Delta kcd gas

Page 1

GAS Kwaliteits- en capaciteitsdocument 2014 - 2020



GAS Kwaliteits- en capaciteitsdocument 2014 - 2020 DELTA netwerkgroep



Inhoudsopgave

Inhoudsopgave Voorwoord 1 Inleiding

7 9

2 DELTA Netwerkbedrijf B.V. 2.1 Inleiding 2.2 Het gasnet van DNWB 2.3 Externe ontwikkelingen 2.4 Ondernemingsbeleid DNWB

11 11 11 13 16

3. Kwaliteitsmanagementsysteem 3.1 Inleiding 3.2 Assetmanagementsysteem 3.2.1 Algemene eisen 3.2.2 Assetmanagementbeleid 3.2.3 Strategie Assetmanagement 3.2.4 Voorwaardenscheppende, ondersteunende en controlerende processen 3.2.4.1 Middelen, taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden 3.2.4.2 Informatiemanagement 3.2.4.3 Identificatie, beoordeling en beheersing van risico’s 3.2.5 Implementatie van Asset Management en realisatie van Assetmanagementplannen 3.2.5.1 Levenscyclusmanagement 3.2.5.2 Onderhouden van faciliteiten, gereedschappen en apparatuur 3.2.6 Resultaatmetingen en controles 3.2.6.1 Realisatie Assetmanagementbeleid 3.2.7 Beoordeling Assetmanagementprestatie DNWB 2012/2013

21 21 21 21 21 21

4 Kwaliteit 4.1 Inleiding

24 24 26 28 32 32 33 33 33 37 39 39

4.2 Betrouwbaarheid van het gasnet 40 4.2.1 Betrouwbaarheid van het gasnet > 16 bar 46 4.3 Netbewaking, storingsafhandeling, registratie en Calamiteitenplan 47 4.4 Kwaliteit van materialen en componenten 49 4.4.1 Inleiding 49 4.4.2 Hoofdleidingen 50 4.4.2.1 Algemene beschrijving hoofdleidingen 50 4.4.2.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring 52 4.4.2.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau 53 4.4.2.4 Belangrijke risico’s 53 4.4.2.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid 56 4.4.3 Gasstations hogedruk (> 200mbar <= 16 bar) laagcalorisch 59 4.4.3.1 Algemene beschrijving gasstations 59 4.4.3.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring 59 4.4.3.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau 61 4.4.3.4 Belangrijkste risico’s 63 4.4.3.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid 63 4.4.4 Gasstations lagedruk (< 200mbar en >= G40) laagcalorisch 65 4.4.4.1 Algemene beschrijving lagedruk gasstations 65 4.4.5 Lagedruk aansluitleidingen ( ≤ 200mbar) 66 4.4.5.1 Algemene beschrijving 66 4.4.5.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring 66 4.4.5.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau 67 4.4.5.4 Belangrijkste risico’s 68 4.4.5.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid 70 4.4.6 Gasmeteropstellingen LD ( ≤ 200mbar, ≤ G25) 71 4.4.6.1 Algemene beschrijving 71 4.4.6.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring 71 4.4.6.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau 73 4.4.6.4 Belangrijkste risico’s 73

3


DNWB KCD 2014 - 2020

4

5 Veiligheid Gas 5.1 Inleiding 5.2 Algemene verplichtingen 5.3 Veiligheidsmanagementsysteem DNWB 5.3.1 Organisatie 5.3.2 Mensen 5.3.2.1 Veiligheidscultuur 5.3.3 Techniek 5.3.3.1 Integriteit van de Installaties 5.3.3.2 Veilige arbeidsmiddelen 5.4 Conclusie veiligheid

77 77 77 78 78 88 88 89 91 92 92

6 Capaciteit 6.1 Inleiding 6.2 Transportnet 6.2.1 EHD-transportnet 6.2.2 Hogedruktransportnetten 6.3 Prognose capaciteitsbehoefte 6.3.1 Capaciteitsbehoefte korte termijn 6.3.1.1 Inventarisatie capaciteitsbehoefte bestaande klanten

95 95 95 95 96 98 98 98

6.3.1.2 Inventarisatie toekomstige klanten 6.3.1.3 Afstemming met andere netbeheerders 6.3.2 Capaciteitsbehoefte langere termijn 6.3.2.1 Verkenning maatschappelijke en technologische ontwikkelingen 6.3.2.2 Resultaten van het Primos-model 6.3.2.3 Groen Gas 6.3.3 Scenarioanalyse en scenariokeuze capaciteitsbehoefte 6.3.3.1 EHD-net 6.3.3.2 HD-net 6.4 Identificatie capaciteitsknelpunten 6.4.1 Criteria capaciteitsknelpunten 6.4.2 Capaciteitsknelpunten 6.5 Maatregelen 6.6 Vergelijking met het voorgaande KCD

Colofon

98 98 98 98 99 100 100 100 101 104 104 105 105 106 156


Inhoudsopgave

Bijlagen 1 Definities, gebruikte afkortingen en bronvermeldingen 2 Leeswijzer KCD-MRQ 3 Investeringstabellen 4 Projecten Assetmanagementsysteem 5 Balanced Scorecard 2012 6 Risicomanagementproces 7 Procedure Directiebeoordeling 8 Plan voor het oplossen van storingen en onderbrekingen 9 Inhoudsopgave van het Calamiteitenplan Gasvoorziening juli 2013 10 Proactieve en reactieve monitoring hoofdleidingen 11 Pilot aanlegproject PE Resistent to Cracking 12 Onderhoudsproces gasstations aan de hand van de PDCA cirkel 13 Prestatiemeting en conditiemonitoring aansluitleidingen 14a Geografische overzichten transportnetten van DNWB 14b Geografische overzichten transportnetten van DNWB 15 Veiligheidscultuurprogramma van DNWB 16 Details met betrekking tot prognoses van het gebruik (capaciteitsbehoefte per GOS)

109 115 117 121 122 124 125 129 131 133 143 144 146 150 151 152 154

5



Voorwoord

Voorwoord Voor u ligt het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument Gas 2014-2020 van DELTA Netwerkbedrijf B.V. (DNWB). In dit Kwaliteits- en Capaciteitsdocument beschrijft DNWB zijn visie op de ontwikkelingen van de gasnetten in Zeeland. Daarnaast geeft DNWB inzicht in de kwaliteit, capaciteit en veiligheid van de gasnetten.

Europa en Nederland zijn op weg naar een duurzame (hernieuwbare) energievoorziening. Het proces om dit te bereiken wordt de energietransitie genoemd. Deze energietransitie wordt ook in Zeeland steeds meer zichtbaar. Nieuwe bronnen van energie, zoals wind, zon en biogas, doen hun intrede. In het straatbeeld zien we laadpalen verrijzen om auto’s van stroom te voorzien. Op daken van woonhuizen, schuren en bedrijfsgebouwen verschijnen zonnepanelen en in onze huizen komen slimme meters en nieuwe toepassingen voor het omgaan met opwekking, verbruik en besparing van energie. DNWB speelt als netbeheerder een centrale rol om deze ontwikkelingen mogelijk te maken en zal ook de komende decennia werken aan efficiënte oplossingen voor deze complexe, maar zeer interessante uitdaging. De steeds

hogere eisen met betrekking tot de functionaliteit van de netwerken en aan de andere kant de toenemende veroudering van deze netwerken, zijn aanleiding om extra aandacht te schenken aan de monitoring van de kwaliteits-, capaciteitsen veiligheidsaspecten van de netwerken. Met dit voor ogen is het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument Gas geschreven. DNWB geeft toezichthouders, klanten en marktpartijen inzicht in zijn visie op de ontwikkelingen van de gasnetten in Zeeland. Daarnaast geeft het inzicht in de wijze waarop DNWB zijn netbeheerstaken op een verantwoorde, bedrijfs­zekere, duurzame en bedrijfseconomische wijze uitvoert. Erik Duim Directeur

7


1


Hoofdstuk 1 Inleiding

Inleiding Eén van de wettelijke verplichtingen van een netbeheerder is het opstellen van het Kwaliteits- en Capaciteits­ document (KCD). De wettelijke basis voor het KCD is neergelegd in artikel 21 van de Elektriciteitswet en artikel 8 van de Gaswet. Het doel van het KCD is enerzijds om de kwaliteit van de organisatie en de gasnetten inzichtelijk te maken en hoe deze in de toekomst wordt geborgd. Anderzijds wordt aangetoond op welke manier DNWB de capaciteit van de netten en de veiligheid van mens en omgeving nu en in de toekomst garandeert.

In de ‘Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas’ (MR-Q) zijn regels ten aanzien van de inhoud van het KCD opgenomen. Hiernaast hebben de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), die toezicht houden op de taken van de netbeheerders, in 2012 specifieke afspraken gemaakt over de structuur en inhoud van het KCD 2014-2020. De belangrijkste wijzigingen betreffen de vastomlijnde kaders voor het rapporteren over onderhoudsen investeringsplannen en het beschrijven van het veiligheidsmanagementsysteem.

Daarbij is de opbouw en inhoud van het KCD gebaseerd op de lay-out en denkwijze van de NTA 8120 Asset Manage­ment - Eisen aan een veiligheids-, kwaliteits- en capaciteits­ managementsysteem voor het elektriciteits- en gasnetbeheer.

In de tussenliggende periode van het voorgaande KCD tot heden zijn er naast de bovengenoemde wijzingen veel ontwikkelingen geweest in zowel de micro-, de meso- als de macro-omgeving. Denk hierbij aan ontwikkelingen binnen DNWB zelf, maar ook aan demografische, economische, sociaal-culturele, techno­ logische, ecologische en politiek-juridische ontwikkelingen. Al deze ontwikkelingen hebben in meerdere of mindere mate invloed op het beheer van het gasnet.

DELTA Netwerkbedrijf B.V. Stationspark 28 4462 DZ Goes Postbus 5013 4330 KA Middelburg

DNWB wil met dit document aantonen dat er op een onafhan­ kelijke en maatschappelijk verantwoorde manier ingespeeld wordt op de vele ontwikkelingen en geeft daarbij aan hoe de kwaliteit, capaciteit en veiligheid van het gasnet wordt geborgd.

Hoewel er aan de opstelling en invulling van het KCD gas 2014-2020 veel zorg en aandacht is besteed, kan nooit volledig worden uitgesloten dat bepaalde zaken nadere toelichting vereisen. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot:

T 0113 74 1100 F 0113 74 1114 E info@dnwb.nl K.v.K. Middelburg 22042932

9


2


Hoofdstuk 2 Delta Netwerkbedrijf B.V.

DELTA Netwerkbedrijf B.V. 2.1 Inleiding DNWB is de regionale netbeheerder voor elektriciteit en gas in de provincie Zeeland en is gevestigd te Goes. Als netbeheerder zorgt DNWB voor het transport van elektriciteit en gas van de energieleveranciers naar consumenten en zakelijke klanten binnen Zeeland. Dit wordt gerealiseerd door het aanleggen, onderhouden, beheren en ontwikkelen van de elektriciteits- en gasnetten, aansluitingen en meetinrichtingen. DNWB vormt met moedermaatschappij Zeeuwse Netwerkholding N.V. en zustermaatschappij DELTA Infra B.V. de DELTA Netwerkgroep. De Zeeuwse Netwerkholding N.V. is een 100 % dochteronderneming van DELTA N.V. DNWB heeft een eigen Raad van Commissarissen.

2.2 Het gasnet van DNWB Het gasnet van DNWB is op twee plaatsen in de provincie gekoppeld met het hoogcalorisch gastransportnetwerk van ZEBRA Gasnetwerk B.V. (hierna ZEBRA) en op 22 punten aan het landelijke laagcalorisch hoofdtransportsysteem van Gas Transport Services B.V. (GTS). Het laagcalorisch netwerk wordt gevoed door de gasontvangstations van GTS. In deze stations wordt de druk van het gas gereduceerd naar 8 of 4 bar en wordt daarna verder getransporteerd naar de hogedrukafleveringsstations (AS), de overslagstations (OS), de districtregelstations (DRS) en de hogedrukhuisaansluitsets (HHAS). In het 8 bar deelnet wordt de druk in de OS-sen verlaagd naar 4 bar. Zowel in het 8 bar als het 4 bar deelnet wordt in de DRS-sen en HHAS-sen de druk verder gereduceerd naar 100 of 30 mbar en vanuit dit deelnet vindt de levering aan de afnemers plaats. in figuur 2.1 wordt de opbouw van het laagcalorisch netwerk schematisch weergegeven.

Foto 2.1 Kantoorgebouw DELTA Netwerkbedrijf B.V.

In tabel 2.1 zijn de belangrijkste Assetsgroepen en de daarbij behorende aantallen per 1 januari 2013 weergegeven.

Annapolder is sprake van een klein 8 bar leidingnet met een beperkt aantal afnemers.

Het hoogcalorisch netwerk heeft een bedrijfsdruk van meer dan 16 bar en bestaat behalve uit de twee invoedingspunten (open pijp) verder uit een vijftal gasontvangststations (GOSsen) waarvan drie stuks in combinatie met een afleveringsstation rechtstreeks aan de klant. In de Bathpolder en de Willem

DNWB heeft op grond van artikelen 7a, lid 1 en 10 b, lid 1 van de gaswet voor het beheer van de hoogcalorische netten van meer dan 16 bar en de daarmee verbonden gasontvangstations een dienstverleningsovereenkomst (DVO) met ZEBRA afgesloten waar DNWB regie op voert.

11


DNWB KCD 2014 - 2020

LANDEL觸K NETWERK GTS

8 bar deelnet

4 bar deelnet GOS

druk 8-6 bar OS

AS

druk klantafhankel議k

druk klantonafhankel議k

AS

druk 4-2 bar

druk 8-2 bar

INDUSTRIE KASSENCOMPLEX

DRS

30 of 100 mbar deelnet

30 of 100 mbar deelnet

DRS

WONINGEN, FLATS WINKELS/KANTOREN

HHAS

30 of 100 mbar

30 of 100 mbar BOERDER觸/ BUURTSCHAP

Figuur 2.1 Opbouw van het laagcalorisch netwerk

12

HHAS


Hoofdstuk 2 Delta Netwerkbedrijf B.V.

Assetsgroep Gasontvangstations

Aantallen per 1 januari 2011

Aantallen per 1 januari 2013

26 stuks

26 stuks

Afleveringsstations HD

160 stuks

146 stuks

Districtsregelstation

376 stuks

373 stuks

Hogedrukhuisaansluitset

166 stuks

161 stuks

25 stuks

24 stuks

Overslagstations Deelnet >16 bar

55 Km

55 km

Deelnet 8 - 16 bar

222 km

220 km

Deelnet 1 - 4 bar

671 km

668 km

3.857 km

3881 km

Deelnet <=200 mbar

Daarnaast heeft DNWB op grond van het besluit van 24 juli 2010, dat betrekking heeft op de milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’, afgekort als ‘Bevb’) voor zijn hoogcalorisch net van meer dan 16 bar, ZEBRA per 1 januari 2012 aangewezen als exploitant zoals bedoeld in het ‘Bevb’. De omvang van het exploitantschap van ZEBRA die DNWB en ZEBRA hebben vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst met bijbehorende Service Level Agreement (SLA) houdt uiteraard rekening met de wet- en regelgeving die op zowel DNWB als op ZEBRA van toepassing is. DNWB heeft daarbij rekening te houden met eerdere bevindingen en adviezen van toezichthouders Staatstoezicht op de Mijnen en Inspectie Leefomgeving en Transport. DNWB verwijst naar het KCD2014-2023 van ZEBRA, hoofdstukken Kwaliteitsbeheerssysteem, Kwaliteit en Veiligheid die ook van toepassing zijn voor het hoogcalorisch netwerk van van DNWB. De reden hiervoor is dat het kwaliteitsbeheersingssysteem van zowel het transportnet van ZEBRA als de daaraan gekoppelde netten van DNWB integraal gecertificeerd is.

2.3 Externe ontwikkelingen In 2012 en 2013 hebben de volgende belangrijke externe ontwikkelingen zich voorgedaan:

Tabel 2.1. Weergave Assetsgroepen en aantallen (bron CODATA)

• Splitsing De Hoge Raad der Nederlanden heeft op 29 februari 2012 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg het verzoek gedaan om een prejudiciële beslis­sing inzake de ‘Splitsingszaak’. Centraal in deze zaak staat de uitleg van artikel 345 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, kortweg het Verdrag van Rome uit 1957. Het Europees Hof doet op 22 oktober 2013 een uitspraak, zodat de Hoge Raad daarna, met inachtneming van de aanwijzingen van het Hof, uiteindelijk of zelf op de cassatieberoepen van de Staat kan beslissen of de zaak kan terugverwijzen naar het Gerechtshof. In dat laatste geval zal het Gerechtshof opnieuw, met inachtneming van de uitspraak van het Europees Hof, een uitspraak moeten doen. • Economie De economische ontwikkeling in Zeeland wordt in 2012 gekenmerkt door krimp. Het aantal faillissementen is in 2012 met 50% toegenomen. Meest prominent zijn de faillissementen van bedrijven als Zalco en Thermphos, waarbij veel arbeidsplaatsen in de provincie verloren zijn gegaan. Ook is het aantal verleende bouwvergun­ ningen fors gedaald. DNWB heeft uiteraard direct met de gevolgen te maken. De regionale economie wordt echter nog steeds gedomineerd door de agrarische en de recreatieve sector. De verwachting is dat in 2013 de economie verder zal krimpen, o.a. door een vermin­-

13


DNWB KCD 2014 - 2020

dering van consumenten­bestedingen en lagere overheidsinvesteringen. In 2014 wordt een voorzichtig economisch herstel voorzien. Veel zal afhangen van het consu­menten­vertrouwen. • Nieuwe Marktmodel Een belangrijke ontwikkeling betreft de invoering van het Nieuwe Marktmodel in 2013. Vanaf de invoering van dit nieuwe model wordt de leverancier (en niet de netbeheerder) verantwoordelijk voor het verzamelen, valideren en vaststellen van de meterstanden klein verbruik. Voor de klant houdt het Nieuwe Marktmodel onder meer in dat er nog maar één contractmodel wordt gehanteerd, namelijk het Leveranciersmodel. De leverancier brengt zowel het leveringstarief als de netkosten in rekening. In 2012 en 2013 is veel werk verzet om de systemen aan te passen aan dit nieuwe model. Een belangrijke mijlpaal in dit proces betrof de aansluiting van DNWB op het Centraal Aansluitingenregister (C-Ar), uitgevoerd in juni 2013. In augustus 2013 is het Nieuwe Marktmodel sectorbreed in gebruik genomen. • Methodebesluiten In de voorbereiding voor de Methodebesluiten is door de netbeheerders overleg gevoerd met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), evenals met vertegenwoordigers van representatieve klantenorganisaties. De gezamenlijke netbeheerders hebben de overheid gevraagd om in de komende Methodebesluiten zowel in formele zin als qua intentie aan te sluiten bij de wetgeving ten aanzien van de doelstellingen duurzaamheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening. Ten dele wordt daarin inmiddels al voorzien in de voorliggende Verzamelwet (STROOM I), waarbij het redelijk rendement voor aandeelhouders en de vorming van een gunstig investeringsklimaat wettelijk wordt verankerd. Voorts is in het overleg met de overheid aandacht gevraagd voor de noodzaak van een voorspelbare en stabiele ontwikkeling van de tarieven, dat wil zeggen het oplossen van de zogenaamde ‘zaagtandproblematiek’ voor de regionale netbeheerders, het creëren van een gezond investeringsklimaat en het bereiken van een evenwicht tussen redelijk rendement en efficiënte kostenbeheersing.

14

• Infrastructuur en energietransitie Europa en Nederland zijn op weg naar een duurzame (hernieuwbare) energievoorziening. Het proces om dit te bereiken wordt de energietransitie genoemd. De energietransitie wordt in Zeeland steeds meer zichtbaar. Warmte Kracht Koppeling (WKK) is momenteel weinig rendabel door de huidige marktomstandigheden (overcapaciteit van opwekking en lage of zelfs negatieve spark-spread). Veel installaties bij tuinders en industrieën worden momenteel dan ook weinig ingezet. Zodra de markt voor elektriciteit echter weer aantrekt, worden de bestaande installaties snel weer rendabel. Stakeholders, zoals gemeenten en wooncorporaties, bundelen de krachten om te komen tot nieuwe initiatieven, zoals grootschalige energiebesparing (met name ruimteverwarming en daardoor voornamelijk merkbaar bij het verbruik van gas) en projecten met warmtepompen, waarmee de energietransitie nog extra wordt gestimuleerd. De substitutie van gas door elektriciteit voor verwarming en koken leidt tot een groeiend elektriciteitsverbruik. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen zoals de gasrotonde, schaliegas en invoeding van groen gas die de beschikbaarheid en kwaliteit van gas beïnvloeden. DNWB sluit hierbij aan door initiatie van en deelname in proeftuinen en pilots, die nader zijn beschreven in hoofdstuk 6. Alles bij elkaar genomen kan de vraag naar gastransport de komende jaren constant blijven, maar mogelijk ook langzaam afnemen. Tot slot zullen conversies van energetische reststromen en opslag van energie een rol gaan spelen, zoals Power-toGas en Power-to-Chemicals. DNWB zal op al de hiervoor geschetste ontwikkelingen anticiperen binnen de wettelijk gestelde kaders en daar waar mogelijk de ruimte verkennen voor aanvullende dienstverlening.

Het SER ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ zal bovenstaande ontwikkelingen versnellen. Door het instellen en revitaliseren van diverse stimuleringsregelingen en door verregaande samenwerking in de energieketen zullen energiebesparingen, decentrale duurzame energie opwekking, de ontwikkeling van smart grids en efficiente energieopwekking door WKK’s moeten leiden tot een


Hoofdstuk 2 Delta Netwerkbedrijf B.V.

meer duurzame energievoorziening in 2020 en verder. DNWB werkt met de andere netbeheerders en stakeholders samen om aan de energietransitie invulling te geven, onder andere met behulp van het ‘Actieplan Duurzame Energievoorziening’ van Netbeheer Nederland. • Klanten We zitten midden in een digitale revolutie. Deze wordt veroorzaakt door een sterk stijgende informatiebehoefte. Smartphones, tablets, mobiel, transparant, visualisering, big data zijn begrippen die daar bij horen. Ze maken dat de klant in toemenende mate in de driver’s seat zit. Klanten willen werkzaamheden zelf online kunnen inplannen, willen inzage via een portal met real-time informatie, bijvoorbeeld over hun aanvraag, de storing, een gemelde klacht en natuurlijk hun energieverbruik. Ook verandert de rol van de klant van een passieve afnemer van energie naar een actieve participant. Steeds meer klanten worden op de een of andere manier ook leverancier van energie. Soms individueel en kleinschalig, soms als onderdeel van een coöperatie en soms zeer substantieel. Dergelijke klanten leveren dan meer energie aan het net dan dat zij zelf gebruiken. Naast de rol als leverancier levert de klant essentiële informatie over het energieverbruik en het energieaanbod. Hierdoor wordt de klant een belangrijke partij om snel te kunnen reageren op fluctuaties in het energieaanbod, bijvoorbeeld door een andere energiebron te kiezen (gas in plaats van elektriciteit en vice versa) of door een apparaat dat veel energie verbruikt tijdelijk uit te zetten. Ook kan de klant bij een te groot aanbod, de energie tijdelijk opslaan of omzetten in een andere vorm van energie. De klant wordt dus een afnemer en leverancier van energie en diensten en gaat een steeds belangrijkere rol vervullen bij de stabiliteit van het energiesysteem en het faciliteren van duurzame energie. Dit alles heeft heeft impact op de basistaken van de netbeheerder: het aanleggen van netten en aansluitingen, het onderhouden en vervangen ervan, de bedrijfsvoering en de rol van marktfacilitering. In verband hiermee zal de komende tijd onderzoek worden verricht naar de mogelijkheden van andere tariefstructuren die meer recht doen aan een duurzame energievoorziening.

• Regio De Zeeuwse samenleving is gebaat bij een slagvaardige en kundige beheerder van infrastructuren. Behalve met het behalen van een gezond rendement op het geïnvesteerd vermogen wordt deze betrokkenheid met de Zeeuwse samenleving ook getoond door het bieden van hoogwaardige werkgelegenheid en het meewerken aan het bereiken van de doelstellingen van de provincie en gemeenten op het gebied van duurzaamheid. Dat dit in de samenleving op prijs wordt gesteld bewijzen de diverse relaties, ook met niet-overheden zoals Zeeland Seaports, energiecollectieven, woningbouwcorporaties en andere instanties die op de een of andere manier met energie en infrastructuren te maken hebben. In het beleidsplan de ‘Economische Agenda 2013-2015’ van de provincie Zeeland ligt de focus op havens en industrie (met biobased economy, logistiek en maintenance), op vrijetijdseconomie en zorg en op agro en food. Op verschillende deelterreinen liggen hier kansen en mogelijkheden, vaak omdat hiervoor een adequate infrastructuur gecreëerd moet worden. Het is dan ook geen toeval dat in dat plan, DNWB een aantal keren wordt genoemd als één van de partijen die noodzakelijk is voor de realisatie. • Opleidingen De verwachte krimp van de bevolking en de verhoogde mobiliteit van jongeren veroorzaakt een neerwaartse druk op de beschikbare arbeidskrachten. De toenemende complexiteit op zowel technisch gebied als op het gebied van regulering en financiering zal nieuwe eisen stellen aan de opleidingsniveaus van onze medewerkers. Bijscholing en het tijdig inspelen op de vergrijzing waarmee ook DNWB te maken krijgt, is daarbij van groot belang. De professionaliteit en de aantrekkingskracht als werkgever zijn daarom als speerpunten benoemd. • Tot slot Uit de bovengenoemde punten komt naar voren dat DNWB een belangrijke en veelal centrale rol speelt om duurzaamheid en de energietransitie binnen Zeeland te faciliteren (zie figuur 2.2). De infrastructuren zorgen ervoor dat het aanbod van en vraag naar energie en informatie met elkaar verbonden zijn. Om marktspelers te faciliteren is het zaak het aanbod van vraag naar de infrastructuren voor

15


DNWB KCD 2014 - 2020

energie en informatie tijdig gereed te hebben voor de groeiende behoeften aan capaciteit en flexibiliteit. Teneinde dit te realiseren heeft DNWB het volgende ondernemingsbeleid geformuleerd.

2.4 Ondernemingsbeleid DNWB Analyse van de hiervoor genoemde factoren, de externe ontwikkelingen en de wensen van stakeholders, toezichthouders en onze klanten zijn vertaald in het ondernemingsbeleid van DNWB. Op basis van een zogenaamde SWOT-analyse zijn vervolgens de sterke en zwakke punten van DNWB in kaart gebracht. De uitkomst hiervan heeft geleid tot het besluit om een interne reorganisatie onder de naam Redesign door te voeren.

Figuur 2.2 Centrale rol van DNWB

16

Redesign In het kader van het reorganisatieproject Redesign is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om DNWB en DELTA Infra B.V. dichter bij elkaar te brengen. Daarbij stond voorop dat de wettelijk verankerde onafhankelijkheid van DNWB gewaarborgd blijft. Door optimalisatie van de ondersteunende activiteiten (voornamelijk stafdiensten) kan met behoud van de operationele synergie in de uitvoering een significant procesmatig en bedrijfseconomisch voordeel worden behaald. Een efficiënte en effectieve uitvoering van de infrastructurele activiteiten (door de multi-utility benadering) leidt immers tot kostenbesparingen voor de netbeheerder en dus ook voor de eindgebruiker. De uitgangspunten van Redesign zijn: • Het borgen van de continuïteit van de nieuwe DELTA Netwerkgroep en daarmee de werkgelegenheid op lange termijn


Hoofdstuk 2 Delta Netwerkbedrijf B.V.

• De realisatie van kwaliteits- en efficiencyverbeteringen d.m.v. een verbeterde geïntegreerde manier van werken (qua organisatie en processen) en dus lagere kosten voor klanten Bovenstaande uitgangspunten hebben heeft tot gevolg dat DNWB van een ‘slanke’ netbeheerder wordt omgevormd tot ‘brede’ netbeheerder. De operationele werkzaamheden zoals die door Infra worden uitgevoerd, zullen dus integraal onderdeel uitmaken van de netbeheerder. Dit heeft een nieuwe organisatiestructuur tot gevolg en dit is weergegeven in figuur 2.3. Hierbij staat TUMS voor Total Utility & Metering Services. De integratie tussen DNWB en Infra zal naar verwachting op 1 januari 2014 afgerond zijn. Beleid Het ondernemingsbeleid bestaande uit de missie, visie, bedrijfswaarden en strategische doelstellingen wordt hieronder beschreven. Missie De missie van DNWB komt tot uiting in de primaire functie van DNWB. DNWB zorgt voor optimale werking van infrastructuren en streeft hierbij naar veilige, doelmatige, betrouwbare en toegankelijke netten. DNWB bouwt, onderhoudt en beheert de netwerken en installaties op het gebied van gas en elektriciteit in Zeeland. Hierbij biedt DNWB op non-discriminatoire wijze toegang tot de netten en faciliteert de geliberaliseerde markt. Visie DNWB is een Zeeuwse organisatie waarin veiligheid en vakmanschap hoog in het vaandel staan. Onze toegevoegde waarde zit vooral in onze kennis en ervaring. Wij willen door middel van samenwerking zorgen voor effectief en efficiënt infrastructuurbeheer, waarbij de maatschappelijke kosten geminimaliseerd worden. Wij willen een belangrijke bijdrage leveren aan een groene samenleving en duurzame energievoorziening. Bij ons kun je leren en groeien. Bedrijfswaarden De door de directie en belanghebbenden (stakeholders) vastgestelde aspecten waaraan de resultaten van DNWB en

zijn netten worden afgemeten, zijn geconcretiseerd in bedrijfswaarden van DNWB: • Veiligheid (V): bevat kaders voor de mate waarin risico’s voor eigen medewerkers, derden en omgeving worden beheerst; • Kwaliteit (K): bevat kaders voor de stabiliteit en betrouwbaarheid van de elektriciteits- en gasvoorziening en daarnaast voor de kwaliteit van de overig geleverde diensten; • Economie (E): bevat kaders voor de financiële prestaties van DNWB; • Imago (I): bevat kaders voor de gewenste beeldvorming van DNWB bij de stakeholders; • Stakeholder relatie (Sr): bevat kaders voor de gewenste relatie met de stakeholders van DNWB; • Duurzaamheid (D): bevat kaders voor het waarderen van grondstoffen en energie in alle activiteiten en beslissingen door DNWB. Strategische doelstellingen Om de visie van DNWB met succes na te kunnen streven zijn de strategische doelstellingen 2014-2016 afgeleid van de elementen die genoemd zijn in de visie. 1. DNWB zorgt voor een veilige en gezonde werkomgeving voor zijn medewerkers en derden en garandeert veilige netten voor mens en omgeving. DNWB streeft naar een organisatiebrede, proactieve veiligheidscultuur (niveau 4 op de Hudson-ladder). 2. DNWB bewaakt de leveringszekerheid van de elektriciteitsen gasvoorziening in Zeeland voortdurend en zorgt voor adequate netten. 3. DNWB presteert beter dan het landelijk gemiddelde voor wat betreft uitvalduur van de elektriciteits- en gasnetten in Zeeland. 4. DNWB heeft een efficiënte en kostenbewuste bedrijfs­ voering (met behulp van innovatieve en duurzame technologieën), die leidt tot een voldoende hoog rendement om de continuïteit van de onderneming op lange termijn te kunnen garanderen.

17


DNWB KCD 2014 - 2020

Figuur 2.3 Organisatiestructuur 2014

Directeur

Directie secretariaat

Financiën

Staven

Klant & Markt

Asset management

5. DNWB optimaliseert zijn positie binnen het bestaande reguleringskader en anticipeert op veranderingen. 6. DNWB onderhoudt goede relaties met de collega net­beheerders en andere actoren in de keten en werkt optimaal samen. 7. DNWB staat bekend als een aantrekkelijke werkgever waar medewerkers met trots en plezier werken, draagt bij aan de hoogwaardige werkgelegenheid en onderwijs in Zeeland en anticipeert op de vergrijzing van zijn (technisch) personeel. 8. DNWB profileert zich bij zijn stakeholders als betrouwbare, deskundige en innovatieve netbeheerder/dienstverlener die de energiemarkt faciliteert en op een maatschappelijk verantwoorde manier onderneemt. 9. DNWB streeft naar een cultuur van continu verbeteren van ketenprocessen en daarmee naar behoud van certificeringen. In de volgende hoofdstukken wordt aangeven hoe het ondernemingsbeleid zal worden gerealiseerd. Daarbij is in dit KCD uitgegaan van de situatie 2013. Vanaf 1 januari 2014 maakt DNWB samen met DELTA Infra B.V. deel uit van DELTA

18

Projects

Operations

TUMS

Netwerkgroep (DNWG). Voor die nieuwe onderneming worden de strategische doelstellingen opnieuw bepaald, het ondernemingsbeleid geformuleerd en uitgewerkt per business unit. Uitgangspunt daarbij is dat de netbeheerderstaken en de daarbij horende verantwoordelijkheden duidelijk geformuleerd zullen worden en het inzichtelijk wordt welke voortgang en resultaten er worden bereikt. In dit document wordt verder niet in gegaan op DNWG. Het is de taak van het nieuwe management van DNWG om te zorgen dat de doelstellingen en het beleid op één lijn zijn met datgene wat van de netbeheerder DNWB wordt verlangd.


Hoofdstuk 2 Delta Netwerkbedrijf B.V.

Notities

19


3


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

Kwaliteitsmanagementsysteem 3.1 Inleiding Het integrale kwaliteitsmanagementsysteem (KMS) van DNWB is een systeem dat gericht is op de (risico)beheersing en optimalisatie van de bedrijfsprocessen binnen de organisatie waaronder het realiseren en instandhouden van de kwaliteit van de transportdienst. Het doel van het KMS is het verwezenlijken van de korte- en langetermijndoelstellingen zoals die zijn verwoord in het ondernemingsbeleid van DNWB. Om aan te tonen dat DNWB op deze onderdelen goed presteert en bovendien de ambitie heeft om continu te verbeteren, is DNWB gecertificeerd volgens de ISO 9001:2008, NTA 8120:2009 en de ISO 27001:2005. Een belangrijk onderdeel van het KMS vormt de NTA 8120. Dit is een specifieke afspraak binnen de sector tussen de netbeheerders en de toezichthoudende partijen, waarin algemene eisen aan een veiligheids-, kwaliteits- en capaciteitsmanagementsysteem worden gesteld. Binnen DNWB wordt dit het Assetmanagementsysteem genoemd.

3.2 Assetmanagementsysteem Het Assetmanagementsysteem is gebaseerd op de ‘Plan, Do, Check Act’-cirkel van Deming, waarbij het doorlopen van de cirkel in de loop van de tijd leidt tot continue verbetering van de resultaten (figuur 3.1). Deze cyclus zorgt voor zowel kwaliteitsborging als voor kwaliteitsverbetering. De hellingshoek van de opgaande lijn en de wig symboliseren deze mechanismen. Het vervolg van dit hoofdstuk beschrijft de wijzigingen in het Assetmanagementsysteem van DNWB ten opzichte van het KCD 2012-2018 en de vanuit de wetgeving verplichte onderwerpen. 3.2.1 Algemene eisen Het toepassingsgebied van het Assetmanagementsysteem van DNWB omvat de gehele levenscyclus van de Assets van DNWB: het ontwerp, de aanleg, de ingebruikstelling, het gebruik, wijzigingen in de technische uitvoering, het onderhoud en het buiten gebruik stellen van de Assets. 3.2.2 Assetmanagementbeleid Het uitgangspunt voor het Assetmanagementbeleid vormt het in paragraaf 2.4 beschreven ondernemingsbeleid 2014-2016 van DNWB. De hierin beschreven bedrijfswaarden waaronder veiligheid en kwaliteit (inclusief capaciteit) zijn

ook van toe­passing op het Assetmanagementbeleid. Daarnaast vormen resultaatmetingen, controles en de directiebeoordeling, ofwel de terugblik naar de realisatie van het Asset­manage­mentbeleid uit 2012, input voor het Asset­­­­­­­­­­­­­­ma­nage­­ment­­­­­beleid dat in 2013 is opgesteld. In de paragrafen 3.2.6 en 3.2.7 wordt dit nader beschreven. Het beleid wordt gevormd door het beschrijven van de Assetmanagementstrategie, de (operationele) doelstel­lingen en de Assetmanagementplannen. 3.2.3 Strategie Asset Management In de periode van 2014-2016 richt DNWB zich op het handhaven en optimaliseren van de veiligheid, doelmatigheid, betrouwbaarheid en toegankelijkheid van het elektriciteits- en gasvoorzieningssysteem. Dit zal onder andere worden bereikt door te investeren in nieuwe aansluitingen en netten. Om de netten in de gewenste conditie te houden, wordt gedegen onderhoud gepleegd en worden aansluitingen of netten vervangen die niet meer aan de gestelde eisen voldoen. Daarnaast zal het Assetmanagementsysteem worden gepro­ fessionaliseerd door middel van onder andere de verdere implementatie van Asset Life Cycle Management (paragraaf 3.2.5.1). Ook zullen de wijzigingen die voortkomen uit de herziening van de NTA 8120 in 2013 worden geïmplementeerd en zal de Asset Informatie Voorziening (AIV) verder worden

21


PRESTATIE

DNWB KCD 2014 - 2020

Beleid DNWB • Strategie, missie, visie, bedrijfswaarden, kerncompetenties en (strategische) doelstellingen.

CONTINUE VERBETERING

3. Assetmanagementstrategie, doelstellingen en plannen • Strategie • Doelstellingen • Plannen • Noodplannen

4. Voorwaardescheppende, ondersteunende en controlerende processen • Middelen, taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden • Uitbesteding van diensten en werkzaamheden • Bekwaamheid, training en bewustzijn • Communicatie • Documentatie Assetmanagementsysteem • Informatiemanagement • Identificatie, beoordeling en beheersing van risico's • Wettelijke en andere eisen • Beheer van wijzigingen

PLAN

2. Assetmanagementbeleid 7. Directiebeoordeling

ACT

1. ALGEMENE EISEN

6. Resultaatmetingen en controles • Prestatiemeting en conditiemonitoring • Onderzoek van afwijkingen,storingen en incidenten. • Beoordeling van naleving • Audit • Verbeteringsacties • Registraties

CHECK

DO

5. Implementatie van Assetmanagement en realisatie van Assetmanagementplannen • Levenscyclusmanagement • Onderhouden van faciliteiten, gereedschappen en apparatuur.

BORGING TIJD

Figuur 3.1 Assetmanagementsysteem DNWB

ontwikkeld. Op het gebied van (slimme) meters moet een zo effectieve en efficiënt mogelijke grootschalige aanbieding worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat in 2020 80% van de huishoudens beschikt over een slimme meter. Ook zal er worden gefocust op het verder professionaliseren van de samenwerking tussen de bedrijfsonderdelen Asset Management, Klant & Markt, Projects en Operations. Door de organisatorische wijzigingen t.g.v. Redesign, zullen de bedrijfsprocessen en de procedures moeten worden herzien en aangepast. Door het toepassen van Lean Six Sigma wordt ook getracht de kwaliteit van de processen te verbeteren door de oorzaken van defecten of fouten te ontdekken en te op te lossen. Verder zal er nadruk worden gelegd op het onderhouden van goede relaties met andere spelers in de sector en waar mogelijk, samen te werken om kennis te delen en zo continu te kunnen leren, verbeteren en innoveren.

22

Assetmanagementdoelstellingen en -plannen Om invulling te geven aan de strategische doelstellingen zoals verwoord in het Ondernemingsbeleid van DNWB (paragraaf 2.4) worden er voor het Assetmanagementbeleid (afgeleide) Asset­ managementdoelstellingen geformuleerd. Deze zijn hieronder weergeven waarbij m.b.v. een nummeraanduiding wordt gerefereerd naar de bijhorende strategische doel­stellingen: 1 In 2015 bereikt AM de proactieve fase 4 op de veiligheidscultuurladder van Hudson. (1) 2 De Assetgerelateerde arborisico’s worden optimaal beheerst zodat de kans op incidenten ten gevolge van onvoldoende voorzieningen geminimaliseerd wordt. (1) 3 De externe veiligheidsrisico’s worden in 2014 optimaal beheerst zodat de kans op incidenten geminimaliseerd wordt. (1)


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

4 De afdeling AM beschikt over kwalitatief hoogwaardige data waarop de juiste beslissingen kunnen worden gebaseerd. (2) 5 DNWB presteert in 2013-2015 beter dan het landelijk ge­­ middelde op het gebied van kwaliteit/ betrouwbaarheid van het gas- en elektriciteitsnet (exclusief incidenten). (2)(3) 6 Het totaal aantal graafschades in het voorzieningsgebied van DNWB moet in de periode 2013-2015 met 15% worden verminderd. (1)(2)(3) 7 Optimalisatie van de (langetermijn) investeringen door in 2014 het concept van Asset Life Cycle Management verder te implementeren binnen de afdeling AM. (4) 8 AM neemt actief deel aan diverse werkgroepen in NBNL-verband en in bi- en multilaterale samenwerkingsverbanden met als doel op een effectieve en efficiënte wijze kennis te vergaren en te ontwikkelen. Daarbij neemt AM bij een aantal initiatieven het voortouw. (6) 9 De afdeling AM draagt bij aan hoogwaardige werkgele­ genheid. Door contacten en samenwerkingsverbanden met scholingsinstituten in Zeeland, zoals de Hogeschool Zeeland, kan worden gezorgd voor een instroom van kwalitatief hoogwaardig personeel. (7) 10 AM stuurt actief op het ontwikkelen en opleiden van de medewerkers. (7) 11 Opstellen van een visie en strategie gericht op de te verwachten ontwikkeling van infrastructuren en gerelateerde diensten, geïnitieerd door de Energietransitie en de ontwikkeling van smart grids in de breedste zin. (8) 12 AM faciliteert de ontwikkeling van de duurzame energie­ keten door innovatieve en gerichte aanpassingen in de netten. (8) 13 AM zoekt actief de verbinding met Zeeuwse stakeholders (provincie, gemeenten, lokale en regionale initiatieven). Data, informatie, kennis en expertise worden actief ter beschikking gesteld. (8) 14 In samenwerking met regionale stakeholders wordt een aantal ’proeftuinen’ ingericht en geëxploiteerd waarin de producten en diensten kunnen worden ontwikkeld om te voldoen aan de veranderende eisen, wensen en verwachtingen met betrekking tot de infrastructuren; (8) 15 Het verder professionaliseren van het Intranet binnen AM in 2014. (9) 16 Het bereiken van het niveau Maturity level 3 van de Pas55 in de periode 2013-2015. (9)

17 Het verder implementeren van de Prince II methodologie binnen Techniek in 2013-2014. (9) Om de hierboven genoemde Assetmanagementdoelstellingen te realiseren wordt er o.a. geïnvesteerd in de aansluitingen en netten van DNWB. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen. Hierbij worden de volgende definities gehanteerd: Uitbreidingsinvestering • Het borgen van de capaciteit van de aansluitingen en/of netten door de aanleg van nieuwe aansluitingen en/of netten. • Het borgen van de capaciteit van de aansluitleidingen en/ of netten door bestaande aansluitleidingen en/of netten te vervangen door exemplaren met een grotere capaciteit. Vervangingsinvesteringen • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de aansluitingen en/of netten door het (deels) vervangen en/of verleggen van bestaande aansluitingen en/of netten. Ook wordt onderhoud gepleegd om de aansluitingen en netten in de gewenste conditie te houden met als doel de Asset­­managementdoelstellingen te halen. Zowel de investeringen als de onderhoudswerkzaamheden staan beschreven in het ‘Meerjaren Investerings- en Onder­ houdsplan 2014-2016’ (MIOP). Daarnaast heeft de ACM in samenwerking met de SodM en de netbeheerders specifieke afspraken gemaakt over het rapporteren van de investeringen en van de onderhoudswerkzaamheden. Dit heeft geleid tot een aantal tabellen waarin onder andere onderscheid wordt gemaakt tussen uitbreidingsen vervangingsinvesteringen, zowel in aantallen als op het gebied van de financiën. Hierbij moeten niet alleen de plannen voor de jaren 2014-2016 worden gerapporteerd, er moet ook een terugblik worden gegeven op de plannen uit de voorgaande KCD’s. Hierbij moet worden aangegeven wat er van de plannen is gerealiseerd en moeten eventuele afwijkingen worden onderbouwd. De tabellen inclusief de onderbouwing zijn opgenomen in bijlage 3.

23


DNWB KCD 2014 - 2020

In hoofdstuk 4 worden de investeringen en onderhoudswerkzaamheden meer in detail beschreven per Assetgroep. Naast de investeringen en onderhoudswerkzaamheden die een directe impact hebben op de kwaliteit, capaciteit en veiligheid van het gasnet, worden er binnen DNWB projecten geïnitieerd om invulling te geven aan de overige Assetmanage­ mentdoelstellingen. Dit betreft projecten om het Asset­managementsysteem zelf (figuur 3.1) te verbeteren en projecten die betrekking hebben op met name organisa­ torische en menselijke aspecten. Voorbeelden zijn: • Bekwaamheid, training en bewustzijn (veiligheidscultuur, duurzaamheidsbewustzijn, VIAG, BEI) • Informatiemanagement (applicaties zoals het GIS en het Aansluitingenregister en het beheer van de data(kwaliteit)) • Levenscyclusmanagement • Onderzoeken van storingen, incidenten en afwijkingen

Asset Owner Strategisch niveau Directie bepaalt identiteit en richting van DNWB als eigenaar van de Assets

Doelen en middelen

Prestaties

Asset Manager Tactisch niveau ‘AM’ bepaalt het Asset Management beleid en is verantwoordelijk voor het opstellen van plannen om invulling te geven aan het DNWB beleid

De lijst met geïnitieerde projecten uit de afdelingsplannen is opgenomen in bijlage 4. In deze lijst wordt tevens per project aangegeven aan welke specifieke Assetmanagementdoelstelling invulling wordt gegeven. 3.2.4 Voorwaardenscheppende, ondersteunende en controlerende processen 3.2.4.1 Middelen, taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden In hoofdstuk 2 is de organisatorische wijziging van DNWB (Redesign) van een smalle naar een brede netbeheerder beschreven. De operationele werkzaamheden die in het kader van het netbeheer door Infra worden uitgevoerd, maken in de nieuwe situatie integraal onderdeel uit van de netbeheerder. Deze wijzigingen hebben echter geen invloed op de onderlinge rolverdeling zoals weergegeven in figuur 3.2. Wel hebben de organisatorische wijzigingen gevolgen voor de uitvoering. Hierna zullen de verschillende rollen worden beschreven evenals de wijzigingen in de uitvoering. Asset Owner De rol van Asset Owner berust bij de directie en bestaat uit het bepalen van het ondernemingsbeleid van DNWB (paragraaf 2.4)

24

Plannen en voorschriften

Informatie Service Providers Operationeel niveau SP’s zijn verantwoordelijk voor het doelmatig, effectief en veilig uitvoeren van de opgedragen diensten en werkzaamheden

Figuur 3.2 Organisatiemodel Assetmanagement


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

Figuur 3.3 Afdeling Assetmanagement

Manager Assetmanagement

Asset Services

Assetmanagement Elektriciteit

Assetmanagement Gas

Er worden strategische doelstellingen in financiële en operationele termen gesteld, waarbij de belangen van de verschillende stakeholders (aandeelhouders, personeel, afnemers) worden betrokken. De directie zorgt voor de beschikbaarheid van middelen die van essentieel belang zijn voor het inrichten, implementeren, onderhouden en verbeteren van het Asset Management en het Assetmanagementsysteem. Die middelen omvatten personele middelen, gespe­cialiseerde vaardigheden, infrastructuur van de organisatie, technologieën en financiële middelen. Asset Manager De Asset Manager vertaalt de doelstellingen van de Asset Owner naar het Assetmanagementbeleid. Resultaten hiervan zijn o.a. de Meerjaren Investerings- en Onderhoudsplannen en de interne projecten (paragraaf 3.2.3). De rol van Asset Manager werd binnen DNWB voorheen vervuld door de manager van de afdeling Techniek. De interne reorganisatie Redesign heeft ertoe geleid dat de afdeling Techniek is omgevormd tot de afdeling Asset Management (figuur 3.3). Een aantal afdelingen en functies zoals die bestonden binnen de afdeling Techniek zijn naar andere bedrijfsonderdelen verplaatst. Zo is de subafdeling Bedrijfsvoering (inclusief netcoördinatie) naar het bedrijfsonderdeel Operations verplaatst, wel als integraal onderdeel van de Netbeheerder. Ditzelfde geldt voor de staffuncties van de veiligheidskundigen (HSE). De subafdeling Regie (Intake) is verplaatst naar het bedrijfsonderdeel Klant en Markt. De overige taken van de afdeling Regie zijn ondergebracht bij de nieuwe subafdeling van Asset Management, namelijk Asset Services.

ZEBRA

Assetmanagement Meters

Kwaliteit en Data

Daarnaast zijn er subafdelingen bijgekomen, te weten Asset Management Meters, Kwaliteit, Processen & Data en ZEBRA. Ondanks deze verschuivingen blijven de verschillende afdelingen (ook die buiten de huidige afdeling Asset Manage­ment) input leveren aan het Assetmanagementbeleid zoals beschreven in paragraaf 3.2.2. Dit wordt gecoördineerd door de afdeling Asset Management. Service Providers De rol van Service Providers wordt binnen de netbeheerder toegewezen aan de uitvoerende afdelingen als integraal onderdeel van de Netbeheerder. Dit zijn de bedrijfsonderdelen Klant en Markt, Projects, Operations en TUMS. Zij zijn verantwoordelijk voor het marktconform, effectief en veilig uitvoeren van de door de Asset Manager ontwikkelde en door de Asset Owner geaccordeerde plannen. Een andere belangrijke taak van de uitvoerende afdelingen bestaat uit het terugkoppelen van informatie aan de Asset Manager over onder andere de voortgang en kwaliteit van de diensten en werkzaamheden. Als gevolg van de reorganisatie bestaat er geen noodzaak meer om te werken op basis van (juridische) dienstverleningsovereenkomsten tussen DNWB en Infra. De DVO en SLA’s zijn ingedikt tot een set voorwaarden voor interne opdrachtverstrekking om de doelstellingen en afspraken tussen de interne opdrachtgever (Asset Management) en de interne opdrachtnemer (Klant en Markt, Projects, Operations en TUMS) transparant vast te leggen.

25


DNWB KCD 2014 - 2020

Dynamische gegevens • Onderhoudsgegevens (inspectie- en herstelgegevens) • Storingsgegevens

3.2.4.2 Informatiemanagement DNWB beschikt over een bedrijfsmiddelenregister dat een beschrijving bevat van de componenten van de netwerken van DNWB.

Een gedetailleerd overzicht van de gegevens die per Assettype worden vastgelegd, is te vinden in het bedrijfsdatamodel.

De netwerken voor elektriciteit zijn onder te verdelen in: 1. E – Laagspanning (0.4 kV) 2. E – Middenspanning (10 kV en 20 kV) 3. E – Hoogspanning (30 kV en 50 kV)

Applicaties Figuur 3.4 geeft de belangrijkste applicaties weer in het landschap voor Asset Informatie Voorziening (AIV) van DNWB. De primaire applicatie voor de vastlegging van statische gege­vens is IRIS, het geografisch informatiesysteem van DNWB. Hierin liggen de statische gegevens van de netwerken vast. Een aanvullende registratie van aansluitingenschetsen is ondergebracht in DiaSys. Onderhoudsgegevens worden geregistreerd in SAP PM en storingen in bedrijfsmiddelen worden geregistreerd in NESTOR. Naast deze primaire registraties worden Assetgegevens ontsloten in AERO, de datawarehouse-omgeving van DNWB. AERO is een belangrijk tool voor het analyseren van Assetgegevens, maar vervult ook een belangrijke rol in het bewaken van de consistentie tussen de verschillende registraties. Sinaut is het scadasysteem van DNWB voor de bewaking van het elektriciteitsnet. Op dit moment neemt Sinaut nog een

Voor gas worden de volgende netwerken onderscheiden: 1. G – Transport (4 en 8 Bar) 2. G – Distributie (30 en 100 mBar) Gegevens Per Asset worden de volgende gegevensgroepen onderkend: Statische gegevens • Ligging (x-y) • Eigenschappen van de component, zoals materiaal, diameter, bouwjaar etc. • Connectiviteit (verbinding met andere componenten in het netwerk) • Weergaven: afbeelding op de verschillende tekeningen (beheerkaarten, schema’s, overzichtskaarten)

C-AR

DiaSys

IRIS (GIS)

Basisregistratie Assets • ligging (xy) • connectiviteit • materiaal, diameter etc • afbeelding

Storingsgegevens

26

Onderhoudsregistratie Assets • inspecties • werkorders

(Scada)

AERO (DWH)

*alleen de belangrijkste applicaties zijn in deze figuur opgenomen

Figuur 3.4 Applicatielandschap AIV

(ERP)

Sinaut

Aansluitingen • schets • materiaal, diameter etc.

Nestor

SAP

monitoring & rapportages


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

geïsoleerde positie in in het applicatielandschap. Op termijn zal het scadasysteem meer geïntegreerd worden in dit landschap. Kwaliteit van het bedrijfsmiddelenregister Een volledig, actueel en juist ingevuld bedrijfsmiddelenregister is van wezenlijk belang voor een netbeheerder. Het niet volledig, tijdig of onjuist verwerken van (revisie)gegevens van in bedrijf gestelde elektriciteits- of gasnetwerken kan leiden tot onveilige situaties voor zowel de omgeving, het eigen personeel als derden die bijvoorbeeld betrokken zijn bij de uitvoering van graafwerkzaamheden. Daarnaast vormt het bedrijfsmiddelen­ register een belangrijk bronsysteem om de taak als beheerder van alle bedrijfsmiddelen adequaat uit te kunnen voeren. Voorbeelden van deze taken zijn schakelhandelingen, het uitvoeren van analyses en het maken van netberekeningen in het kader van uitbreidingen in het netwerk. Reeds in het KCD 2010-2016 is geconcludeerd dat er binnen ­ het bedrijfsmiddelenregister van DNWB onvolkomenheden waren met betrekking tot de volledigheid, actualiteit en juistheid van Assetdata. Sinds 2009 heeft DNWB via diverse dataschoningsprojecten deze onvolkomenheden aangepakt. Dit heeft geresulteerd in het achterhalen en vullen van ruim 700.000 ontbrekende Assetgegevens in het bedrijfsmid­delenregister voor gas en elektriciteit. Het compleet maken van het bedrijfsmid­delenregister zoals genoemd in artikel 18 van de ‘Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas’ is hiermee afgerond. De vulgraad van de genoemde Assetgegevens is op dit moment nagenoeg 100%. Hierbij moet worden opgemerkt dat de vulgraad onderhevig is aan lichte wijzigingen omdat het dynamische systemen betreft met vele dagelijkse mutaties. Beheersmaatregelen en procedures ten aanzien van het bedrijfsmiddelenregister Om de kwaliteit van het bedrijfsmiddelenregister op dit hoge niveau te houden, lopen binnen DNWB momenteel de volgende beheersmaatregelen en procedures: • Project ‘Verbeteren Kwaliteit Revisie’. De laatste twee jaar zijn een aantal verbetermaatregelen doorgevoerd in het revisieproces. Om het kwaliteitsniveau verder te verhogen is per 1 september 2012 een nieuw verbeterproject van start gegaan om de kwaliteit nog verder te verhogen.

• Dit project heeft als doel om een 100% volledige, actuele en juiste verwerking van nieuwe Assetgegevens in de systemen te realiseren. Er zijn negen verbeteracties gedefinieerd en die zijn momenteel grotendeels geïmplementeerd. De aandacht gaat hierbij uit naar alle afdelingen die betrokken zijn bij het tot stand komen van revisie­ gegevens. Van de voorbereiding tot de definitieve invoer in de bedrijfsmiddelenregisters door de tekenkamer. De verbeteracties hebben er tot nu toe geleid dat de volledigheid en juistheid van de registraties bijna de vereiste norm gehaald hebben. De actualiteit is echter nog niet zo ver. (bijlage 5 Balanced Scorecard 2012) • Project ‘Datakwaliteitsoptimalisatie’. In navolging van het dataschoningsproject dat DNWB eind 2012 heeft afgerond, is in 2013 een vervolgproject gestart voor datakwaliteitsoptimalisatie. Aanleiding voor dit project zijn de toenemende interne en externe eisen ten aanzien van goede Assetdata. Het zwaartepunt ligt met name op het oplossen van inconsistenties tussen (C-AR) (het aan­­sluit­register van DNWB), IRIS en DiaSys. • Procedures voor actualiteit en compleetheid van het bedrijfsmiddelenregister. DNWB hanteert de volgende procedures: - Het bewaken en bijsturen via een geautomatiseerde KPI monitor die de volledigheid, actualiteit en juistheid en van het bedrijfsmiddelenregister in de gaten houdt. - Steekproefsgewijze, handmatige controle van de revisie van recentelijk afgesloten projecten door medewerkers van DNWB in de Assetinformatie­ systemen. Afwijkingen worden geregistreerd, gerapporteerd en teruggemeld aan de tekenkamer of datamanager voor herstel. - Analyses in AERO om de volledigheid, actualiteit en juistheid van de data in de verschillende Assetregisters en de onderlinge consistentie te bewaken en te corrigeren. • Participatie in de landelijke projectgroep Uniforme dataverbetering via Netbeheer Nederland. Deze projectgroep heeft een overzicht met belangrijke dataelementen en dataschoning- en dataverrijkingmethoden opgeleverd. Momenteel werkt de projectgroep, met hulp van externe expertise, aan het vaststellen van methoden voor het valideren van de juistheid van de registraties.

27


DNWB KCD 2014 - 2020

• Het project ‘Data in control’ betreft het definiëren en invullen van de toekomstige visie van DNWB op het gebied van Assetinformatievoorziening met als doel om meer controle te krijgen over de Assetdata. Door de steeds hogere wensen en eisen voldoen de huidige processen en systemen hier steeds minder aan. Realisatie zal in de periode 2014 tot en met 2016 plaatsvinden. Hierbij wordt onder andere gedacht aan de volgende onderdelen: - Doorlichten van de doelarchitectuur en het applicatielandschap - Inrichten normencatalogus, rapportages en dashboard - Registratie plannen in IRIS. Assets al in planstadium registeren - Verbeteren digitale verwerking van gegevens, onder andere door mobiele toepassingen - Distributiemanagementsysteem (DMS) voeden vanuit IRIS 30 kV en 50 kV - DiaSys uitfaseren, integratie huisaansluitingen in IRIS, 50 in IRIS, inclusief interface naar SAP - KLIC-tekeningen digitaal op tablet in combinatie met GPS - GIS voor externe partijen Waardering van het risico Hieronder is een vergelijking weergegeven van het risico op onvolkomenheden in volledigheid, actualiteit en juistheid van data ten opzichte van de twee vorige KCD perioden. Ten opzichte van de vorige KCD-periode is sprake van een aanzienlijke verbetering voor wat betreft de volledigheid van Assetgegevens. Dit heeft echter nog niet geleid tot de door DNWB gewenste risicoreductie.

3.2.4.3 Identificatie, beoordeling en beheersing van risico’s Binnen DNWB is een gestructureerd riscomanagementproces geïmplementeerd. Dit proces bestaat uit verschillende stappen en is beschreven in bijlage 6. De volgende stappen komen aan de orde: 1. Risico Identificatie: systematisch proces van onderkenning dat een risico bestaat en van beschrijving van de kenmerken van dat risico. Risicomanagement is binnen geheel DNWB geïmplementeerd. Hierdoor worden er vanuit diverse afdelingen van DNWB risico’s geïdentificeerd. Die kunnen worden onderverdeeld in de volgende risicocategorieën: Strategische risico’s, Financiële risico’s, Technische/Operationele risico’s en Risico’s in wet en regelgeving (zie figuur 3.5). De risico’s die gerelateerd zijn aan kwaliteit, capaciteit en veiligheid (Assets, mens en omgeving) bevinden zich voornamelijk binnen de categorie Technische/Operationele risico’s. Binnen een risicocategorie worden meerdere meldingsvormen gehanteerd voor het identificeren van risico’s.

KCD

Risicobenaming

Bedrijfswaarden

Kans score

Effect score

Risico score

2009-2016

Onvolkomenheden in volledigheid, actualiteit en juistheid van data

Kwaliteit Veiligheid

Maandelijks

Matig

H

2012-2018

Idem

idem

Jaarlijks

Matig

M

2014-2020

Idem

Idem

Jaarlijks

Matig

M

Tabel 3.1 Afschrift risicoregister

28

De redenen hiervoor zijn: 1. De door DNWB gestelde norm (nieuwe Assets dienen binnen 30 werkdagen na in bedrijfname opgenomen te zijn in het bedrijfsmiddelenregister) ten aanzien van de actualiteit van data is nog niet gehaald. 2. Er worden steeds hogere eisen gesteld aan Assetdata wat het doorlichten en het aanpassen van de doelarchitectuur, het applicatielandschap en de processen noodzakelijk heeft gemaakt.


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

Strategische risico’s

Financiële risico’s

Risicoregister(s)

Technische/ operationele risico’s

Risico’s in wet- en regelgeving

Figuur 3.5 Verschillende risico categorieën binnen DNWB

Georganiseerd

Regulier/periodiek

Spontaan

Risicoregister

Figuur 3.6 Verschillende meldingsvormen voor het risicoregister

Risico’s die spontaan worden gesignaleerd, behoren gemeld te worden bij de manager van de specifieke afdeling. Vervolgens worden, indien nodig, onmiddellijk adequate maatregelen genomen. Een andere vorm is een reguliere/ periodieke vaststelling van risico’s. De verschillende meldingsvormen voor risico’s zijn gevisualiseerd in figuur 3.6. Om er een systematisch proces van te maken moeten bron­nen worden geïdentificeerd waaruit de risico’s voort kunnen komen. Als voorbeeld worden hier verschillende bronnen beschreven die van toepassing zijn voor de risicocategorie Technische/Operationele risico’s. Deze bronnen zijn onder een specifieke meldingsvorm ondergebracht. • Georganiseerd: Door middel van onder andere workshops, brainstormen en de meningen van deskundigen uit de verschillende lagen van de organisatie en de Service Provider over de mogelijke risico’s op het gebied van het netbeheer.

• Regulier/periodiek: het gaat hierbij om een zeer breed scala van signalen. Belangrijke bronnen zijn de resultaat­ metingen, controles zoals beschreven in paragraaf 3.2.6. Denk hierbij aan o.a. het onderzoeken van afwijkingen, storingen en incidenten. Zo worden storingen met behulp van NESTOR uitvoerig geanalyseerd. Hiermee worden veranderingen in het storingsgedrag van de bedrijfs­ middelen en het veiligheidsniveau nauwlettend in het oog gehouden. Afwijkin­gen worden als mogelijk risico aangemerkt en doorlopen het risicoanalyseproces. Verder valt te denken aan zoge­heten exitbeoordelingen van componenten en de resultaten van inspecties (monitoringsactiviteiten) of aan de jaarlijkse rapportages van het zogeheten landelijke Power Quality Monitoring (PQM) project. In landelijk verband kan worden gedacht aan het bestuderen van rapportages van werkgroepen vanuit Netbeheer Neder­land, de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), Kiwa-Gastec en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Ook worden er levenscyclusanalyses gebruikt om risico’s te identificeren. • Spontaan: risico’s die spontaan worden gesignaleerd, worden cen­traal gemeld bij de manager van de speci­­fieke afdeling. Daarna worden, indien nodig, onmiddellijk ade­quate maatregelen genomen. Afhankelijk van het risico kan de manager de risicocoördinator verzoeken om het risico op te nemen in het risicoregister. 2. Risicobeoordeling: de risicobeoordeling bestaat uit het bepalen van de omvang van het risico en een beoordeling van de aanvaardbaarheid van dat risico. Het risico kan worden uitgedrukt als Risico(score) = Kans(score) × Effect(score). De risicobeoordeling vindt plaats aan de hand van de risicomatrix zoals weergegeven in figuur 3.7. In deze risicomatrix zijn de bedrijfswaarden opgenomen zoals die zijn beschreven in paragraaf 2.4. Op deze wijze worden risico’s ten aanzien van veiligheid, kwaliteit (inclusief capaciteit) beoordeeld. De risicoscores voortkomend uit deze analyse vormen de basis om de omvang en aanvaardbaarheid van de risico’s te bepalen. De risicoscores worden gekwalificeerd met behulp van de volgende terminologie:

29


DNWB KCD 2014 - 2020

• • • • • •

en tactieken die moeten leiden tot een risico­reductie. Daarbij wordt voor die maatregelen gekozen die het meest effectief en efficiënt zijn. • Voor de overige risico’s worden maatregelen getroffen die de maximale risicoreductie sorteren per geïnvesteerde euro.

Verwaarloosbaar (V) Laag (L) Middelmatig (M) Hoog (H) Zeer Hoog (ZH) Ontoelaatbaar (O)

Voor het verder uitwerken van de risico’s en het bepalen welke beheersmaatregelen daadwerkelijk toegepast moeten worden, biedt het risicobeleid een handvat in welke volgorde de risico’s nader onderzocht moeten worden. Voor het risicobeleid stelt DNWB de volgende doelen: • Voor alle ontoelaatbare en zeer hoge risico’s worden aanvullende beheersmaatregelen uitgewerkt in strategieën

De volgende stappen in het risicomanagementproces bestaan uit het bepalen, respectievelijk het genereren van maatregelen, de keuze uit deze verschillende maatregelen, het implementeren van de maatregelen en de periodieke herbeoordeling van het risico om te evalueren of de beheersmaatregelen ervoor hebben gezorgd dat deze effectief zijn geweest. Indien nodig wordt het risiconiveau bijgesteld en/of worden er aanvullende beheersmaatregelen getroffen.

Potentiële effecten

Categorie

Veiligheid

Kwaliteit

Duurzaamheid

Economie

Catastrofaal

Meerdere doden

> 10.000.000 vbm, marktfacilitering > 1 maand uitval

> 350.000 ton CO2

Schade groter dan: € 5.000.000

Ernstig

Ongevallen met dodelijke afloop of zeer ernstig letsel

1.000.000 tot 10.000.000 vbm, marktfacilitering 1 week tot 1 maand uitval

35.000 tot 350.000 ton CO2

Schade van: € 500.000 > € 5.000.000

Behoorlijk

Ongevallen met ernstig letsel met verzuim

100.000 tot 1.000.000 vbm, marktfacilitering 24 uur tot 1 week uitval

3.500 tot 35.000 ton CO2

Schade van: € 50.000 > € 500.000

Matig

Ongevallen met lichte verwonding met verzuim

10.000 tot 100.000 vbm, marktfacilitering 4- 24 uur uitval

350 tot 3500 ton CO2

Schade van: € 5.000 > € 50.000

Klein

Ongevallen met gering letsel / EHBO zonder verzuim

1.000 tot 10.000 vbm, marktfacilitering 1-4 uur uitval

35 tot 350 ton CO2

Schade van: € 500 > € 5.000

Verwaarloosbaar

Ongeval zonder letsel (hinder)

100 tot 1.000 vbm, marktfacilitering < 1 uur uitval

< 35 ton CO2

Schade kleiner dan: € 500

Figuur 3.7 Risicomatrix DNWB 2014

30


Vrijwel onmogelijk Nooit eerder van gehoord in industrie

Onwaarschijnlijk Wel eens van gehoord in industrie

Mogelijk Meerdere malen binnen industrie

Waarschijnlijk Wel eens gebeurd binnen DNWB B.V.

Geregeld Meerdere malen gebeurd binnen DNWB B.V.

Jaarlijks Een tot enkele malen per jaar binnen DNWB B.V.

Maandelijks Een tot enkele malen per maand binnen DNWB B.V.

Dagelijks Een tot enkele malen per dag binnen DNWB B.V.

Permanent Een tot enkele malen per dag binnen een regio van DNWB.B.V.

PotentiĂŤle kans op incident met gevolgen

Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

< 0,0001/jr

> 0,0001/jr

> 0,001/jr

> 0,01/jr

> 0,1/jr

> 1/jr

>10/jr

>100/jr

>1000/jr

Imago

Stakeholder relatie

Internationale commotie, > 30.000 KV klachten of > 1.000 GV klachten

Actieve tegenwerking

V

L

M

H

ZH

O

O

O

O

Nationale commotie, 3.000-30.000 KV klachten of 100-1.000 GV Klachten

Passieve tegenwerking

V

V

L

M

H

ZH

O

O

O

Regionale commotie, 300-3.000 KV klachten of 10-100 GV Klachten

Geen actieve steun

V

V

V

L

M

H

ZH

O

O

Lokale commotie, 30-300 KV klachten of 1-10 GV klachten

Verminderde actieve steun

V

V

V

V

L

M

H

ZH

O

Niet openbare commotie, 3-30 KV klachten of 1 GV Klacht

Bespreekpunt en handhaving actieve steun

V

V

V

V

V

L

M

H

ZH

Interne commotie, minder dan 3 KV klachten

Beperkte invloed, handhaving actieve steun

V

V

V

V

V

V

L

M

H

ZH Zeer hoog

H

O

Ontoelaatbaar

Hoog

M

Middelmatig

L

Laag

V

Verwaarloosbaar

31


DNWB KCD 2014 - 2020

Ranking

Score

Risico-omschrijving

Pagina

1

H

Beschadiging van assets veroorzaakt door graafwerkzaamheden

55

2

M

Onvolkomenheden in de volledigheid, actualiteit en juistheid van data

28

3

M

Slechte onderhoudsstaat stationsbehuizing

62

4

M

Falen huisdrukregelaar

74

5

L

Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen laagbouw

68

6

L

Onjuiste strategiebepaling op basis van onbetrouwbare onderhoudsdata gasstations

62

7

L

Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen hoogbouw

69

Tabel 3.2 Belangrijkste risico’s 2014-2020

Belangrijkste risico’s DNWB In tabel 3.2 zijn de top zeven risico’s weergegeven die gerelateerd zijn aan de kwaliteit, capaciteit en veiligheid van het gasnet. De risico’s (top zeven) uit het KCD 2012-2018 maken alle deel uit van de top zeven van belangrijkste risico’s van DNWB per september 2013. Dit is deels te verklaren door de lange levenscyclus (vaak meer dan 40 jaar) van de Assets. In het verleden genomen beslissingen hebben hierdoor een behoorlijke invloed op de huidige kwaliteit, capaciteit en veiligheid en daarmee de risico’s van het gasnet. Gedetailleerde beschrijvingen van deze risico’s staan integraal verderop in het KCD. Hierbij wordt gekeken naar de effectiviteit van reeds geïmplementeerde maatregelen uit het vorige KCD en de mogelijke, aanvullende maatregelen die nodig zijn om de risico’s te beheersen. 3.2.5 Implementatie van Asset Management en realisatie van Assetmanagementplannen 3.2.5.1 Levenscyclusmanagement Onder Asset Lifecycle Management (ALM) wordt verstaan ‘het bewerkstelligen van een bedrijfsvoering waarbij de gecreëerde waarde wordt verbeterd door het effectief balanceren van kosten, risico’s en operationele prestaties over de gehele levenscyclus van de infrastructuur’.

32

De levenscyclus kan worden onderverdeeld naar verschillende levensfasen te weten: • het ontwerp • de aanleg • de ingebruikstelling • het gebruik, de exploitatie en het beheer • een wijziging in de technische uitvoering • het onderhoud • het buiten gebruik stellen DNWB past al jaren het concept van ALM toe door onder andere de invoering van risicomanagement, investeringselectiemodellen, het kwaliteitsbeheersysteem, FMECA-analyses etc. Het houdt onder andere in dat tijdens de initiële investeringsbeslissing al wordt nagedacht over de exploitatie en het onderhoud van de Assets. De achterliggende gedachte is om deze kosten over de gehele levensduur zo laag mogelijk te houden en de gevolgen op veiligheid en milieu (de bedrijfswaarden van DNWB) tijdens de levenscyclus mee te nemen in de besluitvorming. ALM wordt gezien als methodiek om beslissingen op het gebied van Asset Management te optimaliseren. In 2014 zal DNWB het concept van ALM verder implementeren waarbij de optimale vervangingsstrategieën (momenten) van de Assets centraal staan.


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

3.2.5.2 Onderhouden van faciliteiten, gereedschappen en apparatuur DNWB draagt zorg voor het veilig en bedrijfszeker gebruik van (elektrische en gastechnische) arbeidsmiddelen. De middelen worden door een daartoe gecertificeerd bedrijf periodiek gekeurd in overeenstemming met de daarvoor geldende normering. Evenzo wordt de meetapparatuur voor kritische metingen gekalibreerd, respectievelijk gejusteerd. De apparatuur wordt voorzien van een goedkeuringssticker met datum voor volgende kalibratie of keuring. De resultaten worden vastgelegd in een certificaat. Verder verlangt DNWB van service providers dat hun middelen waarmee werkzaamheden aan of in de nabijheid van de DNWB-Assets worden uitgevoerd ook voorzien zijn van geldige certificaten en markeringen op dit gebied. 3.2.6 Resultaatmetingen en controles 3.2.6.1 Realisatie Assetmanagementbeleid Door het regelmatig monitoren en meten van de prestaties en condities van de Assets en het Assetmanagementsysteem wordt de Assetmanagementprestatie van DNWB gemeten. Hiervoor gebruikt DNWB verschillende parameters. De belangrijkste parameters inclusief de resultaten over 2012 en deels over 2013 worden hierna besproken. 1. De mate waarin het Assetmanagementbeleid,strategie, -doelen en –plannen is gerealiseerd: Periodiek wordt er aan de hand van een ‘Business Review’ gerapporteerd over de realisatie van het Assetmanage­ mentbeleid zoals beschreven in paragraaf 3.2.2. In deze rapportage wordt de voortgang van (investerings- en onderhouds)plannen en projecten beschreven. Hierbij speelt de BSC met daarin opgenomen KPI’s, een belangrijke rol. Afwijkingen in gestelde norm of streefwaarden worden geanalyseerd en indien noodzakelijk worden er beheers­ maatregelen getroffen. In bijlage 5 is de Balanced Scorecard over 2012 opgenomen. Hierin zijn de gerealiseerde jaarcijfers opgenomen die een beeld geven van de mate waarin aan het Assetmanagementbeleid uit het KCD 2012-2018 is voldaan. De belangrijkste resultaten over 2012 en deels over 2013 verdeeld naar de categorieën Kwaliteit, Capaciteit en Veiligheid zijn:

Kwaliteit - De betrouwbaarheid van het gasnet voldeed in het jaar 2012 aan de gestelde normen. Er heeft één grote onder­ breking plaatsgevonden in Ijzendijke. Na het uitfilteren van deze storing zijn de scores van de jaarlijkse onderbrekingsduur, de onderbrekingsfrequentie en de gemiddelde onderbrekingsduur gelijk aan of beter dan de gestelde streefwaarden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de kwaliteit van het gasnet en de verschillende maatregelen die zullen worden genomen om de betrouwbaarheid te waarborgen. - Graafschadereductie: Er is een aantal beheersmaatre­gelen getroffen om het aantal graafschades te reduceren. Eén van de belangrijkste maatregelen is dat er per januari 2013 een fulltime medewerker is aangesteld die toezicht houdt op graafwerkzaamheden en op locatie controleert of er zorg­vuldig gegraven wordt volgens de ‘Richtlijn zorgvuldig graafproces van CROW’. Grondroerders die niet zorgvuldig graven, worden hierover schriftelijk en/of monding geïn­formeerd. Het doel is om bewustwording bij de grondroerders te bewerkstelligen om zorgvuldig te graven om zodoende het aantal graafschades te reduceren. De cijfers met betrekking tot graafschades over het eerste halfjaar van 2013 laten een reductie zien van 12% ten opzichte van dezelfde periode in 2012. Hoewel de cijfers een verbetering te zien geven, zal in de komende KCDperiode blijken of hier daadwerkelijk sprake is van een structurele reductie van het aantal schades. - Het compleet maken van het bedrijfsmiddelenregister zoals genoemd in artikel 18 van de ‘Regeling kwaliteits­ aspecten netbeheer elektriciteit en gas’ is afgerond, de vulgraad van de genoemde Assetgegevens is op dit moment nagenoeg 100%. - De verschillende KPI’s t.a.v. de volledigheid, actualiteit en juistheid van data van revisiegegevens hebben in 2012 de gestelde normwaarden niet gehaald, ondanks de geïmplementeerde beheersmaatregelen. Inmiddels (peil­datum september 2013) zijn de KPI’s dankzij het uitgevoerde verbeterproject aanzienlijk verbeterd, alleen de actualiteit van data is nog niet op het gewenste peil. In het Assetmanagementbeleid van 2014 worden aanvullende beheersmaatregelen genomen. Deze maatregelen zijn beschreven in paragraaf 3.2.4.2.

33


DNWB KCD 2014 - 2020

-

-

In 2012 is het gaslekzoeken volledig uitgevoerd op digitale wijze. Dit houdt in dat de Infra monteurs de beschikking hebben gekregen over een tablet PC met GPS ontvanger waarmee de ligging van de gasleidingen exact gevolgd kunnen worden. In het verleden hadden de monteurs papieren tekeningen bij zich. Naast deze apparatuur zijn er binnen het gaslekzoeken een aantal verbeteringen doorgevoerd die er in hebben geresulteerd dat de kwaliteit van deze werkzaamheden aanzienlijk is toegenomen. In december heeft een evaluatie tussen DNWB en Infra plaatsgevonden, hieruit volgen nog enkele verbetervoor­ stellen die geïmplementeerd zullen worden. In 2012/2013 heeft een uitgbreide review plaatsgevonden van de onderhoudsconcepten op basis van de hiervoor genoemde FMECA methodiek. De belangrijkste aanleiding voor deze review was de introductie van een nieuwe NEN 1059 in 2010 met daarin een strengere normstelling ten aanzien van open falen. De belangrijkste uitkomst van deze review is dat de huidige onderhoudsconcepten van DNWB voldoen aan deze vernieuwde regelgeving. Verder blijkt uit deze review de mogelijkheid om de interval van de C-beurt te verlagen naar 20 jaar en de interval van de B-beurt bij de overslagstations te halveren.

-

- Capaciteit - Het tweede deel van de verdubbeling van de transportleiding Eede-Aardenburg is in 2012 aangelegd. De oorspronkelijke voeding van Eede bestond uit een enkelvoudige leiding met een relatief kleine diameter. Verdere capaciteitsuitbreiding in Eede was zonder leidingverzwaring niet meer mogelijk. De werkzaamheden zijn gestart in 2008 maar door uitstel van de aanleg van de rondweg Aardenburg (natuurbeheer), waarlangs de leiding geprojecteerd was, heeft het tot 2012 geduurd voordat de laatste fase kon worden aangelegd. Met het gereed komen van deze tweede transportleiding richting Eede is zowel de beschikbare capaciteit als de bedrijfszekerheid van het gebied, sterk vergroot. - Neteigenaar DELTIUS B.V. heeft DNWB aangewezen als netbeheerder van het elektriciteitsnet met een spanningsniveau van 30 kV en een gastransportnet met een druk van 8 bar waarop diverse bedrijven zijn aangesloten in het havengebied Vlissingen-Oost. Conform de wet heeft DNWB melding gedaan van de aanwijzingen en het ministerie verzocht hiermee in te stemmen. Deze instemming is

34

verkregen op 23 januari 2012. Vanaf 20 februari 2012 is DNWB economisch eigenaar van deze netten geworden. Voorafgaand aan deze overdracht is geïnventariseerd op welke wijze deze industriële netten geschikt gemaakt moesten worden om te voldoen aan kwaliteit en wetgeving. Na de economische overdracht is hiervoor het project ‘Ontvlechten aansluitingen DELTIUS’ opgezet en uitgevoerd met als doel de industriële netten in lijn te brengen met de elektriciteits- en gaswet (en in het verlengde daarvan de verschillende codes) en de kwaliteitsnormen van DNWB als regionale netbeheerder. Op 1 april 2013 is het gehele project opgeleverd en zijn de vernieuwde gastransportleiding en aansluitingen zowel technisch als administratief in gebruik De afdeling AM heeft in overleg met afdeling Bedrijfsvoering deelgenomen aan een bijeenkomst onder leiding van KIWA met betrekking tot IRENE Operations. IRENE is het rekenpakket waarmee netberekeningen voor het gasnetwerk gemaakt kunnen worden. Dit pakket wordt al enige jaren door AM gas gebruikt. Met Irene Operations is het mogelijk dat ook de bedrijfsvoerders van het RC op een eenvoudige manier knelpunten in het gasnet, bijvoorbeeld ten gevolge van een calamiteit of onvoorziene gasonderbreking, zichtbaar kunnen maken zonder de hulp van AM. In 2013 is gestart met een proef waarbij in een deel van het hogedruk gasnet volumestromen en drukken real-time en op afstand uitleesbaar, gevolgd kunnen worden. Hiermee wil DNWB meer inzicht verkrijgen in het gasdistributienet door de theoretische modellen te kunnen toetsen aan de praktijk.

Veiligheid - DNWB heeft de uitgangspunten van de VCO succesvol geïmplementeerd binnen de organisatie. - De onderzoeksmethode BSCAT is binnen DNWB geïmplementeerd (zie paragraaf 5.3.1. voor meer informatie). - Om de veiligheid en gezondheid van eigen werknemers en medewerkers van andere ondernemingen die in of aan de bedrijfsmiddelen werken en derden die zich op of in de nabijheid van de bedrijfsmiddelen bevinden, te borgen is een risico-inventarisatie en –evaluatie uitgevoerd en opgesteld. In 2012 en 2013 zijn alle bouwkundige Assets beoordeeld en zijn de risico’s ten aanzien van de arbeidsomstandigheden geïnventariseerd. Hierbij zijn met name verbeterpunten op bouwkundig- en inrichtingsgebied naar voren gekomen. Alle geconstateerde verbeterpunten zijn opgenomen in verschillende plannen van aanpak die horen


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

-

-

-

bij het reguliere beheer van de verschillende (soorten) Assets en zij zullen naar gelang de ernst in de komende jaren worden meegenomen in het beheer en onderhoud. Om in 2015 de proactieve veiligheidscultuur te behalen is er in 2012 een veiligheidscultuurmeting binnen het DNWB en Infra uitgevoerd met de Balance® Monitor. Dit is gebeurd om te bepalen welke acties ondernomen moeten worden om de proactieve fase te kunnen bereiken. Dit heeft geresulteerd in een plan van aanpak waarvan de implementatie in 2013 is gestart. Voor nadere informatie zie paragraaf 5.3.2.1. Het verwijderen van de resterende grijsgietijzeren leidingen is conform planning uitgevoerd. DNWB heeft nu geen gietijzeren gasleidingen meer in de bebouwde kom. Er resteren nog twee gietijzeren zinkers op Walcheren (in totaal 0,2 km), deze zullen in 2013 en 2014 definitief uit bedrijf gesteld worden. Ook het verwijderen van AC verloopt volgens planning, de targets van 2012 zijn gehaald en de planning voor 2013 is volledig rond, afgestemd met de gemeente Middelburg en loopt op schema Op een gering resterend aantal na zijn de stalen aansluit­ leidingen hoogbouw en laagbouw van voor aanlegjaar 1975 de afgelopen jaren vrijwel geheel gesaneerd. Het risico ten gevolge lekkage van deze leidingen is hiermee ten opzichte van de vorige twee KCD perioden, aanzienlijk gedaald tot een acceptabel niveau.

2. Onderzoek van afwijkingen, storingen en incidenten Binnen DNWB is een uitgebreid proces ingevoerd voor het onderzoeken van afwijkingen, storingen en incidenten. Het doel van dit proces is om: • Onderliggende gebreken te identificeren, die afwijkingen, storingen en incidenten kunnen veroorzaken of aan het optreden daarvan kunnen bijdragen • De juiste preventieve en corrigerende maatregelen te implementeren om herhaling te voorkomen • De mogelijkheden van continue verbeteren te benutten • De resultaten van dergelijke onderzoeken kenbaar te maken Er worden binnen het proces een drietal niveaus onderscheiden: Storing/afwijking Voorval waarbij het (bijna) falen (lees: afwijking van de gewenste situatie) van componenten (de zogenaamde gestoorde componenten die vallen onder de verantwoording van de netbeheerder) leidt of kan leiden tot een verstoring of onderbreking in het net.

Incident Is een ongewenste gebeurtenis die mogelijk tot schade of letsel had kunnen leiden of tot schade of letsel heeft geleid. Arbeidsongeval Een aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die vrijwel onmiddellijk een negatief gevolg heeft gehad voor de gezondheid van de betrokkene en die heeft geleid tot ziekteverzuim of die vrijwel onmiddellijk de dood tot gevolg heeft gehad. In hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op de manier waarop storingen/afwijkingen worden geregistreerd, opgelost en geanalyseerd om mogelijk lessen te trekken om herhaling in de toekomst te voorkomen. De niveaus ‘Incident en Arbeidsongeval’ zijn beschreven in hoofdstuk 5. Tevens zijn hier de opgetreden incidenten beschreven. 3. Audits, verbeteringsacties De kwaliteitsbewaking van de verschillende processen binnen DNWB wordt centraal gecoördineerd vanuit de afdeling Kwaliteit & Data. Periodiek wordt de kwaliteit en ontwikkeling van het Assetmanagementsysteem inclusief de processen getoetst. Dit houdt in dat alle onderdelen van het systeem volgens een driejaarlijks auditplan aan één of meerdere audits worden onderworpen. In figuur 3.8 is het auditproces grafisch weer­ gegeven. Voor interne (proces)audits wordt gebruik gemaakt van ingehuurde ‘lead auditor’ capaciteit. Waar nodig wordt deze op afroep aangevuld met een auditor uit de eigen auditpool. Het driejaarlijkse auditplan wordt ieder jaar geactualiseerd in afstemming met de proceseigenaar en/of verantwoordelijke procesmanagers. Resultaten van audits en de voortgang in het opvolgen van de bevindingen, worden besproken in de zeswekelijkse stuurgroep Kwaliteit, Informatiebeveiliging en Veiligheid (stuurgroep KIV). Deze stuurgroep wordt gevormd door alle managementteamleden (tevens proceseigenaren), aangevuld met de senior medewerker HSE, de security officer (Informatiebeveiliging) en de specialist Kwaliteit & Processen. Een samenvatting van de resultaten van de audits uitgevoerd door certificerende instellingen en toezichthoudende partijen is hierna weergegeven:

35


DNWB KCD 2014 - 2020

STUURGROEPOVERLEG MANAGEMENTSYSTEEM auditrapportage MANAGEMENT TEAMLEDEN

Risico manager

Manager Kwaliteit & Processen

auditplanning

directiebeoordeling

Proceseigenaar

Information Security Officer

Senior medewerker HSE SPECIALISTEN

afstemming & bespreking

Lead auditor

uitvoeren audit

Procesverantwoordelijke Intern auditor RESULTAAT EIGENAREN

Procesbeheerder

Auditee AUDITTEAM

= OPTIONEEL

Figuur 3.8 Auditproces DNWB

• In de periode 11 tot en met 14 juni 2012 heeft een certificerende instelling in één auditgang, zowel het (her)certificeringsonderzoek ISO 9001:2008 en de opvolgingsaudit NTA 8120:2009 uitgevoerd. In totaliteit heeft dit onderzoek vier tekortkomingen aan het licht gebracht. Eén had betrekking op de ISO 9001 en drie op de NTA 8120. Een van de tekort­ komingen had betrekking op de mate waarin het levenscyclusmanagement binnen DNWB is geïmplementeerd. Een andere had betrekking op het incidentenonderzoek en de mate waarin verticale audits werden uitgevoerd. Deze tekortkomingen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn vertaald in concrete, corrigerende maatregelen. Vervolgens heeft de certificerende instelling het nieuwe (i.c. verlengde) certificaat ISO 9001:2008 en NTA 8120 afgegeven. • Op 18 juni heeft het certificeringsonderzoek in het kader van de ISO 27001 (informatiebeveiliging) plaatsgevonden. Deze

36

documentbeoordeling heeft geen formele tekortkomingen aan het licht gebracht. Vervolgens is onderzoek gedaan naar de praktische opzet, het bestaan en de werking van het systeem in de periode van 5 tot en met 7 november 2012. Ook deze audit heeft geen formele bevindingen (tekortkomingen) opgeleverd. Als gevolg daarvan heeft DNWB het certificaat ISO 27001:2005 verkregen. • In juli 2012 is gestart met het certificeringsonderzoek in het kader van de VGM Checklist Opdrachtgevers (kortweg: VCO). De eerste fase van het onderzoek leverde een tweetal kritische tekortkomingen op. Nadat deze waren opgelost, is in november 2012 de tweede fase van het onderzoek gestart. Gedurende die tijd zijn meerdere door DNWB in uitvoering gegeven werken en/of projecten bezocht en beoordeeld. Dit leverde geen enkele (negatieve) bevinding op waardoor op 15 november 2012 het certificaat VCO is afgegeven.


Hoofdstuk 3 Kwaliteitsmanagementsysteem

• In opdracht van Netbeheer Nederland is op 5 september 2012 onderzoek gedaan naar de opzet en het bestaan van de door DNWB toegepaste richtlijnen en het kader van Privacy & Security. Voor DNWB heeft dit een viertal verbeterpunten aan het licht gebracht. Conform de door de sector afgegeven planning zijn de verbeterpunten allemaal aangepakt. Eind 2013 zal een herevaluatie van de opvolging worden uitgevoerd en in 2014 zal er een toetsing plaatsvinden op de werking (naleving). • De ACM heeft in samenwerking met de SodM het project ‘Voorbereiding KCD’ opgezet. In dit project zijn samen met de netbeheerders specifieke afspraken gemaakt over de structuur en inhoud van het KCD. Dit heeft o.a. geleid tot de eis om de investeringen zoals beschreven in het KCD in meer detail op te nemen en onderscheid te maken tussen uitbreidings- en vervangingsinvesteringen in zowel aantallen als financiën (bijlage 3). • Op 8 februari 2012 heeft de ACM onderzoek gedaan naar de ‘Naleving regels inzake kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas’ naar aanleiding van het KCD 2012-2018. Als gevolg hiervan is op 27 april 2012 vanuit de ACM een informatieverzoek verzonden met enkele aanvullende vragen. Nadat de gewenste informatie door DNWB is verstuurd, heeft de ACM op 16 april 2013 het onderzoek beëindigd, maar wel met een aantal opmerkingen voor het KCD 2014-2020: - “ACM verwacht dat DNWB het verschil tussen geplande en gerealiseerde investeringen in het KCD 2014-2020 verkleint en, indien van toepassing, een verklaring geeft voor dit verschil”. Dit is verwerkt in bijlage 3. - “ACM verzoekt DNWB in het nieuwe KCD meer aandacht te besteden aan het kwantitatieve effect van afzonderlijke risico mitigerende maatregelen, in relatie tot de investeringsplannen”. DNWB geeft hier invulling aan door de relatie tussen de risico mitigerende maatregelen en het investeringsplan in dit KCD in meer detail te beschrijven. - “ACM verwacht dat DNWB in het nieuwe KCD meer aandacht besteedt aan de samenhang tussen de verschillende delen van de PDCA-cirkel”. DNWB heeft dit structureel in het nieuwe KCD verwerkt en met name in paragraaf 3.2.6. In deze paragraaf staat een terugblik op de realisatie van de Assetmanagementstrategie uit het KCD 2012-2018. Hierbij zijn tevens de redenen van afwijkingen verklaard.

• De SodM heeft een aantal reguliere bedrijfsbezoeken afgelegd waarbij o.a. werd ingegaan op de resultaten van de door de SodM gehouden audit ‘Monitoren invoering en certificering NTA 8120’. Verbeterpunten zijn het meer richten op de externe veiligheid, levenscyclusmanagement en het verankeren van het veiligheidsbeleid in het Assetmana­ge­mentbeleid. • Op 5 en 7 november 2012 is door Sodm en Inspectie Leefomgeving en Transport (voorheen VROM inspectie) een bedrijfsbezoek uitgevoerd om te toetsen in hoeverre ZEBRA, als exploitant van de leidingen van zowel DNWB, Enexis en ZEBRA zelf, voldoet aan het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BevB). De audit is goed verlopen, DNWB ontving complimenten voor de wijze waarop zaken met betrekking tot het BevB ingericht zijn. Er zijn geen kritische tekortkomingen geconstateerd, wel een aantal verbeter­punten. 3.2.7 Beoordeling Assetmanagementprestatie DNWB 2012/2013 In de voorgaande paragraaf zijn de verschillende parameters gemeten die onderdeel uitmaken van de totale Assetmanagementprestatie. Tevens wordt periodiek een directiebeoordeling opgesteld en gepresenteerd waarin de prestaties worden geëvalueerd en bijgestuurd. In het algemeen kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van de Assetmanagementprestatie over 2012/2013: Het gasnet heeft goed gepresteerd. De betrouwbaarheid was hoger dan het landelijk gemiddelde. Daarbij hebben zich binnen DNWB geen persoonlijke incidenten voorgedaan in 2012. Bij infra hebben zich in 2012 bij de directe werkzaamheden aan de netten van DNWB een zevental incidenten met klein letsel voorgedaan. De incidenten resulteerden niet in ziekteverzuim. Ook heeft DNWB op het gebied van dienstverlening goed gepresteerd. Het beperkte aantal formele bevindingen naar aanleiding van de certificerende en toezichthoudende audits rechtvaardigt de conclusie dat DNWB zijn zaken goed op orde heeft. Een aantal specifieke onderwerpen vereist de nodige aandacht. Het gaat hierbij om o.a. de verdere ontwikkeling van levens­cyclusmanagement, informatiemanagement (data­ kwaliteit) en het risico van graafschades. Deze zijn dan ook specifiek opgenomen in het Assetmanagementbeleid voor 2014-2016.

37


4


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Kwaliteit 4.1 Inleiding Kwaliteit is een breed begrip waaraan verschillende betekenissen kunnen worden toegekend. In de visie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) die toezicht houden op de regionale netbeheerders bestaat het begrip kwaliteit uit vier aspecten: betrouwbaarheid, productkwaliteit, veiligheid en kwaliteit van dienstverlening.

Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid is gerelateerd aan de prestaties en conditie van het gasnet. De prestaties van het gasnet worden gemeten aan de hand van indicatoren zoals het aantal onderbrekingen in Zeeland, het aantal getroffen klanten en de tijdsduur van onderbrekingen. Onder de conditie van het gasnet wordt de toestand van de verschillende materialen en netcomponenten verstaan en die wordt gemonitord a.d.h.v. parameters zoals slijtage, lekkages en corrosie. Er bestaat een relatie tussen de prestaties en conditie van het gasnet. Productkwaliteit Conform de bepalingen van de Gaswet moet de regionale netbeheerder door middel van controle de kwaliteit van zijn transportdienst aantoonbaar maken.

Voor de kwaliteits­­dimensies gaskwaliteit, servicekwaliteit en milieu­vriendelijkheid is geen overheidsregulering van toepassing. De ACM acht dit niet noodzakelijk, omdat de netbeheerders deze kwaliteitsdimensies in voldoende mate geborgd hebben. Om deze kwaliteitsborging gestalte te geven verricht Kiwa Technology in opdracht van de regionale netbeheerders, verenigd in Netbeheer Nederland, controle­metingen en inspecties, waarbij Kiwa steekproefsgewijs toetst of wordt voldaan aan de technische bepalingen van de gasoverdracht tussen de landelijke gasnetbeheerder GTS en de regionale netbeheerders, zoals vermeld in de zogeheten Gasvoor­waarden. Zo wordt getoetst of de chemische samenstelling, de Wobbe-index, de calorische waarde, de ruikbaarheid en de druk van het gas voldoet aan de technische bepalingen.

Foto 4.1 Koken op een gasfornuis

39


DNWB KCD 2014 - 2020

Veiligheid Onder veiligheid verstaat DNWB het ontbreken van onaanvaardbare risico’s voor mens en omgeving. Hierbij staat zowel de arbeidsveiligheid als de procesveiligheid centraal. Met de arbeidsveiligheid wordt veiligheid van medewerkers bedoeld. Met de procesveiligheid wordt de veiligheid van het gasnet t.a.v. omwonenden, de omgeving en het milieu bedoeld. Kwaliteit van dienstverlening Naast een fysieke aansluiting op het gasnet onderhoudt de netbeheerder ook klantrelaties met de aangeslotenen. Hierbij wordt gedacht aan het tijdig uitbrengen van offertes, het realiseren van nieuwe aansluitingen of het aanpassen ervan, facturering en het behandelen van vragen of klachten. Nadere voorschriften betreffende dit kwaliteitsaspect zijn opgenomen in paragraaf 6.2 van de Netcode.

In het vervolg van deze paragraaf zullen de kwaliteitsindicatoren in detail worden beschreven. De gerealiseerde kwaliteit en de verwachte toekomstige kwaliteit en de streefwaarden zullen hier worden besproken. Bij de beschouwing wordt onderscheid gemaakt in de betrouwbaarheid ten gevolge van onvoorziene en ten gevolge van voorziene onderbrekingen. In bijlage 1 zijn onder definities, gebruikte afkortingen en bronvermeldingen de formules weergegeven waarmee de kwaliteitsindicatoren berekend worden.

Het vervolg van dit hoofdstuk gaat nader in op de eerste kwaliteitsdimensie. Het doel hiervan is niet alleen inzicht te krijgen in de mate van betrouwbaarheid van de gas­levering, maar juist ook om de onderliggende factoren die de betrouwbaarheid vormgeven, te kunnen analyseren en hiermee de kwaliteit van de gasvoorziening te optimaliseren. Denk hierbij aan aanpassingen in de infrastructuur, doel­ treffender onderhoud en een betere afhandeling van storingen. Het aspect veiligheid komt in hoofdstuk 5 aan bod. De kwaliteit van dienstverlening zal niet verder worden behandeld in het KCD.

Onderbrekingen van de gaslevering Een onderbreking wordt gedefinieerd als een totale stagnatie van de gasstroom, die leidt tot het niet leveren van gas aan één of meer aangeslotenen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen onvoorziene en voorziene onderbrekingen van de levering. Een voorziene onderbreking is een onderbreking die ten minste drie werkdagen tevoren door de netbeheerder bij de betrokken afnemers is aangekondigd. Een onvoorziene onderbreking is een spontane onderbreking in de transportdienst bij één of meer afnemers of een situatie waarin de druk zo laag is dat een of meer op dat net aangesloten installaties niet kunnen functioneren.

4.2 Betrouwbaarheid van het gasnet

Onvoorziene onderbreking

Deze paragraaf geeft een algemene beschouwing van de betrouwbaarheid van de gasnetten van DNWB vanaf 30 mbar tot en met 8 bar.

Jaarlijkse uitvalduur De jaarlijkse uitvalduur is internationaal een veelvuldig gebruikte kwaliteitsindicator om de mate van betrouwbaar­heid aan te geven. Het is in feite het aantal minuten dat een gemiddelde klant uit het totale klantenbestand in een jaar geen gas heeft.

Voor het vaststellen van de betrouwbaarheid van de gasnetten worden verschillende kwaliteitsindicatoren gehanteerd. Om de kwaliteitsindicatoren vast te leggen, is gegevensverzameling over storingen aan bedrijfsmiddelen noodzakelijk. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het zogeheten Nestor-systeem, waarbij Nestor staat voor NEtSTOringen Registratie. De informatie zoals vastgelegd in Nestor vormt ook belangrijke input voor het uitvoeren van risicoanalyses.

40

Binnen de Assetmanagementstrategie zijn zogenaamde streefwaarden gedefinieerd voor de verschillende kwaliteits­ indicatoren. Deze binnen het Asset Management opgestelde streefwaarden zijn een vertaling van de gewenste betrouwbaarheid van het gasnet zoals die door de directie van DNWB is uitgesproken.

De jaarlijkse uitvalduur wordt algemeen beschouwd als de meest relevante kwaliteitsindicator voor de beoordeling van de kwaliteit.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

van het net van DNWB ten opzichte van het landelijk gemiddelde storingsgedrag. Onder een incident wordt een storing verstaan met een impact van meer dan 10.000 minuten.

Gerealiseerde jaarlijkse uitvalduur In figuur 4.1 wordt de gerealiseerde jaarlijkse uitvalduur voor onvoorziene onderbrekingen over de afgelopen vijf jaar weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in cijfers van het landelijk gemiddelde, DNWB inclusief incidenten en DNWB exclusief incidenten.

De grafiek voor de jaarlijkse uitvalduur kent een grillig verloop. De hoge score in 2012 wordt veroorzaakt door één storing (zie tabel 4.1) en wordt mede veroorzaakt door de schaalgrootte van het beschouwde gebied. Bij de grotere netbeheerders treedt over het algemeen het effect van uitmiddelen op, zodat bij hen veel minder sprake is van pieken en dalen. Hierdoor kan niet jaarlijks automatisch geconcludeerd worden dat het beter of slechter gaat met het net. Het bekijken van de trend exclusief de incidenten geeft betere informatie over de kwaliteit van het net.

Minuten

De reden dat de cijfers van DNWB ook exclusief incidenten worden weergegeven, heeft te maken met het feit dat slechts enkele incidenten een grote invloed kunnen hebben op het totaalcijfer. Wanneer de jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten wordt weergegeven, geeft dit een beter beeld van de trendontwikkeling van de jaarlijkse uitvalduur. Hierdoor is het mogelijk een beeld te creëren van het reguliere storingsgedrag

7

DNWB

6

DNWB excl. incidenten Landelijk

5

Streefwaarde

4

KCD Gas 2014-2020

3 2

Figuur 4.1 Jaarlijkse uitvalduur voor onvoorziene onderbrekingen in minuten DNWB versus landelijk

1 0

2008

2009

2010

2011

2012

Jaar

Kalenderjaar

Omschrijving

Aantal onderbrekingen

Verbruikersminuten totaal

Oorzaak

2008

Goes

32

18.240

Anders

2009

Oostkappelle

269

99.530

Montagefout nu

2009

Breskens

105

11.550

Graafwerk

2010

Zaamslag

85

70.125

Graafwerk

2011

Zaamslag

101

24.241

Graafwerk

2011

Rilland

61

21.045

Graafwerk

2011

Rilland

61

17.385

Graafwerk

2012

IJzendijke

2.393

1.173.767

Graafwerk

Tabel 4.1 Incidenten overzicht DNWB (aantal incidenten per kalenderjaar: het aantal onderbrekingen en daarbij veroorzaakte verbruikersminuten en de storingsoorzaak)

41


DNWB KCD 2014 - 2020

Uit figuur 4.1 blijkt dat in 2011 de jaarlijkse uitvalduur inclusief incidenten 0,63 minuten bedroeg. De jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten was 0,30 minuten en lag daarmee ver onder het landelijk gemiddelde van 0,72 minuten. In 2012 bedroeg de jaarlijkse uitvalduur inclusief incidenten 6,55 minuten. De jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten lag in dat jaar ook op 0,30 minuten en scoorde daarmee ruimschoots onder het landelijk gemiddelde van 1,07 minuten. De streefwaarde voor de jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten bedroeg in het KCD 2012-2018 een 0,5 minuten per jaar. In het jaar 2011 en 2012 is deze streefwaarde ruimschoots behaald. De oplopende trend kan voor een groot deel toegeschreven worden aan de wijziging in het registeren/ classificeren van storingen sinds 2010. De trendontwikkeling is overzichtelijk weergeven in figuur 4.2. Uit de grafiek blijkt dat de jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten en bekeken over verschillende jaren vrij constant is. Streefwaarde jaarlijkse uitvalduur De streefwaarde zoals die is geformuleerd in het Asset足 managementbeleid (zie hoofdstuk 3) blijft ongewijzigd en bedraagt in de periode van 2014-2020 voor de jaarlijkse uitvalduur 0,50 minuten/aangeslotene/jaar (zie tabel 4.2). De streefwaarde van DNWB is in lijn met de andere netbeheerders, maar ligt nog steeds lager dan de gemiddelde gehanteerde norm in Nederland. Gemiddelde onderbrekingsduur De volgende kwaliteitsindicator die bij DNWB wordt gehanteerd om de betrouwbaarheid van het gasnet te kunnen monitoren, is de gemiddelde onderbrekingsduur. Dit is een kwaliteitsindicator om het gewogen gemiddelde (gemiddeld over alle onderbroken klanten) aan te geven van de tijdsduur van de onderbreking. De gemiddelde onderbrekingsduur is gerelateerd aan de effectiviteit van de organisatie om storingen en onderbrekingen op te lossen.

42

Gerealiseerde gemiddelde onderbrekingsduur In figuur 4.3 wordt de gerealiseerde gemiddelde onderbrekingsduur voor onvoorziene onderbrekingen over de afgelopen vijf jaar weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de cijfers van het landelijk gemiddelde, DNWB inclusief incidenten en DNWB exclusief incidenten. In 2011 bedroeg de gemiddelde onderbrekingsduur inclusief incidenten 73 minuten. De onderbrekingsduur exclusief incidenten bedroeg 40 minuten en lag daarmee ruimschoots onder het landelijk gemiddelde van 132 minuten. In 2012 bedroeg de gemiddelde onderbrekingsduur inclusief incidenten 330 minuten. De gemiddelde onderbrekingsduur exclusief incidenten bedroeg slechts 43 minuten en lag daarmee ver onder het landelijk gemiddelde. De streefwaarde voor de gemiddelde onderbrekingsduur exclusief incidenten bedroeg in het KCD 2012-2018 60 minuten. In het jaar 2011 is deze streefwaarde ruimschoots behaald met 40 minuten. In het jaar 2012 bedroeg de gemiddelde onderbrekingsduur exclusief incidenten 43 minuten en lag daarmee ver onder de streefwaarde van 60 minuten. De trendontwikkeling is overzichtelijk weergeven in figuur 4.4. Uit de grafiek blijkt dat de gemiddelde onderbrekingsduur exclusief incidenten en bekeken over de laatste vier jaar redelijk constant is. Streefwaarde gemiddelde onderbrekingsduur De streefwaarde zoals die is geformuleerd in het Assetmana足 gementbeleid (zie hoofdstuk 3) blijft ongewijzigd en bedraagt in de periode van 2014-2020 voor de gemiddelde onderbrekingsduur exclusief incidenten 60 minuten (zie tabel 4.3). Onderbrekingsfrequentie De onderbrekingsfrequentie staat voor het gemiddeld aantal keer dat een klant in een jaar met een onderbreking wordt geconfronteerd. De onderbrekingsfrequentie is gerelateerd aan de kwaliteit van het gasnet.

Nagestreefde kwaliteitsindicator

Eenheid

Totaal

Jaarlijkse uitvalduur

minuten/aansl./jaar

0,5

Tabel 4.2 Streefwaarde voor de jaarlijkse uitvalduur in de periode 2014-2020 voor onvoorziene onderbrekingen


Minuten

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

0,6

0,5

DNWB excl incidenten Streefwaarde

0,4

KCD Gas 2014 - 2020

0,3

Figuur 4.2 Jaarlijkse uitvalduur DNWB onvoorziene onderbrekingen exclusief incidenten, inclusief de streefwaarde KCD 2014-2020

0,2

0,1

0,0

2008

2009

2010

2011

2012

Minuten

Jaar 350 300

DNWB

250

DNWB excl. incidenten Landelijk

200

Streefwaarde KCD Gas 2014-2020

150 100

Figuur 4.3 Gemiddelde duur van de onderbreking in minuten DNWB versus landelijk

50 0

2008

2009

2010

2011

2012

Minuten

Jaar 70 60 50

DNWB excl incidenten Streefwaarde

40

KCD Gas 2014 - 2020

30

Figuur 4.4 Gemiddelde onderbrekingsduur DNWB exclusief incidenten, inclusief de streefwaarde KCD 2014-2020

20 10 0

2008

2009

2010

2011

2012

Jaar

43


DNWB KCD 2014 - 2020

Eenheid

Totaal

Gemiddelde onderbrekingsduur

minuten/onderbreking

60

Frequentie

Nagestreefde kwaliteitsindicator

Tabel 4.3 Streefwaarde voor de gemiddelde onderbrekingsduur in de periode 2014-2020 voor onvoorziene onderbrekingen

0,025

0,020

DNWB DNWB excl. incidenten

0,015

Landelijk Streefwaarde

0,010

KCD Gas 2014-2020

Figuur 4.5 Onderbrekingsfrequentie DNWB versus landelijk

0,005

0,000

2008

2009

2010

2011

2012

Jaar

Frequentie

0,008 0,007

0,006

DNWB excl. incidenten

0,005

Streefwaarde

0,004 0,003

Figuur 4.6 Onderbrekingsfrequentie DNWB exclusief incidenten, inclusief de streefwaarde KCD 2014-2020

0,002 0,001 0,000

2008

2009

2010

2011

KCD Gas 2014 - 2020

2012

Jaar

44

Nagestreefde kwaliteitsindicator

Eenheid

Totaal

Onderbrekingsfrequentie

onderbrekingen/aansl./jaar

0,0075

Tabel 4.4 Streefwaarde voor de gemiddelde onderbrekingsduur in de periode 2014-2020 voor onvoorziene onderbrekingen


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Voorziene onderbrekingen

2008

2009

2010

2011

2012

Jaarlijkse uitvalduur [minuten]

0,28

0,60

1,87

1,57

2,10

Gemiddelde onderbrekingsduur [minuten]

72

108

212

204

241

Onderbrekingsfrequentie [-/jaar]

0,0039

0,0055

0,0088

0,0077

0,0087

Tabel 4.5 Gerealiseerde kwaliteit voorziene onderbrekingen DNWB

Gerealiseerde onderbrekingsfrequentie Figuur 4.5 geeft de gerealiseerde onderbrekingsfrequentie over de afgelopen vijf jaar weer. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de cijfers van het landelijk gemiddelde, DNWB inclusief incidenten en DNWB exclusief incidenten. In 2011 bedroeg de onderbrekingsfrequentie inclusief incidenten 0,0088 onderbrekingen/aangeslotene/jaar. De onderbrekingsfrequentie exclusief incidenten bedroeg 0,0076 onder足brekingen/ aangeslotene/jaar en lag daarmee boven het landelijk gemiddelde. In 2012 bedroeg de onderbrekingsfrequentie inclusief incidenten 0,0198 onderbrekingen/aangeslotene/jaar. De onderbrekingsfrequentie exclusief incidenten bedroeg 0,0071 onderbrekingen/aangeslotene/jaar en lag daarmee boven het landelijk gemiddelde. De opgaande trend kan worden verklaard door de wijziging in het registreren/classificeren van storingen. De streefwaarde voor de jaarlijkse uitvalduur exclusief incidenten bedroeg in het KCD 2012-2018 0,0075 onderbrekingen/aangeslotene/jaar. In het jaar 2011 en 2012 is deze streefwaarde behaald. De oplopende trend kan voor een groot deel toegeschreven worden aan de wijziging in het registeren/ classificeren van storingen sinds 2010. De trendontwikkeling is overzichtelijk weergeven in figuur 4.6. Uit de grafiek blijkt dat de onderbrekingsfrequente sinds 2010 vrij constant is. Streefwaarde onderbrekingsfrequentie De streefwaarde zoals die is geformuleerd in het Asset足 managementbeleid (hoofdstuk 3), bedraagt in de periode van 2012-2018 voor de onderbrekingsfrequentie exclusief incidenten 0,0075 onderbrekingen/aangeslotene/jaar (zie tabel 4.4). Het aanpassen van de streefwaarde (van 0,0025 naar 0,0075) heeft te maken met wijziging in het registeren/classificeren van storingen.

Voorziene onderbrekingen De bepaling van de kwaliteitsindicatoren van voorziene onderbreking voor de jaarlijkse uitvalduur, gemiddelde onderbrekingduur en onderbrekingsfrequentie gebeurt op gelijke wijze als bij de onvoorziene onderbreking. Een voorziene onderbreking is een onderbreking die tijdig bij de aangeslotenen is aangekondigd. Een voorziene onderbreking is het gevolg van sanerings- uitbreidings- en onderhoudswerkzaamheden waarbij het net of aansluiting drukloos gemaakt moet worden voor de werkzaamheden. Hier vallen ook de niet urgente storingen onder waarbij reparatie, binnen de gestelde termijn of in samenspraak met de aangeslotenen, is overeengekomen. Pas vanaf circa 2009 is men begonnen met het meer volledig registeren van voorziene onderbrekingen. Hierdoor kan pas vanaf circa 2009 de registratie als betrouwbaar en volledig worden beschouwd. De gerealiseerde kwaliteit voorziene onderbrekingen bij DNWB is weergeven in tabel 4.5. Streefwaarden voorziene onderbrekingen In vergelijking met het vorige KCD beschikt DNWB nu over betrouwbaardere informatie uit het verleden, waardoor een inschatting voor de toekomst nauwkeuriger wordt. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat het aantal voorziene onderbrekingen toeneemt. Dit als gevolg van de aanscherping van de regels voor het uitvoeren van werkzaamheden waarbij de druk van het net gehaald moet worden (veiligheids足afweging). Uitgangspunt voor DNWB is dat een netonderbreking voor voorziene onderbrekingen gemiddeld niet langer mag duren dan vier uur oftewel 240 minuten. Daarbij in ogenschouw genomen dat het totale aantal aansluitingen in 2013 circa 189.000 betreft en er gemiddeld 2000 maal de gaslevering wordt onderbroken, resulteert dit in de streefwaarden voor de periode van 2014-2020 zoals die in tabel 4.6 zijn weergegeven.

45


DNWB KCD 2014 - 2020

Nagestreefde kwaliteitsindicator

Eenheid

Totaal

Jaarlijkse uitvalduur

minuten/aansl./jaar

2,54

Gemiddelde onderbrekingsduur

minuten/onderbreking

240

Onderbrekingsfrequentie

onderbrekingen/aansl./jaar

0,0106

Tabel 4.6 Streefwaarden voor de kwaliteitsindicatoren in de periode 2014-2020 voor voorziene onderbrekingen

Gerealiseerd 2007

2008

2009

2010

2011

2012

Jaarlijkse uitvalduur [min]

Streefwaarde

2006

Kwaliteitsindicator

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Gemiddelde onderbrekingsfrequentie [min]

0

Onderbrekingsfrequentie [-]

0

4.2.1 Betrouwbaarheid van het gasnet > 16 bar Ten aanzien van het extra hogedruk (EHD) hoogcalorische gasnet (> 16 bar) van DNWB zijn gerealiseerde kwaliteitsindicatoren weergegeven in de tabel 4.7. De gehanteerde streefwaarden zijn afwijkend ten opzichte van de streefwaarden zoals die gehanteerd worden in het gasnet tot en met 8 bar. De reden hiervoor is dat het transportnet van DNWB rechtstreeks gekoppeld is aan het Zebra Gasnetwerk B.V. (ZEBRA) en het kwaliteitsbeheersingssysteem van ZEBRA integraal gecertificeerd is voor het gehele gasnet van zowel ZEBRA als DNWB. DNWB en ZEBRA hanteren derhalve beide de genoemde streefwaarden. Conclusie betrouwbaarheid netten DNWB In deze paragraaf zijn een drietal kwaliteitsindicatoren geanalyseerd om een uitspraak te kunnen doen over de betrouwbaarheid van de gasnetten van DNWB. In de conclusies ten aanzien van de betrouwbaarheid van de netten moet rekening gehouden worden met de schaalgrootte van het beschouwde gebied. Door de geringe schaalgrootte kent DNWB verhoudingsgewijs jaarlijks slechts een beperkt aantal

46

Tabel 4.7 Streefwaarden versus gerealiseerde kwaliteitsindicatoren EHD gasnet > 16 bar

onderbrekingen. Slechts een paar incidenten heeft grote invloed op de cijfers, wat een grillig verloop van de verschillende kwaliteitsindicatoren tot gevolg heeft. Voor een beter beeld worden de cijfers van DNWB exclusief incidenten weergegeven en over meerdere jaren beschouwd. Het jaar 2011 was voor DNWB een goed jaar op het gebied van storingsperformance. Dit kwam tot uiting in een lage jaarlijkse uitvalduur, een lage onderbrekingsduur en een gemiddelde onderbrekingsfrequentie. Alle indicatoren voldeden aan de streefwaarden. Het jaar 2012 was eveneens een goed jaar. De jaarlijkse uitvalduur was gelijk aan die van 2011. De gemiddelde onderbrekingsduur steeg met 3 minuten, maar voldeed nog ruimschoots aan de streefwaarde. Er was een lichte verbetering van de onderbrekingsfrequentie en ook hier werd voldaan aan de streefwaarden. In de meerjaren beschouwing is een toename van de jaarlijkse uitvalduur en de onderbrekingsfrequentie te zien. Dat is echter te verklaren. In 2010 heeft een wijzing plaatsgevonden met betrekking tot het registreren/classificeren van storingen. Deze wijziging had een negatief gevolg voor de performance van de jaarlijkse uitvalduur en onderbrekingsfrequentie tot gevolg.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de gemiddelde netwerklengte per aansluiting voor DNWB substantieel hoger is dan die van andere netbeheerders in Nederland. De geografische kenmerken van de provincie Zeeland zijn van invloed op de configuratie van de netten. Normaal gesproken worden voor het verhogen van de betrouwbaarheid de hogedruknetten zoveel mogelijk in ringvorm aangelegd. In Zeeland is dit technisch echter niet altijd mogelijk. Hierdoor bevinden zich in het net van DNWB veel zogenaamde uitgestrekte netten of uitlopers, die een negatieve invloed hebben op de betrouwbaarheid van het net. Een gemiddeld grotere netwerklengte per aansluiting heeft een grotere storingskans tot gevolg en daarmee negatieve gevolgen voor de onder­ brekingsfrequentie. Door gasstoringen snel en adequaat op te lossen (wat tot uiting komt in de gemiddelde onderbrekingsduur), is DNWB erin geslaagd om een uitvalduur te realiseren die over het algemeen beter is dan het landelijk gemiddelde. Als de resultaten over een langere periode beschouwd worden, kan geconcludeerd worden dat DNWB met betrekking tot de jaarlijkse uitvalduur, de onderbrekingsduur en de onderbrekingsfrequentie beter scoort dan het landelijk gemiddelde. Het Nederlandse gasnet behoort voor wat betreft betrouwbaarheid tot de beste, zowel Europees als mondiaal. DNWB scoort op zijn beurt over het algemeen beter dan het Nederlandse gemiddelde. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de betrouwbaarheid van het DNWB transport- en distributienet in orde is. Om de hoge betrouwbaarheid van het gasnet van DNWB ook in de toekomst te kunnen garanderen zal in paragraaf 4.3 aandacht worden besteed aan de huidige en toekomstige wijze waarop DNWB storingen en onderbrekingen op een efficiënte en effectieve manier oplost. Een adequate storingsafhandeling heeft met name invloed op de jaarlijkse uitvalduur en de gemiddelde onderbrekingsduur. In paragraaf 4.4 wordt een kwalitatieve weergave gegeven van de verschillende materialen en componenten van het gasnet. De kwaliteit van de materialen en componenten heeft met name invloed op de jaarlijkse uitvalduur en de onderbrekingsfrequentie. Om de (toekomstige) kwaliteit van het net te borgen, zullen hierna de maat­ regelen ten aanzien van onderhoud en vervangingen worden beschreven.

4.3. Netbewaking, storingsafhandeling, registratie en calamiteitenplan In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de manier waarop het gasnet wordt bewaakt en hoe storingen en onderbrekingen worden opgelost. Uit het hoofdstuk Kwaliteit is duidelijk geworden dat een adequate storingsafhandeling een positief effect heeft op de betrouwbaarheid van het gasnet. Dit vertaalt zich in een lagere gemiddelde onder­ brekingsduur en lagere jaarlijkse uitvalduur. Dit kan worden bereikt door storingen sneller te lokaliseren en op te lossen. Daarnaast zal worden beschreven op welke wijze we voorbereid zijn op eventuele calamiteiten. De afdeling Bedrijfsvoering is binnen DNWB verantwoordelijk voor het handhaven van de continuïteit van de gasvoorziening. De volgende taken en activiteiten worden hierbij onderscheiden: · Bewaken van het gasnet · Beoordelen van werkplannen · Verstrekken opdracht c.q. toestemming geven tot schakelen in de netten · Aansturen van storingsdiensten · In bedrijf nemen van netten en aansluitingen · Controleren op uitvoering van werkplannen · Ontwikkeling beleid ten aanzien van het OIV-schap · Verzorging van het aanwijs- en sleutelbeleid conform VIAG · Coördinatie van de jaarlijkse update van de calamiteitenplannen · Organiseren van oefeningen Netbewaking De netbewaking vindt onder andere plaats vanuit het regionaal bedrijfsvoeringcentrum, dat fungeert als centraal meld- en coördinatiepunt voor de uitvoering van de taken die verband houden met de monitoring van het gasnet, zoals het gaslekzoeken en het veilig in en uit bedrijf nemen van netdelen bij werkzaamheden en storingen, meldingen van gaslucht etc. Hierbij wordt gebruik gemaakt van werk- en bedieningsplannen conform de VIAG. Storingsafhandeling Voor een regionale netbeheerder gas is het belangrijk om bij incidenten zo lang mogelijk de druk op het distributienetwerk te houden. De reden voor het op druk houden van leidingen is

47


DNWB KCD 2014 - 2020

tweeledig. Een drukloze gasleiding kan zich al snel vullen met een gas/luchtmengsel, dat bij aflevering bij afnemers tot brand en explosies van de toestellen kan leiden. Daarnaast kan het weer op druk brengen van een distributienet, nadat dit drukloos is geweest, een zeer omvangrijke activiteit zijn. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van kooktoestellen en sommige andere (oudere) typen toestellen die bij het wegvallen van de gasdruk niet automatisch afschakelen. Was een dergelijk toestel in bedrijf tijdens de onderbreking, dan stroomt er bij hervatting van de levering onverbrand gas uit. Dit moet uiteraard worden voorkomen. Het hervatten van de levering dient dan zeer zorgvuldig te gebeuren. We hebben dit proces in het calamiteitenplan beschreven. In bijlage 8 is uitgebreid beschreven hoe we storingen en onderbrekingen oplossen. Storingsregistratie DNWB participeert in het landelijk registratiesysteem Nestor. Ook worden netstoringen gepubliceerd op onze website (www.dnwb.nl). Voor intern gebruik wordt maandelijks gerapporteerd over de storingen om zo in een vroegtijdig stadium afwijkingen in de storingscijfers, zoals storingsminuten, te kunnen onderkennen. Jaarlijks wordt een totaaloverzicht gemaakt waarin verbetervoorstellen zijn opgenomen. Van bijzondere gasstoringen in de netten waarbij de Operationeel Installatie Verantwoordelijke (OIV) Gas is betrokken, maken we een afzonderlijke rapportage en gebruiken die als basis voor eventuele verbeterplannen. Ongevallen en incidenten met gas die vallen binnen de daarvoor vastgestelde criteria worden gemeld aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en KIWA Gas Technology. Dit is opgenomen in het DNWB voorschrift ‘Melding van ongevallen en incidenten’. In onze calamiteitenplannen is de afspraak verwerkt dat het Ministerie van Economische Zaken wordt geïnformeerd als vanwege een calamiteit de crisisorganisatie van DNWB is geactiveerd. Calamiteitenplan In het calamiteitenplan wordt beschreven onder welke omstandigheden onze crisisorganisatie wordt geactiveerd en hoe wordt overlegd met de overheid. De opschaling gaat volgens de in het plan opgenomen procedure ‘Checklist

48

opschaling Crisisteam DNWB’ waarbij opgemerkt moet worden dat DNWB zijn crisisorganisatie ook activeert als de overheid GRIP 2 of hoger aankondigt. Het crisisteam bestaat uit een beleidsteam en een operationeel team en de taken en verantwoordelijkheden van de leden liggen vast in zogenaamde functie-taakkaarten. De CEO van DNWB geeft leiding aan het crisisteam en de borging daarvan vindt plaats met een managementwacht (24 uur per dag, zeven dagen per week). Het calamiteitenplan wordt procedureel jaarlijks geoefend, waarbij soms ook de Veiligheidsregio Zeeland wordt ingeschakeld. De bevindingen van de oefening worden verwerkt in de jaarlijkse update. Eind 2011 is de laatste calamiteitenoefening gehouden. Geoefend werd een gaslek in een hoogbouw wooncomplex in Terneuzen. De oefening werd gestart om 12:00 uur ‘s nachts en was in het bijzonder gericht op de opkomstsnelheid van het beleidsteam op dit nachtelijk uur. De leerpunten hadden met name betrekking op de bereikbaarheid van personen. Meer recent is de crisisorganisatie geactiveerd voor een tweetal echte gascalamiteiten (april 2012 IJzendijke en april 2013 Yerseke). De inhoud van het ‘Calamiteitenplan Gasvoorziening juli 2013’ is in bijlage 9 weergegeven.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

4.4 Kwaliteit van materialen en componenten 4.4.1 Inleiding De door DNWB beheerde netten zijn aangelegd gedurende vele decennia. In deze periode zijn bovendien in de bestaande netten uitbreidingen, vervangingen en reconstructies aangebracht. Het resultaat is een veelheid aan verschillende bedrijfsmiddelen die zowel varieert qua leeftijdsopbouw, qua type als qua technologie. In deze paragraaf zal een kwalitatieve weergave worden gegeven van de verschillende materialen en componenten van het gasnet. Uit paragraaf 4.2 is duidelijk geworden dat de kwaliteit van het gasnet een relatie heeft met de betrouwbaarheid van het net, specifiek met de jaarlijkse uitvalduur en de onderbrekingsfrequentie. Door het monitoren en bijsturen van de kwaliteit van

6% Hoofdleiding

18% Aansluitleiding

2% Gasstation

74%

Gasmeteropstelling

<=G25

Figuur 4.7 Storingsverdeling per deelsysteem in de periode 2008-2012

de materialen en componenten door het onderhouds- en/of vervangingsbeleid aan te passen, kan men de betrouwbaarheid van het net beïnvloeden en sturen op de vastgestelde streefwaarden. Het gasnet ≤ 16 bar kan globaal worden onderverdeeld in de deelsystemen met onderliggende componenten zoals is weergegeven in tabel 4.8. In figuur 4.7 is de verdeling van storingen over de vier deel­ systemen in de periode van 2008 t/m 2012 weergeven. Verreweg de meeste storingen (74%) treden op in de gasmeteropstelling ≤ G25. Aansluitleidingen zijn verantwoordelijk voor 18% van de storingen en zijn daarmee de op één na grootste veroorzaker van storingen in het gasnet. Hoofdleidingen veroorzaken met 6% een relatief klein percentage van het totaal aantal storingen, gevolgd door gasstation die hier slechts 2% verantwoordelijk voor zijn. In figuur 4.8 wordt geanalyseerd welk aandeel de verschil­lende deelsystemen hebben in de totale jaarlijkse uitvalduur. Hieruit blijkt dat het grootste deel van de jaarlijkse uitvalduur wordt veroorzaakt door storingen in hoofdleidingen (85%). Dit geeft dus een geheel ander beeld dan de storingsverdeling in figuur 4.7. In het rechtse figuur wordt de uitvalduur weergegeven zonder de grootste gasstoring in 2012 te IJzendijke waarbij 2393 aangeslotenen gedurende ruim 8 uur onderbroken waren. Dit figuur geeft wel een reëler beeld. De hoofdleiding neemt echter nog het grootste deel van de uitvalsduur voor zijn rekening (54%).

Hoofdleidingen

Gasstations

Aansluitleidingen

Gasmeteropstellingen

Hogedrukleidingen (> 200 mbar ≤ 16 bar)

Hogedrukinstallaties (> 200 mbar ≤ 16 bar)

Aansluitleidingen (≤ 200 mbar)

Gasmeteropstellingen ≤ G25 (≤ 200 mbar)

Lagedrukleidingen (≤ 200 mbar) Afsluiters Afblazen

Lagedrukinstallaties (≤ 200 mbar, ≥ G40)

Tabel 4.8 Deelsystemen in het gasnet ≤ 16 bar

49


DNWB KCD 2014 - 2020

Uitvalduur per deelsysteem 85% Hoofdleiding 5% Aansluitleiding 1% Gasstation 9% Gasmeteropstelling <=G25

Uitvalduur per deelsysteem,

exclusief IJzendijke 54% Hoofdleiding 17% Aansluitleiding 2% Gasstation 27% Gasmeteropstelling <=G25

Figuur 4.8 Procentuele bijdrage per deelsysteem aan de uitvalduur in de periode 2008-2012

In het vervolg van deze paragraaf zullen de verschillende deelsystemen met onderliggende componenten worden beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: • Algemene beschrijving Hier wordt onder andere de functie en leeftijdsopbouw van de Asset(s) beschreven. • Prestatiemeting en conditiemonitoring Door het meten, inspecteren en monitoren van de prestaties van de componenten is het mogelijk het functioneren te analyseren, gerichte onderhoudswerkzaamheden uit te voeren en de conditie vast te stellen. Voor het vaststellen van de prestaties en condities van de Asset(s) kan gebruik worden gemaakt van proactieve en/of reactieve monitoring.

50

• Algemeen kwaliteitsniveau Aan de hand van vooraf gedefinieerde kwaliteitsniveaus kan een algemeen oordeel over de kwaliteit van de componenten worden gegeven. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van het kwaliteits­ niveau door de jaren heen, dat wil zeggen er wordt een trendanalyse uitgevoerd. • Risico’s De (belangrijkste) risico’s gerelateerd aan de specifieke materialen of componenten die een potentiële impact kunnen hebben op de bedrijfswaarden van DNWB zullen hier worden beschreven. • Onderhouds- en vervangingsbeleid Beschrijft het onderhouds- en vervangingsbeleid ten aanzien van de materialen en componenten. Indien het kwaliteitsniveau en/of de risico’s daartoe aanleiding geven, wordt het bestaande onderhouds- en het vervangingsbeleid bijgesteld. 4.4.2 Hoofdleidingen 4.4.2.1. Algemene beschrijving hoofdleidingen Onder de hoofdleidingen worden de leidingen verstaan die zich in het hogedrukgedeelte (8 of 4 bar) en het lagedruk­ gedeelte (30 mbar en 100 mbar) van het gasdistributienet bevinden. De geografische ligging van de 8 en 4 bar hogedruk (HD) distributienetten van DNWB is afgebeeld in bijlage 14b. De totale lengte van alle 8 en 4 bar leidingen samen bedraagt 888 km. Via het 8 en 4 bar leidingennet wordt het gas gedistribueerd naar 376 districtsregelstations en 166 hogedrukhuisaansluitingen. Daarnaast vindt directe levering plaats aan 160 hogedrukafleveringsstations. Het lagedrukdistributienet transporteert het gas van de districtsstations naar de kleinverbruikers. Deze netten zijn veelal fijn vertakt en sterk vermaasd. Binnen DNWB zijn twee typen lagedrukdistributienetten in gebruik. Het merendeel van de netten wordt op 100 mbar bedreven, een klein gedeelte op 30 mbar. De totale lengte aan 30 mbar en 100 mbar leidingen bedraagt 3895 km. Binnen de hoofdleidingen zijn verschillende materialen toegepast. In tabel 4.9 is weergegeven welke materialen in zowel het hogedruk- als lagedruknet zijn gebruikt.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Hierbij worden de volgende definities gehanteerd: • PE eerste generatie PE63 • PE tweede generatie PE80 • PE derde generatie PE100 • PVC eerste generatie hard/wit PVC • PVC tweede generatie slagvast PVC

Productieperiode tot en met 1978 Productieperiode na 1978 Productieperiode na 1992 Productieperiode tot en met 1974 Productieperiode na 1974 Leidinglengte (in km)

PE 1e generatie

PE 2e generatie

PE 3e generatie

PVC 1e PVC 2e generatie generatie

8 bar <P ≤16bar -

4 bar

372

100 mbar

Totaal

Grijs gietijzer

Nodulair gietijzer

AC

Overig

3

8 bar

30 mbar

Staal

1

-

-

215

-

1

-

-

180

85

-

-

32

-

-

-

-

187

1.109

403

740

1.213

5

0,1

-

45

0,3

2

11

9

27

122

1

-

-

7

0,1

561

1300

498

767

1.335

256

0,1

1

52

0,4

Tabel 4.9 Hoofdleidingen gespecificeerd naar drukniveau, materiaalsoort en leidinglengte (per 1-1-2013)

Foto 4.2 Lagedrukleidingen (links) en de aanleg van een hogedrukleiding (rechts)

51


DNWB KCD 2014 - 2020

Ten opzichte van het vorige KCD valt op dat vanwege sanering de lengte van het lagedruknet van asbestcement met 1/6 is verminderd (van 63 naar 52 km) en de lengte grijs gietijzer is gereduceerd van 2,0 naar 0,1 km.

Alle afsluiters zijn van het type schuifafsluiter. In de periode van 2000-2010 zijn echter voor de afblaasafsluiters kogelafsluiters toegepast. Foto 4.3 toont een voorbeeld van een aanwijspaal van een afsluiterschema.

De variëteit in toegepaste materialen heeft veelal te maken met de ontwikkeling van nieuwe (productie-)technologieën en materialen door de jaren heen. Vanaf het vorige KCD wordt er duidelijk minder PE-leiding in verhouding tot slagvast pvc in het lagedruknet gelegd. De oorzaak hiervoor is dat de fabrikant van kunststof aansluitzadels niet meer garant staat voor een goede afdichting bij het plaatsen van deze zadels op PE-leidingen. Daarom heeft DNWB in 2011 besloten om binnen de bebouwde kom slagvast pvc in de diameter 63mm in plaats van PE te leggen. Buiten de bebouwde kom met een lage aansluitdichtheid wordt nog wel PE 63 in het LD-net aangelegd. Bij aansluitingen worden dan laszadels toegepast. Algemene beschrijving afsluiters en afblazen Afsluiters en afblazen in het gasnet dienen voor het buiten gebruik nemen van leidingsecties/installaties bij storingen, calamiteiten of onderhoudswerkzaamheden. De afsluiters zitten ondergronds, maar zijn met een spindel, schutbuis en een straatpot met behulp van een kraansleutel, bovengronds bedienbaar. Afsluiters komen zowel in het hogedruk- als in het lagedruknet voor. DNWB heeft een aantal type afsluiters met verschillende functies in het gasnet. DNWB heeft onderscheid gemaakt in de volgende type afsluiters: • Stationsafsluiters: afsluiter in de in- en uitgaande leiding van een gasstation • Aansluitafsluiters: afsluiter in een hogedrukaansluiting of een lagedrukaansluiting >= 50mm diameter, capaciteit >= G25 of in de aansluiting van een publiekelijk gebouw waarin zich meerdere mensen bevinden • Afblaasafsluiter: afsluiter ten behoeve van het open- en dichtdraaien van een afblaas • Netafsluiter: overige afsluiters in hogedruk- en lagedruknet • Afsluiters buiten gebruik: afsluiters die geen dienst doen in de functie als afsluiter, maar nog wel ondergronds aanwezig zijn (geen bovengrondse bediening mogelijk).

52

Foto 4.3 Aanwijspaal van afsluiterpateau

4.4.2.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring Door het monitoren en meten van de prestaties en condities is het mogelijk om het functioneren van hoofdleidingen, afsluiters en afblazen te analyseren en als het nodig is het onderhouds- en vervangingsbeleid bij te stellen. Voor het vaststellen van de prestaties en condities wordt gebruik gemaakt van zowel proactieve als reactieve monitoring. Proactieve monitoring De hogedruk- en lagedrukleidingen, afsluiters en afblazen worden met behulp van de verschillende proactieve methoden gemonitord. Deze methoden bestaan uit:


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

• Controlemetingen kathodische bescherming • DCVG metingen • Schouwen • Visuele en functionele inspectie • Wetenschappelijk onderzoek Reactieve monitoring De hoge- en lagedrukgasleidingen, afsluiters en afblazen worden met behulp van de verschillende reactieve methoden gemonitord. Deze methoden bestaan uit: 1 De analyse van storingsgegevens - Analyse Nestorgegevens - Analyse gaslekzoekengegevens 2 Exitbeoordelingen - Eerste generatie PE; buis en lasverbindingen - Eerste generatie PVC (hard/wit PVC); buis - Tweede generatie PVC (slagvast PVC); buis Een uitgebreide beschrijving van deze methoden van pro­ actieve en reactieve monitoring is weergegeven in bijlage 10. 4.4.2.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau • DCVG-metingen hebben aangetoond dat coating van stalen leidingen op een aantal plaatsen aandacht vereist. De goede werking van kathodische bescherming zorgt er echter voor dat de stalen leidingen niet verder aangetast worden en lekkages voorkomen worden. Inmiddels is ruim de oudste helft van stalen leidingen onderzocht. Wat nu nog rest zijn recenter aangelegde leidingen. Verondersteld wordt dat de bekleding van deze nog te onderzoeken leidingen van betere kwaliteit is dan wat tot nu toe onderzocht is. De bescherming van de stalen leidingen tegen corrosie kan daarom als goed worden beoordeeld. • Door het schouwen van het leidingtracé kan worden vastgesteld dat de ligging van het hogedruknet goed en veilig is. • Uit gegevens van het onderhoud is aangetoond dat de afsluiters en afblazen in het hogedruk- en lagedruknet van een acceptabele kwaliteit zijn. Door het verlagen van de onderhoudsfrequentie van HD afsluiters en afblazen zien we een kleine achteruitgang in de bereikbaarheid van deze Assets. De komende jaren zal de trend worden bewaakt en de onderhoudsfrequentie zonodig worden bijgesteld. • Naar aanleiding van Nestorgegevens staat vast dat het

aantal lekkages per kilometer in het hogedruk- en lagedruknet laag is. Uitgezonderd van asbestcement en nodulair GY-leidingen is het gasnet van goede kwaliteit. • De gegevens uit het gaslekzoeken resulteren in een heel lage lekfrequentie in de verschillende materialen. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat de kwaliteit van het net goed is. • Uit de testen van exitbeoordelingen blijkt dat het eerste generatie PE en eerste generatie PVC(+verbindingen) van DNWB vergelijkbaar scoort ten opzichte van de waarden die bij andere netbeheerders worden gevonden. Ten opzichte van de vorige KCD periode zien we dan ook geen verandering en blijkt de kwaliteit vrij constant te zijn. De kwaliteit is zodanig dat nog een lange levensduur te verwachten is. Het algemeen oordeel van het kwaliteitsniveau van het hogedruk- en lagedruknet is goed. 4.4.2.4 Belangrijke risico’s De belangrijkste risico’s met betrekking tot de hoofd­leidingen zijn: • Lagedrukgasleidingen van grijs gietijzer Bij het tot stand komen van dit KCD is het grijs gietijzeren gasnet in het voorzieningsgebied van DNWB, op twee zinkers van grijs gietijzer met een lengte van 100 meter na, volledig gesaneerd. Begin 2014 zijn deze laatste zinkers gesaneerd. Hiermee is opvolging gegeven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV) om grijs gietijzer, dat behoort tot de brosse materialen, versneld te saneren. Het veiligheidsrisico van het spontaan breken, is hierbij dus niet meer van toepassing. • Lagedrukgasleidingen van asbestcement Omdat asbestcement (AC) ook als bros materiaal is gekenmerkt, geldt voor lagedrukgasleidingen van asbestcement ook dat deze vanuit de toezichthoudende partijen versneld moeten worden gesaneerd. DNWB is in 2010 gestart met het planmatig vervangen van AC-leidingen en streeft ernaar alle AC-leidingen in 2025 te hebben gesaneerd. Momenteel heeft DNWB nog 52 km AC-leiding in beheer. Per jaar wordt bepaald welke AC leidingen worden vervangen. Hierbij is gekozen voor de volgende wijze van prioritering:

53


DNWB KCD 2014 - 2020

1 Uit veiligheidsoverwegingen - AC-leidingen in nabijheid van gebouwen/objecten die vallen in de categorie I en II (volgens NEN 1059, scholen, ziekenhuizen, hotels, brandgevaarlijke installaties, enz) - AC-leidingen waarbij bij veel lekkage en/of breuk plaatsvindt 2. Vanwege efficiëntie - In combinatie met projecten uitgevoerd door de Gemeente Middelburg (herstraten, rioleringswerkzaamheden enz.) - In combinatie met projecten van andere kabel- en leidingbeheerders Omdat in 2011 met het reguliere gaslekzoeken veel lekkages zijn gevonden in de AC-leidingen is besloten om in plaats van eens in de vijf jaar, één keer per jaar naar gaslekken te zoeken. Door de lekkages tijdig te ontdekken worden risico’s beperkt. • Putjes in PE-leiding In 2012 heeft DNWB 1100 meter 1e generatie PE-leiding laten vervallen en 875 meter gesaneerd. De betreffende leiding bevatte door een verkeerd extrusieproces aan de binnenkant kleine putjes waardoor deze lekkagegevoelig was. Door een risicoanalyse uit te voeren om na te gaan of er wellicht nog meer PE-leidingen met putjes in het voor­ zienings­gebied liggen, is de conclusie dat het niet aannemelijk is dat er nog leidingen met putjes aanwezig zijn. De leiding is vervangen door PE RC (Resistent to Cracking), een nieuwe (4e) generatie PE die goed bestand is tegen scheurvorming door puntbelasting. De omschrijving van de pilot is opgenomen in bijlage 11. • Graafwerkzaamheden Uit de paragraaf prestatiemeting en conditiemonitoring blijkt dat graafwerk verantwoordelijk is voor een groot deel van het aantal omvangrijke storingen en de jaarlijkse uitvalduur van het gasnet. Hierdoor behoort het risico met betrekking tot het beschadigen van hogedruk- en lagedrukleidingen (LD-leidingen en LD-aansluitleidingen) door grondroeringen met als gevolg het direct vrij uitstromen van gas tot één van de belangrijkste risico’s van DNWB. Evenals in het KCD 2012-2018 behoort ook in het huidige KCD dit risico ook tot één van de belangrijkste Assetgere­lateerde risico’s van

54

DNWB. Uit het incidentenoverzicht (tabel 4.1) blijkt ook dat alle genoemde grote storingen sinds 2009 veroorzaakt zijn door graafwerk. De beschadigingen veroorzaakt door graafwerkzaamheden die kunnen leiden tot een onderbreking van de levering van gas en die een vrije uitstroom van gas kunnen veroorzaken, vormen dicht bij de bebouwing een risico met een negatieve invloed op de bedrijfswaarden Veiligheid, Kwaliteit van levering, Economie en Imago. In de periode vanaf het tot stand komen van het vorige KCD is besloten om de risico’s ’Beschadiging van hogedrukleidingen door grondroerders’ en ‘Beschadiging van lagedrukleidingen door grondroerders’ samen te voegen tot één risico met de risicobenaming zoals vermeld in tabel 4.10. Om de graafschades zo veel mogelijk te reduceren heeft DNWB naast de bestaande beheersmaatregelen die zijn beschreven in het vorige KCD2012-2018 een aantal preventieve en correctieve beheersmaatregelen getroffen.

Foto 4.4 Graafwerkzaamheden zijn een belangrijk risico voor DNWB


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Risico

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Beschadiging van Assets veroorzaakt door graafwerkzaamheden

Veiligheid, Kwaliteit, Economie, Imago

Hoog

Hoog

Middelmatig

12-2015

Tabel 4.10 Risico veroorzaakt door graafwerkzaamheden

Preventieve maatregelen DNWB • Half 2010 is het KLIC-online van het kadaster geïmplementeerd. Hierdoor verloopt de beantwoording van graafmeldingen in het gebied van DNWB rechtstreeks naar het kadaster. Alle graafmeldingen worden eenduidig geregistreerd. De afhandelsnelheid van berichten is hierdoor enorm verbeterd. • Verder heeft DNWB als aanvullend beleid dat bij een grondroerder die schade veroorzaakt aan een bedrijfsmiddel, die niet leidt tot een onderbreking maar dit op langere termijn wel zou kunnen doen, de herstelkosten van de veroorzaakte schade niet in rekening wordt gebracht, mits hij deze schade direct meldt. Deze aanpak maakt het mogelijk de toegebrachte schade tegen relatief lage kosten te repareren, terwijl ook een later mogelijk optredende storing wordt voorkomen. • Bij de aanleg van leidingen moet de aannemer werken volgens bepaalde voorschriften en werkinstructies. Hierin staan onder andere voorwaarden beschreven met betrekking tot de ligging en diepte. • DNWB heeft een project ‘Voorkomen graafschades’ opgestart. • Het aanstellen van een toezichthouder op graafwerkzaamheden. De toezichthouder controleert op werkplekken of er zorgvuldig gegraven wordt volgens de ‘Richtlijnen zorgvuldig graafproces van CROW’. Tevens wordt een checklist ingevuld. Indien de grondroerder niet volgens de richtlijnen werkt, wordt hij hierover schriftelijk ingelicht. Doel is om bewustwording tot het zorgvuldig graven te bewerkstelligen. Tevens doet de opzichter onderzoek naar de graafwerkincidenten en houdt hij toezicht bij de meest risicovolle graafwerkzaamheden.

• Als pilot zijn in 2013 vier helikoptervluchten boven de HD-gasleidingen uitgevoerd ter controle van graafwerkzaamheden rond de Assets van DNWB. • In 2013 is door een verbeterteam het gehele proces rond graafwerkzaamheden in beeld gebracht. • Deelname via Netbeheer Nederland aan het Kabel- en Leidingoverleg (KLO). • Deelname DNWB aan projectgroep graafschadereductie bij Netbeheer Nederland. Correctieve maatregelen • DNWB stelt een kwartaalrapportage op met een top tien van alle aannemers die graafschades hebben veroorzaakt. Op basis hiervan worden maatregelen genomen richting de verantwoordelijke aannemers. • Door het registreren van de schadeveroorzaker en door alle kosten in rekening te brengen, motiveert DNWB de grondroerders zorgvuldiger te graven. • Inzet van de storingswachtdienst: door het snel ter plaatse zijn van vakbekwame monteurs kan storing snel worden opgelost. Resultaten In het eerst halfjaar 2013 is duidelijk een vermindering te zien in het aantal graafschades. Het aantal graafschades is 12% gedaald ten opzichte van 2012 (zie figuur 4.9). Hoewel het niet exact aan te tonen is, kunnen we dit mogelijk toeschrijven aan de beheersmaatregelen die DNWB getroffen heeft.

55


Cumulatief aantal graafschades

DNWB KCD 2014 - 2020

800

100%

700

75%

600

50%

500

25%

400

0%

300

-25%

200

-50%

100

-75%

0

jan

feb

mrt

apr

mei

jun

jul

procentueel verschil 2013 t.o.v. 2012

12%

3%

-9%

-9%

-9%

-9%

-12%

cumulatief Graafschades 2012

42

78

147

193

250

318

359

cumulatief Graafschades 2013

47

80

134

175

228

288

317

aug

sep

okt

nov

dec

435

515

577

633

671

-100%

Figuur 4.9 Graafschades in 2013 vergeleken met 2012 (gas en elektriciteit) 4.4.2.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid De resultaten die voort komen uit de prestatiemeting en conditiemonitoring en de geïdentificeerde belangrijkste risico’s, kunnen aanleiding zijn tot het veranderen van het onderhouds- en vervangingsbeleid. In het vervolg van deze paragraaf zal het onderhouds- en vervangingsbeleid van de hoofdleidingen worden beschreven. De bedragen die gemoeid zijn met de onderhouds- en vervangingsactiviteiten die voort komen uit het onderhouds- en vervangingsbeleid zijn nader gespecificeerd in bijlage 3. Onderhoudsbeleid In hoofdlijnen ziet het onderhoudsbeleid voor de verschillende componenten van de hoofdleidingen er als volgt uit: Hogedrukleidingen In tabel 4.11 is een overzicht weergegeven van de frequentie van onderhoudswerkzaamheden aan hogedrukleidingen. Lagedrukleidingen Gezien de geïdentificeerde risico’s met betrekking tot GGY- en

56

AC-leidingen heeft DNWB besloten om als extra beheersmaatregel de frequentie van het gaslekzoeken voor deze leidingen te houden op eenmaal per jaar in plaats van normaal eenmaal per 5 jaar (zie tabel 4.12). Afsluiters en afblazen Op grond van de resultaten over de jaren 2009 t/m 2012 (Kwaliteit afsluiters en afblazen, zie tabel 4.13) heeft DNWB besloten de hogedrukafsluiters per 2012 eens per twee jaar te bezoeken in plaats van eens per jaar. De onderhoudscyclus van hogedrukafsluiters zal eind 2014 worden heroverwogen. Door de resultaten te blijven monitoren, is het mogelijk om een zo effectief en efficiënt mogelijke frequentie te hanteren. Periodiek gaslekzoeken Met ingang van 2012 is DNWB van het conventionele gaslekzoeken overgestapt op het digitale gaslekzoeken. Om het voor het gaslekzoeken te lopen tracé te bepalen, werden voorheen overzichttekeningen van de gasleidingen afgedrukt. Met het digitale gaslekzoeken heeft de gaslekzoeker een tablet waarop het te lopen tracé is geprogrammeerd. Door middel van GPS


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Component

Hogedrukleidingen

Component

Onderhoud Omschrijving

Frequentie

Verhelpen van lekkages die voortkomen uit de gaslekzoekresultaten

PE, Staal: 1 x per vijf jaar Nodulair gietijzer: 1 x per jaar

Werkzaamheden die voortkomen uit de visuele inspecties (schouwen)

1 x per jaar

Werkzaamheden die voortkomen uit de periodieke meetrondes (KB)

2 x per jaar

Werkzaamheden die voortkomen uit de periodieke controle van gelijkrichters (KB)

12 x per jaar

Werkzaamheden die voortkomen uit het DCVG onderzoek

1/5 deel per jaar

Onderhoud Omschrijving

Frequentie

Lagedrukleidingen

Verhelpen van lekkages die voortkomen uit de gaslekzoekresultaten

PE, PVC, staal: 1 x per vijf jaar Grijs/nodulair gietijzer, AC: 1 x per jaar

Component

Onderhoud

Afsluiters en afblazen

Tabel 4.11 Onderhoudsbeleid hogedrukleidingen

Omschrijving

Frequentie

Verhelpen van lekkages die voort足 komen uit lekzoekresultaten

Hogedrukafsluiterplateaus: 1 x per twee jaar (in combinatie met onderhoud afsluiters)

Gangbaar en bereikbaar maken Opschonen afsluiterplateaus

Lagedrukafsluiterplateaus: 1 x per vijf jaar (in combinatie met onderhoud afsluiters)

Tabel 4.12 Onderhoudsbeleid lagedrukleidingen

Tabel 4.13 Onderhoudsbeleid afsluiters en afblazen

57


DNWB KCD 2014 - 2020

Categorie

Materiaal Omschrijving

Aanleg periode

Opmerkingen vervangingsbeleid

Brosse materialen

Gietijzer (grijs)

1945-1968

Asbestcement

1955-1982

Saneringstraject externe sturing door OVV/SODM

Eerste generatie kunststoffen

Overige materialen

PVC

1959-1974

PE

1960-1978

Voortschrijdend inzicht op basis van kwaliteitsindicatoren In combinatie met reconstructies

PVC 2e generatie

1975 - heden

PE 2e/3e generatie

1979/2005-heden

Mogelijke sanering valt buiten de horizon van 15 jaar

Staal bitumen bekleding

1949-1975

Afhankelijk van DCVG metingen

Staal PE-bekleding

1976-heden

Gietijzer (nodulair)

1953-1972

In combinatie met reconstructies

Tabel 4.14 Vervangingsbeleid hoofdleidingen naar materiaalsoort

wordt het gelopen traject geregistreerd. Bij een gaslekindicatie vult de gaslekzoeker digitaal een gaslekformulier in dat direct per email naar de betreffende personen wordt verzonden. Hierdoor kan adequaat worden gereageerd op risicovolle(klasse I) lekken. Als een traject niet bereikbaar is voor het gaslekzoeken vult men dat op de tablet in als obstakel. De gegevens worden verzameld en als het nodig is, wordt er actie ondernomen. Een bijkomend voordeel is dat er een goed overzicht beschikbaar komt van overbouwde (aansluit)leidingen. DNWB heeft voor 2014 een budget opgenomen om overbouwde gasaansluitingen te vervangen/ wijzigen. Alle digitaal geregistreerde gegevens worden van de tablet wekelijks naar een centrale computer ge-upload en vervolgens worden de gegevens in het Geografisch Informatie Systeem(GIS) gesynchroniseerd. Hierdoor is het mogelijk om van de resultaten en voortgang van het gaslekzoeken visueel een helder beeld te creëren. Vervangingsbeleid Wat vervangingen betreft, wordt voor dit KCD een tijdsduur aangehouden van 15 jaar. Vervangingen waarvan verwacht wordt dat die niet binnen 15 jaar moeten worden gestart, zijn in

58

dit document buiten beschouwing gelaten. In tabel 4.14 is het vervangingsbeleid voor de verschillende toegepaste materialen van de hoofdleidingen weergegeven. Grijs gietijzer en asbestcement In paragraaf 4.4.2.4. (Belangrijkste risico’s) zijn een tweetal risico’s opgenomen met betrekking tot grijs gietijzer en AC. De OVV kenmerkt deze materialen als bros en doet de aanbeveling om deze versneld te saneren. DNWB heeft in overleg met de SodM het volgende vervangingsbeleid opgesteld: • Grijs gietijzer: De 1,2 kilometer grijs gietijzer die ten tijde van het vorige KCD nog aanwezig was, is inmiddels teruggebracht tot twee zinkers van ca. 100 meter en zij worden eind 2013 of begin 2014 buiten bedrijf gesteld. Vanaf dat moment heeft DNWB geen grijs gietijzeren leidingen meer in het lagedrukgasnet. • AC: In Middelburg ligt nog circa 52 kilometer AC. Vóór 2026 wordt het asbestcement planmatig vervangen. Dit wordt zoveel mogelijk gecombineerd met reconstructiewerken en/of bestratingswerkzaamheden van de gemeente om overlast voor externen zoveel mogelijk te beperken en zo kostenefficiënt mogelijk te opereren.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Daarnaast is er in een werkvoorschrift van DNWB opgenomen dat nodulair gietijzer en AC worden vervangen wanneer reconstructiewerkzaamheden door derden worden aangevraagd. Eerste generatie kunststoffen In een werkvoorschrift van DNWB is opgenomen dat wanneer er reconstructiewerkzaamheden door derden worden geïnitieerd en er eerste generatie kunststoffen aanwezig zijn, de afdeling Asset Management van DNWB bepaalt of de leidingen wel of niet worden vervangen. Het gaat hierbij om eerste generatie PVC of PE, respectievelijk gelegd tot en met 1974 en 1978. Op jaarbasis wordt circa 7 kilometer aan eerste generatie kunststoffen vervangen. Ten opzichte van het vorige KCD is vervangen: HD leidingen: - 1e generatie PE: 8 km LD leidingen: - 1e generatie PE: 1 km - 1e generatie PVC: 10 km Overige materialen In een werkvoorschrift van DNWB is opgenomen dat wanneer er reconstructiewerkzaamheden door derden worden geïnitieerd en er stalen leidingen aanwezig zijn, die gelegd zijn tot en met 1975, deze worden vervangen. De overige materialen zoals die zijn weergegeven in tabel 4.13 worden niet ‘vroegtijdig’ vervangen.

worden gemaakt uit de beschikbare standaards. In de foto 4.5 wordt een voorbeeld van een stationsconfiguratie getoond. In samenwerking met Alliander, Stedin en Endinet neemt DNWB deel aan een aanbestedingstraject voor gasstations. Doel van deze aanbesteding is kostenefficiency en standaardisatie. De verwachting is dat de nieuwe standaards voor gasinstallaties, behuizingen en fundaties worden geïntroduceerd in 2014. 4.4.3.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring De prestatie van de hogedruk gasstations wordt in beeld gebracht aan de hand van de volgende indicatoren: 1. Kwaliteitsindex (QMT model) 2. Overzicht onderhoudsacties 3. Niet beschikbaarheid als gevolg van intern falen van de gasinstallatie

4.4.3 Gasstations hogedruk (> 200mbar <= 16 bar) laagcalorisch 4.4.3.1 Algemene beschrijving gasstations In het voorzieningsgebied van DNWB bevinden zich circa 700 hogedruk gasstations. De functies van deze stations zijn het reduceren van de gasdruk en/of het meten van de gashoeveelheid. Deze stations variëren in leeftijd tussen 1966 en 2013. De gemiddelde leeftijd van het totale aantal van deze stations is relatief laag omdat er in de jaren 90 een omvangrijke sanering heeft plaatsgevonden. Verschillende materialen/componenten binnen gasstations Gasinstallaties en bijbehorende behuizingen/fundaties zijn gestandaardiseerd. Deze Assets zijn gespecificeerd door middel van een zogenaamde stations- en behuizingsmatrix. Op basis van de gewenste inzetbaarheid kan een keuze

Foto 4.5 Voorbeeld van stationsconfiguratie bij OS Zuidsingel te Axel geplaatst in november 2010

59


DNWB KCD 2014 - 2020

Met het Q-rapport is het mogelijk om per inspectiebeurt de kwaliteit van de gasinstallatie te bepalen. In tegenstelling tot het Q-rapport, waarbij de kwaliteit van één gasinstallatie wordt beoordeeld, geeft het QMT-model de mogelijkheid om de gemiddelde kwaliteit van meerdere installaties te bepalen. Met het QMT-model kunnen dwars­ doorsnedes worden gemaakt op basis van selectiecriteria. In het QMT-model zijn aan de stationsonderdelen weegfactoren toegekend. DNWB heeft deze weegfactoren zorgvuldig vastgesteld zodat de kwaliteitsrisico’s tijdig inzichtelijk worden.

Aantal inspectie-orders

Tevens zijn in het model per type taaklijst kennisregels toegevoegd voor de kwantitatieve controlekenmerken. Zowel weegfactoren als kennisregels zijn instelbaar gemaakt.

100

1400

95

1200

90

1000

85 80

800

1. Kwaliteitsindex (QMT-model) In het vorige KCD is de vaststelling van de kwaliteitsindex voor hogedruk gasstations afgeleid uit het verouderde en inmiddels uitgefaseerde inspectieprogramma TAO GAS. Voor de vaststelling van de kwaliteitsindex wordt nu het hiervoor beschreven QMT-model gebruikt. De streefwaarde voor de gemiddelde kwaliteitsindex is door DNWB vastgesteld op 75. Figuur 4.10 geeft het verloop van de gemiddelde kwaliteitsindex voor hogedruk gasstations weer voor de periode 20102013. Deze grafiek laat zien dat jaarlijks ruim wordt voldaan aan bovengenoemde streefwaarde. Bovendien vertoont deze kwaliteitsindex over de periode 2010-2013 weinig variatie. De kwaliteitsindex is de gemiddelde kwaliteitsscore van het aantal uitgevoerde inspecties per jaar. Elke inspectieorder genereert één kwaliteitsscore. Het QMTmodel bevat inspectieorders vanaf najaar 2010. Voor 2013 zijn de beschikbare scores tot en met mei meegenomen in de berekening van de gemiddelde kwaliteitsindex.

100

98

96

94

75 600

70 65

400

0

92

90

60

200

55 2010

2011

2012

2013

50

Jaargang

Figuur 4.10 Kwaliteitsindex hogedruk gasstations TAO GAS

60

Weergave van de kwaliteitsprestatie-indicatoren De kwaliteit van de hogedruk gasstations wordt aan de hand van onderstaande indicatoren weergeven.

Aantal acties (%)

Beschrijving van de kwaliteits- en prestatie-indicatoren De conditiemonitoring van gasstations wordt aangestuurd vanuit SAP. In SAP is het preventief onderhoud voor hogedruk gasstations ingericht. Het onderhoudsproces TAO (Toestand Afhankelijk Onderhoud) GAS is schematisch terug te vinden in bijlage 12 aan de hand van de PDCA cirkel. Prestaties (condities) van de betreffende Assets kunnen worden opgevraagd via het Q-rapport (Quality Rapport) of het QMT-model (Quality Model Tuning).

88

2010

2011

SAO

TAO - onderhoud

GAO

TAO

Figuur 4.11 Overzicht onderhoudsacties

2012

2013

Jaartal


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Kwaliteitsniveau hogedruk gasstations

KCD 2012-2018

KCD 2014-2020

goed – zeer goed

goed – zeer goed

2. Overzicht onderhoudsacties In figuur 4.11 wordt de verscheidenheid aan onderhouds­ acties weergegeven. Uit deze indicator blijkt dat het aantal herstelacties, zowel uit TAO-onderhoud als SAO, klein is ten opzichte van de geplande inspecties TAO.

Toelichting onderhoudsacties: TAO = Toestandsafhankelijk onderhoud, waarbij preventieve inspectieacties (TAO) en herstelacties (TAO-onderhoud) plaatsvinden naar aanleiding van een waargenomen toestand van het gasstation GAO = Gebruiksafhankelijk onderhoud, op basis van de gebruiksperiode SAO = Storingsafhankelijk onderhoud, waarbij slechts correctieve herstelacties plaatsvinden, nadat in een gasstation een storing is opgetreden

Minuten niet-beschikbaarheid

12 10 8 6

3. Niet beschikbaarheid als gevolg van intern falen van de gasinstallatie Voor bepaling van de niet beschikbaarheid bij een installatiestoring is uitgegaan van een gemiddelde reactietijd van 4 uur en van een gemiddelde herstelduur van 4 uur. Niet beschikbaarheid installatie = reactietijd + herstelduur

De niet beschikbaarheid voor het gehele stationspark is afgeleid uit het totaal aantal correctieve herstelorders vermenigvuldigd met bovenstaande niet beschikbaarheid per installatie. Om de gemiddelde niet beschikbaarheid per installatie af te kunnen leiden, wordt de niet beschikbaarheid van het gehele stationspark gedeeld door het aantal installaties waaruit het stationspark bestaat. Figuur 4.12 geeft de gemiddelde niet beschikbaarheid per installatie weer. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet beschikbaar zijn van een installatie meestal geen gevolg heeft voor de leveringszekerheid van het gasnetwerk. De reden hiervoor is dat gasstations vaak dubbelstraats zijn uitgevoerd of in geval van een enkelstraats station andere stations in het gasnetwerk de levering overnemen.

De in figuur 4.12 weergegeven niet beschikbaarheid komt overeen met een jaarlijkse beschikbaarheid van > 99,99% sinds 2010.

4 2 0

Tabel 4.15 Kwaliteitsniveau hogedruk gasstations

2010

2011

2012

2013 Inspectiejaar

Figuur 4.12 Gem. niet beschikbaarheid hogedruk gasinstallaties stationspark DNWB

4.4.3.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau Op basis van de kwaliteitsprestatie-indicatoren zoals hiervoor beschreven en de daarbij behorende resultaten wordt de kwaliteit van de stations en stationsonderdelen als goed tot zeer goed beoordeeld (zie tabel 4.15).

61


DNWB KCD 2014 - 2020

Prioritering

Type behuizing

Stationscategorie

Inhoud

Nog te saneren aantallen (bron AERO stand 07 mei 2013)

1

Kaststation

Distributiestation

> 0,5 m3

136

2

Kast

Distributiestation

3

< 0,5 m

67

3

kaststation

Afleveringstation

> 0,5 m3

49

4

Kast

Afleveringsstation

< 0,5 m

4

3

Tabel 4.16 Saneringsprioriteit kunststof kaststations

Foto 4.6 Voorbeelden van defecten aan behuizing

Risico

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Slechte onderhoudsstaat stationsbehuizing

Imago

Middelmatig

Middelmatig

Verwaarloosbaar

12-2025

Tabel 4.17 Risico slechte onderhoudsstaat stationsbehuizing

Risico

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Onjuiste strategiebepaling op basis van onbetrouwbare onderhoudsdata gasstations

Veiligheid

Laag

Laag

Verwaarloosbaar

12-2015

Tabel 4.18 Risico onjuiste strategiebepaling op basis van onbetrouwbare onderhoudsdata

62


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

4.4.3.4 Belangrijkste risico’s In de langetermijnplanning 2014-2016 zijn voor de Assetgroep gasstations een tweetal projecten gepland waarvoor een risicoanalyse is uitgevoerd. Vervanging van kunststof kaststations Dit project omvat het vervangen van kunststof behuizingen bij gasdistributiestations (exclusief behuizingen HHAS) en afleveringsstations. Deze kaststations zijn aan het einde van hun technische levensduur. Tabel 4.16 geeft de saneringsprioriteit aan. De kaststations bij de distributiestations worden het eerst gesaneerd. Jaarlijks worden een twintigtal behuizingen vervangen. Het doel is om tijdig en in de tijd verspreid slechte kunststof behuizingen te saneren. De kwaliteit van deze kunststof behuizingen gaat snel achteruit gelet op de leeftijdsopbouw van de versleten behuizingen (zie foto 4.6). De slechte onderhoudsstaat van de stationsbehuizingen heeft met name een negatieve invloed op de bedrijfswaarde Imago en in mindere mate op de bedrijfswaarde Veiligheid (zie tabel 4.17). Implementatie systeemkoppelingen Dit project omhelst het installeren van systeemkoppelingen bij de hogedruk gasstations (exclusief HHAS-en) als integraal onderdeel van het TAO GAS inspectiesysteem. Het betreft circa 500 gasstations met externe beïnvloedingsleidingen. Het project loopt van 2010 tot en met 2014. De systeemkoppelingen worden permanent op een aantal meetpunten aangebracht. Hierdoor kan een uniforme, persoonsonafhankelijke inspectiemethodiek gehanteerd worden omdat tijdens inspecties een meetkoffer aan deze meetpunten gekoppeld wordt. Dit levert kwalitatieve inspectiedata op als basis voor strategiebepaling (vaststellen van onderhoudsconcepten op basis van FMECA methodiek). Het risico van een onjuiste strategiebepaling op basis van onbetrouwbare onderhoudsdata heeft een negatieve invloed op de bedrijfswaarde Veiligheid (zie tabel 4.18). 4.4.3.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid Onderhoudsbeleid Voor de vaststelling van de onderhoudsconcepten voor hogedruk gasstations past DNWB onderhoud toe op basis

van risico. Binnen deze methodiek worden alle mogelijke faal­vormen, faaloorzaken en faaleffecten van een systeem zowel kwalitatief als kwantitatief vastgelegd. Om hier op een geformaliseerde en gestructureerde wijze invulling aan te geven, gebruikt DNWB hiervoor de FMECA methodiek. FMECA staat voor Failure Mode Effect and Criticality Analyse. Deze methodiek is vastgelegd in de Military standard 1629-A Het doel van de FMECA is het in kaart brengen van de wijze van falen, de effecten van falen en het signaleren van de risico’s van falen ten aanzien van de bedrijfsdoelstellingen. In de filosofie van onderhoud op basis van risico staan de effecten op de bedrijfsdoelstellingen centraal en moet het onderhoud ingericht worden op het voorkomen en/of inperken van deze risico’s op de bedrijfsdoelstellingen. Risico’s kunnen worden verkleind door bijvoorbeeld het verwezenlijken van technische verbeteringen middels modificaties, het bijstellen van bedrijfsprocedures of door het aanpassen van het onderhoud. Binnen Delta Netwerkbedrijf wordt de faalkansbenadering alleen toegepast voor het optimaliseren van het onderhoud en niet voor het vaststellen van het optimale stationsontwerp. Voor het ontwerp van het gasstation volgt DNWB de ontwerpeisen zoals voorgeschreven in de NEN 1059. Om de relatie tussen onderhoud, risico’s en kosten inzichtelijk te maken, maakt DNWB gebruik van de software Optimizer+. Met behulp van Optimizer+, waarin de FMECA methodiek geborgd is, worden risico’s van falen inzichtelijk gemaakt en is het mogelijk preventieve onderhoudsacties te definiëren om deze risico’s te voorkomen of te beperken. Vervolgens is het mogelijk om in Optimizer+ de ontwikkelde onderhoudsconcepten door te rekenen door middel van simulatie en hiermee de verwachte restrisico’s, downtime en kosten behorende bij dit onderhoudsconcept inzichtelijk te maken. Scenario’s Wijzigingen in het gebruik van het gasstation kunnen ertoe leiden dat het faalgedrag van een gasstation verandert en dat het daaraan gerelateerde onderhoud ook moet veranderen. Interessant hierbij is om vooraf een voorspelling te maken welke gevolgen een verandering van het faalgedrag en/of het

63


DNWB KCD 2014 - 2020

Review onderhoudsconcepten op basis van risico

2013

2016 2020 2021

• uitgevoerd

onderhoud heeft op de prestaties van het gasstation en de risico’s op de bedrijfsdoelstellingen. Met de functionaliteit ‘Scenario’s’ is het mogelijk om met de Optimizer+ deze voorspellingen inzichtelijk te maken. Hierbij kunnen verschillende scenario’s worden doorgerekend en uitspraken worden gedaan over de optimale wijze van het uitvoeren van onderhoud. Database Optimizer+ Optimizer+ beschikt over een actuele database met hierin: • Het faalgedrag • De risico’s van falen • Mogelijke beheersmaatregelen (onderhoudsacties) • Bijbehorende frequenties Onderhoudsconcepten In 2012/2013 heeft een review plaatsgevonden van de onderhoudsconcepten op basis van de hiervoor beschreven FMECA methodiek. De belangrijkste aanleiding voor deze review was de introductie van een nieuwe NEN 1059 in 2010 met daarin een strengere normstelling ten aanzien van open falen. De belangrijkste uitkomst van deze review is dat de huidige onderhoudsconcepten van DNWB voldoen aan deze vernieuwde regelgeving. Verder blijkt uit deze review de mogelijkheid om de interval van de C-beurt te verlagen naar 20 jaar en de interval van de B-beurt bij de overslagstations te halveren. Met deze aanpassingen wordt nog steeds voldaan aan de regelgeving en de interne bedrijfsdoelstellingen (corporate risicomatrix) van DNWB. Inmiddels zijn na deze review voor alle stationsclusters risicomodellen in Optimizer+ beschikbaar. Bij deze onderhoudsconcepten zijn de risico’s van falen getoetst op de volgende relevante bedrijfsdoelstellingen uit de corporate risicomatrix van DNWB: • Veiligheid • Kwaliteit (beschikbaarheid) • Economie • Imago

64

Tabel 4.19 Reviewschema onderhoudsconcepten op basis van risico

Een gedetailleerde invulling van de FMECA methodiek en de totstandkoming van de onderhouds-concepten is digitaal vastgelegd/geborgd in projectdocumenten. PDCA cirkel Als leidraad voor het onderhoudsproces van gasstations wordt door Asset Management de zogenaamde PDCA-cirkel van Deming gehanteerd. Het cyclische karakter van deze cirkel garandeert dat de kwaliteitsverbetering van het onderhoudsprogramma continu onder de aandacht is. In bijlage 12 wordt deze PDCA cirkel beschreven. Onderhoudsplan voor de komende drie jaar Voor de komende jaren staan het volgende op het programma: • Uitbreiding TAO GAS met PO plannen en taaklijsten in SAP ten behoeve van bouwkundig onderhoud • Implementatie van aanbevelingen vanuit het traject evaluatie onderhoudsconcepten op basis van risico hogedruk gasstations 2012/2013 • Ontwerp en realisatie van digitale storingsregistratie (TAO en SAO) TAO GAS tijdens uitvoering; papieren registratie van stationsstoringen komt te vervallen • Verdere ontwikkeling van (bestaande) onderhoudsrapportages in het kader van onderhoudsmonitoring Review onderhoudsconcepten Tabel 4.19 geeft het beoogde cyclische evaluatieschema van de onderhoudsconcepten weer. Om de FMECA’s en de hieruit afgeleide onderhoudsconcepten aan te laten sluiten op nieuwe ervaringen, inzichten en veranderende omstandigheden is het van belang de FMECA’s regelmatig te evalueren. Voor het bepalen van het tijdstip van een volgende review zijn de volgende criteria doorslaggevend: • Wet- en regelgeving • Invloed toezichthouder • Storings- en onderhoudsregistratie • Aanpassingen in de corporate risicomatrix van DNWB


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

• Toepassing nieuwe installaties en/of installatiedelen • Beschikbaar onderhoudsbudget • Standtijden De kortste standtijden van onderdelen die van invloed zijn op de veiligheid zijn in de FMECA modellen vastgesteld op 15 jaar. Deze standtijden zijn op basis van kennis en ervaring van specialisten tot stand gekomen. In 2010 is de onderhouds- en storingsregistratie, gebaseerd op het faalgedrag zoals bepaald in FMECA, geïntroduceerd binnen DWNB. Gelet op deze standtijden en spreiding valt te verwachten dat de eerste onderhoudsregistraties in relatie met veiligheid (open falen) vanaf 2020 beschikbaar komen voor het verbeteren van de betrouwbaarheid van de huidige FMECA’s. Op basis van deze storingsregistratie zal rond 2020 onderzocht worden of relevante onderhoudsgegevens in SAP een aanpassing van de FMECA’s noodzakelijk maken en als het nodig is een review van de FMECA’s uit te voeren. Als dit onderzoek geen aanleiding geeft voor een review zal dit onderzoek vanaf dat moment periodiek worden herhaald om zodoende te monitoren wanneer een review van de FMECA zinvol is, gebaseerd op de onderhouds- en storingsregistratie.

Voor de komende jaren staan rond de stations de volgende onderwerpen op het programma: • Bouwkundige activiteiten die voortkomen uit de RIE gasontvangstations • Bouwkundige activiteiten die voortkomen uit de RIE gasdistributiestations • Sanering van kunststof behuizingen • Groot onderhoud van gasontvangstationsterreinen • Voorzien van systeemkoppelingen bij hogedruk gasstations ten behoeve van nieuwe inspectiemethodiek • Vervanging of uitbreiding van gasstations als gevolg van bedrijfszekerheidsberekeningen • Sanering van stations of stationsonderdelen als resultaat van het onderhoudsprogramma • Modificeren van overslagstations met meetinrichting < 2D • Innovatieproject flowbepaling aan de hand van klepstandsignalering 4.4.4 Gasstations lagedruk (< 200mbar en >= G40) laagcalorisch

Vervangingsbeleid Voor de technische levensduur van gasstations wordt uitgegaan van 40 jaar. Gasstations die ouder of gelijk zijn aan 40 jaar en voldoen aan de regelgeving blijven operationeel en worden niet of indien nodig gedeeltelijk vervangen. Als inspectieresultaten daartoe aanleiding geven, worden betreffende onderdelen dan wel componenten vervangen.

4.4.4.1 Algemene beschrijving lagedruk gasstations In het voorzieningsgebied van DNWB bevinden zich circa 800 lagedruk gasstations. Lagedruk gasstations zijn gestandaardiseerd evenals de hogedruk gasstations. Deze gasstations vallen uiteen in een inpandige behuizing en een buitenopstelling. De belangrijkste onderdelen bij een lagedruk gasstation zijn de drukregelaar en de gasmeter. De drukregeling is niet voorzien van drukbeveiliging in tegenstelling tot de drukregeling in hogedruk gasstations.

Andere factoren die een rol spelen bij vervanging of juist het initiëren van (vervangings-)projecten zijn: • Regelgeving en ontwikkeling van nieuwe regelgeving • Ontwikkeling van capaciteitsvraag • Ontwikkelingen op het gebied van materiaalbeschikbaarheid • Ontwikkeling van informatiebehoefte

Onderhoud Het onderhoudsconcept voor een lagedruk gasstation >= G40 bestaat uit een tweejaarlijkse visuele A-controle. Bij een lagedruk afleveringsstation wordt geen preventieve functionele B-beurt uitgevoerd. In geval van een inpandige behuizing valt de bouwkundige staat van de behuizing en eventueel herstel onder verantwoordelijkheid van de klant. Algemeen oordeel kwaliteitsniveau In de praktijk is het aantal gasstationsstoringen dat leidt tot uitval van een station of tot een onveilige situatie, nihil. Op basis van het gering aantal herstelorders wordt de kwaliteit van de lagedruk gaststations als goed beoordeeld.

65


DNWB KCD 2014 - 2020

4.4.5 Lagedruk aansluitleidingen ( ≤ 200mbar) 4.4.5.1 Algemene beschrijving Een lagedruk (LD) aansluitleiding vormt de verbinding tussen het LD-distributienet (30 mbar en 100 mbar) en één of meerdere (klein)verbruikers. In totaal heeft DNWB momenteel circa 181500 LD-aansluitleidingen in het gasnetwerk. Deze aansluitleidingen worden gekenmerkt door een uitpandig gedeelte en een inpandig gedeelte, respectievelijk buiten de gevel en binnen de gevel van een gebouw.

meterruimten gelegen op verschillende bouwlagen ten behoeve van meerdere eindgebruikers van gas te voorzien. Het merendeel van alle aansluitingen (circa 90%) wordt bedreven op een druk van 100 mbar en de overige aansluitingen op 30 mbar. De figuren 4.13 en 4.14 geven de door DNWB toegepaste materialen vanaf de jaren 60 weer. Deze figuren maken zichtbaar dat de eerste gasaansluitingen begin jaren 60 zijn aangelegd. Verder geven de grafieken weer dat er twee piekmomenten zijn geweest, medio jaren 70 en medio jaren 80. De piek in het aanlegprofiel van de laatste jaren is te verklaren door het saneringstraject van stalen aansluitleidingen van voor het aanlegjaar 1975. Uit figuur 4.13 blijkt dat voor het eerste deel van de aansluit­ leiding (buiten de gevel) vanaf de jaren 60 koper, PVC en PE is toegepast en dat halverwege de jaren 70 DNWB vrijwel geheel overgestapt is op PE. In figuur 4.14 is het aanlegprofiel van de aansluitleidingen binnen de gevel weergegeven. Uit deze figuur valt op dat vanaf de jaren 60 voornamelijk koper en staal is toegepast. Sinds medio jaren 90 is PE als alternatief voor koper binnen de gevel toegepast. Koper wordt toegepast bij de sanering van bestaande aansluitingen. Voor de invoer wordt een zogenaamde PEKO toegepast. Dit is een koperen gasvoerende leiding met een PE mantelbuis. PE wordt toegepast in nieuwbouw projecten en staal wordt toegepast bij de grotere aansluitingen bij zowel nieuwbouw als saneringen.

Foto 4.7 Aanleg laagbouw aansluitleiding gas (geel) in combinatie met andere voorzieningen

Naast laagbouwaansluitingen kent DNWB ook hoogbouwaansluitingen. Het zijn LD-aansluitingen in de gestapelde bouw, zoals bij flat- of portiekwoningen. Deze aansluitingen bestaan uit een samengesteld geheel om deze gebouwen met meer

66

In de rechterbovenhoek is een gedetailleerde weergave opgenomen die laat zien dat er eind 2012 een kleine populatie stalen aansluitleidingen van voor 1975 is overgebleven. Dit is het gevolg van een actief vijfjarig saneringsbeleid binnen DNWB dat in 2009 is ingezet. 4.4.5.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring Door het monitoren en meten van de prestaties en condities is het mogelijk om het functioneren van aansluitleidingen te analyseren en als dat nodig is het onderhouds- en vervangingsbeleid bij te stellen. Evenals bij andere bedrijfsmiddelen wordt voor het vaststellen van de prestaties en condities gebruik gemaakt van proactieve en reactieve monitoring.


Aantal gelegd

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

8000 7000 6000

Koper PE

5000

PVC 2e generatie

4000

PVC 1e generatie Staal

3000 2000 1000 0

0 62 64 6 8 70 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10 12 196 19 19 196 196 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 20 20

Aanlegjaren

Figuur 4.13 Toegepaste materialen aansluitleidingen buiten de gevel (peildatum 1-1-2013)

Aantal gelegd

8000 7000

Koper PE

6000

PVC 2e generatie

5000

PVC 1e generatie Staal

4000 3000 2000 1000 0

60 62 64 66 68 70 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 10 12 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 20 20

Figuur 4.14 Toegepaste materialen aansluitleidingen binnen de gevel (peildatum 1-1-2013)

Aanlegjaren

De methoden die worden toegepast ten behoeve van prestatiemeting en conditiemonitoring zijn: • Gaslekzoeken • Functionele inspectie afsluiters in LD-aansluitingen • Analyse storingsgegevens • Exitbeoordelingen De bovengenoemde methoden en de resultaten daarvan worden uiteengezet in bijlage 13.

4.4.5.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau • De resultaten van het gaslekzoeken van hoofd- en aansluitleidingen laten een lage lekfrequentie zien van de verschillende materialen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van het net, inclusief de aansluit­ leidingen, goed is. • Uit de onderhoudsgegevens kan worden afgeleid dat afsluiters in de LD-aansluitingen van goede kwaliteit zijn. • Uit exitbeoordelingen blijkt dat de breukenergie van eerste

67


DNWB KCD 2014 - 2020

generatie PVC en de breuktijd van eerste generatie PE niet afwijken van het landelijke gemiddelde. Dit geeft een indicatie dat de kwaliteit van deze materialen goed is. • Naar aanleiding van storingsgegevens staat vast dat het aantal lekken per 1000 aansluitleidingen relatief laag is. De storingsgegevens laten verder zien dat eerste generatie PVC (hard/wit PVC) en tweede en derde generatie PVC (slagvast PVC) van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat er van degeneratie-effecten van eerste generatie PVC nog geen sprake is. Uitgezonderd de resterende stalen aansluitingen laagbouw en hoogbouw van voor het aanlegjaar 1975, die eind 2013 vrijwel geheel gesaneerd zal zijn, zijn de aansluitleidingen van goede kwaliteit. Op basis van bovengenoemde bevindingen is het algemeen oordeel dat het kwaliteitsniveau van de LD-aansluitleidingen goed is. 4.4.5.4 Belangrijkste risico’s De belangrijkste risico’s bij LD-aansluitleidingen zijn: • Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen laagbouw • Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen hoogbouw • Beschadigingen aansluitleidingen door grondroerders Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen laagbouw Zoals in het voorgaande beschreven, zijn de stalen aansluitleidingen van voor 1975 kwetsbaarder dan de aansluitingen van andere materialen. Deze leidingen zijn in het verleden voorzien van een bitumen bekleding die van veel mindere kwaliteit is dan de vanaf 1975 toegepaste PE-bekleding. De kwaliteit van

de stalen aansluitleidingen van voor 1975 wordt als matig bestempeld. Als voornaamste storingsoorzaak bij deze leidingen komt corrosie/veroudering naar voren. Er treedt een veiligheidsrisico op door de vrije uitstroom van gas dicht bij of in bebouwing. Het risico heeft dan ook een negatieve invloed op de bedrijfswaarden Veiligheid en Economie. Daarnaast zijn er kosten verbonden aan het repareren van lekken. In tabel 4.20 is een herwaardering weergegeven van het risico op lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie van stalen aansluitleidingen. DNWB heeft, naast een aantal beheersmaatregelen die genoemd zijn in het KCD2012-2018, als belangrijkste maatregel sinds 2009 een actief saneringsbeleid om dit risico te beheersen. Hieronder de waarderingen conform de DNWB risicomatrix zoals deze gemaakt zijn ten tijde van het voorgaande KCD en de huidige situatie. Bestaande beheersmaatregelen De reden om het risico aanzienlijk af te waarderen van middelmatig naar laag, is het gegeven dat het saneringstraject dat gestart is in 2009 bijna volledig is uitgevoerd. Aantal stalen aansluitleidingen <1975 Jaargang

2009

Eind 2011

Prognose eind 2013

Aantal

4800

2000

50

Het saneringstraject zal begin 2014 zijn voltooid en daarmee zal de risicoscore op verwaarloosbaar worden gewaardeerd.

Risico

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen laagbouw

Veiligheid, Economie

Middelmatig

Laag

Verwaarloosbaar

3-2014

Tabel 4.20 Risico lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen laagbouw

68


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Risico

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen hoogbouw

Veiligheid, Economie

Middelmatig

Laag

Verwaarloosbaar

12-2014

Tabel 4.21 Risico lekkage ten gevolge van veroudering/corrosie stalen aansluitleidingen hoogbouw

Klasse

Aantal 2009

Aantal oktober 2013

Aantal eind 2014

1

4

2

0

2

25

11

0

3

29

3

0

4

20

0

0

Totaal

78

16

0

Tabel 4.22 Ontwikkeling dynamische prioriteitenlijst hoogbouw

Lekkage ten gevolge van corrosie/veroudering stalen aansluitleidingen hoogbouw In het KCD 2010-2016 is het risico ‘Lekkages ten gevolge van corrosie/veroudering van stalen aansluitleidingen met betrekking tot hoogbouw’ als één van de belangrijkste risico’s geïdentificeerd. Het risico is gelijk aan het hiervoor beschreven risico ‘Lekkages ten gevolge van corrosie/veroudering stalen aansluitingen laagbouw’. Het gaat het hier echter niet om laagbouw maar om hoogbouw. In tabel 4.21 is een herwaardering weergegeven van dit risico.

Aan het ondergrondse deel van de aansluitleidingen van deze hoogbouwlocaties vindt jaarlijks gaslekzoeken plaats. Aan de hand van de resultaten van het gaslekzoeken, schouwingen van het boven- en ondergrondse gedeelte van de aansluitleidingen en uit de kennis van uitvoerende medewerkers is een risico-inschatting per locatie gemaakt. Bij dit schouwen wordt er gelet op de technische conditie en of er afwijkingen zijn ten opzichte van de richtlijnen die destijds golden toen de hoogbouw­ aansluitingen zijn aangelegd. De ontwikkeling van de dynamische prioriteitenlijst hoogbouw is weergegeven in tabel 4.22.

Bestaande beheersmaatregelen Parallel aan het saneringstraject laagbouw is een sanerings­ traject ingezet voor stalen aansluitleidingen hoogbouw. Een start is gemaakt in 2009 en het project loopt door tot en met 2014. Aan de hand van een dynamische prioriteitenlijst zijn een 78-tal (in het voorgaande KCD betrof het 60 locaties) hoogbouwlocaties in beeld gebracht die voldoen aan de beschreven risicogroep. Er zijn vier zwaartecategorieën benoemd, waarbij 4 de grootste prioriteit geniet en 1 de laagste prioriteit.

Overbouwingen aansluitingen Objecten die over gasaansluitingen zijn gebouwd vormen een risico voor de bedrijfswaarde Veiligheid. Bij lekkage van een overbouwde gasaansluiting bestaat het risico dat gas, doordat de weg naar het oppervlakte afgesloten is, zijn weg zoekt naar de kruipruimte van de woning. Dit kan tot gevaarlijke situaties leiden. Door de introductie van het digitale gaslekzoeken, zoals beschreven in 4.4.2.5, is het mogelijk geworden om obstakels, zoals overbouwingen structureel te registreren.

69


DNWB KCD 2014 - 2020

Component

Onderhoud Omschrijving

Frequentie

LD-aansluitleidingen

Verhelpen van lekkages die voortkomen uit de gaslekzoekresultaten

Stalen aansluitleidingen hoogbouw van voor 1975: 1x per jaar Overige aansluitleidingen: 1x per 5 jaar

Afsluiters in LD-aansluitingen

Inspecteren en onderhouden afsluiters in LD-aansluitingen

1 x per 5 jaar

Omdat gaslekzoeken met een cyclus van vijf jaar gebeurt, zijn na vijf jaar alle overbouwingen in beeld. In landelijk overleg tussen netbeheerders worden uniforme beheersmaatregelen voor overbouwingen afgesproken. Voorlopend hierop heeft DNWB in 2014 een budget gereserveerd om de eerste serie overbouwingen op te lossen. Volgens de uitgevoerde risicoinventarisatie blijkt dat het risico als laag wordt ingeschat. Beschadiging aansluitleidingen door grondroerders Uit de paragraaf ‘Prestatiemeting en conditiemonitoring’ blijkt dat graafwerk verantwoordelijk is voor een groot deel van de opgetreden storingen binnen de categorie aansluitleidingen. In paragraaf 4.4.2.4. zijn de risico’s en de beheersmaatregelen uitvoerig beschreven die DNWB hiervoor treft. 4.4.5.5 Onderhouds- en vervangingsbeleid De resultaten die voortkomen uit de prestatiemeting en conditiemonitoring en de belangrijkste geïdentificeerde risico’s, kunnen aanleiding geven tot het veranderen van het onderhouds- en vervangingsbeleid. Hieronder is het onderhouds- en vervangingsbeleid van de LD-aansluitleidingen beschreven. Onderhoudsbeleid Naar aanleiding van de resultaten uit de prestatiemeting en conditiemonitoring hanteert DWNB voor de LD-aansluitlei­ dingen het onderhoudsbeleid zoals weergegeven in tabel 4.23. Vervangingsbeleid Met betrekking tot het vervangingsbeleid van de LD-aansluitleidingen hanteert DNWB het volgende:

70

Tabel 4.23 Onderhoudsbeleid voor de LD-aansluitleidingen

Stalen aansluitingen laagbouw van voor 1975 De resterende circa 50 stalen aansluitingen worden begin 2014 vervangen. Stalen aansluitingen hoogbouw van voor 1975 De resterende stalen aansluitleidingen hoogbouw worden in 2014 vervangen aan de hand van de dynamische prioriteitenlijst. Eerste generatie PVC In een werkvoorschrift van DNWB is opgenomen dat wanneer er reconstructiewerkzaamheden door derden worden geïnitieerd en de eerste generatie PVC aanwezig is, de afdeling Asset Management van DNWB bepaalt of de leidingen wel of niet worden vervangen. Koperen aansluitleidingen In combinatie met het saneren van de AC distributieleidingen worden koperen aansluitleidingen gesaneerd. Criteria die hier worden toegepast zijn leeftijd van de aansluitleiding, het toegepaste type meterbeugel en de afstand tot de bebouwing. Overbouwingen aansluitleidingen Zoals in 4.4.5.4. wordt beschreven, voorziet DNWB dat naar aanleiding van het gaslekzoeken alle aansluitingen die overbouwd zijn de komende vijf jaar in beeld komen. Als zich de situatie voordoet dat deze overbouwingen een risico vormen voor de veiligheid zullen hiervoor maatregelen genomen worden zoals het verleggen van de aansluiting of het verwijderen van de bebouwing in overleg met de eigenaar.


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

4.4.6. Gasmeteropstellingen LD ( ≤ 200mbar, ≤ G25) 4.4.6.1 Algemene beschrijving Het eindpunt van de LD-aansluiting bestaat uit een hoofdkraan, meterbeugel, normaliter een drukregelaar, eventueel een zogenaamde B-klep en tenslotte de gasmeter. De druk­ regelaar is nodig als de verbruiker is aangesloten op een 100 mbar deelnet. De drukregelaar zorgt ervoor de druk op het deelnet terug te regelen naar een leveringsdruk van circa 27 mbar. De B-klep wordt toegepast als beveiliging. Wanneer de gastoevoer vanuit het gasdistributienet bijvoorbeeld door een storing wegvalt, dan zal deze B-klep zich automatisch vergrendelen zodat er geen gastoevoer meer is naar de binneninstallatie van woning. Wanneer de gastoevoer vanuit het gasdistributienet weer hersteld wordt, zal de B-klep zich pas weer openen als druk in de binneninstallatie voldoende is opgelopen. Dit is alleen mogelijk als er zich in de binneninstallatie zich geen lekkages voordoen of geen toestellen bevinden die onverbrand gas doorlaten.

4.4.6.2 Prestatiemeting en conditiemonitoring Door het monitoren en meten van de prestaties en condities is het mogelijk om het functioneren van aansluitleidingen en gasmeteropstellingen te analyseren en als dat nodig is het onderhouds- en vervangingsbeleid bij te stellen. Evenals bij hoofdleidingen wordt voor het vaststellen van de prestaties en condities gebruik gemaakt van proactieve en reactieve monitoring. De methodieken die worden toegepast voor de prestatiemeting en conditiemonitoring zijn: • Steekproef gasmeters • Analyse storingsgegevens • Onderzoek naar kwaliteit van huisdrukregelaars in het veld Steekproef gasmeters Met een steekproef wordt een gedeelte van de gasmeters in de totale populatie van DNWB jaarlijks uitgewisseld conform de wettelijke eisen in de meetcode. De gasmeters worden ter keuring aangeboden aan een onafhankelijk instituut. Uit de keuringsresultaten kan volgen dat DNWB een gedeelte van de gasmeters van een bepaalde populatie dient uit te wisselen.

71


DNWB KCD 2014 - 2020

3% Verbinding

2,7% Verbinding

2,7% Hoofdkraan

3,0% Hoofdkraan

4,6% Flexibele meteraansluiting

3,5% Flexibele meteraansluiting

85%

Huisdrukregelaar

87,3%

Huisdrukregelaar/B-klep

2,3% Huisdrukregelaar/B-klep

B-klep

0,4% B-klep

Anders

0,9% Anders

3,2% 0,7% 0,9%

Huisdrukregelaar

Figuur 4.14 Procentuele bijdrage van de verschillende storingsoorzaken bij gasmeteropstellingen naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

Analyse storingsgegevens Uit paragraaf 4.4. (figuur 4.7) blijkt dat in de periode van 2008 t/m 2012 maar liefst 74% van het aantal storingen in het gasnet voorkwam bij gasmeteropstellingen. Wanneer wordt geanalyseerd welk aandeel gasmeteropstellingen hadden in de uitvalduur in deze periode (zie paragraaf 4.4 figuur 4.8) dan geeft dit met 9% een ander beeld. Een nadere analyse van gasmeteropstellingen op componentniveau (figuur 4.14 links) laat zien dat de meeste storingen optreden aan de huisdrukregelaar (85%). In figuur 4.14 rechts is de procentuele bijdrage van de huisdrukregelaars aan de uitvalduur weergegeven. Die bedraagt 87,3%. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het kwaliteitsniveau van gasmeteropstellingen voornamelijk bepaald wordt door de kwaliteit van de huisdrukregelaar.

Foto 4.8 Gasmeteropstelling kleinverbruiker

72


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Wanneer in figuur 4.15 nader wordt ingezoomd op component ‘huisdrukregelaar’ dan blijkt de hoofdoorzaak van de storingen op te treden als gevolg van slijtage/veroudering (57%), gevolgd door inwendig defect (29%) en productfout (7%). De cijfers in relatie tot uitvalduur laten nagenoeg dezelfde verdeling zien met betrekking tot deze oorzaken. 4.4.6.3 Algemeen oordeel kwaliteitsniveau • De kwaliteit van gasmeters wordt gemonitord via de wettelijke eisen in de meetcode gas waarmee gewaarborgd is dat de kwaliteit te allen tijden goed is. • Verbindingen, hoofdkranen, flexibele meteraansluitingen en B-kleppen zorgen voor een zeer laag uitvalpercentage dat bovendien jaarlijks zeer constant blijft. De kwaliteit van deze componenten wordt als goed beschouwd. • Huisdrukregelaars veroorzaken relatief veel storingen. In de kwaliteit van huisdrukregelaars zit onderling veel variatie die onder andere bepaald wordt door leeftijd, type en fabricaat. De algehele kwaliteit varieert tussen matig tot goed. DNWB doet samen met de andere netbeheerders onderzoek om de kwaliteit per individuele huisdrukregelaar in beeld te brengen. • Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het algemeen kwaliteitsniveau van gasmeteropstellingen goed is.

4.4.6.4 Belangrijkste risico’s Het belangrijkste risico met betrekking tot gasmeteropstellingen heeft betrekking op de component huisdrukregelaar. Door het falen van een huisdrukregelaar kan de leveringsdruk op de binneninstallatie te hoog of te laag worden. In theorie zou het mogelijk kunnen zijn dat door een te hoge gasregeldruk bij oude verbrandingstoestellen, zonder beveiliging tegen een afwijkende voordruk en zonder afvoervoorziening van verbrandingsgassen buiten de woning, er onverbrand gas of onvolledig verbrand gas in de woning kan stromen met gevolgen voor de veiligheid. Voor zover bekend bij DNWB is deze specifieke situatie nog nooit opgetreden in Nederland. Daarnaast brengt het oplossen van deze storingen jaarlijks hoge kosten met zich mee. Volgens de storingsregistratie zijn huisdrukregelaars jaarlijks verantwoordelijk voor circa 800 storingen. Dit komt neer op een percentage van ruim 60% van alle gasstoringen die samen in totaal circa 8% van de jaarlijkse uitvalduur voor hun rekening nemen. Met het oplossen van deze storingen zijn hoge bedragen gemoeid. Uit het vorige blijkt dat het falen van huisdrukregelaars de meeste gevolgen hebben voor de bedrijfswaarden Veiligheid en Economie.

0,1% Vandalisme / diefstal

0,1% Vandalisme / diefstal

1,6% Vandalisme / diefstal

1,1% Vandalisme / diefstal

0,3% Montagefout (nu)

0,1% Montagefout (nu)

7,4% Productfout

4,8% Productfout

0,1% Werking van de bodem

0,1% Werking van de bodem

0,2% Klant

0,2% Klant

0,1% Bevriezing

0,1% Bevriezing

1,4% Vervuiling

0,9% Vervuiling

57,3% Slijtage / veroudering

68,4%

0,5% Bediening

0,3% Bediening

28,7%

Inwendig defect

21,8%

Slijtage / veroudering Inwendig defect

1,7% Onbekend, ondanks onderzoek

1,6% Onbekend, ondanks onderzoek

0,8% Anders

0,6% Anders

Figuur 4.15 Procentuele bijdrage verschillende storingsoorzaken binnen de component huisdrukregelaar naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

73


DNWB KCD 2014 - 2020

Risico:

Bedrijfswaarde(n)

Risicoscore KCD 2012-2018

Risicoscore 09-2013

Streefscore

Streefdatum

Falen huisdrukregelaar

Veiligheid, Economie

-

Middelmatig

Laag

2020

Tabel 4.21 Risico ten gevolge falen huisdrukregelaar In tabel 4.21 is de risicoscore opgenomen ten gevolge van het falen van een huisdrukregelaar zoals deze is opgenomen in het risicoregister.

geregistreerd zijn in de in de systemen. De belangrijke velden leeftijd, type en fabricaat zullen derhalve achterhaald en geregistreerd moeten worden.

Beheersmaatregelen Om het risico te reduceren heeft DNWB een aantal bestaande beheersmaatregelen die in het KCD2012-2018 zijn beschreven. Daarnaast zijn er een aantal aanvullende beheersmaatregelen gedefinieerd.

Door middel van een pilot wil DNWB in 2014 een start maken met het achterhalen van onbekende velden in de registratie van huisdrukregelaars. Deze velden zijn fabricaat, type en bouwjaar. De gegevens moeten door de meteropnemer bij bezoek voor meteropname worden opgenomen en genoteerd. N.a.v. deze pilot zal bepaald worden hoe de verdere registratie in de komende jaren zal plaatsvinden.

Onderzoek naar kwaliteit van huisdrukregelaars in het veld DNWB heeft samen met andere netbeheerders door KIWA een uitgebreide risicoanalyse met betrekking tot het falen van huisdrukregelaars uit laten voeren. De resultaten van het onderzoek zijn echter nog niet voldoende om een kosten足 effectieve onderhouds- en vervangingsstrategie te ontwerpen en het aantal storingen te reduceren. Wel zijn er correlaties vastgesteld tussen respectievelijk leeftijd en fabrikant enerzijds en het optreden van falen anderzijds. Voor een nauwkeurigere en meer gedetailleerde statistiek zal de nu in fase 2 uitgevoerde exitbeoordeling van huisdrukregelaars uit het veld voortgezet moeten worden.

Huisdrukregelaars preventief vervangen Wanneer het door de hiervoor beschreven zaken mogelijk is geworden om een tot een goede kosteneffici谷nte vervangingsstrategie en registratiemethodiek te komen, kan een start gemaakt worden met het preventief vervangen van huisdruk足 regelaars. DNWB verwacht dat deze start vanaf 2015 kan plaatsvinden.

Opzetten eigen database Een andere aanbeveling is dat de netbeheerders een database aanleggen van de huisdrukregelaars in het eigen beheers足 gebied met gegevens die relevant zijn voor het storingsgedrag van huisdrukregelaars zoals leeftijd, type en fabricaat en de gegevens van vervangen regelaars bewaren. Het aanleggen van een dergelijke database helpt bij het krijgen van een beter inzicht in de staat van alle huisdrukregelaars. Registratie huisdrukregelaars in de meterkast DNWB wil een goed vervangingsbeleid opzetten om huisdrukdrukregelaars tijdig te vervangen voordat ze falen. Een probleem is dat circa 150.000 bestaande huisdrukregelaars niet

74

Foto 4.9 Verschillende typen huisdrukregelaars


Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Notities

75


5


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Veiligheid Gas 5.1 Inleiding Onder veiligheid verstaat DNWB de afwezigheid van onaanvaardbare risico’s voor mens en omgeving. Hierbij staat zowel de arbeidsveiligheid als de procesveiligheid centraal. Met de arbeidsveiligheid wordt veiligheid van mede­ werkers bedoeld. Hierbij doelt DNWB niet alleen op eigen medewerkers, maar ook op de medewerkers van onder andere ingeschakelde aannemers die in het kader van onze taken werkzaamheden in opdracht uitvoeren. Met de procesveiligheid wordt de veiligheid van de gasnetwerken t.a.v. omwonenden, de omgeving en het milieu bedoeld.

DNWB beschikt al meerdere jaren over een veiligheids­ managementsysteem waarmee voorvallen zoveel mogelijk worden voorkomen die kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor de mens of het milieu. Per 1-1-2012 is bovendien het ‘Besluit veiligheid lage druk gastransport’ van kracht geworden. Hierin worden veiligheidseisen geformuleerd voor het transport van gas door buisleidingen bij een druk lager dan 16 bar. In het besluit staan een drietal algemene verplichtingen vermeld waaraan netbeheerders zich moeten houden en worden er tevens specifieke eisen t.a.v. een veiligheids­ managementsysteem gesteld. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de manier waarop DNWB invulling geeft aan de algemene verplichtingen en wordt de werking van het veiligheidsmanagementsysteem toegelicht.

1. Een netbeheerder neemt bij het ontwerp, de aanleg, de ingebruikstelling, de exploitatie, de wijziging, het beheer, het onderhoud en de buitengebruikstelling van een gastransportnet de technische en organisatorische maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om voorvallen te voorkomen waardoor nadelige gevolgen voor de mens of het milieu kunnen ontstaan.

Daarnaast dient DNWB voor de buisleidingen met een druk groter dan 16 bar te voldoen aan het ‘Besluit externe veilig­heid buisleidingen’ (afgekort als ‘Bevb’) van 24 juli 2010. Zoals in 2.2 is aangegeven heeft DNWB per 1 januari 2012 ZEBRA aangewezen als exploitant zoals bedoeld in het ‘Bevb’. DNWB verwijst tevens naar het KCD2014-2023, hoofdstuk Veiligheid van ZEBRA dat ook van toepassing is op het hoge druk transportnet >16bar van DNWB.

3. De netbeheerder heeft een document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter invulling van de zorgplichten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn vast­ gelegd, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico’s op voorvallen waardoor nadelige gevolgen voor de mens of het milieu kunnen ontstaan. Dit document bevat ten minste de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s.

5.2 Algemene verplichtingen

De beschrijving van de wijze waarop DNWB invulling geeft aan de bovenstaande verplichtingen zal integraal mee worden genomen in de beschrijving van het veiligheidsmanagementsysteem van DNWB.

In het ‘Besluit veiligheid lage druk gastransport’ zijn de volgende verplichtingen opgenomen waaraan een netbeheerder moet te voldoen:

2. Indien zich een voorval voordoet waardoor nadelige gevolgen voor de mens of het milieu zijn ontstaan, draagt de netbeheerder zorg voor het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van de nadelige gevolgen voor de mens en het milieu.

77


DNWB KCD 2014 - 2020

5.3 Veiligheidsmanagementsysteem DNWB DNWB richt zich op de drie factoren die invloed hebben op de veiligheid te weten techniek, organisatie en mensen. Deze drie factoren worden in theorie en praktijk beschouwd als de hoofdbestanddelen van een veiligheidsmanagementsysteem (zie figuur 5.1).

Techniek

Mensen

Figuur 5.1 Drie hoofdonderdelen van veiligheidsmanagement

De prestaties op deze drie hoofdonderdelen worden binnen DNWB geïnventariseerd, geanalyseerd en waar mogelijk bijgestuurd. De verschillende hoofdonderdelen zullen nu in nader detail worden beschreven. 5.3.1 Organisatie De term organisatie in figuur 5.1 heeft betrekking op de aanwezige systemen binnen de organisatie om de risico’s te beheersen en de veiligheid te waarborgen. Het gaat hierbij vooral om “De systematische toepassing van management­ beleid, procedures en praktijken om risico’s te identificeren, te analyseren, te evalueren, te mitigeren en de maatregelen te monitoren” (Fuller, 2004). In het ‘Besluit veiligheid lage druk

78

A. De missie, visie en strategie van de netbeheerder met betrekking tot het beheersen van de veiligheid van de mens en het milieu Missie Het veiligheidsbeleid van DNWB is primair gericht op het voorkomen van incidenten tijdens het werken aan de elektriciteits- en gasnetten en het voorkomen en bestrijden van gevaren voor de omgeving en het milieu.

Veiligheid

Organisatie

gastransport’ worden eisen gesteld aan dit (veiligheids) managementsysteem en die worden in deze paragraaf als leidraad gebruikt.

Visie DNWB baseert het veiligheidsbeleid niet alleen op wetgeving, zoals de Arbowet, de Gas- en Elektriciteitswet en relevante NEN-normen, maar ook op nieuwe inzichten, kennis van nieuwe risico’s en mogelijke risico’s in de toekomst. Dit beleid omvat de hele keten van ontwerp, positionering in de fysieke omgeving, aanleg, onderhoud en reparatie en uiteindelijk ook de sanering van de netten. Strategie DNWB hanteert een tweeledige aanpak om de veiligheid continu te verbeteren. Enerzijds ligt de focus op het continue verbeteren van het kwaliteitsbeheersysteem. Hiervan maakt het veiligheidsmanagementsysteem integraal deel uit. Anderzijds is de aandacht gericht op inspanningen om de proactieve fase van de veiligheidscultuur(ladder) te bereiken. Uitingen van de strategie zijn zichtbaar omdat: • Veiligheid als één van de belangrijkste bedrijfswaarden is gepositioneerd • Het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) is geïntegreerd in alle relevante processen • Leidinggevenden verantwoordelijk zijn voor de veiligheid • De veiligheid integraal onderdeel is van de directiebeoordeling • Er specialistische capaciteit is voor veiligheidsondersteuning • Er financiële middelen ter beschikking zijn gesteld om veiliger werken mogelijk te maken


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

• Kennis en bewustzijn van de medewerkers wordt verbeterd en op peil wordt gehouden • Lering wordt getrokken uit ongewenste gebeurtenissen Voor ons geldt: “We werken veilig of we werken niet!” DNWB eist van alle partners, serviceproviders en onder­ aannemers dat zij minimaal eenzelfde niveau van veiligheid nastreven als DNWB zelf. Deze uitgangspunten zijn medebepalend bij de selectie en beoordeling van de dienstverleners. B. De doelstellingen en plannen met betrekking tot het beheersen van de veiligheid voor de mens en het milieu

In het organisatiebeleid van DNWB en het hiervan afgeleide Assetmanagementbeleid zijn strategische, tactische en operationele (veiligheids)doelstellingen geformuleerd. Deze zijn beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van dit KCD. In de verschillende afdelingsplannen van DNWB zijn concrete plannen en projecten beschreven die in de jaren 2014-2016 geïmplementeerd zullen worden en die erop gericht zijn de doelstellingen te realiseren. Hieronder volgt een overzicht van de plannen en projecten die tot doel hebben het hoofdonderdeel ‘Organisatie’ van het veiligheids­managementsysteem verder te verbeteren en in te richten.

