11 minute read

Purperreigers

Purperreigers in de Krimpenerwaard

Tekst en afbeeldingen: Rudi Terlouw en Diny Buisman

Advertisement

De purperreiger is een soort met een lange geschiedenis in de Krimpenerwaard. De oudste geregistreerde vogelwaarneming in ons natuurarchief is van deze soort. Het betreft de registratie van twee eieren uit de collectie van de Engelse ornitholoog Wolleys die op respectievelijk 9 en 12 mei 1857 zijn verzameld in de Berkenwoudse Boezem te Ouderkerk aan den IJssel (Ootheca Wolleyana, 2018). Wanneer de purperreiger als broedvogel de Krimpenerwaard heeft verlaten is niet bekend. Scheijgrond vermeldt hem niet als broedvogel in zijn Avifauna Goudana uit 1923 (Scheijgrond, 1923), maar deze avifauna biedt voornamelijk informatie over het noordelijke deel van de Krimpenerwaard. D

Vanaf de oprichting van de Natuur- en Vogelwerkgroep Krimpenerwaard in 1961 komen meer gegevens beschikbaar. In deze periode tot circa 2017 is er met vrij grote zekerheid niet gebroed in het gebied. Hierop is één uitzondering, namelijk een broedgeval in een geriefbos in Zuidbroek, Bergambacht in 2001 dat werd ontdekt tijdens een SOVON kartering van de Commissarissenlanden (mond.med. S. Deutseman, SOVON). Deze broedpoging bleef echter zonder resultaat. Ook in opvolgende jaren werd hier niets meer vastgesteld (Natuurregistraties Buisman en Terlouw). Vanaf 2017 werden broedverdachte vogels aangetroffen in de moeraszone van de Nespolder (natuurregistraties Buisman en Terlouw). Later kwam het bericht dat hier een kleine broedkolonie is gevestigd (mond. med. J. van der Winden).

Hoewel er dus al decennia niet of slechts zeer incidenteel werd gebroed is de Krimpenerwaard voor de purperreiger steeds van belang geweest als foerageergebied. De ligging op relatief geringe afstand van zowel de broedkolonies in de Boezems Kinderdijk als in de Zouweboezem, die beide sinds de jaren negentig een forse groei hebben doorgemaakt, is van grote invloed op de toename van het aantal foeragerende vogels en het gebruik van slaapplaatsen in de Krimpenerwaard (figuur 1). De actieradius van de purperreiger tijdens de nestfase (Kooij, H. van der, mond. med.) en het gedrag van purperreigers om na het uitvliegen van de jongen de kolonies te verlaten en gedurende de gehele dag in de foerageergebieden te verblijven, zijn oorzaak dat de grootste aantallen in de Krimpenerwaard in de periode augustus - september zijn waargenomen (Van der Winden, et al, 2010 & 2013).

Aanzet tot gestructureerde registraties Purperreigers komen omstreeks maart aan uit de overwinteringsgebieden en vertrekken weer vanaf eind augustus tot begin oktober (Bosch M. van den & R. Vlek , 2006). In de Krimpenerwaard kan de purperreiger gedurende de gehele periode van maart tot oktober worden waargenomen. Incidenteel vindt overwintering plaats, wat meestal betrekking heeft op een fysiek beperkt exemplaar. Hoewel er veel waarnemingen worden geregistreerd blijven er vragen: • Wordt het gebied gedurende de gehele periode van aanwezigheid in ons land in gelijke mate bezocht? • Is de verspreiding homogeen over het gebied verdeeld? • Worden jaarlijks dezelfde slaapplaatsen gebruikt?

Al een groot aantal jaren volgen we deze soort. Aanleiding was het onderzoek naar de ligging en kwaliteit van foerageergebieden in agrarisch gebied (Van der Winden et al, 2001, 2002 & 2004) en het onderzoek naar slaapplaatsen na de broedtijd uit 2010 en 2013 geïnitieerd door Landschapsbeheer Zuid-Holland (Van der Winden et al, 2013). Aan beide onderzoeken mochten wij als vrijwilliger een bijdrage leveren. De werkwijze en kennis die we hieruit meenamen hebben we toegepast voor aanvullend onderzoek in de Krimpenerwaard. Soms incidenteel in een heel klein gebied, bij gebiedsstudies veelal op polder of NNN gebiedsniveau binnen één jaar. Soms intensiever of in een groter gebied veelal om foerageerdichtheden te bepalen, voortkomend uit de Wet natuurbescherming gerelateerde onderzoeken om de externe werking van Natura 2000 gebieden te kunnen bepalen. Soms meer structureel zoals onze tellingen van de Lek overstekende vogels van of naar Kinderdijk in de kleine jongen fase, om inzicht te krijgen over het belang van de Krimpenerwaard voor deze kolonies en welke gebieden worden bezocht om te foerageren. Een mooie structurele slaapplaatstelling ontstond toen zich een jaarlijks bezette slaapplaats in een gemengd bosje vlak achter onze woning van destijds aan de Schaapjeszijde vestigde. Helaas is dit bosje inmiddels gekapt, maar wat een leuke vogelervaringen hebben we daar mogen beleven (Terlouw R.J.S. & D. Buisman, in archief Bui-TeGewoon | groenprojecten). Begin 2019 hebben we een eerste poging gedaan tot evaluatie van de verzamelde gegevens, waarbij we ook gegevens van

derden uit waarneming.nl hebben vergeleken en geanalyseerd. Hieruit ontstonden aanvullende vragen vooral omtrent het gedrag (foerageren/ ter plaatse of overvliegend), maar meer nog omtrent het gebiedsgebruik.

Van het aantal waarnemingen van deze site bleven maar weinig te gebruiken waarnemingen over toen uitsluitend op foeragerende vogels werd geselecteerd. Bij 78% van de waarnemingen was geen informatie beschikbaar of het een vogel ter plaatse betrof of overvliegend, waardoor uit deze bron onvoldoende informatie over het gebiedsgebruik kon worden gedestilleerd. Ook de locatie van de ‘stip op de kaart’ werkte niet mee om gegevens uit deze bron te benutten. Meer dan 50% van de waarnemingen had een stip op de infrastructuur (weg/pad), waardoor het niet duidelijk was in welke deelgebied de vogel aanwezig was. De bruikbare resultaten van locaties die een veldlocatie aanduidden én waren aangemerkt als ‘foeragerend’, gaven een sterk afwijkend locatiebeeld, zowel ten opzichte van eerder onderzoek als in relatie tot de door ons verzamelde gegevens. Waar wij de hoogste dichtheden aan foeragerende vogels in de westelijke delen van de Krimpenerwaard telden tijdens integrale gebiedstellingen, lagen deze op waarneming.nl voornamelijk in Den Hoek-Oost (NNN) en, in de laatste jaren, in de NNN gebieden De Nesse-Zuid en Berkenwoude. Dat is dus meer in het middengebied van de Krimpenerwaard en binnen door vogelaars hoog frequent bezochte gebieden. De gevonden resultaten gaven meer de bezoekintensiteit door vogelaars aan gebieden weer, dan de werkelijke dichtheid-verhoudingen tussen gebieden voor foeragerende purperreigers. Reden voor ons om zelf nog twee jaar door te tellen om resultaten van zowel waarneming.nl als ons zelf te verifiëren. Afgelopen maanden hebben we 15 jaar verzamelde gegevens uit ons archief, natuurdagboeken en telstaten opnieuw op een rij gezet. Gegevens uit waarneming.nl hebben we niet langer benut omdat deze te veel vragen oproepen. Als gebiedsindeling hebben we de 60 telgebieden zoals eind jaren negentig overeengekomen tussen provincie Zuid-Holland, Natuur- en Vogelwerkgroep Krimpenerwaard en het ZuidHollands Landschap onderscheiden.

Aantallen foeragerende vogels in de Krimpenerwaard Voortbordurend op de resultaten van Van der Winden uit 2004 hebben we de Krimpenerwaard in drie zones verdeeld die we ‘noordoost’, ‘midden’ en ‘zuidwest’ hebben genoemd. Voor deze analyse zijn uitsluitend waarnemingen van foeragerende vogels toegepast (figuur 2). In het vroege voorjaar zijn het relatief kleine aantallen. Het betreft voornamelijk vogels die zich nog niet in een broedkolonie hebben gevestigd. De verspreiding is redelijk homogeen over de Krimpenerwaard in deze periode.

Wanneer de broedperiode start nemen de aantallen af in de deelgebieden oost en midden, terwijl ze in west juist toenemen (figuur 3). Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat de vogels dichter bij de broedplaats gaan foerageren in de eifase en als de jongen nog klein zijn. Voor de broedvogels van de Zouweboezem vormt de oostzijde van de Krimpenerwaard de buitengrens vanwege de maximale actieradius voor voedselvluchten die we op basis van literatuur op een straal van 12.500 meter uit de kolonie hebben gedefinieerd. Voor vogels uit de Boezems van Kinderdijk is de westelijke Krimpenerwaard gunstig gelegen. Regelmatige tellingen op de dijk aan Schuwacht in de maanden mei en juni bevestigen dit beeld en laten frequente voedselvluchten zien tussen Kinderdijk en de Krimpenerwaard (Buisman en Terlouw, Natuurregistraties diverse jaren) .

