit onderdeel bespreken we het spijsverteringsstelsel bij de mens. Maak duidelijk dat we via dit ingenieus ‘systeem’ voedsel kunnen omzetten naar energie. Laat de leerlingen de twee filmpjes bekijken en op basis daarvan de oefening met de stellingen maken. Voor gevoelige leerlingen kan het tweede filmpje wat expliciet zijn, daar worden echte varkensorganen gebruikt. Voordat je dit tweede filmpje toont, leg je ook best uit wat een patholooganatoom is.
De illustratie van de dunne darm toont aan waar de opname van voedingsstoffen precies gebeurt. Om te demonstreren dat spijsverteringssappen (en amylase in het speeksel) nodig zijn om de opname van voedingsstoffen in ons bloed mogelijk te maken, kun je de proef ‘Van zetmeel tot glucose’ met de leerlingen uitvoeren.
Nog meer oefening op de namen, plaatsen en functies van de spijsverteringsorganen, vind je in het ISAAC-moment 2.
5 Voedingspatronen
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Ga na bij de leerlingen of ze weten wat carnivoren, herbivoren en omnivoren zijn. Laat ze daarna de oefening maken en verbeter klassikaal. Wijs daarbij expliciet op het verschil in tanden en darmstelsel.
Vraag de leerlingen met welk dier (op basis van gebit en spijsverteringsstelsel) de mens het meest gelijkenissen heeft.
Hier kun je opmerkingen van leerlingen met een vegetarisch/veganistisch eetpatroon verwachten. Daar kun je op ingaan, eventueel in een klasgesprek, maar wijs er op dat we hier puur anatomisch een vaststelling maken. Een persoonlijke keuze van voedingspatroon staat hier los van.
Werkkatern p. 14-16
Video’s
• Van mond tot kont (MLDS NL) (tot 1’14’’)
• Eet smakelijk (Galileo) (8’05’’)
Oefening
• ISAAC-NRT SMA VER Van zetmeel tot glucose: experiment
Werkkatern p. 17
17
RUIMTE
2 Teelt en klimaat
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
In het inleidend gedeelte worden de leerlingen aangespoord om over hun voedingskeuze na te denken. Wat is voor hen belangrijk? Bespreek deze oefening klassikaal. Je kunt eventueel een overzicht op het bord maken en zo de voorkeuren van je klas mooi in kaart brengen. Op het einde van dit hoofdstuk vind je deze vragenlijst nogmaals in het werkkatern. De leerlingen maken de oefening dan opnieuw, met wat ze geleerd hebben. De resultaten zouden (toch enigszins) anders moeten zijn.
1 Welke weg legt ons voedsel af?
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
We focussen hier op de ingrediënten van een groentecurry. Overloop ze en ga na of de leerlingen alles (her)kennen. Dit is meteen ook een goede oefening om hun kennis van de vlaggen van verschillende landen op te frissen. Je kunt hier ook een atlasoefening aan koppelen en/of hun kennis van de hoofdsteden van deze landen testen. Indien de leerlingen moeite hebben om elementen op de wereldkaart te situeren, kunnen ze teruggrijpen naar het vademecum.
Met de ingrediënten van de groentecurry laat je de leerlingen de oefeningen maken. Leg indien nodig de begrippen evenaar, nulmeridiaan en vogelvlucht uit. Met behulp van Google Maps moeten de leerlingen vervolgens ook de afstand van een aantal ingrediënten (in vogelvlucht) in kilometers berekenen. Dat doen ze door op een kaart met de rechtermuisknop te klikken en ‘afstand meten’ te selecteren. Zo krijgen ze niet alleen visueel, maar ook cijfermatig een indruk van de vaak lange afstand die voedingsmiddelen afleggen, om tot bij ons te komen.
• Link
Miniwebsite Smakelijk!
2
ISAAC-NRT SMA miniwebsite
Werkkatern p. 18
Benodigdheden
• atlas
Werkkatern p. 18-22
18
2 Voedsel op z’n best
Vooraleer je met dit onderdeel start, vraag je aan de leerlingen om foto’s (uit reclameblaadjes bijvoorbeeld) van twee soorten groenten en twee soorten fruit mee te brengen. Leg er de nadruk op dat het groenten en fruit moeten zijn die bij ons voorkomen.
Indien je nog niet over de poster met de voedings- (en bewegings)driehoek beschikt, kun je die gratis bestellen via de website (zie link).
2.1 De seizoenskalender
Hiervoor rekenen we 30 minuten
.
Laat de leerlingen de seizoenskalender uit het midden van het werkkatern halen. In de klas raden de leerlingen in welk seizoen hun meegebrachte foto’s van fruit en groente thuishoren. Ze leggen ze vervolgens zonder hulpmiddelen op de seizoenskalender. Met behulp van de Velt vzw groente- en fruitkalender (zie link op de volgende pagina) controleren de leerlingen hun antwoorden. Deze kalender kun je ook via dezelfde link van Velt vzw bestellen, indien gewenst. Toets ook eens af of alle leerlingen wel degelijk een groente of fruit van bij ons meebrachten.
Vervolgens (of als alternatief) kunnen de leerlingen hetzelfde doen met de foto’s van de groenten en fruit in het uitneembaar boekje in het werkkatern. Ze knippen die uit en leggen ze in het juiste seizoensvak. Daarna controleren ze hun compositie met de seizoenskalender van Velt vzw en kleven die in het juiste seizoen. Indien je de leerlingen de mogelijkheid wil laten om thuis nog te oefenen, laat je niets opkleven.
De oefening met de seizoenskalender moet de leerlingen in de eerste plaats bewust maken van de soorten groenten en fruit die bij ons groeien. Bovendien moeten ze beseffen dat het niet natuurlijk en vanzelfsprekend is dat alle soorten groenten en fruit het hele jaar door beschikbaar zijn in de winkels. Je kunt alles in een klasgesprek nog wat meer duiding geven. Als je niet wenst te werken met het uitneembaar boekje of je wil deze materie nog wat meer uitdiepen, dan kun je gebruik maken van andere opties.
Werkkatern p. 23-36
Link
• Voedingsdriehoek bestellen
19
Alternatief 1 voor het werken met een seizoenskalender
1. Voorbereiding: bestel voor je klas de posters en stickers van Colette Courgette, de sympathieke tuinkip. Bestellen kan via de link.
2. In de klas: laat één van de leerlingen het onderdeel groenten en fruit aanduiden of omcirkelen op de voedingsdriehoek. Dat kan in het werkkatern of je kunt eventueel ook de affiche bestellen (zie link) en hem in klas ophangen.
3. Ga vervolgens aan de slag met (een van) de opdrachten die bij de poster en stickers van de Colette Courgette horen.
Links
• Velt groente- en fruitkalender van Colette Courgette
• Cooking class
Alternatief 2 voor het werken met een seizoenskalender
1. Laat een van de leerlingen het onderdeel groenten en fruit aanduiden of omcirkelen op de voedingsdriehoek. Dat kan in het werkkatern of je kunt eventueel ook de affiche bestellen via de link en die in de klas ophangen.
2. Verdeel de klas in groepen van vier. Elke leerling van de groep bestudeert vervolgens één seizoen van de groenten- en fruitkalender. Allen krijgen vijf minuten om hun groenten en fruit te memoriseren. Hiervoor kun je de Velt Seizoenskalender aanbieden die je vindt via de link.
3. Vervolgens nemen de leerlingen het werkkatern met de blanco seizoenskalender erbij en leggen de foto’s (of schrijven de namen) van de groenten en het fruit in het juiste seizoen. Tijdens dit onderdeel van de oefening mag onderling niet gecommuniceerd worden. De groep die de meeste juiste antwoorden had en dus de meest correcte seizoenskalender invulde, wint.
Alternatief 3 voor het werken met een seizoenskalender
Op Cooking Class (zie link) vind je bij het onderdeel ‘Toffe lessen’ mooie uitgewerkte lessenpakketten rond het thema, zoals ‘Groente- en fruit voor elk seizoen’.
20
2.2 Teeltvoorwaarden
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
Vraag aan de leerlingen of ze zelf ooit al eens groenten of fruit hebben geteeld. Is het hen gelukt? Zo ja, hoe hebben ze dat gedaan? Zo niet, wat is er fout gelopen? Vertel de leerlingen dat elk gewas specifieke omstandigheden nodig heeft om te groeien en te bloeien.
Introduceer de termen klimaat, klimaatzones en klimatogram. De oefeningen lossen ze op met het hulpblad ‘Klimaatzones begrijpen’. Geef er de nodige uitleg bij, want dit is een vaardigheid die ze goed onder de knie moeten hebben. Hier maken de leerlingen ook kennis met factoren die bepalend zijn voor de groei van een gewas, zoals neerslag en temperatuur, maar ook hulpmiddelen zoals serres en irrigatie.
Wie wat dieper wil ingaan op de tomatenteelt in serres, kan het artikel ‘Het hele jaar door tomaten’ met de leerlingen doornemen.
2.3 Klimaatfactoren
Hiervoor rekenen we 50 minuten.
Dit lesonderdeel begint en wordt afgerond met een stellingenspel. Laat de leerlingen eerst raden welke uitspraken juist of fout zijn. In duo’s of in kleine groepjes laat je ze er even over discussiëren. Hulpmiddelen zijn niet toegestaan. De juiste oplossingen krijgen ze nog niet. Wanneer alle klimaatfactoren behandeld zijn, maken ze deze oefening opnieuw op pagina 34. Ze passen de leerstof van 2.3 a) tot en met 2.3 e) er op toe en vergelijken met hun oorspronkelijk antwoord op pagina 28.
a) Gemiddelde jaartemperatuur
Waarom verschilt de temperatuur van plaats tot plaats op aarde? Laat de leerlingen inzien dat dit bepaald wordt door de hoek en mate van intensiteit van de zon. Het bijhorend filmpje maakt dit duidelijk.
Bijlage
• ISAAC-NRT SMA HB Klimaatzones begrijpen
Oefening
• ISAAC-NRT SMA VER Het hele jaar door tomaten: artikel
Video
• De zon geeft ons warmte (1’18’’)
21
Voor wie met de klas meer verdieping wenst, kan dit demonstreren met behulp van een zaklamp en een globe (of bol) met een aardas en evenaar. Toon eerst in het donker hoe de lichtvlek (energie) van de zaklamp verspreid wordt op een plat oppervlak. Daarna hou je de zaklamp schuin en merk je het verschil op: dezelfde hoeveelheid energie wordt over een groter oppervlak verspreid wanneer je de zaklamp schuin houdt.
Hou vervolgens de as van de globe loodrecht. Schijn loodrecht op de evenaar en vraag de leerlingen waar de meeste en de minste energie terechtkomt. Gebruik daarbij de term breedteligging.
Zet de globe nu plat op tafel en wijs de leerlingen erop dat de as van de globe niet loodrecht is. Vraag hen wanneer de zon het hoogst aan de hemel staat: in de zomer of in de winter? Toon hen met de zaklamp dat de invalshoek van de zonnestralen dan respectievelijk groter of kleiner is.
Aan de andere kant van de wereld is dat ook zo, maar dus omgekeerd. Dat verklaart de symmetrie van de klimaatzones ten opzichte van de evenaar. Link daarna de baan van de aarde rond de zon aan de aardas en de keerkringen. Daar ‘keert de zon terug’. Vraag hen vervolgens of er plaatsen zijn op aarde waar de zon het aardoppervlak lange tijd niet kan bereiken. Vermeld het begrip poolcirkel.
Laat de leerlingen de evenaar, de keerkringen en de poolcirkels aanduiden op de globe (of op een klassikale kaart). Wijs hen nogmaals op de symmetrie: op elk halfrond een keerkring en een poolcirkel én symmetrische klimaatzones ten opzichte van de evenaar.
b) Temperatuurverschillen
Hier focussen we vooral op het verschil in temperatuur op zee en aan land. Laat de leerlingen het filmpje ‘Land en zee’ bekijken. Geef wat toelichting bij de afbeelding en extra uitleg als het filmpje niet voldoende is. Leg uit dat de zee maar langzaam opwarmt en afkoelt. De temperatuur van water in vloeibare vorm verandert immers maar geleidelijk. De nabijheid van de zee aan de kust verklaart dus ook waarom de temperatuur daar meer gematigd is in vergelijking met het binnenland.
• Land en zee (1’53’’)
22
Video
c) Hoogte en temperatuur
Hier ligt de klemtoon op het verschil in temperatuur in hoge en lager gelegen gebieden. Hier laat je de leerlingen nogmaals het vorig filmpje ‘Land en zee’ bekijken. Per 180 meter die je stijgt, daalt de temperatuur met zo’n 1°C. Per 100 meter die je stijgt, neemt de temperatuur met ongeveer 0,6°C af. Daarom zitten sommige bergtoppen onder de eeuwige sneeuw.
d) Reliëf en neerslag
Geef hier aan dat het reliëf duidelijk invloed heeft op de neerslag. Lucht moet bijvoorbeeld stijgen om over een berg heen te komen, en zoals we in 2.3 c) zagen, is het kouder in hoger gelegen gebieden. De opstijgende lucht koelt dus af en daardoor verandert waterdamp in een vorm van neerslag.
e) Zeeën en oceanen
Water uit zeeën en oceanen verdampt. Dit kunnen de leerlingen zien aan het begin van het beeldfragment over neerslag. De zuidwestenwind komt in België het vaakst voor. Deze komt van over de Atlantische Oceaan en brengt neerslag mee naar onze kusten. Hoe verder je landinwaarts gaat (of naar het oosten dus), hoe minder invloed je zal hebben van die vochtige lucht van over de Atlantische Oceaan. Waar de vochtige lucht aan land komt, aan de kusten dus, valt neerslag.
Het onderdeel 2.3 ronden we af met het eerder ingevulde stellingenspel. De leerlingen zouden nu zonder problemen van alle stellingen moeten kunnen zeggen of ze juist of fout zijn. Met deze oefening kunnen ze aftoetsen of ze de leerstof van dit gedeelte al onder de knie hebben.
Video’s
• Verschillende soorten regen (2’20’’)
• Neerslag (3’00’’)
23
2.4 Een lekker wijntje bij je gerecht
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
Introduceer druiventeelt en wijnbouw bij de leerlingen. Als alternatief op het opzoeken van wijnlanden in de atlas kun je een aantal wijnflessen meenemen naar de klas en de leerlingen er de herkomstlanden op laten zoeken.
In een volgend gedeelte werken de leerlingen inductief: ze krijgen een aantal gegevens/bronnen voorgeschoteld en moeten tot een besluit komen. Je kunt de vier bronnen bijvoorbeeld verspreiden over een aantal groepjes/leerlingen en ze dan gezamenlijk tot een besluit laten komen.
1. Grafiek wijnproductie en -areaal van 2006 tot 2017 in België
2. Kaart Europese wijnbouw in 2050
3. Monteberg wijnterroir
4. Krantenartikel: 2019 warmste jaar op één na ooit
Bijkomende vragen die je kunt stellen bij de kaart van puntje 2 luiden:
• Hoe zie je de toekomst voor de wijnboeren in de Bordeaux-streek?
Wat is je hypothese?
• Welke oplossingen en/of alternatieven kun je voor hen bedenken?
Wie uitgebreider het onderwerp van klimaatverandering en veranderingen in landschappen en ecosystemen wil onderzoeken, kan de voorbeelden van wijnbouw in Lanzarote en/of bananenteelt in IJsland bespreken (zie bijlage en link).
3 Duurzame keuzes maken
Hiervoor rekenen we 40 minuten.
Leg het verschil tussen lokaal en globaal goed uit. Het doel van dit hoofdstuk is dat de leerlingen aan de hand van voorbeelden zelf tot een definitie van duurzaamheid komen. Misschien was dit tot nu toe nog een vaag begrip voor hen. Dit is een inductieve oefening.
Oefening
• ISAAC-NRT SMA INT Lanzarote en IJsland Link
• Lanzarote en IJsland
Werkkatern p. 36-39
24
We geven de leerlingen drie oefeningen als uitgangspunt:
1. De leerlingen overlopen de ingrediënten van de groentecurry nog eens. Laat ze vaststellen dat de meerderheid van de ingrediënten globale keuzes waren. Kokosnoten voor de kokosmelk of pinda’s voor de arachideolie groeien nu eenmaal niet bij ons. Anderzijds kunnen we bv. kurkuma wel zelf bij ons proberen te telen of kunnen we bepaalde ingrediënten vervangen door inheemse producten. Extra oefeningen op de duurzaamheid van voedingsmiddelen, vind je in de bijlage ‘Duurzaamheid: hoger/lager’.
2. Het 3P-model moet de leerlingen inzicht geven in het concept duurzaamheid. People, planet en profit zijn hier de sleutelbegrippen. Enkel als die drie in balans zijn, dan kunnen we spreken van een duurzame situatie. Wanneer bijvoorbeeld het streven naar profit (winst) te veel voorrang krijgt op het menselijk aspect (people) en het milieu (planet), dan is de situatie al niet meer duurzaam. Dan krijg je toestanden zoals slechte werkomstandigheden, winstbejag ten koste van alles, vervuiling, ontbossing … Geen enkele P mag de overhand op de andere twee P’s krijgen. Er moet een mooi evenwicht zijn, of er zou althans naar gestreefd moeten worden.
3. Aan de hand van drie casestudies zou het concept duurzaamheid concreter vorm moeten krijgen. Neem tijd voor deze oefening, zorg dat iedereen het goed begrijpt.
Uiteindelijk moeten de leerlingen tot een mooie definitie van duurzaamheid kunnen komen. Geef ze daarvoor de gelegenheid om in groepjes te werken.
Je kunt ze ook nog een aanvullende oefening geven en vragen om zelf 1) een niet-duurzame situatie te bedenken en 2) een mooi voorbeeld te geven van een duurzame situatie.
De oefeningen op World Overshoot Day (zie links) moeten de leerlingen duidelijk maken dat we wereldwijd eigenlijk niet zo duurzaam bezig zijn. Het filmpje in de eerste link toont aan dat we al onze reserves aan het uitputten zijn. Het berekenen van hun eigen Overshoot Day moet hen bewust maken van hun eigen ecologische voetafdruk.
Oefening
• ISAAC-NRT SMA REM Duurzaamheid hoger/lager
Links
• Website Earth Overshoot Day
• Website Scientias
• Footprint Calculator
25
TECHNIEK
3 Ten minste houdbaar tot
1 Bederf
Hiervoor rekenen we 15 minuten.
2
Voedsel zien we in de eerste plaats als bron van energie, iets dat ons in leven houdt. Maar voedsel kan ook gevaarlijk zijn. Vraag de leerlingen waarom. Sommigen zullen misschien vermelden dat we ons er in kunnen verslikken of dat het tot gevaarlijk overgewicht kan leiden. Kom samen tot de conclusie dat voedsel naast dit alles ook kan rotten of bederven en ons daardoor behoorlijk ziek kan maken. Het eten van bedorven voedingswaren kan zelfs dodelijke gevolgen hebben.
Een alternatieve inleiding op dit hoofdstuk kan ook inhouden dat je de leerlingen vraagt hoe men voedseloverschotten kan vermijden. Van augustus tot oktober liggen er bijvoorbeeld zeer veel tomaten in de winkelrekken. Als die niet snel genoeg verkocht worden, worden ze slecht en moeten ze dus worden weggegooid.
Leg uit dat we in dit gedeelte voedingsbederf onder de loep nemen. Dat is het uitgangspunt en onze probleemstelling.
1.1 Het rottingsproces
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
Om rotting aan te tonen, gebruiken we de tomaat in een proefje. Deze vrucht toont immers behoorlijk snel zichtbare sporen van rotting (schimmel). Op die manier kunnen de leerlingen het effect van bederf ook echt zien (in tegenstelling tot bacteriën die niet zichtbaar zijn).
Dit experiment kun je ook in klas uitvoeren, indien je er tijd voor hebt.
• Link
Miniwebsite Smakelijk!
ISAAC-NRT SMA miniwebsite
Werkkatern p. 40-42
Benodigdheden
• een aantal verpakkingen van voedingsmiddelen voor bij 2.1
26
De leerlingen hebben vast ook zelf al schimmel gezien (thuis, in de winkel …). Je kunt hen erover laten vertellen. Wellicht komen schimmelkazen hier ook ter sprake. Dit gesprek kan de overgang naar micro-organismen gemakkelijker maken.
1.2 Micro-organismen
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Leg goed uit wat micro-organismen zijn. Hier beperken we ons tot bacteriën en schimmels. Maak de leerlingen duidelijk dat deze organismen ook wel degelijk een positieve werking hebben. Wijs hen er bijvoorbeeld op dat paddenstoelen ook schimmels zijn en dat er in kaas ook bacteriën (en schimmels) leven.
De groeiomstandigheden van schimmels en bacteriën worden duidelijk gemaakt door de twee schema’s. Laat de leerlingen de schema’s goed bestuderen en laat ze besluiten hoe we de groei van beide micro-organismen kunnen remmen.
Een kleine uitbreidingsopdracht over listeria en botulisme en over de snelheid waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen, vind je in een aparte bijlage als interessedifferentiatie (zie p. 28 van dit lerarendossier).
2
In dit gedeelte onderzoeken de leerlingen een oplossing voor het probleem: om bederf tegen te gaan, moeten we kunnen bewaren.
Vooraleer je aan dit gedeelte start, breng je een aantal producten (of de verpakkingen ervan) mee naar klas: een pot confituur, een blikje ansjovis, een pot zilveruitjes, een pot natuuryoghurt en roomboter in een pakje (geen margarine!). Verzeker jezelf ervan dat deze laatste twee verpakkingen geen vermelding van kunstmatige bewaarmiddelen bevatten. Je kunt er eventueel ook foto’s van meebrengen.
27
Bewaren
Werkkatern p. 42-48
2.1 Van confituur tot zilveruitjes
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Laat de leerlingen de tabel invullen, dat kan eventueel ook in duo’s. Ze zullen vaststellen dat het etiket van natuuryoghurt of roomboter vaak de vermelding bevat zoals: ‘met levende fermenten’, ‘melkfermenten’, ‘yoghurtfermenten’ ... Soms staat er ook niets bij. Verwijs dan naar de positieve werking van bacteriën en gebruik eventueel de term fermentatie.
De leerlingen zullen opmerken dat yoghurt en roomboter minder lang zullen bewaren dan de andere producten, zelfs al bewaren we ze in de koelkast. Geef hen eventueel al wat hints en toon aan dat toevoegingen aan voedsel de bewaartijd kunnen verlengen.
2.2 Het tomaatexperiment
Hiervoor rekenen we 30 minuten (voorbereiding van het experiment).
In dit gedeelte gaan de leerlingen experimenteel na welke toevoegingen de bewaartijd van voedsel kunnen verlengen. Dat doen ze opnieuw met tomaten. Dit is een opdracht die in één les kan worden voorbereid, maar de eerste resultaten kun je pas na een aantal dagen bespreken. Laat de leerlingen tussenin even hun tomaten bekijken en vaststellen wat ermee gebeurt.
Je kunt dit tomaatexperiment individueel of in groepjes laten uitvoeren. Begeleid de leerlingen (indien nodig) in het formuleren van een goede onderzoeksvraag en in het correct uitvoeren van de proef.
Leerkrachten die dit experiment graag apart willen evalueren, kunnen een beroep doen op het toetsenmateriaal op POLPO. In dat document (ISAAC SMA TOETS TEC) kunnen de leerlingen noteren en hun foto’s digitaal plakken.
Vervolgens gaan we nog even wat dieper in op een aantal specifieke voedselbacteriën die mensen behoorlijk ziek kunnen maken.
28
Als wist-je-dat staat legionella in het katern vermeld, maar wie ook botulisme en listeria wil bespreken, kan dat aan de hand van de bijlage ‘Schadelijke bacteriën in voedsel’. Hier krijgen de leerlingen kort uitleg over de bacteriën in kwestie en kunnen ze ook de snelheid berekenen waarmee ze zich vermenigvuldigen.
2.3 Andere bewaartechnieken
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Er zijn natuurlijk heel wat manieren om de vermenigvuldiging van microorganismen in voedsel te vertragen of stop te zetten.
Je kunt de leerlingen de opdracht alleen of in groepjes laten uitvoeren. De bespreking verloopt klassikaal.
Laat ze ten slotte ook de aangehaalde methodes op de bewaring van tomaten toepassen.
3 Bereiden
Hiervoor rekenen we 20 minuten.
Het doel van deze opdracht bestaat uit het kiezen van een tomatenbereiding aan de hand van zelfgekozen criteria.
Laat de leerlingen, bij wijze van herhaling, bepalen welke bewaarmethodes de tomaten in de drie vermelde gerechten ondergaan hebben. De receptenfiches vind je als bijlage.
Leg vervolgens nog eens goed uit wat criteria precies zijn. Aan de hand daarvan beslissen de leerlingen in overleg wat voor hen belangrijk is bij het maken van een bereiding.
Eens de criteria bepaald zijn, gaan de leerlingen op zoek naar een aantal gerechten/bereidingen waarin tomaten worden verwerkt. Ze zoeken er minimaal drie en schrijven de bron in het werkkatern. Aan de hand van de tabel, kunnen ze besluiten wat voor hun klas een haalbare bereiding is.
Oefening
• ISAAC-NRT SMA INT Schadelijke bacteriën in voedsel
Werkkatern p. 48-49
Bijlage
• ISAAC-NRT SMA IM Receptenfiches
29
Hun gekozen tomatenbereiding gieten ze ten slotte in een mooie receptenfiche.
4 Verpakken
Hiervoor rekenen we 30 minuten.
De leerlingen beschikken nu over hun bereiding en weten hoe ze die kunnen bewaren. Maar bij dat bewaren speelt de verpakking ook een rol. Als de leerlingen zelf niet op redenen kunnen komen waarom voedsel verpakt moet worden, vertrek dan vanuit praktische voorbeelden.
4.1 Hygiëne
Herinner de leerlingen eraan dat je bacteriën kan doden door verhitting. Vraag hen hoe je kunt voorkomen dat micro-organismen zich ontwikkelen. Na het bekijken van het filmpje over het steriliseren van bokalen sommen ze de opeenvolgende fases op.
Duid er ook op dat bij sterilisatie voedingsmiddelen luchtdicht verpakt worden, en dat is dan weer een goede bewaartechniek.
4.2 Productinformatie
Vraag de leerlingen of ze er ooit al eens over nagedacht hebben wat er zoal op een verpakking van een voedingsproduct vermeld staat. Probeer hen zo veel mogelijk elementen te laten opsommen. Vraag hen ook waarom dit er eigenlijk allemaal op moet.
Maak hen duidelijk dat de Europese Unie producenten of verpakkers van voedingsmiddelen verplicht om heel wat informatie op de verpakking te vermelden. Er hangen heel veel regeltjes aan vast. Met behulp van de negen puntjes in het werkkatern analyseren de leerlingen de voorbeeldverpakking. Daarna kun je eventueel ook de informatie op aanwezige verpakkingen in de klas bekijken (bv. meegebrachte drank, koekjes …) en met elkaar vergelijken.
Werkkatern p. 50-52
Video
• Steriliseren bokalen (1’05’’)
30
ISAAC-actie
Variant 1 • Een gelabeld gerecht
Hiervoor rekenen we 3 à 4 lestijden.
Vooraleer je leerlingen aan deze opdracht starten, moeten ze van thuis een bokaal en deksel meebrengen.
Voor deze ISAAC-actie moeten de leerlingen een eigen bereiding verpakken en van een voedingslabel voorzien. Een bokaal is in dit geval de meest eenvoudige manier om de gerechten in deze ISAAC-actie te verpakken. In tegenstelling tot bv. een papieren verpakking, kunnen de leerlingen dan ook het proces van steriliseren, inmaken en luchtdicht verpakken zelf uitvoeren en ervaren.
Bij voorkeur wordt deze opdracht in school uitgevoerd, maar indien het bereiden van een gerecht er niet mogelijk is, kun je het als thuisopdracht laten maken.
De volgende stap, het maken van een label, kunnen ze in de les techniek maken, maar je kunt eventueel ook samenwerken met de leerkracht plastische opvoeding voor het creatieve aspect. Je kunt je leerlingen natuurlijk ook via een (gratis) softwareprogramma hun label laten maken. Een voorbeeld daarvan is de link naar Adobe Spark.
Als het label volledig gemaakt is, met alle noodzakelijke (en bijkomstige) informatie erop, kunnen de leerlingen het uitknippen en op hun bokaal kleven. Je kunt de verpakkingen achteraf klassikaal bespreken, maar dit leent zich natuurlijk ook mooi voor evaluatie.
Een extra aspect dat je eventueel kunt toevoegen, in samenwerking met de leerkracht aardrijkskunde bijvoorbeeld, is het werken met duurzame en/of lokale producten voor de gerechten. De bereidingen kun je zelfs op school verkopen op een opendeurdag of schoolfeest. Dit zal zeker een extra motivator zijn voor de leerlingen om de opdracht goed uit te voeren.
Benodigdheden
• voor elke leerling een bokaal met deksel
Bijlage
• ISAAC-NRT SMA IA Een gelabeld gerecht
Link
• Adobe Spark Label Maker
31
3
ISAAC-actie
Variant 2 • Spijsvertering met spulletjes
Hiervoor rekenen we 3 à 4 lestijden.
Voor deze opdracht hebben de leerlingen knutselmateriaal nodig. Ze kunnen kiezen wat ze willen (klei, pasta, touwtjes, parels, snoep, lege verpakkingen …). Vertel hun best wat op voorhand dat ze dit nodig zullen hebben, dan kunnen ze hun materiaal naar keuze al beginnen te verzamelen. Het doel van deze ISAAC-actie bestaat erin dat de leerlingen het spijsverteringsstelsel op een creatieve manier uitwerken. Je kunt hen dit in groepjes laten doen, maar evengoed individueel. Benadruk dat ze de organen moeten benoemen en ze duidelijk van elkaar moeten onderscheiden qua vorm, kleur en structuur. Dit gedeelte voeren de leerlingen tijdens de lestijden uit. Stuur de leerlingen een beetje indien je merkt dat ze weinig inspiratie hebben of als je weinig variatie in de werkvormen merkt. Dit kun je ook vermijden door op voorhand een beperkte hoeveelheid knutselmateriaal voor te stellen en te verdelen onder de leerlingen.
In een tweede fase moeten ze hun project voorstellen. Je kunt hen dit thuis laten voorbereiden en dan voor de klas laten brengen. Evalueren kan op basis van:
1) kennis van de materie
2) originaliteit
3) creativiteit
4) samenwerking (indien van toepassing)
Benodigdheden
• knutselmateriaal (keuze van de leerlingen)
Bijlage
• ISAAC-NRT SMA IA Spijsvertering met spulletjes
32
3
ISAAC-actie
Hiervoor rekenen we 3 à 4 lestijden.
Met deze ISAAC-actie moeten de leerlingen de link inzien tussen de stand van de zon, de klimaten en de teeltvoorwaarden voor gewassen. Meer specifiek zoomen we daarvoor in op de sinaasappel.
De piepschuim bal en eventueel ook het houten stokje voor de aardas, zal je best zelf voor de leerlingen voorzien. De rest van de spullen kunnen de leerlingen zelf van thuis meebrengen. Vraag hen op voorhand om dat tegen een bepaalde datum mee te brengen.
Doorloop stap 1 tot en met 7 voor het maken van de aardbol samen met de leerlingen. Geef indien nodig nog wat uitleg bij de breedtecirkels. Laat hen stap 8 vervolgens alleen uitvoeren. Ze mogen steeds hun atlas raadplegen.
Toon klassikaal de kanteling van de aardbol. Laat de leerlingen hun zelfgemaakte globe onder dezelfde hoek houden. Veel leerlingen staan er niet bij stil dat de aardas onder een hoek van ca. 23 graden op haar baan rond de zon draait. Verzeker jezelf ervan dat ze dit goed begrepen hebben, want dat inzicht hebben ze nodig om de volgende vragen te beantwoorden.
Laat de leerlingen vervolgens zelf experimenteren met de zaklamp die de zon voorstelt. Laat hen vaststellen wat er gebeurt als de aarde roteert en de zon op verschillende plaatsen en vanop verschillende afstanden de globe belicht. Help hen op weg wanneer ze zelf moeite hebben om vaststellingen te formuleren. De leerlingen moeten in staat zijn om aan de hand van hun experiment de vragen onder de afbeelding van de planeten zelf te beantwoorden.
In een laatste stuk richten we de focus op de sinaasappel. Een fiche voor de teeltvoorwaarden van een gewas kennen ze al uit het werkkatern (tomaten, tarwe, druiven). Samen met het hulpblad ‘Klimaatzones begrijpen’ (en
Benodigdheden
• zie bijlage ISAAC-NRT SMA IA Klimaten op de globe
Bijlagen
• ISAAC-NRT SMA IA Klimaten op de globe
• ISAAC-NRT SMA HB Klimaatzones begrijpen
33
Variant 3 • Klimaten op de globe
3
eventueel de atlas) moeten ze nu de neerslagzone en klimaatzone op aarde kunnen bepalen. Indien leerlingen er moeite mee hebben, kun je hen op weg helpen door te vermelden dat de sinaasappelplant veel neerslag nodig heeft om goed te groeien. Zo vereng je hun zoekgebied naar de natte en tropische klimaten.
Om deze ISAAC-actie te vervolledigen, kun je de leerlingen hun globe nog wat meer laten versieren met sinaasappelplantages. Zo hebben ze een globe gecreëerd die in dit geval mooi inzoomt op de natte en tropische klimaten.
Je kunt natuurlijk nog een stapje verder gaan en dezelfde opdracht voor een ander soort gewas laten uitvoeren.
34