Project 1. ’Veiligheidscultuurverbeterprogramma’ (Operationele doelstelling 1) Beschrijving: Het Veiligheidscultuurverbeterprogramma is een doorlopend programma dat moet leiden tot het bereiken van de proactieve fase in 2015. Binnen dit programma worden de volgende activiteiten uitgevoerd: • Op basis van de cultuurmeting het uitvoeren van het cultuurveranderingsprogramma • Optimaliseren Veiligheidsbeheerssyteem (VBS) als onderdeel van het managementsysteem door relevante elementen uit de GAP analyse uit 2013 te implementeren die gebaseerd is op norm NTA 8620 (VMS voor risico’s van zware ongevallen), OHSAS 18001 (Arbomanagementsysteem) en NEN ISO 14001 (Milieumanagementsysteem) • Het specifiek richten van de aandacht op de procesveiligheid binnen AM en daarbij de mogelijkheid van het gebruik van prestatie-indicatoren voor procesveiligheid verder te ontwikkelen.

Project 2. ‘Asbestinventarisatie bij inpandige Assets derden’ (Operationele doelstelling 2) Beschrijving: In 2013 is de asbestinventarisatie voor de eigen Assets afgerond. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van bouwkundige Assets van derden om de E en G in onder te brengen. Ook hier dient te worden onderzocht in hoeverre de bouwkundige toepassing van asbest een risico is.

Project 3. ‘Minimalisatie externe veiligheidsrisico’s’ (Operationele doelstelling 3) Beschrijving: Binnen de afdeling Asset Management zal naast het plannen en treffen van maatregelen ter beheersing van Arbo-risico’s de nadruk worden gelegd op het borgen van de externe veiligheid. Dit wordt gerealiseerd door aandacht te schenken aan Asset Lifecycle Management waarbij HSE aspecten mee worden genomen in het gehele proces van ontwerp, realisatie, bedrijfs­voering, beheer en onderhoud, sanering en amovering. Op dergelijke wijze worden de externe veiligheids­ risico’s in beeld gebracht en meegenomen in het opstellen van de verschillende plannen. Hier wordt o.a. invulling aan gegeven door het analyseren van incidenten E&G op latente oorzaken en het actief zoeken naar onveilige netsituaties.

79


DNWB KCD 2014 - 2020

Project 5. ‘Datakwaliteitsoptimalisatie’ (Operationele doelstelling 3 en 4 ) Beschrijving: Sinds 2010 wordt er veel aandacht besteed aan dataschoning en dataverrijking van de Asset Informatie Voorziening (AIV) systemen. In totaal zijn er in de periode 2010 t/m 2013 circa 750.000 ontbrekende velden in IRIS en DiaSys achterhaald en ingevuld. Voor de komende jaren zal het in orde krijgen en houden van de datakwaliteit van deze systemen ook weer de nodige aandacht krijgen. Mede vanwege de toenemende eisen vanuit toezicht maar ook vanuit DNWB zelf door de steeds toenemende behoefte aan goede data om de taken als netbeheerder uit te kunnen uit voeren. De afgelopen jaren heeft de focus veelal gelegen op het vullen van ontbrekende velden, de komende jaren zal er meer aandacht komen voor de juistheid van de bestaande data. Voor meer informatie zie paragraaf 3.2.4.

Project 7. ‘Optimalisatie Storingsregistratie’ (Operationele doelstelling 4) Beschrijving: In 2013 is er gestart met het project ‘Optimalisatie Storingsregistratie’. Dit project wordt in 2014 gecontinueerd. Met dit project wordt beoogd een aantal zaken te bereiken. De belangrijkste zijn: • Verbeteren van het ketenproces van storingsmelding tot en met de registratie door het verbeteren van processen en het koppelen van systemen, zodanig dat de tijdigheid, volledigheid en juistheid van storingsgegevens verbeterd wordt. • Binnen de afdeling AM worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses uitgevoerd om de kwaliteit en veiligheid van de Assets te bepalen. Door het tot stand brengen van een koppeling van de storingsdatabase (Nestor) met andere systemen zoals IRIS en Diasys, wordt het mogelijk gemaakt dat storingsgegevens in relatie worden gebracht met Assets en dat storingen geografisch zichtbaar gemaakt kunnen worden. Wanneer er in het GIS tevens meerdere lagen worden geactiveerd (grondsoort, vervuiling etc.) wordt AM in staat gesteld om meer specifieke/gedetailleerde analyses te maken. Waar nu nog op vooral hoger netvlak of op totale subpopulatie wordt geanalyseerd, wordt het mogelijk om op een hoger detailniveau Assets te analyseren en er meerdere parameters bij te betrekken. Denk hierbij aan grondsoort, aantal storingen per kabel/leiding, grondzakking, waterstanden, kwetsbare gebouwen, gevaarlijke locaties etc. Hierdoor kan de externe veiligheid worden verhoogd.

Project 8. ‘Registratie huisdrukregelaars in meterkast’ (Operationele doelstelling 4) Beschrijving: Huisdrukregelaars bevinden zich in de meterkast en zorgen dat de druk in een 100 mbar deelnet terug wordt teruggeregeld naar een leveringsdruk van circa 27 mbar. Defecte huisdrukregelaars zorgen verreweg voor de meeste storingen (ca. 60%) in vergelijking tot andere bedrijfsmiddelen in het gasnetwerk. De in totaal ruim 800 defecte huisdrukregelaars per jaar zorgen voor circa 10% van de jaarlijkse uitvalduur in het gasnetwerk. DNWB wil een goed vervangingsbeleid gaan opzetten om huisdrukdrukregelaars tijdig te vervangen voordat ze falen. Een probleem is dat de circa 150.000 bestaande huisdrukregelaars niet geregistreerd zijn in de in de systemen. De belangrijke velden leeftijd, type en fabricaat zullen daarom achterhaald en geregistreerd moeten worden. Door middel van een pilot wil DNWB in 2014 een start maken met het achterhalen van onbekende velden van huisdrukregelaars. Deze velden zijn fabrikant, type en bouwjaar. De gegevens moeten door de meteropnemer bij bezoek voor meteropname opgenomen en genoteerd te worden. N.a.v. deze pilot wordt bepaald hoe de verdere registratie over de komende jaren zal plaatsvinden.

80


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Project 10. ‘Doorontwikkeling analyses netten E & G’ (Operationele doelstelling 3 en 5) Beschrijving: Binnen de afdeling AM worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses uitgevoerd om de kwaliteit en veiligheid van de Assets te bepalen. Wanneer het project ‘Optimaliseren Storingsinformatie nr. 7’ wordt opgeleverd en er in het GIS meerdere lagen worden geactiveerd (grondsoort, vervuiling etc.) wordt AM instaat gesteld om meer specifieke/ gedetailleerde analyses te maken. Waar nu nog op vooral hoger netvlak / of totale subpopulatie wordt geanalyseerd, wordt het mogelijk om op een hoger detailniveau Assets te analyseren en er meerdere parameters bij te betrekken. Denk hierbij aan grondsoort, aantal storingen per kabel/leiding, grondzakking, waterstanden, kwetsbare gebouwen, gevaarlijke locaties etc.

Project 14. ‘Voorkomen van graafschades’ (Operationele doelstellingen 3,4 en 5) Beschrijving: Graafschades die optreden in het elektriciteitsnet en gasnet zorgen voor hoge risico’s m.b.t. de veiligheid/ betrouwbaarheid/ kwaliteit van het net. Ondanks een groot aantal beheersmaatregelen sinds 2010 zoals de wet WION, Klic online, CROW Richtlijnen Zorgvuldig Graven en toezicht door het agentschap Telecom is er sindsdien helaas weinig afname van het aantal graafschades waar te nemen. Daarom is begin 2013 door DNWB gestart met een project om met aanvullende beheersmaatregelen graafschades te voorkomen. Deze maatregelen houden o.a. in: 1) Actief toezicht houden op graafwerkzaamheden d.m.v. telefonisch contact en locatiebezoeken 2) Uitvoeren van helikoptervluchten om (ongeoorloofde) graafwerkzaamheden op te sporen 3) Versturen brieven naar aannemers met geconstateerde zaken, uitnodigen van aannemers voor individuele gesprekken, organiseren van bijeenkomsten met aannemers 4) Identificeren van knelpunten in het ketenproces m.b.t. graafschades 5) Initiëren en implementeren van structurele verbeteringen in het graafproces De eerste resultaten vanaf de start per medio januari 2013 zijn tot nu toe zeer positief. Zie ook paragraaf 4.3.2.4

Project 15. ‘Asset Lifecycle Management’ (Operationele doelstelling 7) Beschrijving: ALM wordt gezien als mogelijke methodiek om Asset Management beslissingen te optimaliseren. Het project wordt uitgevoerd in het kader van het continu verbeteren. Het project zal mogelijk leiden tot het verhogen van de hoeveelheid gecreëerde waarde binnen DNWB door nog effectiever te kunnen balanceren tussen kosten, risico’s en de operationele prestaties gedurende de gehele levenscyclus van de infrastructuur. Eind 2013 is er een projectopdracht voor de introductie van Asset Lifecycle Management (ALM) opgesteld. In 2014 en 2015 zal ALM verder worden geïmplementeerd. In 2014 wordt gestart met praktijkonderzoek naar middenspanningsruimten en gasstations. In deze studies worden alle fasen van de Assets doorlopen en geoptimaliseerd te weten: ontwerp, realisatie, bedrijfsvoering, beheer en onderhoud, sanering. Zie ook paragraaf 3.2.5.

81


DNWB KCD 2014 - 2020

C. Een beschrijving van de voorwaardenscheppende, ondersteunende en controlerende processen, waar­onder een risico-inventarisatie en risico-evaluatie met betrekking tot het beheersen van de veiligheid voor de mens en het milieu In hoofdstuk 3 is het kwaliteitsmanagementsysteem (KMS) van DNWB beschreven. Een belangrijk onderdeel van dit KMS is het risicomanagementproces dat ertoe leidt dat veiligheidsrisico’s worden geïdentificeerd, beoordeeld, geprioriteerd en beheerst, zodanig dat de veiligheidsdoelstellingen worden behaald. Door veiligheid in de risicomatrix op te nemen maakt veiligheid integraal onderdeel uit van de besluitvorming in alle levensfasen van de Assets, van pre-engineering tot en met de uiteindelijke sanering aan het einde van de levensduur. D. Een beschrijving van de implementatie en realisatie van systematische en gecoördineerde activiteiten met betrekking tot het beheer van de bedrijfsmiddelen om te zorgen voor de veiligheid van de mens en het milieu DNWB conformeert zich aan de werkwijze zoals die is voorgeschreven in de VCO en draagt hierdoor zorg voor een systematische en gecoördineerde beheersing van de risico’s van de uit te voeren activiteiten aan de verschillende Assets. Ook worden bepaalde eisen gesteld aan de opleiding van medewerkers, instructies van projectmedewerkers en het uitvoeren van inspecties. De norm is in het leven geroepen om te zorgen voor een optimale afstemming van de aspecten veiligheid, gezondheid en milieu met de uitvoerende aannemer(s). Dit levert o.a. de volgende voordelen op: • • • •

Correcte voorwaarden stellen richting de serviceprovider Voldoen aan de arbeidsomstandighedenwet Terugdringen van de kans op ongevallen Inzage in de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu van aannemers waardoor de mogelijkheid ontstaat om hierop (bij) te sturen

Werken volgens de VCO heeft ertoe geleid dat (onder) aannemers die aan de elektriciteits- en gasnetten werken, minimaal in het bezit dienen te zijn van een VCA-certificering.

82

E. Een beschrijving van het proces en de doelstellingen van de directiebeoordeling, waaronder tevens begrepen de beoordeling door de leiding van het meest betrokken bedrijfsonderdeel In bijlage 7 is het proces van de directiebeoordeling beschreven. Het betreft een bestaande procedure die onderdeel uitmaakt van het kwaliteitsbeheersysteem van DNWB. Binnen de directiebeoordelingen worden verschillende aspecten op het gebied van of gerelateerd aan veiligheid getoetst, waaronder: • Procesprestaties en productconformiteit (incl. Balanced Score Card) • Prestatie van Assets, Assetmanagementsysteem en de organisatie • Kwetsbaarheden of bedreigingen die in de vorige risicobeoordeling niet afdoende zijn behandeld • Mate waarin doelstellingen zijn gerealiseerd • Resultaten van metingen van doeltreffendheid • Status van (incident)onderzoeken en preventieve en corrigerende maatregelen • Vervolgmaatregelen vorige beoordeling • Veranderingen die van invloed zijn op het KMS • Aanbevelingen voor verbetering De belangrijkste resultaten van de directiebeoordeling waaronder veiligheidsaspecten, zijn in paragraaf 3.2.6 en 3.2.7 beschreven. F. Een beschrijving van de procedures voor het identifi­ceren van verbetermaatregelen met betrekking tot het veiligheidsmanagementsysteem en het ontwikkelen, prioriteren en implementeren van de verbetermaatregelen (incidentenanalyse, calamiteitenoefeningen) Incidentenanalyse De gehanteerde methode voor het analyseren van incidenten binnen DNWB is sinds 2013 BSCAT en is gebaseerd op oorzaak-gevolg denken (Bow Tie) en het verklaren van barrièrefalen analoog aan TRIPOD. In figuur 5.2 is het proces van incidentenanalyse (inclusief afwijkingen aan Assets) op hoofdlijnen beschreven.


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Voor onderzoek

Incident melding

Evaluatie van het incident voor het bepalen van het onderzoek-niveau

Onderzoeksteam samenstellen

Systematisch incidenten onderzoek met BSCAT

Bevriezen bewijs

Vastleggen bewijs

Opzetten van storyboard

Tijdpad analyse

Identificatie van gebeurtenissen

Identificatie van barrières

Hypothese vorming

Post onderzoek

Vormen van meerdere hypotheses en scenario’s

Gebruik BSCAT software

Analyse van aan-/ afwezige barrières

Oorzaken analyse m.b.v. Tripod causatie

Identificatie van reeds bestaande Bow Tie’s

Gebruik analyse software Acties definiëren en beleggen

Rapporteren

Acties monitoren Terugkoppeling naar bestaande risicoanalyses / Bow Tie’s met vlg. barrières

Delen van de informatie

Figuur 5.2 Incidentenanalyse volgens BSCAT

In de volgende gevallen gaat DNWB over tot onderzoek: • Vanuit de wettelijke geregelde meldingsplicht aan de Arbeidsinspectie voor arbeidsongevallen waarbij sprake is van: - De dood als gevolg - Blijvende invaliditeit - Ziekenhuisopname binnen 24 uur na en ten gevolge van het ongeval”.

• Bij milieu incidenten ligt de meldingsplicht vast in de vergunningen. - Afwijkingen aan Assets (disciplines) - Voor gas geldt een meldingsplicht inzaken categorie 1 en 2 aan Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en Kiwa GasTechnology. • Voor elektriciteit geldt geen meldingsplicht. • In opdracht van de het management van DNWB. • Bij incidenten volgens de methode van Kinney and Wiruth bij SR5 of Ernst = 40.

83


DNWB KCD 2014 - 2020

Zowel de lijnorganisatie als de medewerkers Health, Safety en Environment (HSE) hebben ieder een eigen rol om gezamenlijk goed incidentenonderzoek uit te voeren. De incidenten worden vastgelegd in een incidentenregister. De hieraan verbonden risico’s en beheersmaatregelen worden in het risicoregister vastgelegd. De maatregelen worden toegevoegd aan nieuwe en bestaande Bow Tie’s en geeft mogelijkheden tot barrièremanagement. Daarnaast is de definitie van het begrip incident uitgebreid naar ‘een ongewenste gebeurtenis die mogelijk tot schade of letsel had kunnen leiden of schade of letsel heeft geleid. Dit betekent dat zowel potentiële schade aan mensen, omgeving (inclusief milieu) en incidenten die net binnen de definitie van incident vallen, in aanmerking komen voor incidentanalyse. Hierdoor is ieder incident in beeld en wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen ongevallen die de arbeidsomstandigheden betreffen en incidenten die een gevaar voor de omgeving en/of verstoring in de levering hebben veroorzaakt. Incidenten worden periodiek besproken in het veiligheids­ comité. Hierin hebben Asset Management, Bedrijfsvoering, de serviceprovider en de HSE medewerkers zitting. Het comité komt één keer per twee maanden bijeen. Opgetreden incidenten in 2011-2013 In de periode vanaf het KCD 2012-2018 hebben zich de

Foto 5.3 Beschadigde 4 bar hogedrukgasleiding

84

volgende noemenswaardige incidenten voorgedaan gerelateerd aan het beheren van het gasnet. Zaamslagveer en omgeving Op 10-10-2011 is de 4 bar hogedrukgasleiding aan de Zaam­ slagsedijk, tussen Reuzenhoek en Zaamslagveer beschadigd, wat leidde tot gasuitstroom en een onderbreking van de gaslevering. De oorzaak van deze beschadiging was graafschade bij de aanleg van een nieuwe hogedrukgasleiding. De oorzaak van het ontstaan van het incident was o.a. het niet goed traceren van de bestaande leiding door het onvoldoende graven van proefsleuven. De procedures zoals die in de WION en de CROW zijn opgesteld zijn onvoldoende gevolgd door de aannemer. Op foto 5.3 kan men zien dat de gasleiding over een lengte van 60 cm platgedrukt is en uiteindelijk open­gereten is met een forse gasuitstroom als gevolg. Door de beschadiging is de gasdruk in het voedende DRS Reuzenhoek gedaald tot 1,9 bar. De gasdruk in DRS Zaam­slagveer bedroeg nog slechts nog 0,2 bar. Het gevolg van dit incident was dat 101 aangeslotenen zonder gas kwamen te zitten. Rilland Op 2-11-2011 heeft een drainagemachine een 4 bar ø160 gasleiding doorsneden tijdens het aanbrengen van drainagebuizen in een bouwland aan de Valckenisseweg te

Foto 5.4 Beschadigde 4 bar hogedrukgasleiding


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Rilland-Bath. De oorzaak van het incident was te wijten aan een vergissing van de uitvoerder m.b.t. het kiezen van het juiste perceel. Het incident had gasuitroom tot gevolg en ± 61 aangeslotenen hadden geen gas meer tot hun beschikking. Vervolgens werd de leiding gerepareerd en weer in bedrijf genomen. Vervolgens werd op 3-11-2011 de leiding wederom doorgesneden door dezelfde drainagemachine. De oorzaak was dit keer het niet graven van proefsleuven om de gasleiding te lokaliseren. Dit leidde tot gasuitstroom en een onderbreking van de gaslevering. IJzendijke Het incident op 3 april 2012 in IJzendijke is ontstaan door de beschadiging van een ø160 PE-gasleiding (4 bar) uit 1968 tijdens graafwerkzaamheden t.b.v. het aanleggen van een watertransportleiding. Door de beschadiging ontstond vrije uitstroom van gas en kwamen er ca. 2300 aangeslotenen zonder gas. Uit nader incidentonderzoek bleek dat de oorzaak was gelegen in een systeem/softwarefout. De aannemer had wel een KLIC melding gedaan, echter in deze KLIC melding zijn vanuit het systeem niet alle leidinggegevens meegekomen. Tevens is gebleken dat de aannemer niet zorgvuldig heeft gehandeld tijdens de graafwerkzaamheden volgens de procedures die in de WION en CROW zijn opgesteld. De oorzaken van de systeem/softwarefout zijn opgelost. Hoek Op 17 november 2011 is een lekkage ontstaan in een 4 bar 1e generatie PE hogedrukgasleiding als gevolg van een defecte spiegellas. Hierdoor ontstond er een lekkage met als gevolg een ongecontroleerde gasuitstroom. Om de veiligheid van de omgeving te garanderen zijn preventief een 20 tal woningen ontruimd. Ondanks dat de leiding een zogenaamde uitloper is, kon Hoek met een noodset onder druk gehouden worden. Tijdens het overzetten is er een kleine drukdaling geweest waar een 15-tal klanten last van hebben gehad. Naar aanleiding van het incident heeft DNWB direct maatregelen genomen waaronder aanvullend lekzoeken en het laten onderzoeken van de kwaliteit van de rest van de leiding inclusief verbindingen door KIWA. Mede hierop gebaseerd heeft DNWB besloten om de desbetreffende leiding te vervangen. Dit heeft reeds plaatsgevonden.

Yerseke Op 23 april 2013 is een storing opgetreden te Yerseke waar­bij de gaslevering aan 2.934 klanten is onderbroken. Deze storing was het gevolg van het dichtfalen van overslagstation Molendijk. Het dichtfalen werd veroorzaakt door het in werking treden van de drukbeveiliging nadat de regelaar in de leverende straat open had getaald. Volgens het meest waarschijnlijke scenario is het open falen van de rege­laar veroorzaakt door verontreinigingen. De storingsoorzaak is onderzocht door KIWA en vastgelegd in een rapportage. Uit het onderzoek van KIWA zijn aanbevelingen naar voren gekomen. Op basis van deze aanbevelingen worden door DNWB onderstaande maatregelen genomen: • Aanpassen werkplan • Aanpassen onderhoudsvoorschriften • Aanpassen meet inrichting OS Molendijk • RCA training onderhoudstechnici DNWB heeft geconcludeerd dat het oplossen van dergelijke omvangrijke storingen in zijn algemeenheid lang duurt. Dit is mede een uitvloeisel van de aanpak waarvoor gekozen is (samen met de andere netbeheerders). Het beleid is namelijk: alle hoofdkranen dicht, gasgeven en daarna alle hoofdkranen weer open. Er zijn twijfels of gasgeven in alle situaties zo uitgebreid moet worden gehanteerd zonder dat dit leidt tot een hoger veiligheidsrisico. Ook andere netbeheerders hebben ervaren dat 100% zekerheid niet te garanderen is en er altijd een resthoeveelheid adressen overblijft waar geen zekerheid is dat de hoofdkranen dicht zijn (in geval Yerseke 10%). Ook SodM heeft aangegeven dat de tijd rijp is om het rapport ‘Gasgeven 2’ van KIWA waarin de uitgangspunten beschreven zijn, te actualiseren. Eede Op donderdag 17 januari 2013 viel de gasdruk weg bij ruim 400 aansluitingen in Eede. De oorzaak lag in het bevriezen van een stuurdrukregelaar in een DRS (districtsregelstation) ten gevolge van blijkbaar aanwezig vocht in het voedende HD-net. Momenteel vindt er nader onderzoek plaats naar de oorzaak van het vocht in de transportleiding. Calamiteitenplan en oefeningen Het Calamiteitenplan is het sluitstuk voor de beheersing van de veiligheid in het gasnet als de preventieve beheersmaatregelen voor een veilige bedrijfsvoering disfunctioneel zijn

85


DNWB KCD 2014 - 2020

86

gebleken. Het doel van het Calamiteitenplan is om in dergelijke situaties op een zo adequaat mogelijk manier de reguliere bedrijfsvoering te hervatten. Dit wordt bereikt door de werkwijze bij een calamiteit vast te leggen, te oefenen, te evalueren en hiervoor de nodige middelen beschikbaar te stellen. In het Calamiteitenplan worden o.a. de volgende onderwerpen beschreven: • Uitgangspunten en strategie met betrekking tot crisismanagement • Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden crisismanagers • Crisisorganisatie en besluitvormingsstructuur • Wijze van alarmering en opschaling van activiteiten • Interne en externe communicatieafspraken

• Beschadiging of virusinfectie computersystemen • Voedselvergiftiging, besmettelijke ziekte of epidemie • Bommelding/bedrijfsbezetting.

De inhoudsopgave van het Calamiteitenplan Gasvoorziening 2013 is in bijlage 9 weergegeven. In het vervolg van deze paragraaf zal een aantal onderwerpen kort worden toegelicht. De volledige beschrijving staat in het ‘DNWB Calamiteitenplan Gasvoorziening juli 2013’. Uitgangspunten en strategie crisismanagement Er is sprake van een crisissituatie als het functioneren van de DNWB organisatie, zijn medewerkers of zijn bedrijfsmiddelen tot maatschappelijke onrust leidt (externe gevolgen) dan wel het functioneren van de organisatie als zodanig in gevaar komt (interne gevolgen). Een crisissituatie komt zowel voor bij calamiteiten als bij een ramp.

De directie van DNWB voert het bevel over het DNWB crisisteam en de borging daarvan vindt plaats met een managementwacht (24 uur per dag, zeven dagen per week). Voor het beëindigen van de crisissituatie wordt de checklist Afschalen en Nazorg gebruikt. Ongevallen en incidenten met gas die vallen binnen de daarvoor vastgestelde criteria worden gemeld aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en KIWA Gas Technology. Dit is opgenomen in het DNWB voorschrift ‘Melding van ongevallen en incidenten’. In de calamiteitenplannen is de afspraak verwerkt dat het Ministerie van Economische Zaken wordt geïnformeerd als vanwege een calamiteit de crisisorganisatie van DNWB is geactiveerd.

Voorbeelden van crisissituaties met externe gevolgen zijn: • (Dreigende) grootschalige beschikbaarheidproblemen in het transport van gas • (Dreigende) grootschalige kwaliteitsproblemen in het transport van gas • (Dreigende) sabotage en/of terrorisme • (Dreigende) ramp/noodweer • Ernstig ongeval waarbij derden zijn betrokken (of betrokken dreigen te raken) én waarbij tevens mensen of middelen van DNWB betrokken zijn

Opschaling van activiteiten Onder opschalen wordt verstaan: het veranderen van functioneren van operationele diensten en de leiding vanuit de dagelijkse situatie naar een situatie waarin de calamiteit bestreden wordt. Opschalen kan zowel in horizontale als in verticale zin plaatsvinden. Horizontaal: op hetzelfde niveau meerdere personen erbij betrekken. Verticaal: personen van een hoger niveau erbij betrekken. De opschaling gaat volgens de in het plan opgenomen procedure ‘Checklist opschaling Crisisteam DNWB’.

Voorbeelden van crisissituaties met interne gevolgen zijn: • Ernstig bedrijfsongeval • Staking langer dan drie dagen • Brand/explosie op een bedrijfslocatie

Interne en externe communicatieafspraken De interne communicatie richt zich op het oproepen van de betrokken functionarissen van het beleidsteam. Dit vindt plaats aan de hand van de telefoon- en emailadressenlijst die

Crisisorganisatie, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden In het Calamiteitenplan worden de taken, verantwoordelijk­ heden en bevoegdheden m.b.t. het oplossen van calamiteiten beschreven. De structuur van de crisisorganisatie sluit aan bij de structuur van de crisisorganisatie van de overheid. Dit houdt onder meer in dat het DNWB crisisteam uit twee delen is samengesteld, namelijk (zie figuur 5.3): • Beleids Team • Operationeel Team


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Burg./Cdk Gemeentelijke c.q. Provinciale Rampenstaf

Beleidsteam

Bevelvoerder

Gemeentelijke of Provinciale diensten (brandweer, politie etc.)

Operationeel leider

Andere beleidsadviseurs

Voorlichting

Operationeel team

Operationeel leider Afdelingshoofden

Operationele organisatie Storingsmedewerkers

Figuur 5.3. Besluitvormingsstructuur van het DNWB Crisisteam

in het Calamiteitenplan is opgenomen. Medewerkers worden geïnformeerd via het Intranet. De externe communicatie met de media wordt verzorgd door een aangewezen perswoordvoerder van of namens DNWB. Wie de woordvoering verzorgt, hangt af van de omvang van de storing en ook het tijdstip waarop deze zich voordoet. Kleine, veel voorkomende storingen die buiten het Calamiteitenplan vallen, worden afgehandeld door het Hoofd Bedrijfsvoering (tijdens werktijden) of een van de Managementwachtleden (buiten werktijd). Bij grote storingen of calamiteiten is het Hoofd Communicatie het eerste aanspreekpunt voor journalisten. Communicatie met de bevolking kan via verschillende kanalen plaatsvinden: Internet Klanten kunnen op de hoogte worden gesteld van grote sto­ringen door een bericht op de DNWB-website. Ook kunnen e-mails naar klanten worden gestuurd via de provider Zeeland­ Net. Daarnaast biedt DNWB een storings-app aan waar klanten

Medewerkers MF Frontoffice

Klanten

24 uur per dag kunnen nagaan of er een storing in het elektriciteits- of gasnet is en wat de oorzaak daarvan is. De introductie van deze app draagt bij aan de optimalisering van de storingscommunicatie van DNWB. MF Frontoffice Klanten krijgen op werkdagen tussen 8.00 en 16.30 uur contact met DNWB via het MF Frontoffice. Bij grote storingen moet dit centrum zo snel mogelijk op oorlogssterkte worden gebracht. Regionaal Centrum Klanten krijgen buiten bovengenoemde tijden contact met DNWB via het Regionaal Centrum (RC). Bij grote storingen schakelt de bezetting van het RC een computer met (vooraf) ingesproken tekst in, omdat dan niet alle klanten meer te woord gestaan kunnen worden. Indien nodig wordt aan MF Frontoffice het verzoek gedaan om (gedeeltelijk) op te schalen.

87


DNWB KCD 2014 - 2020

Geluidswagens Bij calamiteiten kan de bevolking door middel van geluids­ wagens worden geïnformeerd. DELTA beschikt per regio over dienstwagens die omgebouwd kunnen worden tot geluidswagen. Er vindt echter pas massacommunicatie over crisissituaties plaats nadat de betrokken overheids­instantie(s) formeel akkoord is (zijn) gegaan. Radio- en televisieomroepen Tevens is het in de meeste gevallen mogelijk om de bevolking via radio of TV te waarschuwen. De rampenstaf van de betrokken overheid kan beslissen om in een bepaald gebied de sirenes te laten afgaan (ramen en deuren sluiten en naar Omroep Zeeland luisteren). Calamiteitenoefeningen Het Calamiteitenplan wordt procedureel jaarlijks geoefend, waarbij ook de Veiligheidsregio Zeeland wordt ingeschakeld. De resultaten van deze oefeningen worden verwerkt in de jaarlijkse update. Eind 2011 is er een calamiteitenoefening gehouden gericht op het gasnetwerk. Geoefend werd met een gaslek in een hoogbouw wooncomplex in Terneuzen. De oefening werd gestart om 00:00 uur in de nacht en was gericht op het testen van de opschaling, het samenstellen van een adequaat beleidsteam en de nachtelijke opkomst daarvan. De leerpunten hadden vooral betrekking op de bereikbaarheid van personen. Op 27 november 2012 heeft een calamiteite­noefening plaatsgevonden gericht op het elektriciteitsnet. Het doel was het beleidsteam van DNWB, de afdeling Klantcontact van DNWB en de opschaling van DELTA Infra TI te oefenen en te optimaliseren. De bevindingen en leerpunten zijn vervolgens vastgelegd en geïmplementeerd in de organisatie. 5.3.2 Mensen Het mag duidelijk zijn dat mensen zeer bepalend zijn voor het veiligheidsniveau van een bedrijf. Het menselijke aspect van veiligheid heeft betrekking op de gedragscomponent van het veiligheidssysteem: het denken en handelen van de medewerkers van een bedrijf. Als menselijke factor bij veiligheid speelt onder andere het kennisniveau mee. Medewerkers die van goede wil zijn, maar bij wie het ontbreekt aan kennis en inzicht met betrekking tot risico’s en de te treffen beheersmaatregelen noemen we

88

onbewust onbekwaam. Door het verzorgen van generieke veiligheidsopleidingen, bijvoorbeeld VCA-Basis en VCA-VOL, worden alle medewerkers in de lijnorganisatie bewust gemaakt van de algemene risico’s die bij het verrichten van risicovolle werkzaamheden voor kunnen komen. Deze lijn loopt van specialist Asset Management tot aan de algemeen directeur. Medewerkers van DNWB die meer specifieke taken hebben op het gebied van Asset Management en waarbij veiligheid en gezondheid een aspect is dat hoort bij de werkzaamheden, worden geschoold aan de hand van de BEI en de VIAG. Op basis van deze trainingen kan een aanwijzing worden verleend, waarin is vastgelegd in welke situaties de betrokken medewerker zich mag begeven en welke werkzaamheden hij/zij daar uit mag voeren. Dezelfde structuur van opleidingen en aanwijzingen wordt bij de serviceproviders en onderaannemers verplicht. DNWB doet dit door eisen te stellen ten aanzien van VCA op het gebied van veiligheid en CKB ten aanzien van vakbekwaamheid bij het verrichten van werkzaamheden aan de gas- en elektriciteitsnetten van DNWB. Ook voor het werken met asbest­cement zijn veiligheids- en gezondheidseisen opgesteld. Vaardigheden en opleiding van monteurs vormen hier een onderdeel van. Als voorbeeld wordt de Stipel certificering genoemd. Naast het hebben en behouden van deze certifice­ ring(en) toetst DNWB ook op steekproefbasis de werknemers van derden op het bezit van de juiste opleidingen en trainingen voor het verrichten van werkzaam­heden en het hebben van de juiste aanwijzingen. Dit gebeurt zowel op organisatie­ niveau als op de werkvloer. De scoop van de steekproef gaat niet alleen over veiligheid, maar ook over vakbekwaamheid. De integriteit van de installatie is een wezenlijk onderdeel van de veiligheid van de installatie en is onder meer afhankelijk van de kwalificaties van de bij de aanleg en onderhoud betrokken medewerkers. Voor werkzaamheden met asbestcement moet vooraf zelfs worden aangeven of de voor het werk aangewezen medewerkers beschikken over de juiste opleidingskwalificaties. Waar nodig en indien van toepassing verzorgt DNWB incidenteel zelf de benodigde her- en bijscholing. 5.3.2.1 Veiligheidscultuur De veiligheidscultuur is het onderdeel van de organisatie­ cultuur dat is gericht op veiligheid. De gebruikte definitie


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

van een (organisatie-)cultuur is ‘de doorgaans onzichtbare waarden, normen, meningen, houdingen, taboes en visies op de werkelijkheid die een belangrijke invloed hebben op het denken en doen en op de besluitvorming en het gedrag in organisaties’. Cultuur ontwikkelt zich in een bepaalde context en staat ook onder invloed hiervan. Globaal bestaat de context van een organisatiecultuur uit de volgende drie elementen: (TU-Delft, 2013) • Structuur • Processen • Cultuur Binnen DNWB wordt de samenhang tussen de tot nu toe beschreven onderdelen van het veiligheidsmanagementsysteem ‘Organisatie en Mensen’ tot uiting gebracht in het begrip veiligheidscultuur. Voorbeelden van elementen uit het onder­deel ’Organisatie’ zijn organisatiestructuur en processen, communicatielijnen en overlegstructuren. Voorbeelden van elementen uit het onderdeel ‘Mensen’ zijn leiderschapsstijl en competenties. Op basis van de ontwikkeling en samenhang tussen de twee onderdelen kunnen volgens het Safety Maturity Model vijf verschillende niveaus van de veiligheidscultuur worden onderscheiden: • Wetslaaf (Fase 1): Het maakt niet zoveel uit wat we doen, zolang we maar niet worden betrapt op overtredingen van de wet of aansprakelijk worden gesteld. • Reactief (Fase 2): Veiligheid, gezondheid en welzijn (VGW) is belangrijk (omdat het onze primaire processen verstoort). Wanneer er dingen niet goed gaan, besteden we daar veel aandacht aan. • Berekenend (Fase 3): We hebben systemen om gevaren en bedreigingen te hanteren. En we hebben mensen en afdelingen die daar verstand van hebben. • Proactief (Fase 4): We werken aan problemen die we nog steeds vinden. Het is daarom belangrijk dat iedereen, management en medewerkers, zo veel mogelijk betrokken is bij VGW-zaken.

• Vooruitstrevend (Fase 5): In de hele organisatie wordt op een geïntegreerde wijze aandacht geschonken aan VGW. VGW-problemen zijn een uitingsvorm van onvoldoende aandacht voor de gehele keten. Klanten en leveranciers worden betrokken bij de oplossingen. In figuur 5.4 is het Safety Maturity Model weergegeven met daarin de verschillende veiligheidscultuurniveaus. In het Assetmanagementbeleid (paragraaf 3.2.3) is de volgende doelstelling opgenomen met betrekking tot de veiligheidscultuur binnen DNWB: ‘In 2015 bereikt AM de proactieve fase (4) op de veiligheidscultuurladder van Hudson’. Om deze doelstelling te behalen is er in 2012 een veiligheidscultuurmeting binnen het segment netwerken (DNWB BV en Infra BV) uitgevoerd met de Balance® Monitor (zie figuur 5.5). Deze is gebaseerd op 9 fundamenten die moeten worden beheerst om effectieve risicobeheersing te bewerkstelligen. De resultaten gaven aan dat er in het algemeen sprake is van een berekenende cultuur. Dit was ook de uitkomst van de veiligheidscultuurmeting in 2011. Algemeen is bekend dat een cultuurverandering een langzaam proces is. Om de stap naar een proactieve cultuur te maken is een plan van aanpak opgesteld voor het gehele segment Netwerken. Het plan omvat acties op verschillende onderwerpen en is opgenomen in bijlage 15. 5.3.3 Techniek Het derde hoofdonderdeel van veiligheidsmanagement binnen DNWB betreft ‘Techniek’. Onder techniek verstaat men de Assets ofwel installaties (gasleidingen, gasstations etc.) van DNWB. De kwaliteit en deugdelijkheid ervan spelen een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid. Dit wordt ook wel procesveiligheid genoemd. Bij incidenten die betrekking hebben op de procesveiligheid zal er vrijwel altijd energie of product (vaak gevaarlijke stoffen) uit de procesinstallatie vrijkomen. Dit wordt ook wel loss of containment (LOC) genoemd. De impact van LOC is vaak groot en kan consequenties hebben voor mensen, milieu en/of de procesinstallatie. Om procesongevallen te voorkomen wordt een groot aantal maatregelen op verschillende niveaus genomen.

89


DNWB KCD 2014 - 2020

Vooruitstrevend VGWM is hier onze manier van zaken doen

ïn

In

t

Proactief Leiderschap en waarden op het gebied van veiligheid zijn de motor achter continue verbeteringen

at

m

e

em

n oe

e nd

e eg

rd

ee

m

r fo

Berekenend We hebben systemen om alle gevaren te hanteren

Reactief Veiligheid is belangrijk, we doen er veel aan telkens wanneer we een ongeluk hebben

en

uw

em

en

To

Pathologisch Wat maakt het uit zolang we niet gepakt worden

d

en

o rtr

en

r

ve

or

wo

t an

id

he

ijk

l de

ve

Figuur 5.4 Veiligheidscultuur gebaseerd op het Safety Maturity Model van Hudson

Fundamenten veiligheidscultuur

Balance ® tijdens de dagelijkse werkzaamheden

1. Leiderschap 2. Bronaanpak 3. Gezondheid en welzijn 4. Kwaliteit, kennis en inzicht

DO

Inspanningen

5. Incidentenonderzoek 6. Lerende organisatie

Afhandelen gemelde situaties

7. Partners in activiteiten

Management overleg

RI&E en PvA

8. Continue verbetering Inschatting Restcapaciteit

Audits

Melden gevaarlijke situaties

Werkplek beheersing

Werkplek observatie

Afdeling overleg

Taak Risico Analyse

Werkplek overleg

Werkplek Dialoog

ACT

Figuur 5.5 Balance ® tijdens de dagelijkse werkzaamheden

90

CHECK

PLAN

9. Communicatie en betrokkenheid


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Deze maatregelen hebben betrekking op ontwerp en technische en operationele integriteit. Procesveiligheid en externe veiligheid gaan veelal samen. Met de externe veiligheid wordt de kans aangeduid waarbij personen in de omgeving van een activiteit/proces waar met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. 5.3.3.1 Integriteit van de Installaties Om de kwaliteit en daarmee de procesveiligheid van het gasnetwerk te waarborgen monitort DNWB de prestaties en condities van de Assets voortdurend. Om de prestaties en condities op het gewenste peil te houden, hanteert DNWB een onderhouds- en vervangingsbeleid. In hoofdstuk 4 is het monitoringsproces en Assetbeleid uitvoerig behandeld. Hierbij werd geconcludeerd dat het kwaliteitsniveau van de verschillende Assets goed is. Specifieke maatregelen die voortkomen uit het onderhoudsen vervangingsbeleid en die worden getroffen waarbij de aspecten veiligheid, gezondheid en milieu doorslaggevend waren, zijn: • Het vervangen van grijze gietijzeren leidingen • Het vervangen van asbestcement leidingen • Het vervangen van stalen aansluitleidingen • Het vervangen van behuizingen (zowel elektriciteit als gas) • Het vervangen van veiligheidsbordjes op distributiestations Met integriteit van de installatie bedoelen we het afwezig zijn of beheersen van substandaard netsituaties. Uitgaande van de stelling dat een installatie die aan onze standaarden voldoet een veilige installatie is, is het van belang dat de installatie volgens onze standaarden wordt aangelegd en dat substandaard situaties worden opgespoord en beoordeeld op gevaren voor de omgeving en/of medewerkers die werkzaamheden hieraan moeten verrichten. Voor het aanleggen conform DNWB standaarden valt te denken aan installatienormen voor nieuwe netdelen, maar ook de visuele controles en het afpersen voor ingebruikname en het na ingebruikname controleren door lekzoeken. Ook het doen van exitbeoordelingen van materialen die uit het net komen, verschaft waardevolle informatie over de integriteit en dus de veiligheid van de netten. Exitbeoordelingen van materialen, maar ook

incidenten, meldingen van monteurs, overheden, branche gerelateerde organisaties en/of eigen DNWB medewerkers leveren informatie over mogelijk substandaard netsituaties. Op basis van de verzamelde informatie wordt bepaald welke maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van substandaard netsituaties. Maatregelen ten aanzien van de beheersing van deze situaties kunnen zich uitstrekken van acceptatie in combinatie met het registreren van de specifieke situatie tot en met grootschalige sanering. Hieraan ligt altijd een afweging ten grondslag waarbij de risico’s aan de hand van de risicomatrix of aan de hand van de methodiek van Fine en Kinney beoordeeld en gewogen worden. Een concreet resultaat van een dergelijke beoordeling is bijvoorbeeld de aanpak op het gebied van koper­-diefstal. Van alle in 2010 voorgevallen gasgerelateerde incidenten zijn de directe en indirecte oorzaken ook vanuit een HSEoogpunt beoordeeld. Een HSE-beoordeling gaat vaak dieper dan de directe oorzaken die leiden tot het ontstaan van het incident, maar richt zich meer op de indirecte oorzaken, zonder daarbij op zoek te zijn naar een schuldige partij. Feitelijk richt het onderzoek zich op wat DNWB kan doen om herhaling van een dergelijk of soortgelijk incident te voorkomen. Uit de analyse van de incidenten bleek dat koperdiefstal van gasleidingen vaak onder bepaalde, steeds terugkerende, omstandigheden plaatsvond. Het betrof hier slechts in enkele gevallen een netdeel van DNWB, maar veel vaker was het de huisinstallatie achter de meter. In 80% van de gevallen bleek dit te gaan om sloopprojecten van woningbouwcorporaties, in 20% om leegstaande panden in een afgelegen omgeving. In alle gevallen was er sprake van een ontplofbaar gas/ luchtmengsel in een afgesloten ruimte. In 2011 is met één woningbouwvereniging afgesproken om bij wijze van proef voor het afsluiten van gas en elektriciteit een gezamenlijke projectorganisatie op te zetten met als doel de tijdspanne tussen vertrek van een bewoner en het fysiek afsluiten van de woning te beperken tot één dag. Op basis van de resultaten van deze proef zullen onderdelen structureel worden onder­ gebracht in de bedrijfsvoering. In 2011 is deze HSE-toets integraal opgenomen in de interne OvV-meldingsprocedure. Alle gasgerelateerde incidenten, ook diegene die niet aan de OvV hoeven te worden gemeld, worden door de HSE-medewerker beoordeeld.

91


DNWB KCD 2014 - 2020

Voor de niet-gas-gerelateerde arbeidsveiligheid van de DNWB-medewerkers en overige monteurs die in opdracht van DNWB werkzaamheden aan en in de Assets verrichten, zorgt DNWB dat de middelen die aan de eigen medewerkers, maar ook aan werknemers van derden ter beschikking worden gesteld, voldoen aan de van toepassing zijnde veiligheidseisen en keuringsnormen. Hierbij valt onder andere te denken aan hijsmiddelen, klimmiddelen en vaste gebouwinstallaties.

5.4 Conclusie veiligheid

Foto 5.5. Gekeurde en gekalibreerde gasdetectieapparatuur

5.3.3.2 Veilige arbeidsmiddelen Bij het werken in of aan gasinstallatiedelen moet de kans op ontsteking van het gas met als gevolg brand en/of explosie vermeden worden. Naast de veiligwerkprocedures (VWI’s) die ervoor moeten zorgen dat er in hoofdzaak gasloos gewerkt wordt, worden er eisen gesteld aan de explosieveiligheid van de arbeidsmiddelen en de ruimten waarin de gasvoerende installaties zijn ondergebracht. Feitelijk komt het erop neer dat DNWB in eerste instantie tracht te voorkomen dat explosieve en/of brandbare mengsels ontstaan en als deze omstandigheden in een uitzonderingssituatie toch ontstaan de arbeidsmiddelen niet tot een ontsteking van het mengsel kunnen leiden. Om te bereiken dat medewerkers op tijd gealarmeerd worden en een gasmengsel niet tot ontbranding komt, beschikken alle medewerkers die in een omgeving komen waar zich mogelijk een gas/ luchtmengsel bevindt over jaarlijks gekeurde en gekalibreerde gasdetectieapparatuur. Odeurisatie van het gas zorgt er mede voor dat medewerkers en ook gebruikers in een vroeg stadium de aanwezigheid van gas in een ruimte kunnen onderkennen en onze gasgerelateerde Assets zijn allemaal conform de ATEX richtlijnen ontdaan van ontstekingsbronnen.

92

De algemene conclusie die kan worden getrokken is dat DNWB veel aandacht besteedt aan het borgen van de veiligheid voor mens en omgeving. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de drie hoofdcomponenten van veiligheidsmanagement te weten; Organisatie, Techniek en Mensen. Door veiligheidsdoelstellingen binnen deze drie hoofdcomponenten te definiëren, te monitoren en indien noodzakelijk bij te sturen borgt DNWB zowel de arbeids- als procesveiligheid op een structurele wijze. Kijkend naar de arbeidsveiligheid, hebben er zich In 2012 geen ongevallen bij DNWB voorgedaan. Bij de Service Provider zijn een zevental incidenten opge­treden met klein letsel tot gevolg maar zonder ziekteverzuim. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de arbeidsveiligheid hoog is. Het huidige kwaliteitsniveau van de verschillende Assets en daarmee ook de procesveiligheid is goed te noemen. Dit blijkt ook uit de score van de Veiligheidsindicator 2012. De veiligheidsindicator is een maat voor de veiligheid van een gasdistributienet waarbij DNWB het best scoort van Nederland. Daarnaast is in het rapport “Het niveau van veiligheid in gasdistributienetwerken” (SEO, 2012) gekeken naar het persoonlijk risico in gasdistributienetten. Hieruit blijkt dat het persoonlijk risico in gasdistributienetten in Nederland lager is dan de norm van 1x10-6 die veelal in benchmarksectoren gehanteerd wordt. Dit geldt zowel voor de hoofdleidingen als de aansluitleidingen. DNWB heeft echter de ambitie om het veiligheidsniveau nog verder te verhogen. Om dit te bereiken zullen verschillende iniatieven worden ontplooid waaronder het veilig­ heidscultuurprogramma, het verder ontwikkelen van prestatie-indicatoren voor procesveiligheid en het verder reduceren van graaf­­schade.


Hoofdstuk 5 Veiligheid Gas

Notities

93


6


Hoofdstuk 6 Capaciteit

Capaciteit 6.1 Inleiding Eén van de fundamentele taken van een netbeheerder is het faciliteren van de energiemarkt. Dat betekent het met elkaar in verbinding brengen van vragers en aanbieders, zodat de door hen gewenste energietransporten dagelijks ongestoord kunnen plaatsvinden. Een betrouwbaar transportnet met voldoende capaciteit is hiervoor essentieel. DELTA Netwerkbedrijf B.V. (DNWB) zorgt ervoor dat door een adequate capaciteitsraming en -planning in die behoefte kan worden voorzien, zowel voor vandaag als voor morgen als voor de langere termijn.

Conform de ‘Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas’ (‘de Regeling’) beperkt dit hoofdstuk zich tot een beschrijving van de capaciteitsraming van netten van 200 mbar en hoger. Voor DNWB komt dit neer op een capaciteits­ raming van het 4 en 8 bar hogedruktransportnet en het >16 bar extra hogedruktransportnet. Voor de raming van de capaciteitsbehoefte gaat DNWB gestructureerd te werk volgens de procedure ‘Opstellen Capaciteitsplan’. In de volgende paragrafen wordt nader op de resultaten van de gevolgde procedure ingegaan.

6.2 Transportnet DNWB is netbeheerder van twee soorten transportnetten. Het eerste net is het extra hogedruktransportnet (EHD). Dat wordt bedreven op een druk hoger dan 16 bar. Zebra Gasnetwerk B.V. treedt hiervoor op als serviceprovider. Het tweede net is het hogedruktransportnet (HD). Dat wordt bedreven op een druk tussen 200 mbar en 16 bar. 6.2.1 EHD-transportnet De geografische ligging van het EHD-net van DNWB is afgebeeld in bijlage 14a. De ontwerpdruk van dit transport­net is hoger dan 16 bar. Er vindt op twee plaatsen invoeding plaats vanuit het gastransportnetwerk van Zebra Gasnetwerk B.V.: • Westdorpe • Woensdrecht (Zeelandpoort)

Het EHD-transportnet bestaat uit een tweetal subhoofd transportleidingen. De transportleiding Cerestar en de transportleiding Midden-Zeeland en de met deze transport­ leidingen verbonden aftakleidingen. Het DNWB netwerk bestaat uit twee solitaire leidingen. Op het EHD-transportnet is een klein aantal voornamelijk grote tot zeer grote verbruikers aangesloten. Het verbruik is vrij constant gedurende de loop van het jaar. Dit vanwege de geringe temperatuurafhankelijkheid van de aangesloten bedrijfsprocessen (veelal elektriciteitsopwekking). De invoeding van Zebra Gasnetwerk B.V. is gedurende het gehele jaar nagenoeg constant. Het maximale verbruik in Zeeland was in het jaar 2012 circa 50.000 m3(n:35,17)/uur. De totale contractcapaciteit bedraagt circa 90.200 m3 (n:35,17)/uur. In verband met de regulering wordt altijd teruggerekend naar m3(n:35,17)/uur hoeveelheden. Verder zijn er zogeheten gasontvangstations (GOS-sen) gelegen bij afnemers, welke in veel gevallen gecombineerd zijn als afleverstation: • Gasontvangstation Sas van Gent • Gasontvangstation Rilland (Bathpolder) • Gasontvangstation Kruiningen • Gasontvangstation Kapelle (Willem Annapolder) • Gasontvangstation Sloe Achter deze ontvangstations liggen gastransportnetten, bestaande uit slechts één leiding met een druk ≤16 bar. Alleen in de twee tuinbouwgebieden Bathpolder en

95


DNWB KCD 2014 - 2020

Willem Annapolder is sprake van meerdere leidingen met een druk ≤16 bar. De transportcapaciteit van het EHD-gastransportnet (> 16 bar) is bepaald met behulp van landelijk gebruikelijke ontwerprichtlijnen. De capaciteit is onder meer bepaald aan de hand van de gegarandeerde druk door de Belgische gasnetbeheerder Fluxys bij levering aan Zebra Gasnetwerk B.V. in Sas van Gent, de drukgarantie op elk deel van de leiding en de afgenomen hoeveelheden gas per locatie. De belasting van dit transportnet wordt actief gestuurd door de wijze van bedrijfsvoering. Deze bedrijfsvoering van het net vindt plaats in het centraal bedrijfsvoeringcentrum van Zebra Gasnetwerk B.V., 24 uur per dag, zeven dagen per week. In dit bedrijfsvoeringcentrum wordt de invoeding van het transportnet continu geregeld. De invoeding van het transportnet staat in principe los van de actuele vraag van de op het net aangesloten afnemers. De actuele vraag naar aardgas is vanzelf­ sprekend een belangrijke parameter in het bepalen van de invoeding, maar om bedrijfsmatige redenen kan een groter of kleiner volume worden toegevoerd aan het net. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de buffercapaciteit van het netwerk (de zogeheten line-pack). 6.2.2 Hogedruktransportnetten De geografische ligging van de 8 en 4 bar hogedruk (HD) transportnetten van DNWB zijn afgebeeld in bijlage 14b. Er vindt op 22 plaatsen invoeding plaats vanuit het landelijke hoofdtransportsysteem van Gas Transport Services B.V. (GTS), namelijk via: • Negen gasontvangstations in de regio Zeeuws Vlaanderen • Vijf gasontvangstations in de regio Walcheren • Vijf gasontvangstations in de regio Noord- en Zuid Beveland • Drie gasontvangstations in de regio Tholen, Sint Philipsland en Schouwen-Duiveland In het jaar 2013 is in de regio Walcheren een 8 bar binnen­installatie achter een industrieel afleverstation van GTS overgenomen. Dit industriële afleverstation is als nieuw gasontvangstation aan het HD-net van DNWB toegevoegd.

96

De gasontvangstations vormen de voedingspunten van de Zeeuwse regionale hogedruk (HD) gastransportnetten. Jaarlijks vindt er overleg plaats tussen vertegenwoordigers van GTS en DNWB over de capaciteiten van elk individueel gasontvangstation. In de zogenoemde gasoverslagstations wordt gas vanuit de 8 bar HD-leidingen overgeslagen in de 4 bar HD-leidingen. In Zeeland zijn 24 van zulke gasoverslagstations opgesteld. De totale lengte van alle 8 en 4 bar leidingen samen bedraagt 885 kilometer. Via het 8 en 4 bar leidingennet wordt het gas getransporteerd naar 373 districtregelstations en 161 hogedrukhuisaansluitingen. Daarnaast vindt directe levering plaats aan 146 hogedrukafleveringsstations. In de districtregelstations en de hogedrukhuisaansluitingen wordt de gasdruk gereduceerd naar 100 of 30 mbar. De HD-transportnetten van DNWB voldoen aan de normen van veiligheid en betrouwbaarheid inclusief alle belangrijke apparatuur in de gasstations is conform de vigerende regelgeving uitgevoerd. De in de gasstations geinstalleerde beveiligingsapparatuur zorgt ervoor dat de druk in de achterliggende netten niet ontoelaatbaar hoog kan oplopen als er onverhoopt een storing optreedt. Ook zorgt deze apparatuur ervoor dat bij storingen defecte componenten automatisch uit bedrijf worden genomen. Dit wordt gevolgd door automatische in bedrijf name van reservecomponenten. Door het consequent uitvoeren van preventief en diagnostisch onderhoud wordt de kans op storingen geminimaliseerd. In 2013 is gestart met een proef waarbij in een deel van het HD-net volumestromen en drukken real-time gevolgd kunnen worden. DNWB onderzoekt in deze proef de toepasbaarheid en het nut van op afstand uitleesbare metingen in gasstations door onder meer: • Het verkrijgen van meer inzicht (uitgebreider dan nu beschikbaar en gedurende het hele jaar) in het gasdistri­ butienet voor wat betreft druk en volumestromen om zodoende de theoretische modellen die Asset Management maakt nog beter te kunnen toetsen aan de praktijk. • Te toetsen in de praktijk of het hebben van een realtime inzicht in het dynamisch gedrag (druk, volumestromen) van het gasnet bij storingssituaties van waarde kan zijn.


Hoofdstuk 6 Capaciteit

Figuur 6.1 Pilotgebied voor real-time monitoring van het HD-gasnet

Bijvoorbeeld door sneller inzicht te krijgen wat er aan de hand is. Mogelijk al voordat een probleem zich voordoet en dus sneller mogelijke storingen op te kunnen lossen. • Nu ervaring op te doen met dynamisch (stroming)gedrag in een gasnet in het kader van de mogelijke opkomst van invoeding van andere gassoorten (zoals waterstof en groen gas). De proef wordt uitgevoerd op Walcheren en een klein gebied op Noord-Beveland. Binnen dit gebied heeft AM een aantal strategische locaties bepaald die opgenomen worden in het pilotproject:

• 5 x GOS, Middelburg, St Laurens, Oost Souburg, Vlissingen en Aagtekerke • 3 x OS, van Raaltestraat Vlissingen, Veerseweg Veere en Campvlietweg Geersdijk • 1 x DRS, Schoolstraat Vrouwenpolder • 4 x AS (klantafleverstations) De invoeding van GTS fluctueert aanzienlijk gedurende het verloop van het jaar. In winterperioden is er sprake van veel verbruik, in zomerperioden van weinig verbruik. Een en ander heeft tot gevolg dat er sprake is van een geringe bedrijfstijd. Het maximale verbruik in Zeeland is sterk afhankelijk van

97


DNWB KCD 2014 - 2020

seizoensinvloeden (zachte of strenge wintercondities). Voor de capaciteitsberekeningen wordt uitgegaan van wintercondities waarbij de gemiddelde temperatuur per etmaal -12°C bedraagt. Geëxtrapoleerd naar deze wintercondities zou het maximale verbruik in het voorzieningsgebied van DNWB in het jaar 2012 circa 298.000 Nm3 per uur zijn geweest.

• Het rapport ‘Net voor de toekomst’, februari 2011, Netbeheer Nederland • ‘SER Energieakkoord voor duurzame groei’ (hierna: Energieakkoord) • ‘Actieplan Duurzame Energievoorziening’, versie september 2013, Netbeheer Nederland • De resultaten van het ‘Primos-model’ m.b.t. woningvoorraden voor de jaren 2012 – 2030

6.3 Prognose capaciteitsbehoefte 6.3.1 Capaciteitsbehoefte korte termijn 6.3.1.1 Inventarisatie capaciteitsbehoefte bestaande klanten Bij alle aansluitingen groter dan 1.000.000 Nm3 per jaar is begin 2013 door het invullen van formulieren geïnventariseerd wat de verwachtingen per aansluiting zijn ten aanzien van verbruik in de komende tien jaar. De resultaten van deze inventarisatieronde zijn gebruikt bij het opstellen van de hierna volgende prognoses. Daar waar geen terugkoppeling is ontvangen, heeft DNWB zelf prognoses opgesteld van het toekomstige gasverbruik. 6.3.1.2 Inventarisatie toekomstige klanten Op aangeven van o.a. gemeenten worden de mogelijke uitbreidingsplannen in de raming van de capaciteits­behoefte meegenomen. Voor het bepalen van de totale capaciteitsbehoefte worden de volgende kengetallen gehanteerd: • Voor bedrijventerreinen 50 m3/ha • Voor woningbouw 1,2 m3/uur per aansluiting 6.3.1.3 Afstemming met andere netbeheerders Overleg met Zebra Gasnetwerk B.V. vindt periodiek plaats. Ieder voorjaar ontvangt DNWB de uitvraag van GTS. Deze uitvraag gaat over het vaststellen van het aantal aan­ sluitingen in de voorzieningsgebieden per GOS per 1 januari van het betreffende jaar en voor de daarop volgende twee jaar aangevuld met de bekende (uitbreidings-)plannen van gemeenten en derden. Eventuele grote tussentijdse wijzigingen worden rechtstreeks aan GTS gemeld. 6.3.2 Capaciteitsbehoefte langere termijn Voor de langere termijn wordt rekening gehouden met voorziene ontwikkelingen, zoals onder andere vermeld in:

98

Tevens wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld invoeding van groen gas. 6.3.2.1 Verkenning maatschappelijke en technologische ontwikkelingen De belangrijkste maatschappelijke/technologische ontwikkeling is de energietransitie, dat wil zeggen de overgang van de huidige energievoorziening op basis van voornamelijk fossiele brandstoffen naar een energievoorziening op basis van hernieuwbare/duurzame bronnen. In september 2013 is het ‘Energieakkoord’ ondertekend. Dit akkoord zet nadrukkelijk in op energiebesparing, groei van het gebruik van duurzame bronnen als wind, zon en biomassa en ook op efficiënt gebruik van energie. Het akkoord kent tien pijlers. De invulling van deze pijlers zal gaandeweg tot een energietransitie leiden door substitutie van fossiele energiebronnen door hernieuwbare energieopwekking met vaak elektriciteit als energiedrager. Hierin speelt de netbeheerder een belangrijke rol als ondersteuner van dit proces. Gas zal echter ook de komende decennia in Nederland onmisbaar blijven in de energiemix, ondanks de krachtige impuls die via het ‘Energieakkoord’ wordt gegeven om een grote verduurzaming te bereiken. Gas is als fossiele brandstof nog steeds goedkoop om te produceren en te transporteren en gas is noodzakelijk voor een betrouwbare energievoorziening omdat het schommelingen in de opwekking van duurzame energie opvangt. Een significant aandeel van de gebruikte energie in Nederland komt van aardgas. De Nederlandse gasreserves nemen af. Er is echter wereldwijd genoeg aardgas om nog vele decennia op het huidige niveau te blijven produceren. Bovendien worden wereldwijd nieuwe bronnen ontwikkeld om op andere


Hoofdstuk 6 Capaciteit

manieren aan gas te komen, bijvoorbeeld groen gas uit biomassa en schaliegas uit harde kleisteenachtige lagen. De samenstelling van het gas zal hierdoor geleidelijk veranderen. De verwachting is dat Nederland rond 2025 minder gas produceert dan het zelf verbruikt en meer gas zal moeten importeren. De reductie van productie uit het Groninger veld zal vanaf 2020 ingezet worden en zal leiden tot een geleidelijke omzetting van laagcalorisch gas (L-gas) uit het Groninger veld naar geïmporteerd gas met een hogere calorische waarde (H-gas) in de jaren er na. DNWB werkt met de andere netbeheerders en stakehol­ders samen om aan de energietransitie invulling te geven, onder andere met behulp van het ‘Actieplan Duurzame Energievoorziening’ van Netbeheer Nederland. Het streven is dat de energievoorziening (Gas, Warmte, Koude, Elektriciteit) veel meer geïntegreerd zal worden. Hierbij helpt gas mee om hernieuwbare energie in te passen in onze energievoorziening. Het vangt schommelingen op in het energieaanbod van (duurzame) bronnen als wind en zon. Elektriciteitsproductie door wind en zon kent pieken en dalen. Gas kan gemakkelijk worden opgeslagen en vervolgens snel op afroep weer beschikbaar worden gemaakt. Hiervoor zijn twee richtingen mogelijk: 1. Gas-to-Power: Aardgascentrales zorgen voor flexibiliteit en zekerheid in de energievoorziening en zijn bij uitstek geschikt om de pieken en dalen in het elektriciteitsaan­bod op te vangen. Gas is de schoonste fossiele brandstof. Een gascentrale stoot veel minder CO2 uit dan een kolencentrale. 2. Power-to-Gas: In de toekomst, als het aandeel duurzame energie verder is toegenomen, kunnen overschotten elektriciteit in gasvorm worden omgezet zodat het kan worden opgeslagen of kan worden opgenomen in het gasnetwerk. DNWB onderzoekt op dit moment samen met chemische industrieën en onderzoeksinstituten of Power-to-Gas een haalbare optie is. Zoals hierboven is aangegeven, is de verwachting dat de komende decennia het gas meer zal vergroenen omdat

biologisch restmateriaal niet meer wordt gezien als afval, maar als grondstof om er biogas van te maken. Nadat biogas is opgewerkt tot aardgaskwaliteit spreken we van groen gas. Dit gas kan bijgemengd worden in de bestaande netten. De impact die groen gas heeft in het gebied van DNWB wordt voor de komende jaren ingeschat als gering. In paragraaf 6.3.2.3. wordt dit nader toegelicht. Twee andere ontwikkelingen die ook een rol in spelen zijn: - Decentrale energieopwekking: Deze opwekking heeft als voordeel dat het direct bij de eindverbruiker plaatsvindt, bijvoorbeeld door zonnepanelen op daken maar ook door HRe-ketels, waarmee zeer efficiënt thuis elektriciteit en warmte uit gas gemaakt kan worden. Sinds eind 2010 zijn HRe-ketels voor de consumentenmarkt verkrijgbaar. De aanschafprijs is echter zo hoog dat deze nog lang niet concurrerend is met een reguliere Hr-ketel. De verwachting is dat de HRe-ketel de komende jaren technisch verder zal worden ontwikkeld en dat de prijzen zullen dalen. De vervangingsmarkt van de conventionele ketels zal vervolgens leidend zijn voor het tempo waarin de HRe-ketel toegepast zal worden. Dit zal zeer geleidelijk en geografisch gespreid gaan plaatsvinden, waardoor het effect op de netten in eerste instantie zeer beperkt zal zijn. - Warmtepompen: Dit is een elektrisch aangedreven verwarmingssysteem dat warmte onttrekt aan de omgeving. Het is een vervanger van energiebesparing en ook een verandering van energiedrager, namelijk elektriciteit in plaats van gas. Voorbeeld van warmtepompen in het DNWB gebied is de wijk Over-Zuid in Goes. Daar zijn circa 300 warmtepompen in de woningen geplaatst. Verder zullen in de wijken Mannee en Goes-West ook warmte­ pompen worden toegepast. Van een grote opmars van warmtepompen is vooralsnog geen sprake. Voor de huidige netconfiguratie van DNWB heeft deze ontwikke­ling de komende jaren nog weinig consequenties. 6.3.2.2 Resultaten van het Primos-model Van alle aansluitingen op het net van DNWB is 99,6% kleinverbruiker. Een belangrijke graadmeter voor het verbruik op langere termijn zijn de ontwikkelingen op het gebied van woningvoorraden. Primos is een model dat bij vele organisaties en diverse overheden wordt gebruikt om beleid te kunnen bepalen op het gebied van o.a. volkshuisvesting en ruimtelijke planning.

99


DNWB KCD 2014 - 2020

DNWB gebruikt het onderdeel m.b.t. woningvoorraden om een indicatie te krijgen over groei- en krimpregio’s binnen haar voorzieningsgebied en daarmee een vertaalslag te maken voor het toekomstig verbruik. 6.3.2.3 Groen Gas Invoeding van groen gas in het aardgasdistributienet is een van de activiteiten waarmee DNWB invulling geeft aan de ontwikkelingen zoals geschetst in paragraaf 2.3. De ambitie is om duurzaam opgewekt gas tot een volwaardig onderdeel van de Nederlandse energievoorziening te maken. De landelijke trend dat het financieel steeds moeilijker wordt een project op te zetten voor invoeding van groen gas is ook bij DNWB zichtbaar. Van de twee kansrijke projecten voor invoeding die zowel over SDE+ subsidie als de benodigde vergunningen beschikken, heeft één medegedeeld dat het project om financiële redenen niet door gaat. Met de ander is het laatste jaar alleen nog informeel contact geweest. Ook daar lijkt de financiële kant de bottleneck te zijn. Sinds het verschijnen van het laatste KCD is geen enkel nieuw verzoek ontvangen om informatie te verstrekken over de mogelijkheid om groen gas in te voeden. Aangezien een aanvraag voor SDE+ subsidie gekoppeld is aan vooroverleg met het RNB op wiens gasnet men wil gaan invoeden, concludeert DNWB dat de kans klein is dat er het komende jaar groen gas wordt ingevoed op de netten in beheer bij DNWB. Deze trend lijkt zich ook af te tekenen in de aanvragen voor SDE + subsidie. Het aantal aanvragen voor hernieuwbaar gas is traag op gang gekomen en laag in verhouding met de andere categorieën. De ontwikkeling van kleinschalige invoeding < 40 m3/uur is nog niet zover dat dit financieel haalbaar is. Kleinschalige invoeding zal om de kosten van comprimeren te voorkomen bij voorkeur plaatsvinden op de gasdistributienetten met 30 en 100 mbar. Invoeding op 30 en 100 mbar netten vraagt een andere benadering dan invoeding op 4 en 8 bar gasnetten. Om invoeders en RNB’s meer duidelijkheid te geven over de rechten en plichten zijn via Netbeheer Nederland code­ wijzigingen ingediend zodat invoeding landelijk wordt gestandaardiseerd . De verwerking van deze codewijzigingen

100

is voorlopig stopgezet omdat er een ministeriele regeling komt waarin invoeding van groen gas wordt geregeld. In het ‘Energieakkoord’ is wel sprake van verbeterde financieringsmogelijkheden voor hernieuwbare energie. Dit moet nog wel worden uitgewerkt en geautoriseerd door de o.a. de rijksoverheid. DNWB verwacht gezien het geringe aantal aanvragen in het verleden geen grootschalige invoedingsprojecten. Eventuele nieuwe aanvragen zullen worden beoordeeld met de kennis volgens de laatste stand van zaken (incl. landelijke ervaringen) met invoeding van groen gas. Bij DNWB zijn binnen zijn voorzieningsgebied op dit moment geen concrete initiatieven meer waarvan verwacht wordt dat deze binnen de termijn van dit KCD leiden tot invoeding van groen gas. De effecten van overheidsbeleid, subsidies, financieringsprogramma’s en verbeterde technieken worden gemonitord, zodat nieuwe of hernieuwde initiatieven tijdig kunnen worden ingepast. 6.3.3 Scenarioanalyse en scenariokeuze capaciteitsbehoefte 6.3.3.1 EHD-net Er zijn momenteel geen plannen bekend om nieuwe afnemers op het extra hogedruk (EHD) transportnet aan te sluiten. Uit de retour gestuurde formulieren zijn geen opvallende wijzigingen voor wat betreft de capaciteitsvraag af te leiden. De contracten voor WKK’s (Warmte Kracht Koppeling) van DELTA Energy lopen de komende jaren af en op dit moment is nog onduidelijk wat er met dit capaciteitsbeslag gaat gebeuren. WKK’s zijn momenteel namelijk weinig rendabel door de huidige marktomstandigheden (overcapaciteit van opwekking en lage of zelfs negatieve spark-spread). In het recent overeengekomen ‘Energieakkoord’ voor een duurzame energievoorziening zijn diverse maatregelen aangekondigd die WKK’s mogelijk weer rendabeler maken. Vooralsnog wordt er daarom van uitgegaan dat de capaciteitsvraag voor de huidige WKK’s gelijk blijft. Aangezien er ook in de afgelopen jaren nagenoeg geen wijzigingen zijn geweest in de contractcapaciteiten van de afnemers en ook voor de toekomst geen grote wijzigingen zijn voorzien, is besloten voor de prognoses voor het EHD-net de bestaande capaciteitsvraag te continueren.


Uitvalduur MS+LS-net (min./jaar)

Hoofdstuk 6 Capaciteit

100

Maximum belasting 80

60

40

20

0 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Figuur 6.2 Prognose van het maximale verbruik op het EHD-transportnet in Zeeland

Jaar

Uitvalduur MS+LS-net (min./jaar)

Van de maximaal gevraagde hoeveelheid transportcapaciteit wordt daarom verondersteld dat die in de periode 2013 t/m 2023 constant blijft. Figuur 6.2 toont de prognose van het maximale, gezamenlijke verbruik van alle op het EHDtransportnet aangesloten afnemers. Het gesommeerde verbruik is gelijk aan 90.200 Nm3/uur. Verdere details met betrekking tot de prognoses van het verbruik zijn weergegeven in de bijlage 16.

6.3.3.2 HD-net De afgelopen jaren is het gasverbruik min of meer constant gebleven gebaseerd op prognoses voor het maximum uurverbruik bij een gemiddelde temperatuur per etmaal van -12째C (zie figuur 6,5). Het Primos-model geeft voor het voorzieningsgebied van DNWB het volgende beeld van groei en krimp op het gebied van woningvoorraden (zie figuur 6.4).

Ritthem

350

Zonnemaire

300

Ritthem Zonnemaire Tholen Scherpenisse Rilland Kruiningen Kapelle Goes Vlissingen Sint Laurens Oost-Souburg

Middelburg

TholenAagtekerke

250

IJzendijke

Terneuzen Scherpenisse

200

Ter Hole Sint Jansteen Schoondijke Sas van Gent Oostburg Hoek Axel

Rilland

150

Kruiningen

100

Kapelle Goes

50

0

01-01-07

01-01-08

01-01-09

01-01-10

01-01-11

01-01-12

01-01-13

Jaar

Figuur 6.3 Maximaal uurverbruik van de HD-transportnetten in Zeeland gebaseerd op -12째 C

Vlissingen

Sint Laurens Oost-Souburg

101


DNWB KCD 2014 - 2020

Op basis van resultaten uit het Primos-model is voor de langere termijn een vertaalslag gemaakt naar GOS voorzieningsgebieden (zie figuur 6.5). Voor heel Zeeland wordt tot 2030 een groei van ca. 5% verwacht. Lokaal kan een sterkere groei optreden of is er sprake van krimp. Op basis van de inventarisaties voor de korte termijn is geen substantiÍle wijziging in het verbruik te verwachten. Voor het prognosticeren van de ontwikkeling van het verbruik op het HD-net voor de komende drie tot tien jaar zijn een aantal scenario’s mogelijk:

1. Verwacht verbruik over tien jaar is lager of gelijk aan het huidig verbruik 2. Verwacht verbruik over tien jaar is hoger dan het huidig verbruik, waarbij gerekend wordt met jaarlijks 0,5% groei in het gehele voorzieningsgebied 3. Verwacht verbruik over tien jaar is iets hoger dan het huidig verbruik, waarbij de woningvoorraad prognose van het Primos-model (niveau postcodecijfer gebied) uitgangspunt is. Dit resulteert in een groei van 0,3% per jaar over heel het voorzieningsgebied

Figuur 6.4 Woningvoorraad prognose (Bron: Prognoses, ABF Research B.V., Delft)

Groei- en krimpgebieden Periode 2012 - 2030 Krimp meer dan 200 Krimp tussen 10 en 200 Stabiel Groei tussen 10 en 200 Groei tussen 200 en 500 Groei meer dan 500

102


Hoofdstuk 6 Capaciteit

Percentage

Gekozen is voor scenario 1. Het verwachte verbruik over tien is lager of gelijk aan het huidig verbruik. Het Primos model toont een verwachte woningvoorraad die iets hoger is dan de huidige, namelijk een groei van circa 0,3% per jaar. De verwachting voor het gasgebruik is dat deze geprognotiseerde groei gecompenseerd zal worden, enerzijds door het effect van nieuwe ontwikkelingen zoals beschreven in 6.3.2.1 en anderzijds door verdere energiebesparing in de bebouwde omgeving zoals is opgenomen in het ‘Energieakkoord’.

Energiebesparing in de bebouwde omgeving heeft voornamelijk betrekking op ruimteverwarming en warmwatervoorziening. In de bestaande bebouwing is de verwachting dat de het gasverbruik langzaam zal afnemen door de stimulerende maatregelen van het ‘Energieakkoord’, zoals voorlichting en bewustwording, ontzorging en financieringsondersteuning. Nieuwbouw zal steeds strengere eisen opgelegd krijgen met betrekking tot klimaatneutraliteit. Dit laatste wordt onder andere bereikt door decentrale/lokale energieopwekking en substitutie van gasgestookte verwarming door andere technieken zoals beschreven in 6.3.2.1.

115,0

Aagtekerke Axel Goes Hoek IJzendijke Kapelle Kruiningen Middelburg Oostburg Rilland Sas van Gent Scherpenisse Schoondijke Souburg Sint Jansteen Sint Laurens Terhole Terneuzen Tholen Vlissingen Zonnemaire

112,5

110,0

107,5

105,0

102,5

100,0

97,5

95,0

2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

Jaar

Figuur 6.5 Woningvoorraad prognose per GOS voorzieningsgebied

103


1.000 Nm3/uur

DNWB KCD 2014 - 2020

315

Maximum belasting

310

305

300

295

290 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Jaar

In het gekozen scenario wordt rekening gehouden met momenteel te voorziene uitbreidingen waarbij het verbruik fysiek wordt geleverd door de bestaande gasontvangstations in de provincie Zeeland. Deze aanpak is bij het opstellen van de prognoses voor de komende 10 jaar inclusief een tweejaarlijkse bijstelling de afgelopen jaren toereikend gebleken. Figuur 6.6 toont de prognoses van het maximale, gezamenlijke verbruik van alle op de hogedruktransportnetten aangesloten verbruikers. Verdere details met betrekking tot de prognoses van het verbruik zijn weergegeven in de bijlage 16.

6.4 Identificatie capaciteitsknelpunten 6.4.1 Criteria capaciteitsknelpunten Om de benodigde transportcapaciteit te bepalen, is het noodzakelijk om bij de simulatie van de HD-transportnetten de maximale verwachting van de gasafzet in de berekeningen te betrekken. Om op een zorgvuldige manier om te gaan met onzekerheden in de behoefte aan transportcapaciteit is gerekend met de meest extreme situatie. Dat wil zeggen met de bedrijfstoe­stand met een geëxtrapoleerde gasvraag bij een gemiddelde temperatuur per etmaal van -12°C in Vlissingen. Deze bedrijfstoestand is meteen de meest knellende situatie.

104

Figuur 6.6 Prognose van de maximale belasting van de HD transportnetten in Zeeland

Voor procesverbruik wordt echter een andere benadering gehanteerd, namelijk dat in dit soort gevallen wordt uit­gegaan van contractwaarden in plaats van geëxtrapoleerde waarden. Er zijn twee criteria opgesteld die de randvoorwaarden vormen waaraan de HD-netten worden getoetst voor de toestand bij een gemiddelde temperatuur per etmaal van -12°C: • De druk in de 8 en 4 bar HD-transportnetten bij de zogeheten districtregelstations en afleveringsstations mag niet dalen beneden de 2 bar • De druk in de 8 bar HD-transportnetten bij de zogeheten gasoverslagstations mag niet dalen beneden de 6 bar Deze criteria gelden voor alle bedrijfstoestanden, dus ongeacht een eventuele storing in een naburig bedrijfsmiddel. Daar waar niet meer aan deze criteria wordt voldaan, is sprake van een capaciteitsknelpunt. In afwijking van het voorgaand KCD is de minimale voordruk bij districtregelstations, afleverings-stations en HHAS-sen verhoogd van 1,5 naar 2 bar. Reden voor deze verhoging is dat uit de TAO-inspecties is gebleken dat voor het aanspreken van de veiligheidsafsluiter een voordruk van 1,5 bar ontoereikend zou kunnen zijn. Daarom is uit veiligheidsoverwegingen besloten de minimale voordruk naar 2 bar te verhogen.


Hoofdstuk 6 Capaciteit

Locatie

Capaciteitsknelpunt

Oorzaak

Oost Souburg

Tekort aan capaciteit in bestaande DRS-sen

Ontwikkeling woningbouw

Terneuzen

Nieuwbouw van een districtregelstation Othene 2

Uitbreiding woningbouw

Tekort aan transportcapaciteit in het 4 bar transportnet

Ontwikkeling van een bedrijventerrein en uitbreiding recreatie

Kamperland

Jaar

Locatie

Oplossing

2015

Oost Souburg

Aanleg van circa 1,1 km 8 bar HD-transportleiding en plaatsing nieuw DRS ten behoeve van nieuwbouw en verbetering netsituatie Oost Souburg

2016

Terneuzen

Nieuwbouw van een districtregelstation Othene 2

2017

Kamperland

Aanleg van circa 1,5 km 4 bar HD-transportleiding ten behoeve van uitbreidingen bedrijventerrein en recreatie op de kop van Noord-Beveland

6.4.2 Capaciteitsknelpunten Op een tiental jaarlijks vastgestelde locaties worden in de wintermaanden drukloggers geplaatst. Deze drukloggers staan zowel in het hoge- als het lagedruknet. Aan de hand van deze drukmetingen worden de leidingnetmodellen getoetst aan de praktijk. In de getoetste leidingnetmodellen worden de prognoses voor uitbreidingen opgenomen. Voor eventuele daaruit voortvloeiende capaciteitsknelpunten worden maatregelen opgesteld die in het investeringsplan worden opgenomen. Voor de toekomst zijn op basis van scenario 1, slechts een zeer gering aantal knelpunten gesignaleerd. Deze zijn te zien in tabel 6.1. Op basis van bedrijfszekerheidsberekeningen is besloten om zowel op Walcheren als de Bevelanden de komende jaren een tiental DRS-sen te vervangen. Dit heeft geen consequenties voor het HD-net.

Tabel 6.1 Overzicht van toekomstige gesignaleerde capaciteits­ knelpunten

Tabel 6.2 Overzicht van beoogde oplossingen voor de capaciteitsknelpunten

6.5 Maatregelen Deze paragraaf gaat nader in op de vraag op welke manier DNWB maatregelen treft om de hiervoor gesignaleerde capaciteitsknelpunten op te lossen. Tabel 6.2 toont in één overzicht de beoogde oplossingen voor de toekomstige capaciteitsknelpunten. Hierbij wordt opgemerkt dat de beoogde oplossingsrichtingen gebaseerd zijn op geprognosticeerde groeicijfers van het gasverbruik. Er is echter sprake van onzekerheid in deze groeicijfers. De mate van onzekerheid is sterk afhankelijk van het tijdstip waarop het knelpunt wordt gesignaleerd. Hoe later dit tijd­stip, hoe groter de onzekerheid. Dit vormt de belangrijkste reden dat niet alle beoogde oplossingen één-op-één in het investeringsplan zijn verwerkt. Vooral voor de latere jaren is dit het geval.

105


DNWB KCD 2014 - 2020

Het jaarlijkse investeringsplan komt tot stand door de hiervoor genoemde oplossingen en de daaruit voortvloeiende activiteiten te bundelen. Een samenvatting van het investeringsplan en het hiervoor gereserveerde budget is opgenomen in bijlage 3. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitbreidingsinvesteringen enerzijds en vervangingsinvesteringen anderzijds.

106

6.6 Vergelijking met het voorgaande KCD In tabel 6.3 zijn alle elementen, zoals aangegeven in het format opgesteld door de ’Klankbordgroep KCD 2013 Regionale Netbeheerders, verwerkt.


Hoofdstuk 6 Capaciteit

Jaar

Locatie

Oplossing

2013

Oost Souburg

- Aanleg van circa 1,1 km 8 bar HD-transportleiding en plaatsing nieuw DRS ten behoeve van nieuwbouw en verbetering netsituatie Oost Souburg - Door vertraging van de gemeentelijke werkzaamheden is de plaatsing van dit station twee jaar opgeschoven (zie tabel 6.2)

2013

Kamperland

- Aanleg van circa 1,5 km 4 bar HD-transportleiding ten behoeve van uitbreidingen bedrijventerrein en recreatie op de kop van Noord-Beveland - De ontwikkeling van het gebied is vertraagd. De mogelijke aanleg van deze leiding is daarom naar 2017 verschoven (zie tabel 6.2)

2013

Oosterland

- Aanleg van circa 1,1 km 4 bar HD-transportleiding ten behoeve van uitbreidingen van activiteiten van tuinders - Nieuwe uitbreidingen en het wegvallen van bestaande aan足 sluitingen compenseren elkaar. De aanleg van deze leiding komt te vervallen

2014

Hoek

- Aanleg van circa 7 km 4 bar HD-transportleiding naar bedrijven足 terrein waarvan bedrijfsdruk afhankelijk is van benodigde transportcapaciteit - Uit periodiek overleg met derden blijkt dat de ontwikkeling van het gebied onzeker is de aanleg van deze leiding

2015

Axel

- Aanleg van circa 3,3 km 8 bar HD-transportleiding ten behoeve van Axelse Vlakte. - Uit periodiek overleg met derden volgt dat de ontwikkeling van het gebied onzeker is. De aanleg van deze leiding komt vervallen

2016

Terneuzen

- Nieuwbouw van een districtregelstation Othene 2 (4 bar) - De ontwikkeling van het gebied blijft onzeker, maar besloten is dit station toch in de planning te handhaven (zie tabel 6.2)

2016

Vlissingen Oost

- Aanleg van circa 2 km nieuwe stalen 8 bar HD-transport足leiding uitgaand GOS Goes, ten behoeve van uitbreiding capaciteitsvraag afnemer - Gezien het intrekken van de extra capaciteitsvraag van de klant is dit geen capaciteitsknelpunt meer

2017

Zonnemaire

- Aanleg van circa 7 km nieuwe stalen 4 bar HD-transport足leiding (geschikt voor 8 bar), eventueel later gevolgd door een gedeeltelijke overgang van een 4 bar HD-transportnet naar een 8 bar HD-transportnet evenals nieuwbouw van een gasoverslagstation - Uit periodiek overleg met derden blijkt dat de ontwikkeling van het gebied onzeker is. De aanleg van deze leiding en de nieuwbouw van het station komen te vervallen

Tabel 6.3 Vergelijking met voorgaand KCD

107


Aangeslotene natuurlijk persoon of rechtspersoon, die beschikt over een aansluiting op een net OPMERKING In deze context is in de Gaswet sprake van afnemer. Aansluiting (elektriciteit) een of meer verbindingen tussen een elektriciteitsnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a t/m e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau. Aansluiting (gas) een of meer verbindingen tussen een gasnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a t/m e, van de Wet waardering onroerende zaken. Aantal getroffen afnemers de sommatie, per onderbreking, van 1) het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op het net van de netbeheerder in wiens net de onderbreking veroorzaakt is, en 2) het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op onderliggende netvlakken van het net waarin de onderbreking is veroorzaakt die door andere netbeheerders worden beheerd. Aanvaardbaar risico risico dat aanvaardbaar is voor de organisatie met het oog op wettelijke verplichtingen en het eigen beleid inzake haar bedrijfswaarden. Aanvangstijdstip onderbreking het moment van ontvangst van de eerste melding van een onderbreking door een afnemer of, indien dat eerder is, het moment van vaststelling van de onderbreking door de netbeheerder. Aanvangstijdstip storing het moment van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt, het moment van vaststelling van de storing door de netbeheerder. Afwijking het niet voldoen aan een eis. Asset Management systematische en gecoördineerde activiteiten waarmee een organisatie haar fysieke bedrijfsmiddelen optimaal beheert, evenals de daarmee verbonden prestaties,

108

risico’s en uitgaven, gedurende de levensduur, met als doel het realiseren van de doelstellingen van de organisatie. Assets (of delen van assets) fysieke bedrijfsmiddelen benodigd ten behoeve het realiseren van de primaire doelstellingen van de organisatie. Audit systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief evalueren daarvan om vast te stellen in welke mate wordt voldaan aan deze NTA of aan andere door de organisatie onderschreven eisen. Auditor persoon met de bekwaamheid om een audit uit te voeren. Bedrijfswaarden door de directie van de organisatie in consultatie met de belanghebbenden vastgestelde aspecten waaraan de resultaten van de netbeheerder en zijn netten worden afgemeten. Beheersmaatregel aanwezige technische en/of organisatorische voorziening om de risico’s te beheersen. Capaciteit vermogen van het net om aan de vraag naar en het aanbod van energie te voldoen. Capaciteitsknelpunten netdelen of onderdelen van het net waarvan de capaciteit op enig moment minder bedraagt of zal bedragen dan de geraamde behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit of gas, rekening houdend met de door de netbeheerder gehanteerde marges omtrent nauwkeurigheid en onzekerheid. Capaciteitsmanagementsysteem managementsysteem voor het sturen en beheersen van de capaciteit van het net. Component individueel geïdentificeerd onderdeel van het net. Conditie toestand van de asset.


Bijlagen DNWB

Bijlage 1 Definities, gebruikte afkortingen en bronvermeldingen

Definities Aangeslotene natuurlijk persoon of rechtspersoon, die beschikt over een aansluiting op een net. Opmerking: In deze context is in de Gaswet sprake van afnemer. Aansluiting (elektriciteit) een of meer verbindingen tussen een elektriciteitsnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a t/m e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau. Aansluiting (gas) een of meer verbindingen tussen een gasnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a t/m e, van de Wet waardering onroerende zaken. Aantal getroffen afnemers de sommatie, per onderbreking, van 1) het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op het net van de netbeheerder in wiens net de onderbreking veroorzaakt is, en 2) het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op onderliggende netvlakken van het net waarin de onderbreking is veroorzaakt die door andere netbeheerders worden beheerd. Aanvaardbaar risico risico dat aanvaardbaar is voor de organisatie met het oog op wettelijke verplichtingen en het eigen beleid inzake haar bedrijfswaarden. Aanvangstijdstip onderbreking het moment van ontvangst van de eerste melding van een onderbreking door een afnemer of, indien dat eerder is, het moment van vaststelling van de onderbreking door de netbeheerder.

Aanvangstijdstip storing het moment van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt, het moment van vaststelling van de storing door de netbeheerder. Afwijking het niet voldoen aan een eis. Asset gerelateerde investeringen: hieronder vallen investeringen die benodigd zijn om de kwaliteit, veiligheid en andere bedrijfswaarden die gerelateerd zijn aan de elektriciteits- en gasnetten en aansluitingen te borgen. Asset Management systematische en gecoÜrdineerde activiteiten waarmee een organisatie haar fysieke bedrijfsmiddelen optimaal beheert, evenals de daarmee verbonden prestaties, risico’s en uitgaven, gedurende de levensduur, met als doel het realiseren van de doelstellingen van de organisatie. Assets (of delen van Assets) fysieke bedrijfsmiddelen benodigd ten behoeve het realiseren van de primaire doelstellingen van de organisatie. Audit systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief evalueren daarvan om vast te stellen in welke mate wordt voldaan aan deze NTA of aan andere door de organisatie onderschreven eisen. Auditor persoon met de bekwaamheid om een audit uit te voeren. Bedrijfswaarden door de directie van de organisatie in consultatie met de belanghebbenden vastgestelde aspecten waaraan de resultaten

109


DNWB KCD 2014 - 2020

van de netbeheerder en zijn netten worden afgemeten. Beheersmaatregel aanwezige technische en/of organisatorische voorziening om de risico’s te beheersen. Capaciteit vermogen van het net om aan de vraag naar en het aanbod van energie te voldoen. Capaciteitsknelpunten netdelen of onderdelen van het net waarvan de capaciteit op enig moment minder bedraagt of zal bedragen dan de geraamde behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit of gas, rekening houdend met de door de netbeheerder gehanteerde marges omtrent nauwkeurigheid en onzekerheid.

Gemiddelde hersteltijd component de gemiddelde duur van een storing aan een component [eenheid: uren : minuten]. Gemiddelde hersteltijd levering de gemiddelde duur van een onderbreking ongeacht het aantal getroffen klanten per onderbreking [eenheid: uren : minuten]. Gemiddelde onderbrekingsduur de gemiddelde onderbrekingsduur is een indicator om het gewogen gemiddelde (gemiddeld over alle onderbroken klanten) aan te geven van de tijdsduur van de onderbreking. De gemiddelde onderbrekingsduur wordt bepaald met behulp van de volgende formule: Gemiddelde onderbrekingsduur = Σ (GA * T) / Σ GA, waarbij:

Capaciteitsmanagementsysteem managementsysteem voor het sturen en beheersen van de capaciteit van het net. Component individueel geïdentificeerd onderdeel van het net. Conditie toestand van de Asset. Corrigerende maatregel maatregel om de oorzaak van een waargenomen afwijking, storing of incident weg te nemen. Elektriciteitsnet één of meer verbindingen voor het transport en de distributie van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Gasnet met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het transport en de distributie van gas, met inbegrip van leidingen, hulpmiddelen en installaties waarmee dat transport en die distributie ondersteunende diensten worden verricht, behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen zijn gelegen binnen de installatie van een afnemer.

110

GA het aantal getroffen afnemers T de tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip onderbreking en het tijdstip van beëindiging onderbreking Σ sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft De gemiddelde onderbrekingsduur is gerelateerd aan de effectiviteit van de organisatie om storingen en onderbrekingen op te lossen. Geplande onderbrekingen onderbrekingen die noodzakelijk zijn vanwege bijvoorbeeld onderhoud of vervanging. Het gaat hierbij om werkzaamheden die vooraf, op de voorgeschreven wijze, kenbaar zijn gemaakt. Getroffen klanten het aantal individuele klanten dat bij een onderbreking geen spanning meer heeft. Incident voorval dat een ongelukkige afloop heeft gehad of had kunnen hebben. Jaarlijkse uitvalduur de jaarlijkse uitvalduur is een veelvuldig gebruikte interna­tionale indicator om de mate van betrouwbaarheid aan te geven. Het geeft in feite het aantal minuten weer dat een gemiddelde klant uit het totale klantenbestand in een jaar geen gas heeft.


Bijlagen DNWB

De jaarlijkse uitvalduur wordt bepaald met behulp van de volgende formule: Jaarlijkse uitvalduur = Σ(GA * T) / TA, waarbij:

Meetinrichting: het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft het uitgewisselde gas en de elektriciteit te meten.

GA het aantal getroffen afnemers T de tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip onderbreking en het tijdstip van beëindiging onderbreking TA het totale aantal afnemers Σ sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft

Monitoring meten en verzamelen van gegevens en het analyseren en interpreteren hiervan om veranderingen te signaleren. OPMERKING Een voorbeeld van monitoring is conditiemo­ nitoring, ofwel monitoring van de toestand van de Asset.

De jaarlijkse uitvalduur is gerelateerd aan de kwaliteit van het gasnet en de effectiviteit van de organisatie om storingen en onderbrekingen op te lossen. Uit de formules van de kwaliteitsindicatoren kan worden afgeleid dat de jaarlijkse uitvalduur gelijk is aan het product van onderbrekingsfre­ quentie en de gemiddelde onderbrekingsduur. De jaarlijkse uitvalduur wordt algemeen beschouwd als de meest relevante indicator voor de beoordeling van de kwaliteit. Klant een aangeslotene bij een netbeheerder conform de definitie in de Netcode van de Energiekamer, overigens met uitzondering van aansluitingen zonder verblijfsfunctie, zoals lantaarnpalen, bushokjes etc. Klant gerelateerde investeringen: hieronder vallen investeringen die benodigd zijn om de klanten van voldoende capaciteit te voorzien zowel op de korte als lange termijn. Kwaliteits- en capaciteitsdocument het document, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 8, tweede lid, van de Gaswet. Kwaliteitsmanagementsysteem managementsysteem voor het sturen en beheersen van een organisatie met betrekking tot kwaliteit - Opmerking 1: Een managementsysteem is een geheel van samenhangende elementen die worden gebruikt om het beleid en de doelstellingen vast te stellen en deze doelstellingen te halen. - Opmerking 2: Een managementsysteem omvat organisatiestructuur, planningsactiviteiten, verantwoordelijkheden, werkwijzen, procedures, processen en middelen.

Netten gastransportnet: niet tot een gasproductienet behorende, met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het transport van gas, met inbegrip van hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht, behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of gelegen zijn binnen de installatie van de afnemer Netvlak een deel van het net waarvoor geldt dat de verbruikers aangesloten op dit deel van het net eenzelfde tarief in rekening krijgen. Noodsituatie voorval of dreiging met dusdanige maatschappelijke gevolgen dat directe actie noodzakelijk is om deze maatschappelijke gevolgen te beperken. Preventieve maatregel maatregel om de oorzaak van een mogelijke toekomstige afwijking, storing of incident weg te nemen. Onderbrekingsfrequentie de onderbrekingsfrequentie staat voor het gemiddeld aantal keer dat een klant in een jaar met een onderbreking wordt geconfronteerd. De onderbrekingsfrequentie wordt bepaald met behulp van de volgende formule: Onderbrekingsfrequentie = Σ GA / TA, waarbij: GA het totale aantal getroffen afnemers TA het totale aantal afnemers Σ sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft De onderbrekingsfrequentie is gerelateerd aan de kwaliteit van het gasnet.

111


DNWB KCD 2014 - 2020

Onderbreking in het transport van elektriciteit een niet-beschikbaarheid van een onderdeel van een net die gepaard gaat met onderbreking van de transportdienst bij een of meer afnemers die ten minste vijf seconden duurt. Procedure gespecificeerde wijze van het uitvoeren van een activiteit of proces. Registratie document waarin bereikte resultaten kenbaar gemaakt zijn of waarin het bewijs wordt geleverd van uitgevoerde activiteiten. Restrisico risico na implementatie van beheersmaatregelen ter reducering van het oorspronkelijke risico. Risico combinatie van de waarschijnlijkheid dat een gespecificeerde ongewenste en/of gevaarlijke gebeurtenis zich voordoet en de gevolgen daarvan. Risicobeoordeling algeheel proces van bepaling van de omvang van een risico en beoordeling van de aanvaardbaarheid van dat risico. Risico-identificatie systematisch proces van onderkenning dat een risico bestaat en van beschrijving van de eigenschappen van dat risico. Storing ongewilde verandering in het functioneren van een component van een transport- of distributienet, waarvoor naar het oordeel van de organisatie binnen vierentwintig uur maatregelen moeten worden getroffen OPMERKING Indien een storing leidt tot het niet leveren van energie aan een of meer aangeslotenen, wordt gesproken van een onderbreking (Ministeriële Regeling Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas). Storingen met onderbrekingen onvoorziene onderbrekingen door storingen in het gasnet waarbij aangesloten klanten geen gas meer hadden. Tijdstip van beëindiging onderbreking het moment waarop bij alle afnemers het transport van elektriciteit of gas op het oorspronkelijke niveau is hervat.

112

Totale aantal afnemers het totale aantal afnemers die op 1 januari van het jaar waarop de registratie betrekking heeft, zijn aangesloten op het net van de netbeheerder of op onderliggende netvlakken die door andere netbeheerders worden beheerd. Uitbreiding: 1. Het borgen van de capaciteit van de netten en/of aansluitingen door aanleg van nieuwe netten en/of aansluitingen. 2. Het borgen van de capaciteit van de netten en/ of aansluitingen door bestaande netten en/of aansluitingen te vervangen door explaren met een grotere capaciteit. Veiligheid afwezigheid van onaanvaardbare risico’s. Veiligheidsmanagementsysteem onderdeel van het managementsysteem van een organisatie dat wordt gebruikt om haar beleid ter voorkoming van afwijkingen, storingen en incidenten te ontwikkelen en te implementeren en haar risico’s op afwijkingen, storingen en incidenten te beheren. Vervanging: het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de netten en/of aansluitingen door het (deels) vervangen en/of verleggen van bestaande netten en/of aansluitingen. Verbruikersminuten is per onderbreking het product van het aantal getroffen klanten en de tijdsduur van de onderbreking in minuten. Verbruikersminuten worden gebruikt om de omvang van gasonderbrekingen objectief met elkaar te kunnen vergelijken. Hierin komt zowel het aantal getroffen klanten als de duur van de onderbreking tot uiting. Als bijvoorbeeld 1000 klanten gedurende 1 minuut geen gas hebben, is de omvang van de onderbreking 1000 verbruikersminuten. Een onderbreking waarbij 10 klanten gedurende 100 minuten geen gas ontvangen, heeft dezelfde omvang. Voorziene onderbreking een onderbreking die ten minste drie werkdagen tevoren door de netbeheerder bij de betrokken afnemers is aangekondigd.


Bijlagen DNWB

Notities

113


DNWB KCD 2014 - 2020

Gebruikte afkortingen AERO AIV AM BD BEI-BS BHV BSC CEO CKB CRM CSC CV DCO DNWB DT DVO EK EN ERP FMECA GA GIS GTS HD HR HRE HSE ICT IMF IRIS ISO IVB KBS KCD KEMA KLO KLIC KMS K&P Ksander kV LS MIOP MR-Q

114

Analyse en Rapportage Omgeving Asset Informatie Voorziening Asset Management Bedieningsdeskundige Bedrijfsvoering van Elektrische Installaties, Branche Supplement Bedrijfs Hulp Verlener Balanced Score Card Chief Executive Officer Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven Corporate Risk Manager Customer Service Centre Centrale Verwarming Decentrale Opwekking DELTA Netwerkbedrijf B.V. Directie Team Dienstverleningsovereenkomst Energiekamer Europese Norm Enterprise Resource Planning Failure Mode Effects Criticality Analysis Het aantal getroffen afnemers Geografisch Informatie Systeem Gas Transport Services Hogedruk Hoogrendement Hoogrendement met elektriciteitsopwekking (micro warmte kracht eenheid) Health Safety & Environment Informatie en Communicatie Technologie Internationaal Monetair Fonds Infra Registratie & Informatie Systeem International Standardization Organisation Installatie Verantwoordelijke Bedrijfsvoering Kwaliteitsbeheersysteem Kwaliteits- en Capaciteitsdocument Keuring van Elektrotechnische Materialen Kabel en Leiding Overleg Kabels en Leidingen Informatie Centrum Kwaliteitsmanagementsysteem Kwaliteit en Processen Knowledge Sharing and Research Kilovolt (1.000 volt) Laagspanning (lager dan 1 kV) Meerjaren Investerings- en Onderhoudsplan Ministeriële Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas

MS MT MW NEN Nestor NMa NTA OIV OP ORV OvV PAS PDCA PM PS PV RBAM RC RGA RI&E RMC RMO SAP SLA SodM SP SVS Σ T

TA TAO TenneT TSO VCA VCO VGM VIAG VWI WAP WCT WKK WON

Middenspanning (1 kV tot 25 kV) Management Team Megawatt (1.000.000 watt) Nederlandse Norm Netstoringen registratie Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Technische Afspraak Operationeel Installatie Verantwoordelijke Ondernemingsplan Objectiveerbaar Regionaal Verschil Onderzoeksraad voor de Veiligheid Publicity Available Specificiation Plan, Do, Check, Act Planned Maintenance Project Structure Photovoltaic Risk Based Asset Management Regionaal bedrijfsvoeringsCentrum Resultaat Gerichte Afspraken Risico Inventarisatie & Evaluatie Risico Management Commissie Risico Management Overleg Systems Applications and Products Service Level Agreement Staatstoezicht op de Mijnen Service Provider Switch Vacuüm System Sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie Tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip onderbreking en het tijdstip van beëindiging onderbreking Totaal aantal afnemers Toestand Afhankelijk Onderhoud TenneT TSO B.V. Transmission System Operator Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Opdrachtgevers Veiligheid, gezondheid en milieu Veiligheidsinstructie Aardgas Veiligheid Werk Instructie Willem Anna Polder Westerschelde Container Terminal Warmte Kracht Koppeling Wet Onafhankelijk Netbeheer


Bijlagen DNWB

Bijlage 2 Leeswijzer KCD-MRQ

Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas Hoofdstuk

Paragraaf

Artikel

Hoofdstuk KCD /Bijlage

Omschrijving/onderwerp

1

-

1

Bijlage 1

Begripsbepalingen

2

1

2-6

Hfdst. 4

Registratieverplichtingen

2

7-9

Hfdst. 4

Gegevens, procedures en wijze van registratie, evaluatie gerealiseerde betrouwbaarheid

1

10

Hfdst. 3, 4

Kwaliteitsbeheersing en capaciteit, streefwaarden betrouwbaarheid

11.1a

6.3

Resultaten raming capaciteitsbehoefte

3

2

3

11.1b

6.4

Capaciteitsknelpunten

11.1c

6.5

Oplossen capaciteitsknelpunten

11.1d

6.3

Procedure capaciteitsraming

11.1e

3.2.4.3, Hfdst. 4

Vastgestelde risico’s

11.1f

Kfdst. 4

Maatregelen onderhoud en vervanging

11.1g

Hfdst. 4, Bijlage 3

Investeringsplan

11.1h

Hfdst. 4, Bijlage 3

Onderhoudsplan

11.1i

4.3, Bijlage 8

Storings- en Calamiteitenorganisatie Input KCD

11.2

Hfdst. 3

12

n.v.t.

13

n.v.t.

14.1

6.3

Raming totale capaciteitsbehoefte

14.2.a

6.3

Procedure Capaciteitsraming

14.2.b

6.3.2 en 6.3.3.

Scenario’s ontwikkeling capaciteitsbehoefte

14.2.c

6.3.3

Waarschijnlijkheidsanalyse scenario’s

14.2.d

6.3

Uitgangspunten ontwikkelscenario’s

14.2.e

6.3.3

Betrouwbaarheidsanalyse raming

14.2.f

6.3.3

Bijstellen ontwikkelscenario’s

14.2.g

6.4

Bepaling capaciteitsknelpunten

14.3.a

6.3 e.v.

Verwachte capaciteitsvraag

14.3.b

6.3 e.v.

Gerealiseerde capaciteitsvraag

14.4

6.3 e.v.

Uitwerking meest waarschijnlijke scenario

14.5.a

6.3 e.v.

Verband capaciteitsknelpunt - scenario

14.5.b

6.3 e.v

Waarschijnlijkheidsanalyse knelpunt

14.6

6.3.1.3

Afstemming netbeheerders

14.7

n.v.t

15.1

n.v.t

Nagestreefde kwaliteit transportdienst

15.2

3.2.4.3, Bijlage 6

Beschrijving risicoanalyse

15.3

3.2.4.3

Inventarisatie en analyse risico’s

115


DNWB KCD 2014 - 2020

Hoofdstuk

Paragraaf

3a

Artikel

Hoofdstuk KCD /Bijlage

Omschrijving/onderwerp

15.4 15.5 15.6 16.1.a 16.1.b 16.1.c 16.2.a 16.2.b 16.3 17.1 17.2 17.3.a 17.3.b 17.3.c 18.1.a-e 18.2.a-e 19 20.1-3 20a.1.a-f 20a.2 20b.a-e 22

Hfdst. 4, 3.2.4.3 3.2.4.2, Tabel 3.1 n.v.t Hfdst. 4, Bijlage 3, 10, 12 Hfdst. 4, Bijlage 3, 10, 12 4.3, Bijlage 8 Hfdst. 4, 3.2.4.3, 3.2.6 n.v.t 3.2.4.2 3.2.4.2 3.2.4.2 Hfdst. 4, Bijlage 10,12 Hfdst. 4, Bijlage 10,12 3.2.4.2 3.2.4.2 Hfdst.3 3.2.6 + 3.2.7, Bijlage 7 4,3, bijlage 9 Bijlage 8, Bijlage 9 5.3.1. n.v.t

Maatregelen i.v.m nagestreefde kwaliteit Koppeling risicoanalyse – BMR-data

23

n.v.t

Investeringsplan Onderhoudsplan Storings- en Calamiteitenprocedures Aanpassing/wijziging/realisatie plannen Resultaten risicoanalyse i.r.t. plannen Inhoud BMR Procedure actualiseren BMR Beschrijving BMR-systemen Kwalitatieve beoordeling componenten Wijziging kwaliteit componenten Invulvelden BMR Invulvelden BMR Samenhang KMS, capaciteitsbehoefte, streefwaarden, ……. Evaluatie, borging kwaliteitsniveau, PDCA-cyclus Calamiteitenplan Afstemming hulpverlening i.v.m. calamiteitenplan Rapportage incidenten

Besluit van 27 oktober 2011 tot vaststelling van veiligheidseisen voor het transport van gas door buisleidingen bij een druk van lager dan 16

Besluit veiligheid lage druk gastransport Hoofdstuk

Paragraaf

Hoofdstuk KCD /Bijlage

Omschrijving/onderwerp

1

1

n.v.t.

Reikwijdte besluit

2

2.1

Hfdst. 4

2.2 2.3 3 4.1 4.2.a 4.2.b 4.2.c 4.2.d 4.2.e 4.2.f 4.3 5

5.3.1 Hfdst. 3 n.v.t Hfdst. 5 5.3.1 5.3.1 Hfdst. 3 5.3.1 Bijlage 7 Hfdst. 3 5.3.1 n.v.t

Ontwerp, ingebruikstelling, exploitatie, beheer gastransportnet Beperken gevolgen voor mens en milieu bij voorval Beleid Risicobeheersing Kwaliteits- en capaciteitsdocument Veiligheidsmanagementsysteem (VMS) Missie, visie en strategie Doelstellingen veiligheid en milieu Risico-inventarisatie en risico-evaluatie Beheer bedrijfsmiddelen i.r.t. veiligheid Proces directiebeoordeling Proces verbetermaatregelen Veiligheidsindicatoren

6

n.v.t

3

4

116

Artikel


Bijlagen DNWB

Bijlage 3 Investeringstabellen

In deze bijlage worden de investeringstabellen gepresen­teerd waarvan het format is afgestemd tijdens het traject ‘Voorbereiding KCD 2013’. Hierbij hebben de ACM, SodM en netbeheerders afspraken gemaakt over de structuur en inhoud van het KCD 2013. In tabel B 3.1 is de investerings- en onderhoudstabel (k€’s) weergegeven. In de tabel worden de opgestelde plannen (uit voorgaande KCD’s en OP’s) gepresenteerd in de kolom ‘Plan’ voor de jaren 2011-2013. Daarnaast worden de daadwerkelijk uitgegeven bedragen voor de desbetreffende jaren weergegeven in de kolom ‘Realisatie’. Voor het lopende jaar 2013 is als peildatum 30 juni 2013 genomen. In de kolom ‘Plan KCD 2013’ zijn de (toekomstige) plannen opgenomen voor de jaren 2014-2016. Er bestaat een groot verschil tussen de voorspelbaarheid van vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. Onder vervangingsinvesteringen worden investeringen verstaan die nodig zijn om de kwaliteit en veiligheid (en andere bedrijfswaarden) van de gasnetten en aansluitingen te borgen. De vervangingsinvesteringen worden dus veelal afgeleid van de kwalitatieve ontwikkelingen rondom de Assets. Gezien de lange levensduur van de Assets zijn de jaarlijkse fluctuaties in het kwaliteitsniveau gering. Daarmee wordt de voorspelbaarheid van de benodigde investeringen relatief hoog. Wel hebben (extern) geïnitieerde reconstructiewerkzaamheden, die het vervangen van leidingen tot gevolg heeft een negatieve impact op de voorspelbaarheid van de investeringen. Uitbreidingsinvesteringen zijn nodig om de klanten van voldoende capaciteit te voorzien zowel op korte als lange termijn. Diverse variabelen spelen een rol op de voorspel­ baarheid van deze investeringen. Denk hierbij aan economische ontwikkelingen, wetgeving (subsidies), technologische ontwikkelingen etc. (zie hoofdstuk 6). Uitbreidingsinvesteringen zijn veelal klantgerelateerde investeringen. Aangezien uitbreidingen in het net door planning en uitvoering de nodige tijd in beslag nemen, is het belangrijk tijdig op de hoogte te zijn van (uitbreidings)

plannen. In het investeringsplan neemt DNWB dus alle (klant)initiatieven/plannen mee die mogelijkerwijs worden omgezet in daadwerkelijke opdrachten. De kans is dus aanwezig dat de klant het plan niet daadwerkelijk doorzet. In de afgelopen jaren kwam dit veelvuldig voor. Dit had tot gevolg een (veel) lager daadwerkelijk gerealiseerd investeringsbedrag ten opzichte van het gebudgetteerde investeringsniveau. Om hierop in te spelen heeft DNWB een methodiek ontwikkeld waarbij verschillende scenario’s worden doorgerekend. Deze kansmethodiek is geïntroduceerd vanaf het KCD 2011. In het KCD 2009 is er voor gekozen om voor de prognose van het kostenniveau de mate van realisatie weer te geven in de vorm van een percentage ten opzichte van het vorige KCD. Dat geeft achteraf gezien geen reëel beeld. Om deze reden zijn in de kolom ‘Plan 2011’ de bedragen uit het ondernemingsplan (OP)2011 en niet die uit het KCD2009 opgenomen. Dit is ook toegelicht in het informatieverzoek van de NMa, kenmerk 103926_3/5.B1535 (brief DNWB aan NMa, kenmerk 910.2012.131, dato 8 juni 2012). Voor de jaren 2015 en 2016 leidt de methodiek gebaseerd op kansen echter tot een te laag investeringsniveau, omdat een aantal externe initiatieven nog niet bekend is of nog een lage kans hebben dat ze worden doorgezet. Daarom wordt het investeringsniveau voor deze jaren gecorrigeerd met een onvoorzien budget. Op deze manier sluiten de niveaus aan met het ondernemingsplan. Onder ‘overig’ zijn de grote initiatieven opgenomen. Dit zijn investeringen van de grote vervangingsprojecten: het vervangen asbestcement leidingen en de leidingen van grijsgietijzer. Tot slot zijn onder investeringen en onderhoud de investeringen en onderhoudskosten van alle gasnetten (inclusief deelnet >16 bar) van DNWB zijn meegenomen, zoals opgenomen in tabel 2.1. van hoofdstuk 2.

117


DNWB KCD 2014 - 2020

Plan Gas

2011

Realisatie 2012

2013

2011

2012

2013 (t/m 30 juni)

Vervanging Aansluitingen

1.856

2.040

1.853

2.061

1.846

877

Bijdragen derden

0

240

245

227

273

136

Netten

2.113

3.234

2.171

1.718

2.343

1.798

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

Bijdragen derden

49

110

113

444

938

235

Overig

1.275

1.360

1.200

1.063

1.268

906

Bijdragen derden

0

0

0

3

0

0

Aansluitingen

1.170

1.988

1.592

1.236

1.904

686

Bijdragen derden

1.170

1.852

1.631

1.122

1.321

600

Netten

973

973

1.442

1.284

1.047

672

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

Uitbreiding

Bijdragen derden

0

0

0

93

113

74

Overig

0

0

0

0

0

0

Bijdragen derden

0

0

0

0

0

0

3.821

3.810

4.120

3.151

3.248

1.928

Onderhoud Onderhoud Bijdragen derden

0

0

0

0

128

31

Storingen

996

1.149

1.151

1.098

1.159

585

Bijdragen derden

0

0

0

0

0

0

Overig

0

0

0

0

0

0

140

3.615

5.128

186

1.760

1.136

0

0

0

0

26

16

Meters Bijdragen derden

In tabel B 3.2 is de investeringstabel in aantallen weergegeven. De aantallen die zijn opgenomen in het KCD 2009 komen niet overeen met de rubricering in Assetsgroepen van de gewenste investeringstabel in aantallen. De prognose 2011 is daarom ontleend aan het ondernemingsplan (OP)2011 en niet aan het KCD 2009. In het KCD 2011 zijn geen aantallen opgenomen. De prognose 2012 en 2013 is daarom ontleend aan de in het KCD 2011 genoemde investeringsbudgetten. De definities van de op te geven Assets zijn conform CODATA. De realisatiecijfers over de jaren 2011 en 2012 zijn gebaseerd op CODATA. De realisatiecijfers

118

over het jaar 2013 zijn gebaseerd op werkelijke aantallen tot en met 30 juni 2013. Ten aanzien van de post uitbreiding aansluitleidingen zijn er over 2011 geen juiste realisatiecijfers beschikbaar. Ten aanzien van de rubriek vervangen aansluitingen kan opgemerkt worden dat aansluitleidingen worden vervangen maar aansluitingen niet. De opgave van vervangende aan足 sluitingen is daarom niet van toepassing. Ten aanzien van overige appendages kan opgemerkt worden dat deze niet apart in de werkzaamheden vermeld worden maar onderdeel zijn van leidingprojecten.


Bijlagen DNWB

Plan KCD 2013

Toelichting

2014

2015

2016

1.113

823

833

50

51

52

3.779

2.612

2.365

0

950

1.111

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige Totale bijdrage derden Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige Totaal onvoorzien

131

128

130

1.125

1.125

1.125

Totale bijdrage derden

0

0

0

854

910

965

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige

854

910

965

Totale bijdrage derden

919

871

836

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige

0

209

265

Totaal onvoorzien

40

41

42

0

0

0

Grote uitbreidingsprojecten

0

0

0

Bijdrage grote uitbreidingsprojecten

3.410

3.496

3.583

Grote vervangingsprojecten Bijdrage grote vervangingsprojecten

Totale bijdrage derden

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige

70

72

74

1.027

1.053

1.079

Totale bijdrage derden

0

0

0

Totale bijdrage derden

0

0

0

Grote onderhoudsprojecten

2.427

4.381

4.381

0

0

0

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige

Totaal inclusief bijdrage derden, exclusief overige Totale bijdrage derden

Tabel B.3.1 Investerings- en onderhoudstabel in (k)euro’s (CPI=2,5%)

119


2016

2015

2014

2013 Realisatie 2013 (t/m juni -2013)

2013 KCD 2011

2012 Realisatie 2012

2012 KCD 2011

2011 Realisatie 2011

2011 KCD 2009

Eenheid

DNWB KCD 2014 - 2020

Uitbreidingen Leidingen HD hoofdleidingen (*) Distributieleidingen (**) Aansluitleidingen (**)

km

1,8

3,2

0,2

-

2,6

0,8

-

1,0

0,5

km

5,0

8,1

5,0

16,2

5,1

5,6

1,0

2,0

0,4

aantal

1.106,0

n.b.

1.284,0

194,0

1.156,0

94,0

1.000,0

1.050,0

1.100,0

-

6,0

1,0

-

-

-

2,0

2,0

-

-

2,0

1,0

3,0

-

3,0

Stations Overslagstation

aantal

-

-

Districtregelstation

aantal

1,0

1,0

Hogedruk huisaansluitset

aantal

-

-

-

-

Afleveringstation

aantal

-

2,0

-

-

-

-

-

-

-

-

Aansluitingen HD aansluitingen (*)

aantal

2,0

15,0

3,0

-

3,0

1,0

-

-

-

LD aansluitingen (**)

aantal

1.159,0

393,0

1.345,0

1.493,0

1.211,0

149,0

1.050,0

1.103,0

1.155,0

Overige (appendages)

aantal

-

-

-

-

-

-

-

-

-

km

6,0

3,6

6,8

6,3

4,0

1,1

7,3

5,5

5,0

Uitbreidingen Leidingen HD hoofdleidingen (*) Distributieleidingen (**) Aansluitleidingen (**)

km

14,4

11,9

11,8

15,0

11,2

5,4

13,1

13,1

13,1

aantal

1.855,0

1.284,0

1.855,0

1.981,0

1.684,0

1.048,0

650,0

500,0

400,0

aantal

-

-

-

1,0

1,0

1,0

Stations Overslagstation

-

Districtregelstation

aantal

2,0

1,0

Hogedruk huisaansluitset

aantal

-

1,0

3,0

1,0

Afleveringstation

aantal

-

1,0

2,0

1,0

aantal

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

LD aansluitingen (**)

aantal

n.v.t.

n.v.t.

Overige (appendages)

aantal

-

-

2,0

1,0

7,0

7,0

7,0

-

5,0

5,0

5,0

1,0

1,0

2,0

2,0

2,0

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

-

-

-

-

-

-

-

-

Aansluitingen HD aansluitingen (*)

(*) Druk > 200 mbar (**) Druk ≤ 200 mbar Tabel B 3.2 Investeringstabel in aantallen

120


Bijlagen DNWB

Bijlage 4 Projecten Assetmanagementsysteem

Project

Beschrijving

AM-doelstelling

1.

Veiligheidscultuurverbeterprogramma

1.

2.

Asbestinventarisatie bij inpandige Assets derden

2.

3.

Minimalisatie externe veiligheidsrisico’s

3.

4.

AIV-visie: Data in Control

4.

5.

Datakwaliteitssoptimalisatie

3, 4

6.

Related documents DNWB

3, 4.

7.

Optimalisatie Storingsregistratie

4.

8.

Registratie huisdrukregelaars in meterkast

4.

9.

Registratie bedrijfsmeters

4.

10.

Doorontwikkeling analyses netten E & G

3, 5

11.

Meten spanningskwaliteit distributienetten

5.

12.

Pilot opsporen zwakke plekken in het middenspanningsnet

5.

13.

Onderzoek beveiligingsinstellingen in Vision

5.

14.

Voorkomen van graafschades

3, 4, 5.

15.

Asset Life Cycle Management

7.

16.

Studie naar toepassing 20 kV kabel in distributienetten

7.

17.

Inrichten Business Control

7.

18.

Nazorg/ optimalisatie rapportages in AERO m.b.t. jaarplan exploitatie

7.

19.

Verbeteren registratie en rapportage investeringen

7.

20.

Opstellen Meerjarenpersoneelsplan

9, 10.

21.

Visie en strategie infrastructuur gerelateerde dienstverlening

11.

22.

Inrichten en exploiteren proeftuinen

12, 13, 14.

23.

Evaluatie pilot net van de toekomst Tholen

11, 14.

24.

Duurzaamheidsbewustzijn

11-14.

25.

Professionaliseren intranet binnen AM

15.

26.

Bereiken Maturity level 3 Pas55

16.

27.

Verdere implementatie Prince II binnen AM

17.

28.

Procesoptimalisatie na implementatie Redesign Goes

-

29.

Integratie KMS Infra en DNWB

-

30.

Nieuw kwaliteitsbeleid voor DELTA Netwerkgroep

-

31.

Van Regie naar AM als opdrachtgever

-

32.

Herijking certificeringen n.a.v. Redesign en integratie DNWB en INFRA

-

121


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 5 Balanced Scorecard 2012 Bedrijfswaarde / Doelstelling DNWB

Doelstellingen Asset Management

KPI Nr.

Budgetdiscipline eigen afdeling

Kosten / S-04, O-V

4, 7.

1.

Budgetdiscipline interne order

Kosten / S-04, O-V

4, 7.

2.

Budgetdiscipline DVO / SLA

Kosten / S-04, O-V

4, 7.

3.

Projectenvoortgang (investeringen / onderhoud)

Kwaliteit, Kosten S-02,S-03

3, 4,7.

4.

Kwaliteit, Imago S-08, O-VI, O-VII

9.

5.

KSF Financieel perspectief

Klant/markt perspectief Klanttevredenheid

6. 7. 8.

Intern proces perspectief Datakwaliteit (revisieproces)

Veiligheid, Kwaliteit, Economie, Imago, Duurzaamheid S-01, S-02, S-04, S-08

3.

12. 13. 14.

Betrouwbaarheid/ kwaliteit elektriciteitsnet

Kwaliteit, Imago S-02, S-08

3.

15. 16. 17. 18.

Betrouwbaarheid/ kwaliteit gasnet

Veiligheid, Kwaliteit, Imago S-01, S-02, S-08

3.

19. 20. 21. 22.

Graafschades Projectenvoortgang (investeringen / onderhoud)

Veiligheid, Kwaliteit, Imago, Duurzaamheid S-01, S-02, S-08

1, 3.

Kwaliteit, Kosten, Stakeholder relatie S-02,S-03, S-08

3, 4,8

23. 24. 25. 26.

Duurzaam

Duurzaamheid S-08, O-VII

5, 8, 9, 10.

Onveilige netsituaties met risico voor omgeving

Veiligheid, Imago S-01, S-08, O-I

3.

28. 29. 30.

Voldoen aan VCO norm opdrachtgeverschap

Veiligheid S-01-O-I

1,2.

31.

Ziekteverzuim:(eigen afdeling)

Veiligheid, Imago S-01, S-07, O-I

3.

32.

Opleidingen: (eigen afdeling)

Veiligheid, Kwaliteit, Economie S-01, S-02, S-07, S-08, O-I, O-II, O-IV

1, 3, 4, 6, 7.

33.

Leren & groei perspectief

34. Investering Pilotnet (Tholen)

Kwaliteit, Duurzaamheid S-2, S-08, O-VII

122

5, 8, 9, 10.

35. 36.


Bijlagen DNWB

KPI

Norm

Jaar­cijfer

Z1: % binnen afdelingsbudget

Z1: ≤ 100%

98,91

Z2: % binnen budget interne orders en o/s-projecten

Z2: ≤ 100%

151,12

Z3: % binnen budget van de DVO / SLA

Z3: ≤ 100%

98,29

Z4: financiele voortgang investeringen (Cash out DNWB)

Z4: ≥ 95%

99,4

Z1: gemiddelde score enquete grootverbruikaansluiting

Z1: ≥ 7

Z2: percentage teruggestuurde enqueteformulieren

Z2: ≥ 25%

Z3: CODATA Service Levels grootverbruik (E&G)

Z3: ≥ 98%

99,7

Z4: CODATA Service Levels kleinverbruik (E&G)

Z4: ≥ 98%

99,0

Score t.o.v. Norm

2012

2012 6,8 63

2012 Z1: volledigheid van data

Z1: > 95%

94

Z2: actualiteit van data

Z2: > 95%

48

Z3: juistheid van data

Z3: > 95%

81

Z1: jaarlijkse uitvalduur

Z1 ≤ 20 minuten

20

Z2: Gemiddelde onderbrekingsduur

Z2 ≤ 61 minuten

65

Z3: Onderbrekingsfrequentie

Z3 ≤ 0,34

Z4: gem. Aanrijtijd MS/HS

Z4 ≤ 30 minuten

0,30 32

Z1: jaarlijkse uitvalduur

Z1 ≤ 0,5 minuten

0,30

Z2: gemiddelde onderbrekingsduur

Z2 ≤ 60 minuten

Z3: onderbrekingsfrequentie

Z3 ≤ 0,0075

Z4: gem. Aanrijtijd

Z4 ≤ 60 minuten

Z1: aantal graafschades E-middenspanning

Z1 = 95% van 2011 = 22

14

Z2: aantal graafschades G net

Z2 = 95% van 2011 = 180

171

Z1: inhoudelijke voortgang Investeringen versus planning (% van de initiatieven uit de Projectenkalender die aangevraagd, in opdracht of in uitvoering zijn.

Z1: Initiatieven LTP

100

Z2: inhoudelijke voortgang Onderhoud versus planning (het % van de activiteitgropen dat gelijk of voor op de planning loopt)

Z2: ≥ 95% t.o.v. planning

97

Z1: verbetering duurzaamheidscultuur DNWB: % gerealiseerde doelen

Z1: 80% gerealiseerd

89

Z1: meldingen Gas, Elektra en Overig, tijdsduur onderzoek en advies

Z1: n.t.b.

1

Z2: aantal OVV meldingen conform VG-31-20

Z2: n.t.b.

6

Z1: status voortgang actiepunten t.o.v. planning

Z1: 100% in Q4

Z1: ziekteverzuimpercentage, aantal ziektedagen versus beschikbare dagen

Z1: ≤ 3,5 %

Z1: percentage van opleidingskosten versus totale salarissom (excl. sociale lasten, incl. eindejaarskosten en bonussen) per medewerker per jaar

Z1: > 3% per fte

Z2: ingevuld POP voor alle medewerkers, met SMART afspraken gemaakt tussen medewerker en leidinggevende

Z2: 100% gerealiseerd op 31/12/12

100%

Planning en Voortgang

100%

100%

Investeringsbedrag

95%

100%

43 0,007 37

100

2012 3,6 2,18

123


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 6 Risicomanagementproces

OP (0.a. doelen en bedrijfswaarden)

1. Risico identificatie Systematisch proces waarbij meerdere meldingsvormen worden gehanteerd om nieuwe risico’s te identificeren. Risico’s die mogelijk impact hebben op de bedrijfswaarden worden onderkend, beschreven, gekoppeld aan een doelstelling, toegewezen aan een risicobeheerder en vastgelegd in het (afdelings)risicoregister.

Start

1

Meldingsvormen (interne en externe bronnen

Risico identificatie

2. Risico(her)beoordeling Voor de (her)beoordeling van het risico worden alle huidige beheersmaatregelen (inclusief de effectief geïmplementeerde maatregelen) bepaald. Met behulp van de Risicomatrix wordt het risico (her)beoordeeld. Voor het verder definiëren van een risico kan de template risicomanagement gebruikt worden.

(afdelings) Risicoregister

2

Risico (her)beoordeling

3. Bepalen/ genereren maatregel(en) Voor de onderkende risico’s worden de (mogelijke, aanvullende) beheersmaatregelen in beeld gebracht en indien mogelijk uitgedrukt in euro’s en risicoreductie. Hiervoor kan de template risicomanagement worden gebruikt. De effectiviteit van de maatregelen wordt bepaald d.m.v. het kwantificeren van de risicoreductie of -toename voor elke bedrijfswaarde (m.b.v. de risicomatrix). Dit wordt uitgedrukt in €’s waardoor de maatregelen onderling vergelijkbaar worden en vervolgens kunnen worden geëvalueerd.

Risicomatrix

3

Bepalen/ genereren maatregel(en) Template risicomanagement

Risicobeleid

4

4. Keuze maatregel(en) De manager bepaalt welke maatregelen worden geïmplementeerd en wat het verwachte restrisico is.

Keuze maatregelen

5

Implementeren maatregelen

Risico Vervallen?

(afdelings) Risicoregister

Nee, periodieke herbeoordeling

5. Implementeren maatregel(en) De manager implementeert de beheersmaat­ regel. Na afronding van de beheersmaatregel vindt er een analyse plaats naar de effectiviteit. Daarmee wordt de beheersmaatregel toegevoegd onder “huidige beheersmaat­regel(en)”.

Periodieke herbeoordeling De actuele en beheerste risico’s worden periodiek herbeoordeeld / geëvalueerd (o.a. toetsen effectiviteit van geïmplementeerde maatregel(en), bepalen extra aanvullende maatregelen en toetsen van het restrisico).

Alleen ingeval een risico niet langer bestaat (= “vervallen”) eindigt voor dat risico het RM-proces.

= optioneel

Ja Einde

124


Bijlagen DNWB

Bijlage 7 Procedure Directiebeoordeling

Titel

Directiebeoordeling

Proceseigenaar (functie) Procesmanager (functie)

CEO Manager IDF

Procesbeheer (afdeling)

Kwaliteit & Processen

Classificatie

(verplichte) procedure afdelingsprocedure

Doel Het met geplande tussenpozen en passend bij de dynamiek van de organisatie, beoordelen van het kwaliteitsbeheersysteem om een blijvende geschiktheid, adequaatheid en effectiviteit te waarborgen. Verwijzingen Zie STIP: Kwaliteitsbeheersysteem Uitgangspunten De directiebeoordeling vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de directievertegenwoordigers. DNWB heeft twee directievertegenwoordigers met ieder een eigen verantwoordelijkheidsgebied, te weten: • Manager Informatie, Data en Facturatie = directievertegenwoordiger voor het kwaliteitsmanagement- en informatiebeveiligingsmanagementsysteem • Manager Techniek = directievertegenwoordiger voor het Asset Management- en veiligheidsmanagementsysteem Directiebeoordeling is een continu proces. Iedere zes weken wordt voorafgaand aan de Stuurgroep Kwaliteit, Informatie en Veiligheid (verder: SG KIV) een aantal (relevante) onderwerpen uitgewerkt en ter voorbereiding aangeboden aan de deelnemers van de SG KIV. De voorbereiding van de directiebeoordeling wordt gedaan door de specialist zorgsystemen in nauw overleg met de security officer (voor informatiebeveiliging), de senior medewerker HSE (voor veiligheid) en de directievertegenwoordigers. Bespreking vindt plaats tijdens de eerstvolgende SG KIV. Als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, is het ad hoc bijeenroepen van een SG KIV mogelijk.

De volgende onderwerpen (input) komen gedurende het jaar (minimaal) één of meerdere keren aanbod: • Resultaten van (ISMS)audits en beoordeling naleving eisen • Resultaten van interne consultatie en communicatie • Terugkoppeling van klanten en overige (externe) belanghebbende, inclusief klachten • Procesprestaties en productconformiteit (incl. Balanced Score Card) • Prestatie van Assets, Assetmanagementsysteem en de organisatie • Technieken, producten of procedures die in de organisatie kunnen worden gebruikt om de prestaties en doeltreffendheid van het ISMS te verbeteren • Kwetsbaarheden of bedreigingen die in de vorige risicobeoordeling niet afdoende zijn behandeld • Mate waarin doelstellingen zijn gerealiseerd • Resultaten van metingen van doeltreffendheid • Status van (incident)onderzoeken en van preventieve en corrigerende maatregelen • Vervolgmaatregelen vorige beoordeling • Veranderingen die van invloed zijn op het KMS • Aanbevelingen voor verbetering

125


DNWB KCD 2014 - 2020

Inputeisen directiebeoordeling:

Outputeisen directiebeoordeling:

ISO 9001:2008 Resultaten van audits, Terugkoppeling van klanten, Procesprestaties en productconformiteit, Status van preventieve en corrigerende maatregelen, Vervolgmaatregelen vorige beoordeling, Veranderingen die van invloed zijn op het KMS, Aanbevelingen ter verbetering.

ISO 9001:2008 Outpunt moet bestaan uit de besluiten en maatregelen met betrekking tot: verbetering van de doeltreffendheid van het kwaliteitsmanagementsysteem en bijbehorende processen, verbetering van het product met betrekking tot eisen van klanten en behoeften aan middelen.

NTA 8120:2009 Resultaten in- en externe audits en beoordelingen van naleving wettelijke en andere onderschreven eisen, Resultaten van interne consultatie en communicatie, Relevante communicatie van externe belanghebbenden, met inbegrip van klachten, De prestaties van de Assets, het Assetmanagementsysteem en de organisatie, De mate waarin doelstellingen zijn gerealiseerd, De status van onderzoek van incidenten en van corrigerende en preventieve maatregelen, Vervolgacties op grond van vorige directiebeoordelingen, Veranderende omstandigheden, m.i.v. ontwikkelingen in wettelijke en andere eisen die betrekking hebben op Assets en Asset Management, Aanbevelingen voor verbetering. ISO 27001:2005 Resultaten van ISMS-audits en –beoordelingen, Feedback van belanghebbenden, Technieken, producten of procedures die in de organisatie zouden kunnen worden gebruikt om de prestaties en doeltreffendheid van het ISMS te verbeteren, De status van preventieve en corrigerende maatregelen, Kwetsbaarheden of bedreigingen die in de vorige risicobeoordeling niet afdoende zijn behandeld, Resultaten van metingen van doeltreffendheid, Vervolgmaatregelen van vorige directiebeoordelingen, Eventuele wijzigingen die het ISMS kunnen beïnvloeden en aanbevelingen voor verbetering.

ISO 27001:2005 Verbetering van de doeltreffendheid van het ISMS, Bijwerken van het plan voor risicobeoordeling en risicobehandeling, Wijzigingen in procedures en beheersmaatregelen die van invloed zijn op informatiebeveiliging, voorzover noodzakelijk, om te reageren op interne of externe gebeurtenissen die het ISMS kunnen beĂŻnvloeden, waaronder wijzigingen in: 1) eisen van de bedrijfsvoering, 2) beveiligingseisen, 3) bedrijfsprocessen die van invloed zijn op bestaande bedrijfseisen, 4) eisen uit wet- of regelgeving, 5) contractuele verplichtingen en 6) risiconiveaus en/of criteria voor risicoaanvaarding, Behoefte aan middelen, Verbetering in de manier waarop de doeltreffendheid van de beheersmaatregelen wordt gemeten.

OHSAS 18001:2007 en NTA 8620:2006

OHSAS 18001:2007 en NTA 8620:2006

De uitkomst (output) van de directiebeoordeling bestaat uit besluiten en maatregelen, die worden vastgelegd in de notulen van de SG KIV.

126

NTA 8120:2009 Output moet alle besluiten en maatregelen omvatten met betrekking tot mogelijke verandering in het beleid, de strategie, de doelstellingen, de taakstellingen en andere onderdelen van het Assetmanagementsysteem in overeenstemming met de verbintenis tot continue verbetering.

Naast de (op onderdelen) periodieke directiebeoordeling in de SG KIV wordt jaarlijks in juni een jaaroverzicht opgesteld


Bijlagen DNWB

Werkwijze Zie processchema pagina 5 Processtap

Activiteit

DNWB SG KIV

Directievertegenw

Specialist zorgsyst.

Afd. C

1

Verzamelen informatie

A

R

2

Opstellen bijdrage directiebeoordeling

A

R

3

Opstellen en verzenden agenda en stukken

C

A

R

4

Houden overleg SG Kwaliteit

R

A

5

Verwerken besluiten en maatregelen

A

6

Communiceren uitkomsten

7

Afhandelen actielijst

Responsible

degene die de activiteit uitvoert

Accountable

degene die verantwoordelijk is voor het eindresultaat

Consulted

degene die vooraf geraadpleegd wordt

Informed

degene die achteraf ge誰nformeerd wordt

R A

R

R

I

A

127


DNWB KCD 2014 - 2020

NB-00-P-06 Beheer registraties

1. Verzamelen informatie I.o.v. de directievertegenwoordigers verzamelt de afdeling Kwaliteit en Processen (specialist zorgsystemen) alle voor de directiebeoordeling van belangzijnde informatie.

Start

Relevante registraties

1

Notulen vorige SG KIV (Incl. actie- en besluitenlijst)

Archief

Verzamelen informatie

2

Opstellen bijdrage directiebeoordeling

3

Overleg kalender SG KIV

Opstellen en verzenden agenda en stukken

4

Houden overleg SG KIV

5

Verwerken besluiten en maatregelen

Communicatie beleid

Actie- en besluitenlijst

Stukken

Agenda

Notulen SG KIV

Actie- en besluitenlijst

Communicatie uitkomsten

7

Afhandelen actielijst

3. Opstellen en verzenden agenda en stukken Uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de SG KIV, worden de agenda en stukken opgesteld en verzonden. 4. Houden overleg SG KIV Tijdens de SG KIV wordt (o.a.) de bijdrage directiebeoordeling behandeld. Van het overleg worden notulen gemaakt. 5. Verwerken besluiten en maatregelen Besluiten en maatregelen worden toegewezen aan een actiehouder en vastgelegd in een actie- en besluitenlijst behorend bij de notulen. 6. Communiceren uitkomsten (Concept) notulen worden gepubliceerd op sharepoint en per mail verspreid onder MT en MT+ leden. Zij dienen cf. communicatiebeleid relevante uitkomsten te delen met de direct belanghebbenden.

6

Einde

128

Bijdrage directiebeoordeling

2. Opstellen bijdrage directiebeoordeling Op basis van beschikbare gegevens, wordt, in afstemming met de security officer en senior medewerker HSE, een bijdrage directiebeoordeling opgesteld met daarin opgenomen de, voor het KBS, meest relevante en/of opvallende zaken.

Archief

7. Afhandelen actielijst De voor een actiepunt (besluit) aangewezen actiehouder draagt zorg voor een juiste en tijdig afhandeling. Tijdens de eerstvolgende SG KIV legt iedere actiehouder verantwoording af over het (tot dan) bereikte resultaat.


Bijlagen DNWB

Bijlage 8 Plan voor het oplossen van storingen en onderbrekingen

1. Afhandeling van storingen in het extra hogedruk (EHD) transportnet De exploitatie van de gastransportnetten met een druk van meer dan 16 bar is door ons ondergebracht bij ZEBRA Gasnetwerk B.V.

Voor storingen en onderbrekingen van het leidingstelsel beschikt ZEBRA Gasnetwerk B.V. over een eigen wachtdienstorganisatie en over bijstandscontracten met onder andere een aannemer voor ondersteunende werkzaamheden en over een expertise- en reparatieploeg (Speciale Opdrachten) van Gas Transport Services B.V. (GTS).

Naast deze organisatorische maatregelen beschikt ZEBRA Gasnetwerk B.V. over een zogeheten ‘Nood- en calamiteitenplan’, waarin verschillende scenario’s zijn beschreven evenals de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van verschillende functionarissen. DNWB zal in samenwerking met ZEBRA gasnetwerk B.V. in geval van calamiteiten zelf de contacten onderhouden met de lokale overheden en de brandweer. Ook worden met regelmaat calamiteitenoefeningen gehouden.

Storingen en incidenten worden geregistreerd in een registratiesysteem van waaruit een incidentencasuïstiek kan worden bijgehouden. Met behulp van interne bedrijfsinstructies en expertise van het eigen personeel (en waar nodig expertise van gecontracteerd personeel) worden storingen verholpen.

De voornoemde zaken zijn binnen de organisatie van ZEBRA Gasnetwerk B.V. geborgd binnen verschillende procedures.

2. Afhandeling van storingen in de hogedruk (HD) en lagedruk (LD) netten Voor de gasnetten met een druk lager of gelijk aan 16 bar heeft DNWB een dienstverleningsovereenkomst afgesloten met de serviceprovider. Uitvoeringstaken, zoals het

opzetten en inrichten van een onderhouds- en storingsdienst (24/7) maken onderdeel uit van deze dienstverleningsovereenkomst. Bij het inrichten van de storings­wachtdienst is onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderdelen van het net en de omvang van de storing. Bij de aanpak en afhandeling van een storing in het gasnet is het van belang wat de omvang van de storing is (ofwel in welk netvlak de storing optreedt) en op welk moment de storing optreedt. De storingsmeldingen komen binnen via het Nationaal Storingsnummer en worden afhankelijk van het tijdstip opgevolgd door het regionaal bedrijfsvoeringscentrum (RC) of de afdeling MF Frontoffice. Meldingen tijdens de kantooruren worden afgehandeld door het Frontoffice. Storingsmeldingen buiten de openingstijden van het Frontoffice worden afgehandeld door het RC.

Storingsmeldingen tijdens kantoortijden komen binnen via het nationale storingsnummer voor elektriciteit en gas. De melding wordt vastgelegd in een centraal informatie­ systeem. De opvolging van de storingsmelding wordt verzorgd door de storingscoördinator van DELTA Infra. Wanneer de storingscoördinator onderkent dat het een netstoring betreft, zal hij de teamleider van de betreffende regio informeren. Storingen in het gasnet, die optreden tijdens kantooruren worden opgelost door monteurs van de serviceprovider. Storingen betreffende individuele aansluitingen worden in de meeste gevallen verholpen door een servicemonteur.

Storingsmeldingen buiten kantooruren komen eveneens binnen via het nationale storingsnummer voor elektriciteit en gas. De melding wordt door een medewerker van het RC vastgelegd. De aansturing van de dienstdoende monteurs wordt in deze situatie verzorgd door het RC. Alle storingen, zowel storingen betreffende individuele aansluitingen als netstoringen, worden in eerste instantie doorgegeven aan de dienstdoende monteur.

129


DNWB KCD 2014 - 2020

Afhankelijk van de omvang van de gasstoring licht de teamleider op zijn beurt de (dienstdoende) Operationeel Installatie Verantwoordelijke (OIV) van DNWB in. De OIV wordt altijd direct op de hoogte van een gasstoring gesteld als: het een storing betreft in het HD-net het een storing betreft in het LD-net in een leiding met een diameter groter dan 160 mm of als een crisisteam of de brandweer om een vertegenwoordiger van DNWB ter plaatse vraagt. De teamleider kondigt in zijn rol als Werkverantwoordelijke de voorgenomen afhandelwijze aan en vraagt formeel akkoord van de OIV.

Bij een grote storing licht de OIV de Installatie Verantwoor­ delijke of diens plaatsvervanger in. Er is sprake van een grote storing als een groot gebied, bijvoorbeeld een dorp, een stad of een deel daarvan, zonder gas komt of dreigt zonder gas te komen of waarbij ernstig gevaar voor de naaste omgeving of gevaar voor personen kan ontstaan. De Installatie Verantwoordelijke of diens plaatsvervanger beoordeelt vervolgens of er sprake kan zijn van een calamiteit. Als dit het geval is, licht deze functionaris meteen het geconsigneerde directielid of staflid in. Deze zal vervolgens een beslissing nemen over het wel of niet laten opschalen van de crisisorganisatie.

130

Zodra de dienstdoende monteur merkt dat er sprake zou kunnen zijn van een grote storing licht deze tijdens werktijd zijn teamleider (is de Werkverantwoordelijke) in. Buiten werktijd wordt het RC verzocht om de dienstdoende teamleider te waarschuwen. Als een groot aantal meldingen tegelijkertijd binnenkomt in een zelfde gebied of als de aard van de melding zodanig is dat zich mogelijk een gevaarlijke situatie voordoet, zal de medewerker van het RC naast de dienstdoende monteur ook rechtstreeks de dienstdoende teamleider benaderen.

Verder moet de monteur zelfstandig (veiligheids-)maatregelen nemen tot het moment waarop de teamleider aanwezig is of contact met hem heeft opgenomen en deze de regie voor de verdere afhandeling van de storing op zich neemt. Bij een storing die niet aan het bovengenoemde criterium voldoet, maar toch veel aandacht trekt van de omgeving, moet ook de dienstdoende teamleider en OIV worden ingelicht. In het belang van een vlotte storingsafhandeling zijn de medewerkers uit de storingsdienst voorzien van communicatiemiddelen zoals mobiele telefoons, semafoons en navigatieapparatuur. Als richtlijn geldt een meldtijd voor de medewerkers van maximaal vijf minuten na een oproep.

Algemene instructies, waaronder wachtroosters en de wijzigingen in de lijst van ploegen voor de storingsdienst, worden door het RC verzorgd. De duur van de wachtdienst bedraagt één week. Wisseling van de wacht vindt plaats op donderdagmorgen 08.00 uur.

Bij de inrichting van de storingswachtdienst worden de volgende wachtgroepen onderscheiden. Twee hoofdwachtdiensten distributie gas, die beide twee regio’s bedienen, namelijk noord-oost enerzijds en zuid-west anderzijds. Deze wachtdienst bestaat totaal uit 12 teamleiders (Werkverantwoordelijken (WV)). Vier regionaal opgezette wachtdiensten distributie gas, die per regio bestaan uit zes tweetallen met monteurs gas. Eén wachtdienst distributie Meet en Regel (M&R) techniek die provinciaal actief is en uit zes M&R monteurs bestaat. Eén wachtdienst met Operationeel Installatie Verantwoordelijken (OIV) die provinciebreed actief is en bestaat uit een zestal gasspecialisten van DNWB. Eén managementwachtdienst voor het geval de crisisorganisatie geactiveerd moet worden en t.b.v. woordvoering met de media. Deze bestaat uit een zestal managers van DNWB.

Alle medewerkers in de verschillende wachtgroepen (uitgezonderd de managementwachtdienst) zijn in het bezit van een persoonlijke schriftelijke aanwijzing op grond van de Veiligheidsinstructie aardgas (VIAG).

De wachtdienst Meet en Regel (M&R) techniek wordt ingeschakeld wanneer de levering aan één of meerdere gasdrukregelinstallaties dreigt te worden onderbroken. Dit kan een individueel afleverstation voor één klant zijn, maar ook één of meer districtregelstations of gasoverslagstations. Buiten werktijd wordt de dienstdoende M&R monteur ingeschakeld door de dienstdoende teamleider via het RC. Tijdens werktijd verloopt de communicatie via de teamleider G naar de teamleider M&R, die op zijn beurt de M&R monteur(s) inschakelt.

3. Ontwikkelingen De afgelopen jaren zijn diverse extra verantwoordelijkheden verlegd naar de afdeling Bedrijfsvoering. Daardoor hebben de bedrijfsvoerders van het RC zich verder moeten ontwikkelen op het gebied van gas. Uiteindelijk doel is het RC te laten fungeren van een volwaardig Meldpunt Gas en de bedrijfsvoerders te kunnen aanwijzen als Bedieningsdeskundige.


Bijlagen DNWB

Bijlage 9 Inhoudsopgave van het Calamiteitenplan Gasvoorziening juli 2013

Rev. nr.

Rev. datum

0.

Bestrijdingsaanpak crisis algemeen

0.1.

Inhoudsopgave

06

1-7-2013

0.2.

Standaardagenda Beleidsteam

04

1-7-2012

0.3.

Functie-taakkaarten Beleidsteam (BT)

04

1-7-2012

0.4.

Agenda Operationeel Team

04

1-7-2012

0.5.

Functie-taakkaarten Operationeel Team (OT)

04

1-7-2012

0.6.

Functie-taakkaarten overige in te schakelen medewerkers

04

1-7-2012

0.7.

Te hanteren Formats (te plaatsen in map op T-schijf)

04

1-7-2012

0.8.

Indeling storingsniveaus

05

1-7-2013

0.9.

Checklist opschaling Crisisteam DNWB en B119

06

1-7-2013

0.10.

Checklist Afschaling en Nazorg

04

1-7-2012

Rev. nr.

Rev. datum

06

1-7-2013

Rev. nr.

Rev. datum

06

1-7-2013

Bijlage 1.

Inleiding

1.1.

Relatie DNWB met DELTA N.V.

1.2.

Organisatiestructuur DNWB

1.3.

Definitie storingen en calamiteiten

1.4.

Definitie crisissituatie

1.5.

Beknopte beschrijving gasnetten DNWB

1.6.

Odorisatie

1.7.

Coรถrdinatie ter plaatse

Bijlage 2.

Crisisorganisatie bij DNWB

2.1.

Aansluiting bij de overheid

2.2.

Vijf belangrijke vragen

2.3.1.

Taken en verantwoordelijkheden DNWB crisisteam

2.3.2.

Calamiteiten in het EHD transportsysteem (ZEBRA)

2.4.

Structuur DNWB Crisisteam

2.5.

Opschaling

2.6.

Werkwijze DNWB Crisisteam

2.7.

Regionaal Centrum en communicatiemiddelen

2.8.

Communicatie

2.9.

Plaatsvervanging

2.10.

Aflossing en logistieke ondersteuning

2.11.

Afschalen en Nazorg

131


DNWB KCD 2014 - 2020

132

Bijlage 3.

Crisisorganisatie bij de Overheid

3.1.

Rampenbestrijding op gemeentelijk niveau

3.2.

Rampenbestrijding op provinciaal niveau

3.3.

Opschaling

3.4.

Informeren Ministerie van Economische Zaken

Bijlage 4.

Mogelijke calamiteiten

4.1.

Voorbeelden crisissituaties met als mogelijk gevolg een calamiteit

4.2.

In stand houding gasvoorziening tijdens een calamiteit

4.3.

Relevante informatie “Gas geven 2009”

Rev. nr.

Rev. datum

04

1-7-2012

Rev. nr.

Rev. datum

03

1-7-2011

Rev. nr.

Rev. datum

Bijlage 5.

Bijlagen

5.1.

Overzicht Gasleidingen DNWB

05

1-7-2013

5.2.

Aangeslotenen met een contractcapaciteit van 160 m3/uur of hoger

05

1-7-2013

5.3.

Procedure kwetsbare gebruikersgroepen

04

1-7-2011

5.4.

Overzicht noodsets

03

1-7-2011

5.5.

Functionarissen én hun plaatsvervangers

05

1-7-2013

5.6.

Belangrijke externe telefoonnummers

04

1-7-2012

5.7.

Telefoonnummers van DNWB medewerkers

05

1-7-2013

5.8.

Format en bereikbaarheid EZ

04

1-7-2012

5.9.

Verzendlijst Calamiteitenplan G

06

1-7-2013

5.10.

Voorbeeldbrieven

02

1-7-2012

5.11.

Verantwoordelijkheden bij calamiteiten in ZEBRA-net

00

1-7-2012


Bijlagen DNWB

Bijlage 10 Proactieve en reactieve monitoring hoofdleidingen

Proactieve monitoring Controlemetingen kathodische bescherming Staal is gevoelig voor corrosie. Als primaire bescherming wordt een doeltreffende bescherming door middel van een bekleding op het staal aangebracht. Omdat beschadigingen in de bekleding het optreden van (put)corrosie (elektrochemische corrosie) tot gevolg kan hebben, is het additioneel aanbrengen van kathodische bescherming (actieve bescherming) veelal noodzakelijk. DNWB pas op alle stalen hogedrukleidingen kathodische bescherming toe. Voor een goed beheer en het functioneren van de katho­dische bescherming is een regelmatige controle noodzakelijk. Voor de bewaking van de effectiviteit en de efficiëntie van de kathodische bescherming voert DNWB de volgende periodieke controleactiviteiten uit (zie onderstaande tabel B 10.1). De resultaten van bovengenoemde controles worden vergeleken met referentiewaarden, die eerder zijn vastgesteld, bijvoorbeeld de waarden uit eerdere metingen en/of inbedrijfstellingen. Als uit de analyse blijkt dat de bescherming van een object niet langer aan de gestelde waarden voldoet of grote verschillen optreden met de vorige controlemetingen,

Activiteit

Frequentie

Inspectie van gelijkrichters (opdrukpunten)

Maandelijks

Meting van buis-bodem potentialen

Halfjaarlijks

Registratie van buis-bodem potentialen (gedurende 24 uur), op meetpunten waar beïnvloeding is van zwerfstromen

Halfjaarlijks

Meting van deelstromen per leidingsectie

Halfjaarlijks

Meting van stroomafgifte van magnesium anoden en linten

Jaarlijks

Meting van wisselspanningen en couponstromen

Halfjaarlijks

Analyse en rapportage van bovengenoemde inspecties

Halfjaarlijks

Tabel B 10.1 Overzicht van periodieke controle-activiteiten voor de KB-systemen worden direct aanvullende maatregelen genomen. Geconcludeerd kan worden dat DNWB een effectief en efficiënt werkend kathodische bescherming systeem heeft.

Foto B 10.1 Gelijkrichter (links) en meetpaal (rechts)

133


DNWB KCD 2014 - 2020

DCVG-metingen Om coatingdefecten te inventariseren is in 2010 besloten alle stalen leidingen te controleren door middel van een DCVGmeting. Het doel van een DCVG-meting (Direct Current Gradient Techniek) is het vaststellen en lokaliseren van coatingsdefecten en plaatsen met onvoldoende kathodische bescherming. De met DCVG gemeten defecten in bekleding van stalen leidingen kunnen in verschillende categorieën ingedeeld worden. • Categorie A: Defecten uit deze categorie zijn zeer klein en hebben weinig invloed op de effectiviteit en integriteit van het KBS. • Categorie B: Deze defecten komen in aanmerking voor reparatie. Deze defecten zijn verantwoordelijk voor een niet-uniforme stroomverdeling. De effectiviteit en integriteit gaan in kwaliteit achteruit. • Categorie C: Deze defecten dienen op zeer korte termijn gerepareerd te worden. Defecten van dit kaliber veroorzaken een zeer ongelijkmatige stroomverdeling, waardoor het gevaar ontstaat dat kleinere defecten in de omgeving niet beschermd worden. Het betreft in totaal 235 kilometer met asfalt en PE bekleed stalen transportleidingen. Het gehele onderzoek wordt verdeeld over vijf jaar van 2011 t/m 2015.

Figuur B 10.1 beschadigingen in bekleding leiding Zanddijk te Kruiningen

134

Inmiddels is 119 kilometer van de leidingen onderzocht. Hierbij zijn 1561 defecten van categorie A, 50 defecten van categorie B en 5 defecten van de categorie C gemeten. • Categorie A defecten: gemiddeld 13 stuks per km. • Categorie B defecten: gemiddeld 0,4 stuks per km. • Categorie C defecten: gemiddeld 0,04 stuks per km. De meeste defecten vallen onder categorie A, een klein gedeelte onder categorie B en C. Hieruit valt af te leiden dat de bescherming van de buis tegen corrosie niet direct in gevaar komt.De defecten van categorie B en C worden allemaal gerepareerd en de defecten van categorie A worden de omvangrijkste opgegraven ter controle en gerepareerd. Met deze ervaring kan worden besloten meerdere categorie A defecten te repareren. Bij een 17 kilometer lange stalen HD-leiding aan het Veerse Bolwerk te Middelburg zijn bij het DCVG coatingsonderzoek een groot aantal coatingsdefecten gevonden. Categorie A defecten 18 stuks per kilometer, categorie B defecten 0,6 per kilometer en categorie C één defect. Om aan te tonen of de buis/het bodempotentiaal voldoende blijft, is een aanvullend CIPS onderzoek (Close Interval Potential Pearson) uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat de indruk van het tracé goed is en de beschermingsgraad ruim voldoende.


Bijlagen DNWB

Naar aanleiding van de resultaten en de vele defecten in de bekleding van categorie A (52 per kilometer) en van categorie B (20 per kilometer) is besloten om één kilometer leiding aan de Zanddijk te Kruiningen te saneren (zie figuur B 10.1). De DCVG-metingen hebben aangetoond dat de coating van stalen leidingen op een aantal plaatsen aandacht vereist. De kwaliteit van de coating wordt als redelijk beschouwd. Een goede werking van kathodische bescherming voorkomt dat de stalen leidingen aangetast worden en er lekkages optreden. De bescherming van de stalen leidingen tegen corrosie kan daarom als goed worden beoordeeld. Schouwen Jaarlijks wordt het tracé van de hogedrukleidingen visueel gecontroleerd door een schouwing uit te voeren. Bij dit schouwen wordt gelet op onder andere graaf- en bouwwerkzaamheden, aangebrachte verhardingen en afwijkingen, om zo een ongestoorde ligging van de leidingen te verzekeren. De resultaten van het schouwen worden geregistreerd en verwerkt. Uit waarnemingen tot nu toe blijkt dat de ligging en bereikbaarheid van de hogedrukleidingen goed is. Visuele en functionele inspectie Tot 2011 werden afsluiters en afblazen in het hogedruknet één keer per jaar bezocht voor een visuele en functionele inspectie. Omdat de kwaliteit van de afsluiters goed was en dus weinig bevindingen geconstateerd werden, is DNWB overgegaan op een inspectie één keer per twee jaar. In het lagedruknet wordt één keer in de vijf jaar een functionele inspectie uitgevoerd. Door waardes toe te kennen aan inspectiepunten (zie tabel B 10.2) kan de kwaliteit worden gekwantificeerd. Hierdoor wordt het mogelijk om een trend in de kwaliteit van de afsluiters weer te geven.

Kwaliteit gasafsluiters en afblazen

Tijdens het inspecteren van de afsluiters geeft de monteur aan de hand van een meetpuntenlijst in SAP aan welke gebreken aan de afsluiters worden geconstateerd. Vervolgens worden deze gebreken hersteld. Kleine gebreken worden direct verholpen. Bij omvangrijke reparaties wordt een vervolgorder gemaakt en vindt de reparatie later plaats. Door waarden toe te kennen aan de verschillende meetpunten worden de kritische gebreken tot uitdrukking gebracht. Kwaliteit gasafsluiters en afblazen - - - - - - - - - - - -

MR_Locatie afsluiter volgens tekening MR_Afsluiternummer volgens tekening MR_Aanwijsplaat aanwezig en compleet MR_Maatvoering op aanwijsplaat correct MR_Straatpot goed bereikbaar MR_Straatpot heel en goed te openen MR_Vrij van grond en zand MR_Afsluiterspindel goed bereikbaar MR_Sleutelkop min 5 en max 30 cm ond.deksel MR_Stand van afsluiter volgens tek./schema MR_Lekkage in straatpot na draaien afsl.? MR_Afsluiterplaatje in Pot aanwezig

Tabel B 10.2 Inspectiepuntenlijst In onderstaande tabel is de kwaliteit van de afsluiters en afblazen weergegeven. Aan de gegevens is duidelijk is te zien dat de kwaliteit van HD-afsluiters in 2013 iets lager is dan in 2012. De oorzaak is vermoedelijk de lagere frequentie van onderhoud waardoor meer straatpotten van afsluiters slechter bereikbaar zijn geworden door veranderingen in het veld. DNWB zal de komende jaren de trend bewaken en zonodig de frequentie van inspectie bijstellen.

2009

2010

2011

2012

2013

HD-afsluiters/afblazen

98,2%

99,3%

LD-afsluiters en afblazen

92,5%

95,5%

98,2%

99,1%

94,3%

93,4%

92,4%

87,1%

MR_Straatpot goed bereikbaar

97,0%

98,4%

MR_Afsluiterspindel goed bereikbaar

98,7%

99,4%

96,4%

99,6%

89,7%

98,0%

99,6%

97,0%

MR_Stand van afsluiter volgens tekening/schema

99,8%

99,7%

99,1%

99,9%

99,1%

Kwaliteit belangrijkste meetpunten hogedrukafsluiters

Tabel B 10.3 Kwaliteit afsluiters en afblazen

135


DNWB KCD 2014 - 2020

De kwaliteit van de afsluiters in het hogedruk- en lagedruknet kan als goed worden beschouwd.

Reactieve monitoring Analyse storingsgegevens

Wetenschappelijk onderzoek DNWB participeert in wetenschappelijk onderzoek in samenwerking met de Technische Universiteit Twente naar de ontwikkeling van een niet-destructieve meetmethodiek om de restduur te bepalen van eerste generatie PVC-gasleidingen. De resultaten van het onderzoek kunnen bijdragen aan het optimaliseren van de vervangingsstrategie van de eerste generatie PVC-leidingen. Dit wetenschappelijk onderzoek heeft geleid tot de volgende resultaten. Het blijkt dat het al dan niet bros breken van PVC buizen vooral afhankelijk is van de beginkwaliteit en het (fysisch) verouderen van de buis in de loop van de tijd. De beginkwaliteit wordt gekarakteriseerd door de z.g. geleringsgraad. Deze geleringsgraad bepaalt de slagvastheid van de buis. In het onderzoek is getracht deze geleringsgraad op een niet destructieve wijze te bepalen. Tot op heden is dit nog niet gelukt en verder onderzoek zal nodig zijn. Het fysische verouderingsproces blijkt niet afhankelijk te zijn van de geleringsgraad. Als PVC wel sterk verouderd is, is de kans op bros breken bij slagbelasting aanzienlijk groter. Onderzoek is nog gaande om vast te stellen wanneer de fysische veroudering ontoelaatbaar ver is voortgeschreden. Hiervoor worden, in samenwerking met Kiwa Technology, z.g. zaagproeven uitgevoerd. Verwacht wordt dat eind 2013 hierover duidelijkheid zal zijn.

Analyse Nestorgegevens Storingsgegevens vormen een belangrijke bron om de kwaliteit van de hoofdleidingen, afsluiters en afblazen te monitoren. Uit paragraaf 4.4.1. blijkt dat 6% van het totaal aantal storingen in het gasnet wordt veroorzaakt door hoofdleidingen. Deze storingen zijn echter verantwoordelijk voor maar liefst 85% van de jaarlijkse uitvalduur (storing IJzendijke meegerekend). Een nadere analyse van de hoofdleidingen op componentniveau (figuur B 10.2) geeft aan dat de meeste storingen (72,2%) optreden in de buis. De verbindingen vormen daarna de grootste oorzaak van storingen met 16,9%, gevolgd door blaasgatzadel met 6,4%. Ook is in figuur B 10.2 de procentuele bijdrage van de componenten (hoofdleiding) aan de uitvalduur weergegeven. Uit de analyse blijkt dat 99,5% van de jaarlijkse uitvalduur veroorzaakt door hoofdleidingen wordt veroorzaakt door de component Buis. Het overige deel bestaat voornamelijk uit storingen in de componentcategorie Anders. Uit nadere analyse blijkt dat de invloed van de storing IJzendijke niet zo groot is en dat bij storingen in de hoofdleiding de component Buis voor de meeste uitvalduur zorgt.

72,2% Buis

99,5% Buis

16,9% Verbinding

0,3% Verbinding

0,2% Grondafsluiter

0,2% Grondafsluiter

6,4% Blaasgatzadel

0,0% Blaasgatzadel

1,2% Sifon

0,0% Sifon

2,6%

0,0%

Anders

Figuur B 10.2 Procentuele bijdrage van verschillende componenten in hoofdleidingen naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

136

Anders


Bijlagen DNWB

2,9% Corrosie / veroudering

In figuur B 10.4 is een kwalitatieve weergave van de toegepaste materialen binnen de hoofdleidingen weergegeven. Hierbij is het relatieve aantal storingen in de hoofdleidingen per materiaalsoort vermeld. Storingen als gevolg van graafwerkzaamheden zijn niet meegenomen in de grafieken, omdat graafwerkzaamheden niet gerelateerd zijn aan de kwaliteit van het gasnet. Inmiddels is het grijs gietijzer volledig gesaneerd. Door de zeer geringe lengte van nodulair gietijzeren leidingen in het gasnet treden er grote fluctuaties op in het aantal storingen per 100 kilometer hoofdleiding. In de jaren 2008 t/m 2012 hebben twee storingen plaatsgevonden in de nodulair gietijzeren leidingen. In asbestcement (AC) vinden relatief gezien de meeste storingen plaats als dat materiaal wordt vergeleken met de overige materialen. De piek in 2011 wordt veroorzaakt door het periodiek gaslekzoeken in het betreffende AC-gebied waarbij 31 kleine lekken geconstateerd en gerepareerd zijn. Op basis hiervan is besloten om in het AC-gasnet jaarlijks te zoeken naar gaslekken.

2,6% Anders

Aantal per 100 km hoofdleding

Wanneer de component Buis verder wordt geanalyseerd voor wat betreft de storingsoorzaken (figuur B 10.3) blijkt dat graafwerk een aandeel van 47,1% heeft in de storingsverdeling en 58,5% in de uitvalduur. Graafwerk blijkt dus de belangrijkste/meest invloedrijke storingsoorzaak te zijn, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de bovengenoemde graafschade met 2393 gedupeerden de grote oorzaak van storingen is.

47,1% Graafwerk 8,5% Aanlegfout (in het verleden) 1,3% Montagefout (nu) 0,7% Productfout 8,5% Werking van de bodem 27,1% Puntbelasting 0,3% Vandalisme / diefstal 1,0% Onbekend, ondanks onderzoek

0,3% Corrosie / veroudering 58,5% Graafwerk 0,8% Aanlegfout (in het verleden) 35,6% Montagefout (nu) 0,0% Productfout 0,4% Werking van de bodem 2,4% Puntbelasting 0,0% Vandalisme / diefstal 0,0% Onbekend, ondanks onderzoek 2,0% Anders

Figuur B 10.3 Procentuele bijdrage verschillende storingsoorzaken binnen de component Buis naar storingsverdeling (boven) en uitvalduur (onder) in de periode 2008-2012

40

2012

35

2011

30 25

2010

20

2009

15

2008

10 5 0

AC

Anders, toel. Gr캐s giet캐zer b캐 opm.

Hard PVC

Nodulair giet캐zer

PE

Slagvast PVC

Staal

2008

16

0

105

1

77

2

0

5

2009

10

0

0

2

0

1

1

4

2010

5

0

0

3

0

2

1

4

2011

31

0

0

2

77

1

2

0

2012

3

0

0

3

0

1

1

0

Figuur B 10.4 Aantal storingen per 100km hoofdleiding per materiaalsoort (uitgezonderd graafwerk)

137


DNWB KCD 2014 - 2020

Analyse gaslekzoekgegevens Naast de hierboven beschreven analyses van de storingsgegevens wordt een kwaliteitsindicator voor het gasdistributienet gehanteerd. Deze indicator heeft als basis het aantal lekken dat gevonden wordt bij het periodiek bovengronds zoeken naar gaslekken. In de NEN 7244-9 staat een formule waarmee op basis van het aantal geconstateerde lekken de lekfrequentie kan worden bepaald: λ = n/(l x t) [1/km x jaar] waarin: λ de lekfrequentie is n het aantal lekken is in hoofdleidinggedeelte met bijbehorende aansluitleidingen l de lengte is van het desbetreffende hoofdleidinggedeelte in km t de tijdsduur is tussen twee opeenvolgende lekzoekronden in jaren Als de lekfrequentie > 0,6 is, moeten aanvullende maatregelen worden getroffen. Als de lekfrequentie < 0,2 is, biedt dat de mogelijkheid om lekzoekfrequentie te verlagen. Uit de huidige resultaten van het gaslekzoeken over de jaren 2009 t/m 2012 kan worden geconcludeerd dat de hoofdleidingen ruim onder de lekfrequentie (λ) van 0,6 zitten. Er hoeven dan ook geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op basis van de vijfjaarlijkse analyse van de resultaten zal

worden besloten de frequentie van het gaslekzoeken te verhogen, te verlagen dan wel hetzelfde te houden. AC-gasleidingen worden jaarlijks onderzocht. De in het vorige KCD genoemde ‘niet KB beschermde leiding’, waar jaarlijks naar gaslek gezocht werd, is vervallen. Exitbeoordelingen Binnen de exitbeoordeling, onderdeel van het Kenniscentrum Gasnetbeheer, wordt kennis up-to-date gehouden met betrekking tot het falen op lange termijn van de in Nederland toegepaste leidingmaterialen voor gasdistributiesystemen. Van uitgenomen leidingmaterialen worden de omgevingscondities vastgelegd en de technische staat bepaald. Door analyse en onderlinge vergelijking van de gegevens kunnen trendmatige gebreken worden gesignaleerd. De informatie die hierbij beschikbaar komt, ondersteunt het maken van verantwoorde keuzes en prioritering in het vervangingsbeleid. Nieuw is dat ook meer recente materialen worden onderzocht. Zo is het onderzoek naar de tweede generatie PVC (Slagvast PVC) buis in 2013 toegevoegd. De volgende materialen worden onderzocht: • Eerste generatie PE; buis en lasverbindingen • Eerste generatie PVC (hard/wit PVC); buis • Tweede generatie PVC (Slagvast PVC); buis Eerste generatie PE Al vanaf begin de jaren 60 wordt PE veel toegepast. De oorspronkelijk uitgevoerde berekeningen laten zien dat de leidingen 50 jaar mee moeten kunnen. Het blijkt echter dat

λ

0,20 0,18 0,16 0,14 0,12 0,10

0,08 0,06

2009

0,04

2010

0,02 0,00

2011 PE 8 bar

PE 4 bar

staal HD

nod GY HD pvc(s) LD hard pvc LD nod GY LD

PE LD

Figuur B 10.5 Lekfrequentie per materiaalsoort hoofdleidingen en aansluitleidingen

138

staal LD

AC LD

2012


Bijlagen DNWB

bepaling van de levensduur afhankelijk is van de inwendige spanningen in de buis. Deze inwendige spanningen zijn overal verschillend door invloeden van buitenaf zoals grondzetting, verkeersbelasting, grondbelasting, puntbelasting en onrondheid van de buis. Hierdoor is het onmogelijk om een exacte levensduur voor de eerste generatie PE-buis te bepalen. De exitbeoordeling van PE geeft wel een duidelijk beeld van de kwaliteit ervan ten opzichte van het gemiddelde. Hierdoor is het goed mogelijk om mede op basis van deze gegevens te prioriteren welke buizen het eerst gesaneerd moeten worden. In figuur bijlage 10 is de breuktijd van de proefstaafjes PE uit het net van DNWB naast de breuktijd van de proefstaafjes van andere netwerkbedrijven te zien. Hieruit blijkt dat het eerste generatie PE van DNWB vergelijkbaar scoort ten opzichte van de waarden die bij andere netbeheerders worden gevonden (zie figuur B 10.6). Ten opzichte van de vorige KCD periode zien we dan ook geen verandering en blijkt de kwaliteit vrij constant te zijn.

aantal proefstaafjes

De barstdrukproeven laten zien dat de onderzochte 40 jaar oude eerste generatie PE-gasleidingen in de tijd gezien niet in kwaliteit achteruit gaan en er zelfs een additionele restlevensduur van 50 jaar te verwachten is. De toegepaste gasdruk, wanddikte (SDR) en de veiligheidsfactor zijn hierbij bepalend. In eerdere onderzoeken is vastgesteld dat eerste generatie PE-leidingen vooral falen door puntbelasting en andere vormen van overbelasting (bijvoorbeeld hogere druk). Geconcludeerd wordt dan ook dat goed aangelegde eerste generatie PE-leidingen nog een aanzienlijke restduur heeft. Dit geldt niet bij toepassing van druk boven de 4 bar en in situaties dat de

leiding onderhevig is aan hoge externe (punt)belasting. Nieuwe onderzoeksmethodes, zoals een ‘strain hardening– test’ en puntlassen maken het mogelijk om de kwaliteit van PE sneller te bepalen. Eerste generatie PVC DNWB heeft 767 kilometer eerste generatie PVC in de grond. Met het oog op de mogelijk toekomstige vervangingsgolf wordt het steeds relevanter om na te gaan in hoeverre deze eerste generatie PVC aan veroudering onderhevig is. Bij beslissingen over het eventueel vervangen van deze eerste generatie PVC-leidingen wil DNWB het liefst beschikken over zoveel mogelijk relevante informatie. Van de hierboven genoemde 767 kilometer eerste generatie PVC is de economische afschrijvingstermijn gedeeltelijk verstreken. Het eind van de technische levensduur van deze leidingen is, gemiddeld gesproken, echter nog niet bereikt. Om diverse redenen worden regelmatig oude, eerste generatie PVC-leidingen vervangen, bijvoorbeeld bij renovatie. Het materiaal dat hierbij beschikbaar komt, kan belangrijke informatie opleveren over de kwaliteit van de leidingen. Deze informatie kan zeer nuttig zijn voor het nemen van beslissingen over het eventueel vervangen van de overige leidingen. De vraag bijvoorbeeld of vervanging op korte termijn noodzakelijk is of kan vervanging nog een aantal jaren worden uitgesteld. Met behulp van exitonderzoek wordt geprobeerd om een verband te leggen met verschillende parameters die invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de leidingen. De resultaten met betrekking tot het bepalen van de conditie van eerste generatie PVC is gebaseerd op de huidige beschikbare gegevens.

60 54 48 42 36 30 24 18 12

0-0,25 0,25-0,5 0,5-0,75 0,75-1 1-1,25 1,25-1,5 1,5-1,75 1,75-2 2-2,25 2,25-2,5 2,5-2,75 2,75-3 3-3,25 3,25-3,75 3,5-3,75 3,75-4 4-4,25 4,25-4,5 4,5-4,75 4,75-5 5-5,25 5,25-5,5 5,5-5,75 5,75-6 6-6,25 6,25-6,5 6,5-6,75 6,75-7 7-7,25 7,25-7,5 7,5-7,75 7,75-8 8-8,25 8,25-8,5 8,5-8,75 8,75-9 9-9,25 9,25-9,5 9,5-9,75 9,75-10

6 0

breuktijd → betere kwaliteit

Alle proefstaafjes Proefstaafjes DNWB

Figuur B 10.6 Resultaten breuktijd PE DNWB versus landelijk gemiddelde breuktijd

139


DNWB KCD 2014 - 2020

Het betreft nog geen eindrapportage aangezien het onderzoek nog verder doorloopt. Daardoor zal in de loop van de tijd steeds meer duidelijk worden en wordt een steeds beter beeld gevormd van de kwaliteit van eerste generatie PVC.

aantal trekstaafjes

Uit de meest recente exitbeoordeling van de eerste generatie PVC-leidingen blijkt dat de kwaliteit van de buis toen deze de grond in ging voor het grootste gedeelte bepalend is voor de kwaliteit die de buis op dit moment nog heeft. Als de buis dus van goede kwaliteit was toen deze de grond in ging én niet extreem is belast, kan worden verwacht dat de buis in de nabije toekomst niet snel voor problemen zal zorgen en voorlopig kan blijven liggen. De kwaliteit van de buis op dit moment of de kwaliteit toen deze de grond in ging, is echter vaak niet bekend. Om hiervan toch een indruk te krijgen, kunnen enkele leidingen worden opgegraven en kan er onderzoek worden gedaan naar de huidige slagvastheid (gemeten in de vorm van breukenergie) en de geleringsgraad van het buismateriaal. Als deze kwaliteit voldoende is en er worden in de omgeving geen extreme belastingen verwacht, kan de buis blijven liggen. Wanneer de waarden van de aangeleverde en onderzochte PVC-monsters worden vergeleken met de landelijke waarden blijkt dat het PVC van DNWB gemiddeld scoort. In figuur B 10.7 is de breukenergie van de proefstaafjes uit het net van DNWB naast de breukenergie van de proefstaafjes van andere netwerkbedrijven te zien. Vergeleken met de vorige KCD periode blijkt dat de kwaliteit constant is.

Vaak is het voldoende om een prioritering aan te brengen in de groep PVC-leidingen die vervangen moet worden, zodat men beter in staat is de slechtste leidingen het eerste te vervangen en de leidingen met de betere kwaliteit pas als laatste. Voor deze prioritering wordt op basis van de resultaten uit de exitbeoordeling uit het Kenniscentrum Gasnetbeheer het volgende in overweging genomen • Saneringsprioritering van achter het bureau zonder aanvullend onderzoek Als de netbeheerder van achter het bureau zonder verder onderzoek een prioritering wil aanbrengen bij het saneren van eerste generatie PVC-leidingen lijkt op dit moment prioritering op basis van leeftijd de beste keuze te zijn. Er is nog geen duidelijk verband aangetoond, maar er is wel een duidelijke trend zichtbaar tussen de gemeten kwaliteit en de leeftijd. • Saneringsprioritering met visueel onderzoek Als extra aanvulling op de leeftijd kan de conditie ook worden bepaald op basis van de kleur van de betreffende groep PVC-leidingen. Dit kan worden vastgesteld door enkele leidingen op te graven (proefsleuven). Leidingen met een gelige kleur hebben een significant mindere kwaliteit dan crèmekleurige leidingen. Bij DNWB zijn veelal de crèmekleurige leidingen toegepast.

70 60 50 40 30 20 10

Proefstaafjes DNWB 0-5 5-10 10-15 15-20 20-25 25-30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60-65 65-70 70-75 75-80 80-85 85-90 90-95 95-100 100-105 105-110 110-115 115-120 120-125 125-130 130-135 135-140 140-145 145-150 150-155 155-160 160-165 165-170 170-175 175-180 180-185 185-190 190-195 195-200 200-205 205-210 210-215 215-220 220-225 225-230 230-235

0

Alle proefstaafjes

breukenergie (kJ/m2) → betere materiaalkwaliteit

Figuur B 10.7 Resultaten breukenergie PVC DNWB versus landelijk gemiddelde breukenergie

140


Bijlagen DNWB

PE-Verbindingen PE-verbindingen zijn een belangrijk onderdeel van het gas­ distributienetwerk. Er worden in hoofdzaak twee soorten PE-verbindingen toegepast: stuiklas- en elektrolasverbindingen. Omdat hoofdzakelijk stuiklasverbindingen in de eerste generatie PE-buis zijn toegepast, wordt in het onderzoek van de exitbeoordeling van PE-lasverbindingen alleen gekeken naar deze verbinding. Het is onwaarschijnlijk dat in de periode tot 1978 (eerste generatie PE) elektrolasverbindingen zijn gebruikt in het DNWB gebied. De visuele inspecties en de destructieve beoordeling worden naast de gegevens van de door de netbeheerder ingevulde enquêtes gelegd en geanalyseerd. Het doel van dit onderzoek is om een goed inzicht te krijgen in de kwaliteit van de PE-verbindingen, zoals die in het verleden zijn gemaakt. De destructieve testen meten de huidige kwaliteit van de verbindingen. Informatie over eventueel optredende verouderingsprocessen wordt hiermee niet verkregen. Uitgangspunt is dat goede lasverbindingen even lang meegaan als de leidingen (minimaal vijftig jaar). De ervaring is dat slechte lassen bij de eerste generatie PE meestal te wijten zijn aan de eenvoudige lasapparatuur en de methode van lassen in die tijd. Ook komt vervuiling van de las, door bv siliconen, veelvuldig voor met als gevolg een plaklas. De destructieve testresultaten van de PE-verbindingen zullen vergeleken worden met de visuele beoordeling en de gegevens van de door de netbeheerders ingevulde enquêtes. De resultaten zijn mogelijk bruikbaar voor eventuele vervangingsbeslissingen. Naast de exitbeoordelingen worden bij de nieuwe aanleg van PE-leidingen proeflassen gemaakt, visueel beoordeeld en destructief getest volgens NEN 7200 bij KIWA. Hiervoor is een procedure opgesteld die is vastgelegd in een voorschrift. De aanleiding hiervoor is het grote aantal afkeuringen bij andere netwerkbedrijven, vooral bij elektrolasverbindingen, waar het afkeuringspercentage wel 30% was. Sinds half 2012 heeft DNWB hiermee ervaring opgedaan. Die ervaring leert dat regelmatig proeflassen worden afgekeurd. De oorzaak is vaak te zoeken in het niet zorgvuldig volgen van de procedure bij het voorbehandelen, het lassen of verkeerd afgestelde apparatuur. Hiermee is een grote stap gemaakt in het verbeteren van de kwaliteit van nieuw aan te leggen PE-lasverbindingen. Via een Multicliënt van de netwerkbedrijven en KIWA wordt

apparatuur onderzocht die gebruikt kan worden om op niet destructief wijze de elektrolasverbindingen op de werkplek te kunnen beoordelen. Dit onderzoek zit in de laatste fase en zal nog in 2013 afgerond worden. Als dit onderzoek positief uitvalt, biedt dit mogelijkheden om nog adequater PE-elektrolasverbindingen te controleren. De kwaliteitsbeoordeling van PE-verbindingen betreft: 1. Visuele beoordeling Hierbij wordt vooral gekeken of scheuren of andere beschadigingen voorkomen, de ril aan de vereiste afmetingen voldoet en gelijkmatig is (volgens NEN 7200) en het verzet binnen de normen valt. 2. Destructieve beoordeling Hierbij wordt de verbinding met een destructieve test beproefd. Voor stuiklasverbindingen is dit een trekproef en voor elektrolasverbindingen een onthechtingproef (pelproef). PVC-verbindingen Een aanzienlijk deel van het gasdistributienet bestaat uit eerste generatie PVC-leidingen. Uit de storingsregistratie in Nestor blijkt dat er relatief veel storingen optreden in verbindingen van PVC- leidingen. Tot op heden is in de exitbeoordeling van hard PVC-leidingsystemen vooral onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de buismaterialen. Omdat verbindingen een belangrijke schakel vormen in de kwaliteit van een leidingsysteem is een programma opgesteld om de kwaliteit van de verbindingen te onderzoeken. Het doel van dit onderzoek is het beoordelen van de (rest)kwaliteit van de verbindingen en het vinden van gegevens (voornamelijk liggingsgegevens die bekend zijn bij de netbeheerders) van de leidingsystemen die een relatie hebben met de kwaliteit van de verbindingen. Op grond van de beschikbare kennis over verbindingen in eerste generatie PVC-leidingsystemen wordt de restkwaliteit van de rubber afdichtingen als belangrijke maat gezien voor de kwaliteit van een mofverbinding. De factoren die naast de leeftijd van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de rubber afdichtingselementen zijn onder andere omgevingsfactoren (het medium in de leiding, inwerking van indringend grondwater, condensaatvorming in de leiding etc.). Ook de aanlegomstandigheden (zoals toepassing van glijmiddelen bij aanleg van het net) kunnen van invloed zijn op de rubberkwaliteit. Om invulling te geven aan de bovenstaande doelstelling is voor het onderzoeken van de rubber afdichtingen in de verbindingen het volgende testprogramma ontwikkeld:

141


DNWB KCD 2014 - 2020

1. Bepaling van de lekdichtheid van de verbinding 2. Visuele beoordeling van de afdichtingelementen uit de verbinding 3. Vaststellen van de dimensies van de afdichtingelementen 4. Bepalen van de mechanische eigenschappen van het materiaal van de afdichtingelementen 5. Vastleggen van de gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de verbinding heeft gefunctioneerd In 2009 en 2010 zijn 49 PVC-moffen onderzocht. In juli 2013 is door KIWA Technologie een ‘Eindrapport exitbeoordeling verbindingen in hard PVC-leidingsystemen’ uitgebracht. Het is niet bekend wat de mechanische eigenschappen van de rubber afdichtingselementen waren in ongebruikte toestand. Daarom is niet vast te stellen in hoeverre de mechanische eigenschappen zijn veranderd door het gebruik. De huidige waarden van de mechanische eigenschappen kunnen wel vergeleken worden met de eisen die gelden voor nieuw geproduceerd rubber afdichtingselementen voor gebruik in gasdistributiesystemen. Op basis van deze vergelijking kunnen de volgende conclusies worden getrokken 1. De resultaten van de lekdichtheidsproevingen laten zien dat de afdichtingen over het algemeen nog goed functioneren, omdat de meeste verbindingen lekdicht zijn, zowel bij hoge als bij lage testdruk. Daar waar dat niet het geval is, is er in de meeste gevallen een duidelijk aanwijsbare (externe) oorzaak aan te wijzen (gebroken mof, wortelgroei, etc.). 2. De in de lekdichtheidsproevingen lekkende verbindingen laten geen duidelijk lagere elasticiteit zien dan de lekdichte verbindingen. 3. Er is geen verband gevonden tussen de mediaanwaarden van de mechanische eigenschappen en het al dan niet lekdicht zijn van de verbindingen. 4. Wanneer de mediaanwaarden van de meetwaarden voor de mechanische eigenschappen uit het uitgevoerde onderzoek worden vergeleken met de waarden in de literatuur uit de jaren 70 valt op dat deze met elkaar overeenkomen. Er blijkt, in tegenstelling tot de verwachting, geen sprake te zijn van een sterke afhankelijkheid van de meetwaarde van de mechanische eigenschappen met de leeftijd van de onderzochte verbinding. Op basis van de vergelijking tussen de meetwaarden en de waarden in de literatuur is geen verband tussen de mechanische eigenschappen en de tijd waargenomen. De (rest)kwaliteit van de verbindingen lijkt hierdoor vooral af te hangen van de kwaliteit in het begin.

142

5. De verbindingen waar vet (smeermiddel) en/of condensaat is waargenomen, lijken geen afwijkende mechanische eigenschappen te hebben in vergelijking met de rest van de verbindingen die zijn onderzocht. 6. De meetwaarden van de mechanische eigenschappen voldoen in enkele gevallen niet aan de vereisten die gelden voor de keuring van nieuwe afdichtingsmaterialen. In geen geval zijn de meetwaarden zĂł laag dat mag worden verwacht dat de functionaliteit van de afdichtingen in het geding dreigt te komen. Alle resultaten in beschouwing genomen, blijkt dat de onderzochte rubber afdichtingselementen een relatief goede (rest) kwaliteit hebben. Het wordt daarom niet zinvol geacht om meer onderzoek te doen naar de mechanische eigenschappen van de rubber afdichtingsringen uit de verbindingen.


Bijlagen DNWB

Bijlage 11 Pilot aanlegproject PE Resistent to Cracking

PE RC PE Resistent to Cracking is een nieuwe generatie PE met verbeterde mechanische eigenschappen. Producenten voegen een extra schil toe aan de buitenzijde die zorgt voor een veel betere bescherming voor puntbelasting. De potentiële winst zit in het feit dat er kwalitatieve verbetering van de netten gerealiseerd kan worden en in het gegeven dat grondverbetering niet meer noodzakelijk is. In Duitsland wordt dit materiaal op regelmatige basis verwerkt (30 % van de Duitse gasnetten bestaat inmiddels uit dit materiaal). In Nederland is er zeer weinig ervaring mee. In Nederland heeft alleen Enexis een pilot toegepast voor een gestuurde boring met positief resultaat. KIWA heeft testen gedaan met PE RC ten aanzien van materiaaleigenschappen en lasbaarheid. Die testen waren positief. Met andere woorden het materiaal is geschikt voor normale elektrolas- en stuiklastechnieken. PE RC kan ook in combinatie met conventioneel PE gelast worden. Het tracé waar de zogeheten PE-putjesleiding ligt, diende als pilot. Hier onder het tracé met het blauw opgelichte stuk. Het gaat om ca. 850 m. De pilot is met succes afgerond en vanuit technisch oogpunt (hanteerbaarheid voor de monteurs en de toe te passen lastechnieken) zijn er geen bezwaren naar voren gekomen om dit materiaal te gebruiken. Op basis van deze pilot blijft PE RC een belangrijke materiaal om in de toekomst een rol te spelen in de gasnetten. PE RC zal kunnen functioneren als vervanger van het huidige PE.

Waar momenteel nog niet aan voldaan wordt, is de aanwezigheid van een KIWA keur en de gewenste kleurstelling. Dit is geen bezwaar voor het uitvoeren van een pilot, maar kan een drempel vormen voor de verdere uitrol. Voorlopig ziet DNWB het ontbreken van KIWA QA keur en de kleurstelling nog als bezwaar om PE RC op grote schaal toe te passen. Wel zal het toegepast worden als specialistische toepassing in het 4 bar HD-net op plaatsen waar de leiding in bijzondere omstandigheden gelegd moet worden.

143


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 12 Onderhoudsproces gasstations aan de hand van de PDCA cirkel

Plan Deze eerste fase gaat om het opstellen van een onderhoudsconcept voor een generiek stationscluster. Dit onderhoudsconcept wordt via een risicoanalyse getoetst aan de vigerende regelgeving en afgestemd op de bedrijfsdoelstellingen van DNWB.

Do De tweede fase gaat over de uitvoering van de vastgestelde onderhoudsconcepten. Nieuwe of gewijzigde onderhoudsconcepten moeten worden geïmplementeerd in SAP zodat het gewenste onderhoud is geborgd. Onderstaand schema geeft het onderhoudsproces in hoofdlijnen weer vanaf het genereren van inspectieorders tot het vastleggen van de onderhoudsgegevens.

SAP PM Genereert Selectie orders klaarzetten

Inspectieorders (PO-Plan)

EXPORTEREN

Resulteert in

via een SAP interface

• StationInformation.xml • ResultsLast.xml

CONNEXION MANAGER Synchroniseren

PDA met resultaten

PDA met inspectievragen

Ruimte voor foto

Synchroniseren

CONNEXION MANAGER Resulteert in

Results.xml

144

IMPORTEREN via een SAP interface

SAP QM/Infra

Insp.orders met resultaten + onh-meldingen

1 week

AERO DNWB

DWH Analyse En Rapportage-Omgeving


Bijlagen DNWB

Check De derde fase gaat over de cyclische analyse van faalgedrag, waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van storingsgegevens die vastgelegd zijn in SAP. De huidige onderhoudsconcepten zijn gebaseerd op aannames in het simulatiemodel Optimizer+. Hierbij zijn standtijden van componenten zo goed mogelijk ingeschat. Op basis van een analyse van het faalgedrag moeten deze aannames worden geĂŤvalueerd en waar nodig bijgesteld. Een gereviseerd validatiemodel met verbeterde aannames wordt met actuele onderhoudsconcepten getoetst aan de vigerende regelgeving en bedrijfsdoelstellingen. Als dat noodzakelijk of gewenst is, wordt het onderhoudsconcept voor de betreffende stationscluster bijgesteld. Act (Adapt) Bij de adaptfase zullen de individuele PO-plannen in SAP worden aangepast voor die gasinstallaties waarvan het onderhoudsconcept is bijgesteld.

Foto B 12.1 Inspectiekoffer TAO gas

145


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 13 Prestatiemeting en conditiemonitoring aansluitleidingen

Gaslekzoeken Jaarlijks wordt ĂŠĂŠnvijfde deel van de LD-aansluitleidingen in het gasnet van DNWB onderzocht in combinatie met het periodiek bovengronds gaslekzoekprogramma van de transport- en distributieleidingen. Uit de resultaten van het gaslekzoeken, zoals beschreven is in bijlage 10, blijkt dat de lekfrequentie voor alle typen leidingen ruim onder de norm van 0,6 lek/km per jaar ligt. Volgens de richtlijnen in de NEN 7244-9 kan geconcludeerd worden dat er geen aanvullende maatregelen genomen moeten worden met betrekking tot de aansluitleidingen. De opmerking moet gemaakt worden dat er vooral de laatste jaren meer aandacht is voor het meenemen van de aansluitleiding tijdens het gaslekzoeken.

Aantal

Functionele inspectie afsluiters in LD-aansluitingen In een gedeelte van de LD-aansluitleidingen bevinden zich afsluiters. Deze zijn geplaatst om veilig en snel te kunnen afsluiten als daar aanleiding voor is. Het betreft onder andere aansluitingen van gebouwen vanaf drie woonlagen, vijf of meer

woon- en gebouwaansluitingen en aansluitingen ten behoeve van publieke gebouwen zoals scholen, bibliotheken en dergelijke. Deze afsluiters worden eens in de vijf jaar meegenomen tijdens de inspectie van LD-afsluiters en afblazen, zoals in 4.4.2.5 beschreven. De kwaliteit van de afsluiters in LD-aansluitingen kan als goed worden beschouwd. Analyse storingsgegevens Uit paragraaf 4.4 (figuur 4.7) blijkt dat in de periode van 2008 t/m 2012 18% van het aantal storingen in het gasnet voorkwam bij LD-aansluitleidingen. Wanneer geanalyseerd wordt welk aandeel aansluitleidingen hebben gehad op uitvalduur in deze periode (zie paragraaf 4.4, figuur 4.8), dan blijkt dit 5% te zijn. In het voorgaande KCD betrof het aantal storingen eveneens 18 % van het totaal aantal aansluitleidingen, maar het aandeel in de uitvalduur was toen nog 12 %. Deze verschuiving is toe te schrijven aan de storing in IJzendijke in 2012 die plaatsvond in de hoofdleiding. Dit verklaart het relatief kleine aandeel van 5 % in de uitvalduur voor aansluitleidingen. Exclusief de storing van IJzendijke zou dit op 17 % uitkomen (zie paragraaf 4.4, figuur 4.8).

50

2012

45

2011

40 35

2010

30

2009

25 20

2008

15 10 5 0

146

Hard PVC

Koper

PE

PeKo

Slagvast PVC

Staal

2008

5

20

1

1

3

2009

10

15

1

9

3

2010

5

29

4

15

2011

7

15

44

14

5

2012

14

4

35

7

5

1

Figuur B 13.1 Aantal lekken gevonden in de aansluitleiding naar aanleiding van het gaslekzoeken


Bijlagen DNWB

Een nadere analyse van aansluitleidingen op componentniveau (figuur B 13.2 links) laat zien dat de meeste storingen optreden aan de buis buiten de gevel (61%) en aan de aftakking/aansluitzadel (11,7%). In figuur B 13.2 rechts is de procentuele bijdrage van de componenten (aansluitleiding) aan de uitvalduur weergegeven. Wanneer dit nader bekeken wordt, blijkt dat 43,2% van de uitvalduur wordt veroorzaakt door de buis buiten de gevel en 29,6% door de buis binnen de gevel.

Wanneer de component ‘buis buiten de gevel’ verder wordt geanalyseerd naar storingsoorzaken (figuur B 13.3) blijkt dat graafwerk een aandeel heeft van 74,1% in de storingsverdeling (links) en 67,1% in de uitvalduur (rechts). Wat direct opvalt, is dat graafwerk een significant aandeel heeft als oorzaak van een storing zowel in het aantal storingen als de uitvalduur. Dit beeld komt zowel bij hoofdleidingen als aansluitleidingen naar voren. Dit is al langere tijd bekend, zowel bij DNWB als op landelijk niveau.

61,0% Buis buiten de gevel

43,2% Buis buiten de gevel

8,9% Buis binnen de gevel

29,6% Buis binnen de gevel

8,6% Verbinding buiten de gevel

6,5% Verbinding buiten de gevel

1,6% Verbinding binnen de gevel

1,1% Verbinding binnen de gevel

5,3% Overgangskoppeling

7,2% Overgangskoppeling

11,7%

8,4%

Aftakking/aansluitzadel 0,7% Grondafsluiter 2,3% Anders

Aftakking/aansluitzadel

0,4% Grondafsluiter 3,5%

Anders

Figuur B 13.2 Procentuele bijdrage van de verschillende componenten in LD-aansluitleidingen naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

7,6% Corrosie / veroudering 74,1% Graafwerk

12,8% Corrosie / veroudering 67,1% Graafwerk

5,7% Aanlegfout (in het verleden)

6,5% Aanlegfout (in het verleden)

0,3% Productfout

1,2% Productfout

3,8% Puntbelasting

2,1% Puntbelasting

1,9% Werking van de bodem

6,3% Werking van de bodem

1,2% Vandalisme / diefstal

0,3% Vandalisme / diefstal

3,6% Anders

2,6% Anders

1,9% Onbekend, ondanks onderzoek

1,3% Onbekend, ondanks onderzoek

Figuur B 13.3 Procentuele bijdrage verschillende storingsoorzaken binnen de component ‘buis buiten de gevel’ naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

147


DNWB KCD 2014 - 2020

43,5% Corrosie / veroudering

23,6% Corrosie / veroudering

15,7% Graafwerk

1,7% Aanlegfout (in het verleden)

8,3% Aanlegfout (in het verleden)

0,0% Productfout

1,9% Productfout

2,1% Graafwerk

14,8% Vandalisme / diefstal

0,2% Montagefout (nu)

0,9% Bediening

0,4% Bediening

0,9% Montagefout (nu)

2,1% Vandalisme / diefstal

8,3% Anders

67,5% Anders

5,6% Onbekend, ondanks onderzoek

2,5% Onbekend, ondanks onderzoek

Figuur B 13.4 Procentuele bijdrage verschillende storingsoorzaken binnen de component ‘buis binnen de gevel’ naar storingsverdeling (links) en uitvalduur (rechts) over de periode 2008 t/m 2012

Graafschades zijn geïdentificeerd als een belangrijk risico voor DNWB en de bijbehorende beheersmaatregelen om dit risico te beperken staan verder beschreven in 4.4.2.4. Een opmerking bij figuur B 13.4: de aanzienlijke uitvalduur (67,5 %) van de categorie ‘anders’ wordt voor het overgrote deel veroorzaakt door één storing uit 2008 waarbij er een gat in een 3” stalen aansluitleiding geboord was. Deze is geclassificeerd als ‘anders’. In de figuren B 13.5 en B 13.6 wordt duidelijk dat het relatieve aantal storingen van de verscheidene materialen ongeveer door de jaren heen gelijk is gebleven. Tevens wordt het beeld bevestigd dat staal structureel meer storingen kent dan andere materialen. Het aantal stalen aansluitleidingen is sterk gedaald en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2014 compleet gesaneerd zijn. In figuur B 13.7 is ingezoomd op het aantal lekken dat is opgetreden bij stalen aansluitleidingen. Hieruit valt op te maken dat het absoluut aantal lekken daalt als gevolg van het saneringstraject.

148

Exitbeoordelingen Zoals in bijlage 10 uitvoerig is beschreven, laat DNWB door het Kenniscentrum Gasnetbeheer exitonderzoek uitvoeren aan de eerste generatie kunststoffen PVC en PE. Op basis van de resultaten uit het onderzoek van de door DNWB aangeleverde leidingmaterialen kan gesteld worden dat deze materialen van goede kwaliteit zijn.


Aantal per 1000 aansluitingen

Bijlagen DNWB

25

2012 2011

20

2010

15

2009

10

2008

5 0

Koper

PE

Slagvast PVC

Staal

2,6

2,0

0,9

1,4

17,3

2009

3,3

3,6

0,8

2,7

17,3

2010

4,1

3,9

1,0

6,0

12,0

2011

3,4

7,2

1,2

6,6

14,6

2012

3,2

4,4

1,2

3,7

19,6

Aantal per 1000 aansluitingen

Hard PVC

2008

0,8

Figuur B 13.5 Aantal storingen per materiaalsoort buiten de gevel per 1000 aansluitleidingen

2012

0,7

2011

0,6 0,5

2010

0,4

2009

0,3

2008

0,2 0,1

Aantal lekken

0,0

Koper + PeKo

PE

2008

0,15

0,16

Staal 0,75

2009

0,12

0,12

0,47

2010

0,19

0,00

0,47

2011

0,12

0,08

0,56

2012

0,14

0,19

0,13

Figuur B 13.6 Aantal storingen binnen de gevel per materiaalsoort per 1000 aansluitleidingen

14 12 10 8

Aantal lekken buiten de gevel 6

Aantal lekken binnen de gevel

4 2 0

2008

2009

2010

2011

2012

Figuur B 13.7 Aantal lekken in de stalen aansluitleiding

Jaar

149


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 14a Geografische overzichten transportnetten van DNWB

Het EHD gastransportnet (>16 bar)

100.040-4 Schaal 1:250.000

150

Wijz. datum 05-06-2012 JG

overdrachtspunt ZEBRA gasontvangstation leidingnet werkdruk >16 Bar


Bijlagen DNWB

Bijlage 14b Geografische overzichten transportnetten van DNWB

Het 8 en 4 bar hogedruktransportnet

100.040-1 Schaal 1:250.000

Wijz. datum 10-05-2013 JG

overdrachtspunt ZEBRA gasontvangstation leidingnet werkdruk 4 Bar leidingnet werkdruk 8 Bar leidingnet werkdruk 8 Bar (HC)

151


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 15 Veiligheidscultuurprogramma van DNWB

1. Managementcommitment en leiderschap Er zal een handvest met een set van gedragscomponenten/-uitingen voor het gehele segment Netwerken worden opgesteld. Het handvest behoort in eerste instantie door het management te worden ondertekend en is onderdeel van het competentieprofiel. In het verlengde van de regels moeten ook afspraken worden gemaakt t.a.v. gedragsnormen zoals: • Voorbeeldgedrag tonen • Betrokkenheid tonen met veiligheid en arbeidsomstandigheden • Promoten opvoeren leermomenten • Betrokkenheid tonen bij incidenten waarbij respect en no blame essentiële voorwaarden zijn om een lerend effect in de organisatie te bewerkstelligen • Verantwoordelijkheid nemen voor correcte en tijdige realisatie van verbetermaatregelen, etc. De managers en later alle andere medewerkers (topdown invoering) zullen hierop mede worden beoordeeld. Management zal de eigen organisatieonderdelen ‘langsgaan’ en zorgen dat de beleidsverklaring bekend wordt gemaakt en door de medewerkers ook wordt herkend. (Q3-2013). Vervolgens wordt deze werkwijze aan de managers in onderliggende organisatieonderdelen doorgegeven. Het fundament leiderschap wordt verder uitgewerkt i.s.m. HRM. Rekening houdend met managers en later medewerkers die meer ‘geholpen’ moeten worden (faciliteren door coaching/ opleiding/training). (start Q2-2013). 2. Oogsten van laaghangend fruit n.a.v. managementsessies december 2012 a) Het zorgvuldig toepassen van het sanctiebeleid (stelling 11 fundament Leiderschap). b) Beter communiceren over RIE’s en plan van aanpak (Stelling 13 en 15 fundament Bronaanpak). Om de bewustwording bij medewerkers over de RIE te verbeteren, zullen getroffen of te treffen maatregelen in de vormen van VWI’s, procedures, en houding en gedrag/

152

bewustwording, gelinkt moeten worden aan de risico’s. Dus vooral communiceren over de maatregelen met medewerkers en over het feit waarom zij belangrijk zijn. Dit is primair een taak voor de operationeel leidinggevende. Ook de veiligheidscontactpersonen kunnen hier een rol in spelen. (start Q2-2013).

Een andere benadering van bronaanpak richt zich op het ontwerp van Assets. Dit betekent dat er een(HSE) ontwerpkader geformuleerd moet worden m.b.t. tot het ontwerp, positionering van Assets en tracékeuze. Dit is een nadere uitwerking van het productblad projecten. Infra en DNWB zijn hierbij beide bij aangesloten. (start Q2-2013).

c) Afspraken zijn vastgelegd in een V&G plan of in een werkvergunning (Stelling 58- 59 fundament Partners in activiteiten). Een goed voorbeeld van een proces waarin we verbeteringen kunnen doorvoeren door de risico’s te benoemen en hiervoor een plan van aanpak te schrijven, is het ‘vergunningenstelsel’ bij DNWB/Infra met schakel- en werkplannen BEI/VIAG (zie voor onderbouwing de recente incidenten). Hiervoor zal een werkgroep moeten worden ingesteld die alle ontbrekende schakels en grijze gebieden in kaart brengt en maatregelen ter verbetering voorstelt en invoert. Voorzitter WG: Hoofd Bedrijfsvoering DNWB (start Q2-2013)

Het andere aspect bij het (samen)werken met ketenpartners richt zich op de relatie die Infra heeft met haar onderaannemers en hoe de beïnvloeding van HSE ten aanzien van deze partij kan worden verbeterd (2013). d) Werkopdrachten staan onder tijdsdruk (stelling 28 fundament Gezondheid en Welzijn). Uit de managementevaluatie blijkt dat deze conclusie wordt bevestigd. Gelet op deze conclusie is het heel erg belangrijk de medewerkers de boodschap mee te geven dat werkdruk nooit ten koste mag gaan van de veiligheid


Bijlagen DNWB

en de gezondheid van de medewerkers en de omgeving. Via de lijn communiceren en richting geven: werkdruk is op zich niet het probleem, als de energiebronnen er maar zijn. Energiebronnen aanboren, is beter dan naar methodische middelen grijpen. e) Ondersteuning door HSE (stelling 36 fundament Kwaliteit, kennis en inzicht). Voor deze stelling zijn al veranderingen in gang gezet. Over de aanwezigheid/zichtbaarheid van de HSE-ers bij de uitvoerende werkzaamheden zijn binnen HSE afspraken gemaakt. Binnen Infra worden veiligheidscontactpersonen opgeleid en begeleid door HSE om de aandacht voor HSE te verhogen in alle geledingen van de serviceprovider. 3. Uitwerken Balance processen/Quick Wins a) Op dit moment geven we prioriteit aan de implementatie en het verbeteren van de doeltreffendheid van de volgende Balance processen/de drie Quick Wins die door het veiligheidscomité zijn vastgesteld, te weten: • Incidentenonderzoek (lerende organisatie): uitvoeren van incidentenonderzoek m.b.v. BSCAT en het implementeren van de aanbevelingen • Werkplekinspectie/-bezoek: uitvoeren van werkplekinspecties/-bezoek door leidinggevenden, verbeteren van de kwaliteit • In gesprek over veiligheid in werkoverleg (dialoog) (Start Q2-2013)

153


DNWB KCD 2014 - 2020

Bijlage 16 Details met betrekking tot prognoses van het gebruik (capaciteitsbehoefte per GOS)

Station

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Sas van Gent

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

17,5

Bathpolder

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

13,2

Willem-Annapolder

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

11,7

Kruiningen

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

10,5

Sloe

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

37,3

Tabel B 16.1 Prognose van de maximale belasting per gasontvangstation in het extra hogedruk transportnet in 1.000 Nm3/uur

Station

Druk [bar]

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Axel

8

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

10,1

Hoek

4

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

4,8

Oostburg

8

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

12,4

Sas van Gent

8

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

Schoondijke

8

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

6,1

Sint Jansteen

4

16,5

16,5

16,6

16,6

16,7

16,7

16,8

16,8

16,9

16,9

Ter Hole

4

6,2

6,2

6,3

6,3

6,3

6,4

6,4

6,4

6,5

6,5

Terneuzen

8

20,3

20,4

20,5

20,6

20,7

20,8

20,8

20,9

21,0

21,1

IJzendijke

4

4,0

4,0

4,0

4,1

4,1

4,1

4,1

4,1

4,1

4,2

Aagtekerke

4

7,5

7,6

7,6

7,7

7,7

7,8

7,9

7,9

8,0

8,1

Middelburg

8

31,4

31,5

31,7

31,8

32,0

32,1

32,3

32,4

32,5

32,7

Oost-Souburg

8

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

15,6

Sint Laurens

8

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

7,5

Vlissingen

8

24,0

24,1

24,1

24,2

24,3

24,4

24,4

24,5

24,6

24,6

Ritthem

8

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

3,4

Goes

8

48,7

48,9

49,2

49,4

49,6

49,9

50,1

50,3

50,6

50,8

Kapelle

4

7,1

7,1

7,1

7,1

7,1

7,2

7,2

7,2

7,2

7,2 10,6

Kruiningen

8

10,2

10,2

10,3

10,3

10,4

10,4

10,5

10,5

10,6

Rilland

4

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

Scherpenisse

8

13,0

13,1

13,2

13,2

13,3

13,4

13,5

13,5

13,6

13,7

Tholen

4

7,5

7,6

7,6

7,7

7,7

7,8

7,8

7,9

7,9

8,0

Zonnemaire

4

33,5

33,6

33,6

33,7

33,7

33,8

33,9

33,9

34,0

34,1

Tabel B 16.2 Prognose van de maximale belasting per gasontvangstation in de hogedruk transportnetten in 1.000 Nm3/uur

154


Bijlagen DNWB

Notities

155


DNWB KCD 2014 - 2020

Colofon

Dit Kwaliteits- en capaciteitsdocument 2014 – 2020 Gas is een uitgave van DELTA Netwerkbedrijf B.V. Bezoekadres: Stationspark 28, 4462 DZ Goes Postadres: Postbus 5013, 4330 KA Middelburg T 0113 - 74 11 00 F 0113 - 74 11 14 info@dnwb.nl www.dnwb.nl

Bladconcept en redactie: F. Raas, V.L. Guilloteaux en diverse medewerkers van DNWB en Infra Tekstredactie: Veltman & de Bruin Communicatie Vormgeving en realisatie: De Werkkamer Vormgeving en Communicatie Fotografie: T. Stanowicki, M. Studer en diverse medewerkers van DNWB en Infra Foto omslag: Uitgeverij 12 ProvinciĂŤn Drukwerk: LNO drukkerij BV

156


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.