1 minute read

Het eksternest

Next Article
Eendenleed

Eendenleed

M. Bersma

Zonder oorzaak ben ik gevallen. Hoe, waardoor? Opeens lag ik op m’n rug. “Zwaar geblesseerd”, concludeerde de dokter. Nu zit ik in m’n stoel te herstellen met vele doosjes pijnstillers om me heen. Ik lees en kijk teevee en schuifel een beetje door de kamer. Ongeïnteresseerd kijk ik door het raam naar de hoge bomen tegenover me, nog niet in blad, maar met witte bloesems die op uitkomen staan. Daar vliegt een ekster naar de top van één der bomen. Een andere ekster volgt hem, ook met een tak. Zouden ze een nest gaan bouwen? Na een poosje vliegen ze weer weg. De rest van de dag zie ik ze niet meer terug. De volgende dag zijn ze er weer. Ze bezoeken de nestplek opnieuw met takken in hun snavel. Ze vliegen nu vaker heen en weer. Je kunt duidelijk zien hoe het nest begint te groeien, lange takken worden door het bouwwerk heen gevlochten. Een groepje kraaien maakt het hen lastig, maar ze laten zich niet verdrijven en bouwen onvermoeid door. Tenslotte wordt het nest in gebruik genomen. Ik vermoed dat nu één van hen aan het broeden is. Zo nu en dan zie ik een paar staartveren boven het nest uitkomen, maar eigenlijk kun je dat nest al bijna niet meer zien, want de bloesemknoppen zijn open gegaan. Als grote sneeuwvlokken verbergen ze het nest in de boom. Ik herinner me een liedje wat we vroeger op school zongen uit het oude zangboek van ‘Kun je nog zingen, zing dan mee.’ Het luidt: “Er schommelt een wiegje in ‘t bloeiende hout, een wiegje met bloemengordijntjes, dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd en zie eens hoe keurig en fijntjes”. Het gaat eigenlijk wel een beetje mank, want de vogeltjes zijn twee volwassen eksters en het kleine nestje is een gevlochten takkenbos, maar het ‘hout’ bloeit en soms deint het nest, hoog in de boom, een beetje mee. Ik verveel me niet als ik dit allemaal zie. D

Advertisement

This article is from: