Fluo 5 - Werkboek algemeen - inkijk methode

NAAM KLAS

Op weg naar school

1 Stel: je stapt te voet van huis naar school. In welke straat is het al eens gevaarlijk? Noteer wat het gevaar is.

Naam van de straat: Hier is het gevaarlijk omdat

2 Stel: je fietst naar school. In welke straat is het al eens gevaarlijk? Noteer wat het gevaar is.

Naam van de straat: Hier is het gevaarlijk omdat

3 Lijkt jouw weg naar school op één van de tekeningen? Wat kom je wel of niet tegen? Bespreek.

Voetganger

Zo vaak ga ik te voet in het verkeer: bijna nooit soms vaak bijna elke dag

Mijn plaats als voetganger: Ik ken mijn plaats. Op drukke plaatsen twijfel ik soms. Ik vind het moeilijk om mijn plaats op de weg te kennen.

Oversteken ... lukt me goed. vind ik spannend. ik ben soms nog wat bang als het druk is.

Als ik op stap ben, draag ik mijn fluohesje altijd. soms. bijna nooit.

Fietser

Zo vaak fiets ik in het verkeer: bijna nooit soms vaak bijna elke dag

Mijn plaats als fietser: Ik ken mijn plaats. Op drukke plaatsen twijfel ik soms. Ik vind het moeilijk om mijn plaats op de weg te kennen.

Oversteken ... lukt me goed. vind ik spannend. ik ben soms nog wat bang als het druk is.

Als ik fiets, draag ik mijn fluohesje altijd. en fietshelm … soms. bijna nooit.

Opletten is de boodschap

Plaats bij elke tekening de letter van de juiste afspraak.

Kijk uit naar een zebrapad om over te steken.

D

Ik laat me zien in het verkeer. L Als voetganger heb ik geen voorrang.

C

Steek niet over als het niet moet.

H Stap eerst tot aan de kijklijn. B

Steek recht over.

A

Steek niet over als het niet moet.

Steek nooit over achter een bus.

K

F Het bevel van de agent gaat boven de verkeerslichten. J

I

E Speel niet op de stoep.

In groep doe je het zo

Een groep voetgangers, vergezeld door een leider, mag de rijbaan volgen. Ze stappen dan rechts. In het donker draagt de persoon die links vooraan loopt een naar voren gericht wit of geel licht, de persoon links achteraan draagt een naar achteren gericht rood licht.

Als de groep minimum vijf personen telt en vergezeld wordt door een leider, dan mag er ook links op de rijbaan gestapt worden, maar dan wel achter elkaar. Let wel op: in het donker moet de persoon die vooraan loopt een naar voren gericht rood licht dragen, de persoon die achteraan loopt een naar achteren gericht wit of geel licht.

G Ik let goed op. Als het niet anders kan, stap ik op de rijbaan. 5 Algemeen

Borden helpen je

1 Deze verkeersborden zie je vaak in de buurt van een station, een tram- of bushalte. Wat betekenen ze? Noteer in een zin.

Er gebeurt een ongeval

1 Soms kan je gedrag tot een ongeval leiden.

Duid aan of dit geldt voor voetgangers (V), fietsers (F) of passagiers (P).

Zonder handen aan het stuur rijden.

De veiligheidsgordel niet vastmaken.

Het portier van de wagen zomaar openen, zonder rekening te houden met andere verkeersdeelnemers.

Een andere verkeersdeelnemer hinderen of duwen zodat die op de rijbaan terechtkomt.

De straat oversteken tussen geparkeerde voertuigen.

Je in het verkeer begeven zonder fluorescerende kledij als het donker wordt.

De straat oversteken zonder te kijken of er voertuigen naderen.

De kap van je jas ver over je hoofd trekken, waardoor je het verkeer niet meer goed ziet.

Een ongeval? Dit doe je.

Je bent zelf betrokken bij een ongeval.

1 Loop niet weg. Probeer rustig te blijven. Bel of vraag iemand om te bellen.

2 Verwittig je ouders of vraag iemand om te bellen.

3 Is er iemand getuige? Vraag hem of haar om bij je te blijven tot de hulpdiensten er zijn.

4 Vertel de hulpdiensten wat er gebeurde.

5 Vertel achteraf het verhaal aan iemand die je vertrouwt. Het helpt je om het te verwerken.

1 Kom je er als eerste bij? Bel hulp of zoek iemand rond je die kan bellen. De hulpdiensten bereik je op

1 Zijn er al mensen die helpen? Dan zijn de hulpdiensten vast al op de hoogte en onderweg. Je kan niets doen.

2 Vervolg rustig je weg. Zorg ervoor dat je niet in de weg loopt. Hinder de hulpdiensten niet.

2 Vertel de hulpdiensten - wie je bent, - waar je je bevindt, - wat er gebeurd is.

3 Blijf op de plaats van het ongeval tot de hulpdiensten er zijn. Loop niet weg en blijf rustig.

Ik weet wat mijn plaats is op de weg met de fiets.

Ik weet hoe ik veilig kan oversteken als fietser.

Ik kan veilig fietsen op een kruispunt.

Dit kan ik al met mijn fiets:

Ik kan vlot remmen en stoppen.

Ik kan veilig kruisen en inhalen.

Ik kan een hindernis voorbij rijden.

Ik weet waar het gevaarlijk is in de omgeving van de school. Ik weet hoe ik me moet gedragen in het verkeer in de omgeving van de school.

Ik kan links en rechts afslaan.

Ik kan oversteken op een fietsoversteekplaats.

Ik kan de bevelen van een agent opvolgen.

Ik weet wanneer voetgangers voorrang hebben.

Ik weet dat een bus aan de bushalte voorrang heeft.

Ik kan de voorrang van rechts uitleggen.

Ik weet hoe ik me als voetganger moet gedragen in het verkeer. Ik weet hoe het moet als ik in een groep op stap ben. Ik weet hoe het moet als ik in een groep op stap ben in het donker.

Ik ken de veel voorkomende verkeersborden die ik als fietser kan tegenkomen.

Ik weet wat ik moet doen als ik getuige ben van een ongeval. Ik weet wat ik moet doen als ik zelf betrokken ben bij een ongeval.

in samenwerking met