Door ons uitgevoerde gebiedstellingen laten in de periode 2005-2015 het foerageergebruik in de ei- en kleine jonge fase van voornamelijk de polder Schuwacht en het zuidelijke deel van de polder Kromme, Geer en Zijde zien. Polder Den Hoek-West en Berkenwoude-Zuidwest worden eveneens bezocht, maar in lagere dichtheden in deze periode. In ons onderzoeksgebied werd een afstand van foerageren ten opzichte van de broedkolonie Kinderdijk in de ei- en kleine jongen fase van circa 10.000 meter gevonden. Dit sluit redelijk aan bij in de literatuur vermelde afstand van maximaal 12.500 meter.

Opvallend is de zeer lage foerageer-dichtheden van purperreigers in de ei- en kleine jonge fase in de polders aan de oostzijde van de Krimpenerwaard. De foerageerhabitat is in polders als Vlist-Oost- en -Westzijde, Bonrepas en Zevender op het oog geschikt. Vanuit de kolonie Zouweboezem bevinden deze polders zich binnen de in de literatuur vermelde foerageerafstand met een straal van 12.500 meter. Uit ons onderzoek komt echter nauwelijks een belang naar voren in deze periode. Mogelijk heeft de kwaliteit van foerageergebied op kortere afstand effect op het gebiedsgebruik. Wanneer we er van uit gaan dat in de nabijheid van de kolonie Zouweboezem zeer geschikte foerageergebieden in de oostelijke Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en de zuidelijke Lopikerwaard beschikbaar zijn, kan mogelijk exploitatie van foerageergebieden op grotere afstand niet noodzakelijk zijn voor deze kolonie.

In de periode 2015-2021 zien we een toename van foeragerende vogels in de NNN-gebieden van Berkenwoude en De Nesse-Zuid. In 2016/2017 zijn hier de inrichtingsmaatregelen uitgevoerd waarbij waterpeilen zijn verhoogd, kwaliteitsbaggerwerken uitgevoerd en oeverprofileringen aangebracht. Het heeft geleid tot aantrekkelijker foerageergebied voor purperreigers, waardoor deze gebieden profijtelijker zijn geworden voor de vogels die broeden in de kolonie Kinderdijk. Hieruit komt naar voren dat bij aantrekkelijk foerageergebied grotere afstanden dan 10.000 meter in de ei- en kleine jonge fase geen probleem hoeven te zijn voor purperreigers. Dit beeld wordt versterkt doordat de foerageer dichtheid in polders aan de oostzijde van de Krimpenerwaard niet is toegenomen in dit tijdsblok.

Als de jongen groter worden (medio juli) neemt de voederfrequentie af (Terlouw R.J.S., 1998 & 2002). Dit gaat gelijk op met een toename van de foeragerende aantallen purperreigers in de Krimpenerwaard. Vanaf augustus worden eerste kalenderjaar vogels waargenomen en nemen de aantallen verder toe. De verspreiding van foeragerende vogels raakt gelijktijdig meer homogeen verdeeld over de Krimpenerwaard, waarbij natte poldergebieden zoals de recent ingerichte delen van De Nesse, Berkenwoude en Oudeland er met name in de laatste drie jaren uitspringen. Het geeft aan dat de actieradius veroorzaakt door nachtelijk verblijf in de broedkolonies minder van toepassing is. Dit is tevens de periode dat de slaapplaatsen bezet raken in het gebied. De vogels gaan ‘s avonds niet meer terug naar de broedkolonie, waardoor ze de dag optimaler voor foerageren en opvetten kunnen benutten (Winden J. van der et al, 2004, 2010 & 2013).

In deze periode zijn de polders Kromme, Geer en Zijde, Vlist-Oost en -West, De Nesse, Berkenwoude-Noordwest, Veerstalblok en Kadijk-West favoriet (figuur 3). Maar vogels kunnen in deze periode binnen alle polders worden aangetroffen. Opmerkelijk is ook hier de relatief stabiele dichtheid aan foeragerende vogels in de meeste deelgebieden, maar de sterke toename in het bijzonder in NNN Berkenwoude en in iets mindere mate in NNN De Nesse en Oudeland vallen op. De effecten van de natuurinrichting van

deze gebieden op de foerageerhabitat voor purperreigers, maar getuige de foerageerdichtheid van lepelaars, blauwe reigers en de vestiging van de roerdomp, en in het algemeen voor op waterorganismen foeragerende moerasvogels, zijn hier duidelijk zichtbaar.

