HALTE VAN DE MAAND >SINT-JAN BERCHMANSCOLLEGE
Vlak na de Belgische onafhankelijkheid vond de Brusselse katholieke bourgeoisie dat er in de hoofdstad nood was aan een katholieke tegenhanger van het prestigieuze Brusselse atheneum. Dat atheneum was in de ogen van de katholieke elite immers véél te antiklerikaal. De jezuïeten lijken de ideale orde voor de oprichting van een katholieke school maar de sociëteit houdt de boot aanvankelijk af: ze zijn zelf pas heropgericht (na een verbod van bijna zestig jaar) en beschikken niet over voldoende personeel noch geld. De eerste jezuïetencolleges die in het kersverse België worden opgericht zijn die van Aalst en Namen (1831) en dat van Gent (1833). Toch stuurt de sociëteit twee jezuïeten naar de hoofdstad. De pastoor van de parochie van SintJacob-op-de-Coudenberg stelt hen een gebouw ter beschikking in de Proosdijstraat vlakbij de Kapellekerk. De straat zou later omgedoopt worden tot Ursulinenstraat. De twee pioniers-jezuïeten gaan naarstig op zoek naar geld, lokalen en personeel. In 1834 doet zich een buitenkansje voor: de graaf de Lalaing verkoopt het oude stadspaleis van de familie de Hornes in de Proosdijstraat. Het paleis dateert uit de zestiende eeuw, werd herbouwd na het bombardement van 1695 en was lange tijd de residentie van de pauselijke nuntii. De jezuïeten krijgen de steun van de plaatselijke clerus, van de conservatieve
politieke elite en, last but not least, van de aartsbisschop in Mechelen, kardinaal Sterckx. Op 29 september 1835 opent het college zijn deuren voor de eerste twee klasjes (het zesde en het vijfde). In 1841 beschikt het college over een volledige humanioracyclus: van het zevende, voorbereidende jaar tot de retorica. En-
kele jaren later richten de jezuïeten zelfs een internaat op aan de overkant van de straat en in 1895 telt de school al meer dan 1000 leerlingen. Het succes van het college is zo groot dat gedurende de komende vijftig jaar de paters vindingrijk zullen moeten omspringen met een nijpend ruimtegebrek:
naburige huizen worden opgekocht, lokalen krijgen een andere bestemming, een binnentuintje wordt opgeofferd, een deel van de kerk omgevormd tot zaaltje, … Het resultaat? Aan het begin van de twintigste eeuw is het college een doolhof van talloze huisjes, perceeltjes, opgevulde binnenruimte, onver-
lichte binnenkoertjes, schots en scheve trappenhallen. Bovendien kwam daar nog eens bij dat ondertussen het Collège Saint-Michel niet meer de enige katholieke school was in Brussel: ouders konden voortaan ook hun kinderen naar Saint-Boniface in Elsene sturen, of naar Saint-Louis vlakbij het Noordstation. De jezuïeten zien zelf ook de buurt ten kwade veranderen: de bourgeoisie en aristocratie trekt weg, studenten eten ’s middags hun boterhammen op in louche cabarets en cafés in de nabij gelegen Marollen. En tot overmaat van ramp vestigt de partij van die goddeloze socialisten zich ook nog eens op een steenworp van het college! Na enkele pogingen om het college onder te brengen in het Egmontpaleis en de Royal Skating in Sint-Gillis, wordt besloten om een geheel nieuwe campus op te richten in Etterbeek, langs een pas aangelegde boulevard. Ondertussen dreigt de overheid om een deel van het college in de Ursulinenstraat te onteigenen voor een megalomaan project: de Noord-Zuidverbinding! De hele oostelijke wand van de straat, met het oude stadspaleis van de Hornes, gaat tegen de vlakte. De jezuïeten krijgen een schadevergoeding en in 1908 bouwt architect Georges Cochaux voor hen een compleet nieuw college in de Ursulinenstraat. In 1921 wordt het college herdoopt tot Sint-Jan Berchmans. Pas in de jaren 1950 wordt het college helemaal “geflamandiseerd”. Stefan Moens 9