
5 minute read
4 LESSUGGESTIES BASISMODULE 1 MIJN COMPUTER
Enter
Mijn toestellen
Laat de leerlingen de instappagina zelf invullen en verwerken. Normaal zullen ze daar niet te veel problemen mee hebben. Nadien worden de antwoorden in de klas besproken.
Zo kom je te weten wie veel of weinig fouten maakt. Wie weinig antwoorden kan geven, komt minder of niet in aanraking met de verschillende computersystemen. Die informatie is belangrijk bij de volgende lessen.
Module p. 4-5
Lesmateriaal
Handleiding
- ENT Basispakket concordantielijst 2019
- ENT Basispakket concordantielijst 2022
Correctiesleutel
- ENT BM1 correctiesleutel
Oefenmateriaal
Digitale oefening
- ENT BM1 Mijn toestellen
- ENT BM1 Randapparaten (1) en (2)
1 Hoe werkt mijn computer?
Invoer - verwerking - uitvoer
Er zijn verschillende soorten en vormen van digitale apparaten. Vertrek vanuit de thuissituatie van de leerling. Laat de leerlingen foto’s nemen van apparatuur die ze thuis of op andere plaatsen gebruiken.
Na de uitleg over het informatieverwerkend systeem (invoer, verwerking, uitvoer), laat je de leerlingen hun eigen apparatuur binnen dit schema opnemen. Vraag zeker ook of ze niets vergeten zijn zoals bv. een koptelefoon. Aan dit schema kun je ook de opslagmedia toevoegen zodat ze die ook kunnen klasseren. Beperk het informatieverwerkend systeem niet alleen tot een computersysteem maar laat hen ook voor eenvoudige informatieverwerkende systemen zoals een roltrap, een automatische deur, een lift … bepalen wat in- en uitvoer is. De oefeningen die je achteraan de module vindt, kunnen je hier zeker bij helpen.
Sommige randapparaten hebben meerdere benamingen. Zo spreken we van een toetsenbord of klavier, van een digitale pen, een smartpen of een stylus. Er is geen voorkeur voor één bepaalde term. Belangrijk is dat de leerlingen weten dat de verschillende begrippen over hetzelfde voorwerp gaat. Wanneer de meeste leerlingen spreken over bv. een toetsenbord dan is het niet nodig om de term klavier aan te brengen.
De leerlingen moeten zelf de in- en uitvoer van een smartphone achterhalen. Zij zullen waarschijnlijk niet alle mogelijkheden opnoemen. Dit is geen probleem. Het is voldoende dat ze de basismogelijkheden kennen en juist kunnen benoemen. In oefening 4 op pagina 29 wordt dieper ingegaan op de invoermogelijkheden van een smartphone. Daar leren de leerlingen hoe alles in elkaar zit en wat een smartphone allemaal kan. We hebben ons hier beperkt tot de meest courant gebruikte sensoren. Op een smartphone zijn er nog meer sensoren aanwezig.
Module p. 6-7
Oefening 1 > 4, p. 26-29
Oefenmateriaal
Digitale oefening
- ENT BM1 De werking van een computer
- ENT BM1 Overal sensoren
2 Bewaren is de boodschap
Bewaren:
• Werkgeheugen
• Opslaggeheugen
De leerlingen zullen weten dat hetgeen ze maken zoals een video of foto bewaard wordt. Maar waar dit juist bewaard wordt, zal misschien onduidelijk zijn voor de leerlingen. Het is belangrijk dat ze de volgende twee zaken heel goed begrijpen:
- het verschil tussen een werk- en opslaggeheugen;
- het verschil tussen een on- en offline opslaggeheugen. Benadruk het belang van het werkgeheugen. Vlot werken met een computer heeft veel te maken met de grootte van het werkgeheugen en niet alleen met de processor van de computer.
De leerlingen kunnen op school of thuis opzoeken hoeveel werkgeheugen hun verschillende toestellen hebben. Het stappenplan om dit van een tablet of smartphone te achterhalen is voor elk toestel verschillend. Belangrijk is dat de leerlingen leren om info over hun toestel op te zoeken.
Laat de termen intern en extern geheugen de leerlingen niet in de war brengen. Het intern geheugen of werkgeheugen zit uiteraard in de computer maar een extern geheugen kan ook in een computer zijn ingebouwd zoals aan harde schijf. Vandaar dat wij bij voorkeur werken met de term opslaggeheugen.
Module p. 8-11
Oefening 5 > 6, p. 30
Lesmateriaal
Video
- ENT BM1 Werkgeheugen
- ENT BM1 Opslaggeheugen
Oefenmateriaal
Digitale oefening
- ENT BM1 Geheugen
- ENT BM1 Opslaggeheugen
3 Programma’s bij de vleet
Software:
• Besturingssysteem
• Toepassingsprogramma’s
Er zijn verschillende soorten software. Laat de leerlingen een lijstje maken van de software die ze kennen of die aanwezig is in de klas.
Dit is een handig hulpmiddel om softwarekennis in te schatten.
Breng de leerstof over software aan.
Vraag de leerlingen welke software ze gebruiken en wat ze ermee doen. Misschien zijn er leerlingen die het verschil tussen besturings- en toepassingssoftware kennen. Het kunnen onderverdelen van de software in de verschillende categorieën is belangrijk.
Via groepswerk kunnen de leerlingen de software die ze kennen of gebruiken in de verschillende groepen klasseren.
Bij de logo’s van de verschillende besturingssystemen kun je de namen van de bedrijven die ze produceerden vermelden. Deze bedrijven zijn gekend door de leerlingen. Bij Apple zullen de meesten iOS als besturingssysteem voor iPhone en iPad kennen. Als ze de term Mac OS niet kennen is het niet noodzakelijk om dat aan te brengen. Dat betekent dat zij niet geconfronteerd worden met laptops of pc’s van Apple. Bij Linux staat geen bedrijf vermeld. Dit is open source software m.a.w. software gemaakt door heel veel mensen zonder winstoogmerk. De exacte definitie van opensourcesoftware komt in de volgende graden aan bod.
Benadruk het belang van het up-to-date houden van de software daardoor kunnen problemen vermeden worden. In elke software zitten fouten. De updates zorgen ervoor dat het aantal fouten vermindert. Elk programma bevat kwetsbaarheden, ook bekend als software bugs. Hierdoor kunnen cybercriminelen schade berokkenen of de controle nemen over je toestellen. Deze kwetsbaarheden worden meestal ontdekt en hersteld. Dit is precies wat er gebeurt als je een update uitvoert. Updates bevatten vaak ook nieuwe functionaliteiten.
Bij de toepassingssoftware mogen ze zelf per categorie invullen welke software ze gebruiken of kennen. Dit kan een breed gamma aan pakketten zijn. Vandaar dat we voorbeeldantwoorden voorzien in de correctiesleutel. Hier is het belangrijk om aan uitwisseling te doen en duidelijk te maken dat het ene pakket meer geschikt is voor een bepaalde toepassing dan het andere. Sommige leerlingen gebruiken bv. Paint of PowerPoint als ze een tekst willen schrijven. Maak hen erop attent dat dit niet de meest aangewezen software is.
Module p. 12-15
Oefening 6 > 10, p. 30-34
Lesmateriaal
Video
- ENT BM1 Besturingssysteem
Oefenmateriaal
Digitale oefening
- ENT BM1 Besturingssystemen
- ENT BM1 Software
- ENT BM1 Toepassingssoftware (1) en (2)
4 Aan de start 5 Spelen met vensters
Het onderdeel Aan de start en Spelen met vensters kan vrij snel gaan. Bedoeling is hier om alle leerlingen op hetzelfde basisniveau te brengen. Leerlingen die nog nooit met een computer gewerkt hebben maar enkel nog maar met tablets en een Chromebook kunnen hier wat ondersteuning bij nodig hebben. Het gebruik van de juiste terminologie is hier eveneens belangrijk. Deze terminologie zullen de leerlingen vanaf nu correct moeten gebruiken.
6 Samen verbonden
Wij zijn verbonden
Alle toestellen verbonden
Het onderdeel Netwerken is een inleiding op de module over communicatie. Vertrek hier ook van de thuissituatie van de leerlingen of de klassituatie. Welke toestellen zijn er thuis verbonden of kan je herkennen in de klas/bibliotheek? Is printen mogelijk met elk toestel?
De link tussen een fysiek netwerk (thuis, school) en een virtueel netwerk (sociale media, de leeromgeving) kan je hier eenvoudig aantonen.
Module p. 16-19
Oefening 11 > 12, p. 34-35
Lesmateriaal
Video
- ENT BM1 Scherm splitsen
Digitale oefening
- ENT BM1 Aan de start
- ENT BM1 Spelen met vensters
Module p. 20-23
Oefenmateriaal
Digitale oefening
- ENT BM1 Samen verbonden
- ENT BM1 Slimme toestellen