Uit onze waarnemingen en tellingen komt een duidelijk verschil naar voren in zowel het aantal vogels, de tijd van het jaar dat de Krimpenerwaard wordt gebruikt als foerageergebied en de deelgebieden/ polders die door het jaar heen worden gebruikt. Voor de kolonie in Natura 2000 gebied Kinderdijk is het westelijke deel van de Krimpenerwaard van belang vanuit beoordeling ten opzichte van de externe werking zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming. Vrijwel alle poldergebieden in de Krimpenerwaard vervullen daarnaast een belangrijke rol in het opvetten van purperreigers na het broedseizoen en zijn daardoor van groot belang voor de conditie van de vogels voordat ze op trek gaan. Wanneer we de gemiddelde foerageerdichtheid voor de Krimpenerwaard in het laatste tijdsblok (2015-2021) voor de periode juli-september berekenen komen we op circa 3,5 exemplaren per vierkante kilometer. Dit betekend dat uitgaande van 10.000 hectare poldergebied in de Krimpenerwaard circa 350 vogels van het gebied gebruikmaken om op te vetten voorafgaand aan de najaarstrek. Op basis van 1000 broedpaar en een gemiddelde van 3 kuikens per paar geeft dit 5 tot 8 % van de Nederlandse populatie.

Slaapplaatsen Al bij eerdere onderzoeken (Winden, J. van der, et al 2004, 2010 & 2013) werd duidelijk dat in de zomer en vroeg najaar naast foerageergebieden de beschikbaarheid van slaapplaatsen op korte afstand van groot belang is in de opvet periode van purperreigers voorafgaand aan de najaarstrek. Purperreigers gebruiken de periode eind juli tot uiterlijk begin oktober om in voldoende conditie te komen om de trektocht naar het overwinteringsgebied in centraal en zuidelijk Afrika te kunnen voltooien (3500 tot 4000 kilometer). De vogels overbruggen deze afstand gemiddeld in vijf tot zeven dagen. Om dit te kunnen volbrengen moeten ruime vetreserves na het broeden worden opgebouwd (Winden, J. van der, et al. 2012). Om het opvetten efficiënt te kunnen uitvoeren slapen de vogels zo dicht mogelijk bij de foerageergebieden. Geriefbosjes, houtkaden, elzensingels, boezemlanden, eendenkooien en zelfs solitaire bomen op rustige locaties worden hiervoor benut.

In tegenstelling tot het slaapplaatsgedrag van aalscholvers, blauwe reigers en veel grote zilverreigers (Terlouw, R.J.S., 2011), wordt niet dagelijks dezelfde locatie benut. Er lijkt vrij adhoc een keuze door purperreigers te worden gemaakt, voornamelijk gebaseerd op de locatie waar het laatst werd gefoerageerd en beschikbare slaapplaatsen in de omgeving. Locaties worden echter wel vaak meerdere dagen tot enkele weken achter elkaar gebruikt en sommige locaties zijn een ‘jaarlijkse zekerheid’. Ten opzichte van grote zilverreigers worden slaapplaatsen door relatief kleine aantallen vogels gebruikt. Ook het individueel slapen op een locatie werd meermaals vastgesteld. Een registratie van vele tientallen slaapplaatstellingen is weergegeven in figuur 4. In deze figuur zijn uitsluitend de maximale aantallen slapende vogels in een houtopstand opgenomen per jaar wanneer de betreffende locatie minimaal tweemaal in de periode 10 juli – 10 september van dat jaar is geteld. Op basis van onze ervaringen zal het kaartbeeld niet alle potentiele slaapplaatsen weergeven. Op basis van onze waarnemingen veronderstellen wij dat in beginsel elke houtopstand die voldoende rustig is gelegen door purperreigers kan worden gebruikt. Van overwegend vaste locaties zoals van grote zilverreigers, blauwe reigers en aalscholvers bekend is, is bij de purperreiger slechts in zeer beperkte mate sprake.

Verstoring lijkt één van de oorzaken van het verplaatsen naar een andere slaapplaats. Landwerkzaamheden, vissers en recreanten

This article is from: