Regelgeving APK

Page 1

APK

Algemeen

Voorwoord Omdat de regelgeving voor de uitvoering van de algemene periodieke keuring APK is verdeeld over verschillende uitgaven en publicaties heeft de RDW gemeend deze te moeten bundelen in deze verzamelband. Deze verzamelband bevat alle benodigde regelgeving die nodig is voor de uitvoering van de APK. Aan de tekst kunnen geen rechten worden ontleend; alleen de tekst van de ondergenoemde publicaties heeft rechtsgeldigheid: - Wegenverkeerswet 1994 (WVW); - Voertuigreglement (VR); - Kentekenreglement (KR); - Ministeriële regeling houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (ERK); - Ministeriële regeling houdende aanwijzing van voertuigen die zijn uitgezonderd van de keuringsplicht, bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (MRUK); - Regeling Permanente eisen; - Regeling Permanente eisen Taxi’s. Exemplaren van het boekwerk ‘Regelgeving APK’ kunnen worden besteld bij de RDW. Aanvullingen zijn door middel van een abonnement leverbaar. De ‘Regelgeving APK’ is ook op cd-rom verkrijgbaar. Informatie over de wijze van bestellen kan worden verkregen bij de Klantenservice RDW, tel. 0900 97 39 (10 cent per minuut).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Algemeen

INHOUDSOPGAVE Algemeen

blz.

Voorwoord Adressen RDW Openingstijden RDW kantoren Afmelden en raadplegen Adressen providers Algemene informatie voor de uitvoering van de APK 1. Datum van ingebruikname 2. Keuringsbevoegdheid 3. Keuringsverplichting 4. Keuringsplichtige voertuigen 5. Uitvoering keuringsvoorschriften 6. Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen 7. Personeel 8. Archiveren 9. Bestellen keuringsrapporten

1 5 6 6 6 7 7 7 8 9 9 10 10 10 10

versie 12 - 2006 ” ” ” ” ” ” ” ” ” ” ” ” ” ”

Tab 1

Administratieve procedures

12 - 2006

Tab 2

Invulinstructie keuringsrapport

12 - 2006

Tab 3

Keuringseisen

12 - 2006

Tab 4

Regeling permanente eisen

12 - 2006

Tab 5

Regeling permanente eisen Taxi’s

12 - 2006

Tab 6

Erkenningsregeling APK

12 - 2006

Tab 7

Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder

12 - 2006

Tab 8

Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester

12 - 2006

Tab 9

Procedure Roetmeting

12 - 2006

Tab 10 Toezichtbeleid APK

12 - 2006

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3



APK

Algemeen

Adressen RDW Divisie Registratie en Informatie Skager Rak 10 9642 CZ Veendam Postbus 30 000 9640 RA Veendam Tel. 0900 07 39 Fax 0598 69 95 04

Hoofdkantoor RDW Europaweg 205 2711 ER Zoetermeer Postbus 777 2700 AT Zoetermeer Tel. 0900 07 39 Fax 079 345 80 21

Divisie Voertuigtechniek Regiokantoor Noord Dr. van Deenweg 78 8025 BH Zwolle Tel. 0900 97 39 Fax 038 452 76 11

Regiokantoor West Denemarkenlaan 2 2711 EL Zoetermeer Tel. 0900 97 39 Fax 079 345 78 08

Regiokantoor Zuid Goudsbloemvallei 5 5237 MH Den Bosch Tel. 0900 97 39 Fax 073 644 61 63

Voor beroepsgevallen en vragen over de erkenning kunt u contact opnemen met de Regiokantoren. Voor algemene informatie en vragen over de uitvoering van de APK kunt u contact opnemen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk via tel. 0900 97 39, of per e-mail via www.rdw.nl.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Algemeen

Openingstijden RDW kantoren De kantoren van de RDW zijn op werkdagen geopend: - van 8.30 uur tot 12.30 uur en - van 13.00 uur tot 17.00 uur. Op bepaalde (feest)dagen zijn de kantoren gesloten. Deze dagen zijn achtereenvolgens: - Nieuwjaarsdag (1 januari) - 2e Paasdag - Koninginnedag (30 april) - Hemelvaartsdag - 2e Pinksterdag - 1e en 2e Kerstdag (25 en 26 december) Voorts zijn de kantoren elk jaar op 5, 24 en 31 december, indien deze dagen op een werkdag vallen, steeds vanaf 15.30 uur gesloten. Afmelden en raadplegen Het afmelden van voertuigen via datacommunicatie kan op maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de hierboven genoemde dagen, plaatsvinden van 8.30 uur tot 17.00 uur. Het raadplegen van de door u afgemelde voertuigen via datacommunicatie is mogelijk op maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 20.00 uur. Het raadplegen van de voertuiggegevens via datacom is mogelijk op maandag tot en met vrijdag van 05.30 uur tot 21.00 uur en op zaterdag van 05.30 uur tot 17.00 uur. Voor informatie over het afmelden en raadplegen van gegevens kunt u contact opnemen met uw provider. Adressen providers A2SP

RDC Datacentrum BV

VWE bureau voor voertuigdocumentatie en informatie

Groeneweg 150C 3981 CP Bunnik Tel. 0900 123 22 77 (30 cent per minuut) www.a2SP.nl info@a2sp.nl

Postbus 74707 1070 BS Amsterdam Tel. 0900 2700 700 (Locaal tarief) www.rdc.nl mail@rdc.nl

Postbus 198 1700 AD Heerhugowaard Tel. 072 576 70 01

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

www.hetextranet.nl info@vwe-extranet.nl

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Algemeen ALGEMENE INFORMATIE VOOR DE UITVOERING VAN DE APK. 1. Datum van ingebruikname

VR art.1.10

Om te kunnen bepalen wanneer een voertuig keuringsplichtig wordt en om de keuringseisen correct te kunnen toepassen is het van belang te weten wanneer het voertuig voor het eerst in gebruik is genomen. De datum waarop een voertuig voor het eerst in gebruik is genomen kan worden bepaald aan de hand van het kentekenbewijs. Er zijn drie situaties mogelijk: A. De datum van ingebruikname is de ‘Datum eerste toelating’ zoals vermeld op het kentekenbewijs (voor bewijzen afgegeven na 31-12-1994). B. De datum van ingebruikname is dezelfde als de afgiftedatum van het kentekenbewijs (voor bewijzen afgegeven vóór 1-1-1995). In dat geval is op het kentekenbewijs onder 'bijzonderheden' niets vermeld ten aanzien van de DATUM EERSTE TOELATING of het BOUWJAAR, danwel staat onder 'bijzonderheden’: 'Datum eerste toelating: zie rubriek Afgegeven de'. C. De datum van ingebruikname is niet dezelfde als de afgiftedatum van het kentekenbewijs, (afgegeven vóór 1-1-1995), bijvoorbeeld omdat het voertuig in het buitenland in gebruik is geweest. Onder 'bijzonderheden' kunt u in dat geval de volgende vermeldingen aantreffen: - 'DATUM EERSTE TOELATING .......' (dag, maand, jaar). De datum van ingebruikname is dan dezelfde als de datum eerste toelating. of - 'BOUWJAAR 19..' In dit geval moet als datum van ingebruikname 30 juni van het vermelde bouwjaar worden genomen. of - 'BOUWJAAR NIET VASTGESTELD' De datum van ingebruikname wordt in dit geval gesteld op de afgiftedatum van het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I. NB Indien de afgiftedatum en de datum eerste toelating niet is vermeld mag het voertuig niet worden gekeurd en moet contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39. Indien één datumvermelding (gestempeld of geprint) aanwezig is, wordt deze datum beschouwd als datum afgifte en als datum eerste toelating. Deze datum kan niet in de toekomst liggen. 2. Keuringsbevoegdheid

WVW art.83

Een APK-keuringsinstantie mag alleen een ter keuring aangeboden voertuig keuren, indien het voertuig behoort tot de groep voertuigen, waarvoor de erkenning is verleend. Bij de verlening van een APK-erkenning wordt onderscheid gemaakt tussen een erkenning voor het keuren van zware voertuigen (APK 1) en een erkenning voor het keuren van lichte voertuigen (APK 2). Lichte voertuigen: - Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg. Zware voertuigen: - Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Algemeen De toegestane maximum massa kan in beginsel worden afgelezen van het kentekenbewijs. Op de nieuwe kentekenbewijzen (3 E 1251a) worden een aantal nieuwe aspecten vermeld. Met name bij een personenautokenteken kan dit tijdens een APK keuring tot onduidelijkheid leiden met betrekking tot de bevoegdheid van het te keuren voertuig. Het gaat om de volgende aspecten: q Massa ledig voertuig q Technisch maximum massa q Toegestane maximum massa Bij een personenautokenteken is de ledige massa zoals vermeld op het kentekenbewijs bepalend voor de categorie voertuig en de categorie keurmeester. Als bij bedrijfsauto’s en aanhangwagens de toegestane maximum massa niet op het kentekenbewijs is vermeld, kan met behulp van het scherm ‘Raadplegen voertuiggegevens’ (zie punt 2 van de Administratieve procedures – tab 1) worden nagegaan wat de toegestane maximum massa van het voertuig is. Als ook in het raadpleegscherm geen waarde is vermeld voor de toegestane maximum massa, kan deze worden bepaald door de massa ledig voertuig en het laadvermogen, wanneer deze beide waarden zijn vermeld op het kentekenbewijs, bij elkaar op te tellen. Wanneer de situatie zich voordoet dat niet is vast te stellen of het een licht of een zwaar voertuig betreft, moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW. Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een keuringsstation van de RDW. Indien een APK-keuring wordt uitgevoerd bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg welke is voorzien van een drukluchtremsysteem en een vangmuil- of schotelkoppeling ten behoeve van een aanhangwagen, dan dient u, naast de apparatuur die voor uw erkenning al van toepassing is, bij de keuring van het voertuig en de eventueel daarop volgende steekproef, te beschikken over de volgende middelen: 1. twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten. Ten aanzien van de manometers moet er een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 aanwezig zijn. Deze eis geldt niet voor manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984; en, indien het een bedrijfsauto met een schotelkoppeling betreft: 2. een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m; 3. een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van een 2 inch koppelingschotel meetbaar gemaakt kan worden.

ERK art 32

De erkenning kan ook andere beperkende bepalingen bevatten, bijvoorbeeld ten aanzien van de afmetingen van het voertuig, waardoor een ter keuring aangeboden voertuig niet mag worden gekeurd.

WVW art.83

Bussen bestemd voor het vervoer van personen waarop de Wet personenvervoer 2000 betrekking heeft en voertuigen bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ADR/VLG) moeten bij de RDW worden gekeurd. De eigenaar/houder van deze voertuigen is zelf verantwoordelijk dat deze voertuigen bij de RDW ter keuring worden aangeboden. 3. Keuringsverplichting

WVW art.85

De erkenninghouder is verplicht om voertuigen, die bij hem ter keuring worden aangeboden, te keuren indien hij daartoe gerechtigd is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

8


APK

Algemeen 4. Keuringsplichtige voertuigen

VR art.4.2 VR art.4.2 VR art.4.3

VR art.4.4

VR art.4.5

MRUK

VR art.4.6

VR art.4.8

VR art.4.7

In het kader van de APK zijn de volgende groepen voertuigen één jaar na de datum van eerste toelating keuringsplichtig: - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. - aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, waarop de Wet personenvervoer 2000 (taxi’s) van toepassing is. - motorrijtuigen waarop de Wet ambulancevervoer (ambulances) van toepassing is. De volgende groepen voertuigen zijn drie jaar na de datum van eerste toelating keuringsplichtig: - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg uitgezonderd driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa niet meer dan 400 kg bedraagt. De volgende voertuigen zijn uitgezonderd van de keuringsplicht: - voertuigen die een kenteken voeren dat twee groepen van twee cijfers bevat en de lettergroep ZZ of de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W, X of Z; - voertuigen waarvoor een tijdelijk kentekenbewijs is afgegeven in afwachting van de definitieve goedkeuring, waarna het definitieve kentekenbewijs wordt afgegeven. Deze tijdelijke kentekenbewijzen worden afgegeven voor voertuigen waarbij bij toelating niet of op termijn kan worden vastgesteld of dat voertuig al dan niet voldoet aan de eisen voor toelating. Dit kentekenbewijs bestaat alleen uit een deel I A dan wel deel I; - voertuigen op de dag dat zij door de RDW, de Politie of de Koninklijke Marechaussee worden onderzocht in verband met de afgifte, teruggave of de wijziging van het kentekenbewijs; - rijdende werktuigen, waarbij op het kentekenbewijs melding wordt gemaakt dat het voertuig is uitgezonderd van de keuringsplicht; - voertuigen op de dag waarop het voertuig aan een APK-keuring wordt onderworpen; - voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad zoals bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994. Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden nadat het keuringsplichtig is geworden of twee maanden nadat de geldigheidstermijn van het keuringsbewijs is verstreken op de weg staan zonder dat voor het voertuig een geldig keuringsbewijs is afgegeven. 5. Uitvoering keuringsvoorschriften Op basis van de Erkenningsregeling art. 32 en 39 moet het bij en krachtens de wet bepaalde in acht worden genomen. Hieronder wordt verstaan dat bij de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens alle keuringsaspecten worden beoordeeld. Als onderdelen niet beoordeeld kunnen worden moet het voertuig worden afgekeurd waarbij de reden op de voorzijde van het keuringsrapport in het vak ‘Nadere uitleg reparatie, afkeur en/of adviespunten’ wordt vermeld. Redenen voor het niet kunnen beoordelen van een keuringsaspect kunnen onder andere zijn: - het niet kunnen openen van het kofferdeksel door het ontbreken van een sleutel; - het niet kunnen openen van de motorkap; - het niet kunnen los nemen van wieldeksels welke de wielbouten bedekken door het ontbreken van een sleutel; - het niet kunnen controleren van de brandstofdop door het ontbreken van een sleutel of doordat de centrale vergrendeling niet werkt; - het niet kunnen verwijderen van de dop over de trekhaakkogel door het ontbreken van een sleutel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

9


APK

Algemeen 6. Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen 6.1.Als bij een voertuig een formele ministeriële beschikking of brief van de RDW wordt overgelegd, waarin bepaalde vrijstellingen of afwijkingen worden toegestaan, moet men het gestelde in de beschikking in acht nemen, zoals bijvoorbeeld plastic kentekenplaten zonder keurmerk bij een aantal politieauto’s. 6.2.Voertuigen met een bijzonder kenteken, bijvoorbeeld GN-, BN-, CD- en CDJkenteken, mogen voor wat betreft de onderstaande punten afwijken van de keuringseisen: - aanwezigheid van kleine kentekenplaat model 18.2; - ontbreken van het emissiebestrijdingssysteem (katalysator en/of lambdasonde); - ontbreken van gordelbevestigingspunten en daardoor de autogordels; - aanwezigheid van koplampen met een afwijkend lichtbeeld (geen scherpe licht-donker scheiding); - aanwezigheid van oranje stadslichten; en - ontbreken van mistachterlicht. Het kan voorkomen dat één of meerdere van deze uitzonderingen niet op het betreffende kentekenbewijs is vermeld. 7. Personeel Elke APK-keuring moet worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde keurmeester die in het bezit is van een geldige bevoegdheidspas. De bevoegdheidspas moet op verzoek ter inzage worden gegeven. 8. Archiveren De keuringsrapporten dienen te worden bewaard in een goed afgesloten kast of bureaulade of een gelijkwaardige voorziening. Bij diefstal moet onverwijld de RDW en de politie worden gewaarschuwd, onder vermelding van de volgnummers van de vermiste rapporten. 9. Bestellen keuringsrapporten De keuringsrapporten moeten rechtstreeks worden besteld bij de leverancier: Drukkerij Sonneveld b.v. Postbus 9 2690 AA ’s -Gravenzande Het aantal bestelde rapporten dient 50, 100, 200, 500 of 1000 te zijn. APK keuringsrapporten zijn ook als kettingformulier leverbaar. De bestelhoeveelheid is dan 500, 1000 of 1500 exemplaren. Een maximum bestelhoeveelheid is niet bepaald, maar u dient altijd rekening te houden met eventuele wijzigingen in het rapport. Dergelijke wijzigingen worden vooraf tijdig bekend gemaakt. De bestelling dient te geschieden door het verschuldigde bedrag over te maken op gironummer 147060 t.n.v. Drukkerij Sonneveld b.v. te ’s-Gravenzande onder vermelding van uw keuringsinstantienummer (KI-nummer) en het gewenste aantal. Na ontvangst van het verschuldigde bedrag ontvangt u binnen 7 werkdagen het bestelde aantal rapporten inclusief een factuur ten bewijze dat u heeft betaald. Een spoedbestelling wordt binnen 3 werkdagen afgeleverd. Als u vragen over uw bestelling heeft kunt u contact opnemen met Drukkerij Sonneveld b.v. Het telefoonnummer is: 0174 44 55 20.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

10


APK

Algemeen Het onderling overnemen van APK-rapporten is in principe niet toegestaan. Toch mag u, indien uw voorraad rapporten door onvoorziene omstandigheden (b.v. diefstal) op mocht blijken te zijn, onder bepaalde voorwaarden, een aantal rapporten van een collega erkenninghouder overnemen. Bij het overnemen van een aantal rapporten van een collega erkenninghouder dient u het aantal rapporten en de betreffende rapportnummers welke u overneemt in uw administratie vast te leggen. Daarnaast moet worden vermeld van wie u de rapporten heeft overgenomen. Hierbij tevens het KI-nummer van de collega erkenninghouder die de rapporten aan u levert vermelden. De collega die u de rapporten levert dient in zijn administratie vast te leggen hoeveel en welke rapporten aan wie geleverd zijn. Hierbij tevens het KI-nummer van de afnemer vermelden. Ook dient de erkenninghouder die de rapporten levert een fax naar zijn regiokantoor te sturen met daarin het aantal rapporten en de nummers van de rapporten. Hierbij ook aangeven aan welke keuringsinstantie geleverd is. Op de fax ook graag de beide KI-nummers van de betrokken erkenninghouders vermelden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

11


APK

Administratieve procedures

In deze afdeling is informatie verzameld die voor de APK-keurmeester van direct belang is bij het uitvoeren van periodieke keuringen. In de kantlijn is aangegeven op welke regelgeving de informatie is gebaseerd. Als de Administratieve procedures geen uitsluitsel geven is de gepubliceerde regelgeving zoals de Erkenningsregeling APK doorslaggevend.

INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk Onderwerp 1. 2. 3. 4. 5.

blz.

Kentekenbewijs 1.1 Algemeen 1.2 Geldigheid Raadplegen kentekenregister Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle kentekenplaten Afmelden met datacommunicatie-apparatuur Steekproef en beroepsmogelijkheden 5.1 Steekproef 5.2. Beroepsmogelijkheden

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

3 4 5 6 6

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Administratieve procedures ALGEMEEN Bij vragen omtrent de uitvoering van de APK kan contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39. 1.

Kentekenbewijs

1.1 Algemeen VR art. 4.9 ERK 41-2

VR art. 9.2 WVW art. 36-3a

De aanvrager van een keuringsrapport moet het originele deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs van het betrokken voertuig overleggen voordat dit voertuig door de keurmeester wordt gekeurd. Een driewielig motorrijtuig kan een personen- of een bedrijfsautokentekenbewijs hebben. De te controleren gegevens op het kentekenbewijs moeten duidelijk leesbaar zijn. Het bewijs moet van een vastgestelde uitvoering en geldig zijn. 1.2 Geldigheid

WVW art. 57

Een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren is niet meer aan te merken als kentekenbewijs. In dit geval mag niet tot keuring worden overgegaan. Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid, indien: - op het bewijs onder bijzonderheden een beperkte geldigheidsduur is vermeld en deze termijn is verstreken; - in de op het bewijs vermelde gegevens wijzigingen zijn aangebracht; - het bewijs niet van een vastgestelde uitvoering is (hieronder wordt ook verstaan dat het kentekenbewijs niet mag zijn geplastificeerd); - de duplicaatcode op het kentekenbewijs afwijkt van het raadpleegscherm; - op het kentekenbewijs geen datum eerste toelating is vermeld. Toelichting Indien de geldigheid is vervallen moet contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

KR

Het niet van een vastgestelde uitvoering zijn kan zich met name voordoen bij een kentekenbewijs deel I model 287B, 911 of 912. Het model 287B bestaat uit 4 bladzijden, de modellen 911 en 912 bestaan uit 2 bladzijden. Dit is bij de modellen 911 en 912 herkenbaar aan de doorlopende tekst onderaan de bladzijde en tevens dient het nummer op de linker en rechter bladhelft hetzelfde te zijn. Bij de modellen 3E1210a en 3E1211a en 3 E 1251a geldt eveneens dat op de linker- en rechter bladhelft hetzelfde nummer moet zijn vermeld. Ook moet bij een kentekenbewijs waarop is vermeld ‘taxi, zie bijlage’ deze bijlage aanwezig zijn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Administratieve procedures 2.

ERK art. 41 lid 3

Raadplegen kentekenregister

Voorafgaand aan de keuring moet worden gecontroleerd of een aantal gegevens zoals vermeld in het kentekenregister overeenkomt met het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I van het voertuig. Om de gegevens van het kentekenbewijs te controleren moet het scherm ‘Raadplegen Voertuiggegevens’ worden opgevraagd zoals is aangegeven in de ‘Gebruikshandleiding Raadplegen Voertuiggegevens’ van de provider via welke u afmeldt. Als de handleiding wordt gevolgd, wordt een aantal gegevens van het voertuig op het raadpleegscherm getoond. De volgende gegevens op het raadpleegscherm moeten overeenkomen met de gegevens op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I voor zover op deel I A of deel I vermeld. Indien één of meer van deze gegevens afwijken van de gegevens op het raadpleegscherm mag het voertuig niet worden gekeurd en mag ook geen APK-rapport worden afgegeven. Voor informatie kunt u contact opnemen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39. • • • • • • •

kenteken; voertuigsoort; duplicaatcode; identificatienummer; brandstofsoort; maximum massa beladen voertuig; EEG voertuigcategorie toevoeging.

De volgende verschillen zijn hierbij toegestaan: • voor wat betreft de brandstofaanduiding G mag ook de aanduiding G2 of G3 worden geaccepteerd, en/of • indien op het kentekenbewijs “oplegger” is vermeld en op het raadpleegscherm “aanhangwagen” geldt dit niet als een afwijking, en/of • indien het een driewielig motorrijtuig betreft en op het raadpleegscherm bij voertuigsoort “P” is vermeld geldt dit niet als een afwijking. Indien één of meer van deze gegevens op het scherm in vergelijking met het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I ontbreken (leeg veld) mag het voertuig wel worden gekeurd, maar dient een kopie van het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I met een opgave van de afwijkingen te worden gestuurd naar: RDW Bureau Voertuigdocumenten. Sectie Documentenafgifte Postbus 30000 9640 RA Veendam In het geval het raadpleegscherm één van de volgende meldingen geeft: • kenteken onbekend; • geen actueel voertuig; moet telefonisch contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW waaronder u valt, waarbij de aanwijzingen moeten worden opgevolgd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Administratieve procedures In het geval het raadpleegscherm de melding geeft: ‘keuren niet toegestaan, keuring door RDW’ mag het voertuig niet worden gekeurd en kan dan ook niet worden afgemeld. De eigenaar/houder moet een afspraak maken voor een keuring bij de RDW door contact op te nemen met de Klantenservice RDW tel. 0900 97 39.

ERK art. 41 lid 6

Als het raadplegen van de voertuiggegevens als gevolg van een storing in een door de RDW geaccepteerd netwerk niet mogelijk is, kan de controle achterwege blijven en moet dit worden aangetekend op het keuringsrapport (zie de invulinstructie achter tab 2). 3.

VR art.5.*.1 ERK 41.

Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle kentekenplaten

Voorafgaand aan de ondertekening van het keuringsrapport moet van onderstaande aspecten worden gecontroleerd of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemmen. Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3b. (tab 6 blz. 16) en bijlage 2 (tab 6 blz. 27): 1. kenteken; 2. identificatienummer; 3. brandstofsoort; 4. bijzonderheden (aanpassing gehandicapte / taxi bijlage). De niet in bijlage 2 van de Erkenningsregeling (tab 6 blz. 27) genoemde gegevens op het kentekenbewijsbehoeven bij deze controle niet overeen te stemmen. Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3c. (tab 6 blz. 16) en bijlage 3 (tab 6 blz. 31): 5. of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten. Wanneer een afwijking wordt geconstateerd mag het voertuig niet worden gekeurd en mag ook geen keuringsrapport worden afgegeven en moet de aanvrager worden verwezen naar een keuringsstation van de RDW. Indien het ingeslagen identificatienummer onleesbaar is geworden moet de aanvrager naar het keuringsstation van de RDW worden verwezen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Administratieve procedures 4.

WVW art. 79

Afmelden met datacommunicatie-apparatuur

Voorafgaand aan de afgifte van een keuringsrapport en nadat is nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden moet het voertuig worden afgemeld, zodat de keuring wordt geregistreerd in het keuringsregister. Dit betreft zowel goedgekeurde als afgekeurde voertuigen. De handelwijze met betrekking tot het afmelden van APK keuringen en opvragen van APK-keuringsgegevens is aangegeven in de ’Gebruikershandleiding’ van de provider via welke u afmeldt. Als door het geautomatiseerde systeem wordt teruggemeld dat de voertuigsoort (licht of zwaar) niet is vast te stellen, kan het voertuig niet worden afgemeld. In dit geval moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW. Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een keuringsstation van de RDW. In het geval het afmeldscherm de melding geeft: ‘afmelden niet toegestaan, keuring door RDW’ kan niet worden afgemeld en moet de eigenaar/houder een afspraak maken voor een keuring bij de RDW door contact op te nemen met de Klantenservice RDW tel. 0900 97 39. 5.

Steekproef en beroepsmogelijkheden

5.1 Steekproef WVW art. 86

ERK art. 45

ERK art. 45

Een van de middelen om toe te zien op de juiste uitvoering van de keuringen is de steekproefsgewijze herkeuring van afgemelde voertuigen. Bij het afmelden wordt tevens meegedeeld of het voertuig aan een steekproefherkeuring moet worden onderworpen en tot welk tijdstip het voertuig hiervoor beschikbaar moet worden gehouden. Indien een steekproef wordt toegekend moet het voertuig tot 90 minuten na de afmelding en gedurende de steekproef beschikbaar worden gehouden. In deze periode mogen geen wijzigingen aan het voertuig worden aangebracht en/of metingen worden verricht. Tevens moeten bij de steekproef de eventueel vervangen onderdelen zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 van de Erkenningsregeling APK bij het voertuig aanwezig zijn. Bij de steekproef moet de bevoegde keurmeester die de keuring heeft verricht en het keuringsrapport heeft ondertekend aanwezig zijn en gedurende de steekproef feitelijke assistentie verlenen bij het uitvoeren van de steekproef. In het geval van telefonisch afzeggen van de steekproef door de RDW moet op het keuringsrapport in het vak ‘Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten’ worden vermeld: Afgezegd om -tijdstip- door -naam RDW medewerker- en ondertekend door de APK-keurmeester. De uitvoering van de steekproef moet binnen 15 minuten na aankomst van de steekproefcontroleur kunnen aanvangen. In het geval dat een afgekeurd voertuig wordt afgemeld geldt vooralsnog: - Aan het afmelden van een afkeuring zijn geen afmeldkosten verbonden; - De afkeurmeldingen vallen buiten de afmeldbeperking; - Bij een steekproef op een afkeurmelding worden alleen de geregistreerde afkeurpunten beoordeeld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Administratieve procedures 5.2 Beroepsmogelijkheden

WVW art. 90 VR 4.12

WVW art. 90 VR 4.12

WVW art. 91 VR 4.15

5.2.a Afkeuring door RDW in de steekproefherkeuring Het is voor de erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager mogelijk op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW bezwaar te maken tegen het besluit van de steekproefcontroleur en wel terstond na de steekproefherkeuring. Dit bezwaar dient dan direct tegenover de steekproefcontroleur van de RDW geuit te worden. De RDW zal vervolgens een onderzoek instellen (herkeuring) naar het besluit van de steekproefcontroleur. De erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn. 5.2.b Afkeuring door erkenninghouder Voor de belanghebbende (aanvrager van de keuring) is het mogelijk op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW beroep in te stellen tegen een afkeuring en wel terstond na de keuring. Dit beroep dient gericht te worden tot de regio waaronder de erkenninghouder valt. De RDW zal vervolgens een onderzoek (herkeuring) instellen naar de vraag of het voertuig terecht is afgekeurd. De erkenninghouder, de keurmeester die het voertuig heeft afgekeurd en de aanvrager worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn. 5.2.c Onterechte goedkeuring door erkenninghouder Belanghebbenden, die menen dat ten onrechte een keuringsbewijs is afgegeven kunnen op grond van artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994, tegen betaling beroep in stellen bij de RDW. De RDW zal vervolgens een onderzoek (deskundigenonderzoek) instellen naar de vraag of het voertuig ten onrechte is goedgekeurd. De erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager worden van dat onderzoek op de hoogte gebracht en worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.

ERK art. 64

5.2.d Toepassing cusumsysteem Een beroep als bedoeld onder 5.2.b en 5.2.c dat terecht blijkt te zijn, telt voor het cusumsysteem mee als resultaat van een steekproefherkeuring. Het cusumsysteem geldt zowel voor de erkenninghouder als voor de keurmeester.

WVW art 90 –4

5.2.e Tarief onderzoek Voor het aanvragen van een onderzoek als bedoeld onder 5.2.a, 5.2.b en 5.2.c geldt een tarief 1, direct te voldoen tijdens het bezwaar maken tegen een goedkeuring of afkeuring. Als het beroep wordt toegewezen wordt dit bedrag terugbetaald aan de indiener van het beroep. In dit geval is de erkenninghouder dit bedrag verschuldigd aan de RDW.

WVW art 91 –4

1

De tarieven worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant, Besluit tarieven Dienst wegverkeer

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Invulinstructie APK rapport

ALGEMEEN Na elke keuring dient een keuringsrapport te worden afgegeven. Het rapport moet volledig zijn ingevuld en moet zijn ondertekend door de gediplomeerde keurmeester. Indien het voertuig is goedgekeurd geldt het afgegeven keuringsrapport als keuringsbewijs, zoals bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien het voertuig naar het oordeel van de gediplomeerde keurmeester niet aan de keuringseisen voldoet geldt het keuringsrapport als de schriftelijke mededeling van de weigering tot afgifte van een keuringsbewijs. De geldigheid van een keuringsbewijs vangt aan met ingang van de dag van afgifte. Een voertuig kan worden gekeurd en afgemeld binnen een periode van 2 maanden direct voorafgaande aan de verplichting tot keuren. In een dergelijk geval wordt de oorspronkelijke afloopdatum door het afmeldsysteem met een jaar verlengd. Een keuringsbewijs verliest zijn geldigheid door de afgifte van een vervangend keuringsbewijs en door het aanbrengen van wijzigingen. Alle in te vullen zaken staan aan de voorzijde van het APK keuringsrapport. De achterzijde is uitsluitend informatief. Hierop zijn o.a. de controlepunten gecodeerd vermeld. Deze code moet worden gebruikt bij het aangeven van afkeur- en/of reparatiepunten, zowel in het afmeldscherm als op de voorzijde van het rapport. Met het van kracht worden van de APK-verbeterpunten is er niet alleen sprake van het afmelden van goedgekeurde voertuigen maar ook van het afmelden van afgekeurde voertuigen waarbij de afkeurpunten zowel op dit rapport als in het afmeldscherm moeten worden aangeven. Als er sprake is van een goedgekeurd voertuig nadat de “APK-gebreken� zijn hersteld moeten deze reparatiepunten ook worden opgegeven, zowel op het keuringsrapport als in het afmeldscherm. Verder moeten eventuele adviespunten worden genoteerd. Het deel dat is bestemd voor de voertuigeigenaar mag pas worden afgegeven nadat is gebleken dat het voertuig niet in een steekproef valt of, als dat wel het geval is, nadat de steekproef is verricht en er geen bezwaar tegen afgifte van het rapport is. De voertuiggegevens die in diverse velden vermeld moeten worden dienen overeen te komen met de voertuiggegevens zoals zij op het kentekenbewijs staan aangegeven.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Invulinstructie APK rapport

INVULLEN APK KEURINGSRAPPORT In deze instructie wordt een aantal aspecten van het keuringsrapport besproken. Invulvelden die voor zich spreken komen niet aan de orde. Gegevens voertuig en resultaat keuring - Het voertuig wordt goedgekeurd al of niet met reparatiepunten. Is er sprake van reparatiepunten die het gevolg zijn van APK-eisen dan moeten de reparatiepunten in het rechter bovenste deel worden omschreven met vermelding van de code (zie hiervoor de achterzijde van het rapport). De reparatiepunten moeten tijdens het afmelden van het voertuig tevens in het afmeldscherm worden aangegeven. - Het voertuig wordt afgekeurd. Dan is in de meeste gevallen sprake van een APK-sec keuring, dus niet in combinatie met een onderhoudsbeurt of een reparatie-opdracht. Het derde vakje moet zijn aangekruist en de afkeurpunten moeten in het afmeldscherm worden aangegeven. Ook deze punten moeten op het rapport worden genoteerd met weer de vermelding van de bijbehorende code. Het zou kunnen dat een voertuig wordt afgekeurd maar dat er ook sprake is van één of meerdere reparatiepunten. In dat geval moet dit reparatiepunt of deze reparatiepunten op het rapport worden genoteerd (samen met het afkeurpunt of de afkeurpunten) met vermelding van de bijbehorende code. Deze reparatiepunten kunnen niet in het afmeldscherm worden aangegeven. In het veld Kilometerstand moet de afgelezen tellerstand in km of mijl worden genoteerd. Van voertuigen die niet zijn voorzien van een teller, zoals aanhangwagens of mogelijk zeer oude voertuigen, en in andere gevallen waarbij geen kilometerstand is af te lezen moet ‘GT’ (Geen Teller) worden vermeld. Mededeling RDW na afmelding Bij Tijdstip afmelding moet de tijd worden ingevuld die op het terugmeldscherm verschijnt na het afmelden van het voertuig. Dus niet op een horloge kijken en die tijd registreren. Na het afmelden verschijnt er een transactiecode op het afmeldscherm. Deze transactiecode bestaat uit vier cijfers en/of letters. De samenstelling van de code hangt nauw samen met o.a. de afmelddatum en de afmeldtijd. Daarom is het heel belangrijk dat het juiste tijdstip van de afmelding op het rapport wordt ingevuld. De code moet achter de aanduiding Transactiecode worden ingevuld en dient als bewijs dat de afmelding daadwerkelijk in het afmeldsysteem is ontvangen en geregistreerd. Binnenkort te verwachten gebreken (adviespunten) Dit betreft geen afkeurpunten, maar punten waarvan te verwachten valt dat die binnenkort niet meer aan de APK-eisen voldoen en waarschijnlijk binnen 1 jaar aan herstel of reparatie toe zijn. Zij dienen als advies aan de eigenaar van het voertuig. De tekst is eenvoudig gehouden: ‘Er is een band aanwezig met een . . . . . .’. Ook als het 2, 3 of zelfs 4 banden zou betreffen kan dit hokje gewoon worden aangekruist. Dit geldt ook voor de andere adviespunten. In het vak rechts boven moet een korte omschrijving worden gegeven van het aangekruiste adviespunt. In het geval van bijvoorbeeld de banden kan hier worden aangegeven of het beide voorbanden betreffen of alleen de band links achter. Vóór de omschrijving van het adviespunt moet ook de code worden vermeld (ac 1, enz.).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Invulinstructie APK rapport

Korte toelichting op de vijf adviespunten: ac1 deze spreekt voor zich. Hier moet aangegeven worden of er een band aanwezig is met een profieldiepte tussen 1,6 en 2,5 mm. Bij de omschrijving geeft u aan welke band dit is of welke banden dit zijn; ac2 in het geval één of meerdere schokdempers lekkage vertonen geeft u dit hier aan (het zogenaamde zweten is geen lekkage); ac3 het is niet de bedoeling dat de voertuigeigenaar wordt geïnformeerd over alle auto-onderdelen waar sprake is van roestvorming. Dit zou te ver gaan. Vandaar dat gekozen is om die delen aan te laten geven met een behoorlijke roestschade waarvan de E-waarde tussen 1,5 en 2,0 ligt of waarbij, in het geval van onderdelen waarvoor geen E-gradatie geldt, meer dan 15% roestschade aanwezig is; ac4 hier moet aangegeven worden of er een stuur- of fuseekogel aanwezig is met een slijtagespeling die gelijk of kleiner is dan 1,0 mm. Dit betreft dus de kogels die niet worden afgekeurd maar waar wel sprake is van behoorlijke slijtage. Denk erom dat er sprake moet zijn van slijtagespeling, de fabrieksmatige speling wordt niet meegerekend en moet dus van de totale speling worden afgetrokken; ac5 alhoewel remmen ontzettend belangrijk zijn voor de veiligheid is het heel moeilijk om hier een kort adviespunt voor te formuleren. Daarom is gekozen voor een algemene omschrijving die het hele remsysteem omvat voor zover dit door de keurmeester te controleren is zonder demontage. Hieronder vallen bijvoorbeeld dunne remvoeringen of -schijven maar ook gecorrodeerde remleidingen of vervormde remslangen. Uiteraard voor zover de beschadiging(en) niet zover is (zijn) dat tot afkeur moet worden overgegaan. Zowel bij een goedgekeurd als een afgekeurd voertuig moeten eventuele adviespunten op het keuringsrapport worden aangekruist en worden omschreven. Bij het afmelden van een goedgekeurd voertuig moeten deze adviespunten in het afmeldscherm worden aangegeven. Bij het afmelden van een afgekeurd voertuig is deze mogelijkheid niet aanwezig. Dit rapport is afgegeven door Onder de naam van de keurmeester moet het Pasnummer worden genoteerd. Dit is het nummer dat op zijn bevoegdheidspas staat vermeld. Dit nummer is opgenomen om zo goed mogelijk te waarborgen dat de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd ook degene is die het voertuig afmeldt. Het keuringsrapport wordt afgegeven namens de erkenninghouder. De erkenninghouder mandateert de keurmeester als het ware om dit rapport namens hem te ondertekenen en af te geven. Aanvrager verzoekt herkeuring na afkeuring Als de aanvrager het niet eens is met de afkeuring van het voertuig kan hij of zij direct een herkeuring bij de RDW aanvragen. In dat geval moet hij of zij dat verzoeken door middel van het plaatsen van een handtekening. Ook in een dergelijk geval moet de auto toch altijd worden afgemeld als zijnde afgekeurd. Het kan eveneens voorkomen dat de keurmeester of de erkenninghouder het niet eens is met het resultaat van de steekproef door de steekproefcontroleur. Ook dan is een herkeuring mogelijk. Dit moet echter aangegeven worden op het steekproefcontrolerapport. Geldigheidsduur keuringsbewijs Hier moet de nieuwe vervaldatum worden genoteerd, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters moet worden geschreven indien het voertuig wordt goedgekeurd (al of niet met reparatiepunten).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Invulinstructie APK rapport

Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten In deze ruimte moeten de geconstateerde afkeurpunten, gerepareerde punten en/of adviespunten in het kort worden omschreven. Vóór ieder afkeur- of reparatiepunt moet de bijbehorende code van de lijst op de achterzijde van het rapport worden genoteerd, vóór ieder adviespunt moet de bijbehorende code (ac1 t/m ac5) worden genoteerd. Ook moet in deze ruimte een aantekening worden gemaakt in het geval: 1. dat de auto is voorzien van een LPG-installatie waarbij de auto niet op benzine werkt. Er hoeft dan geen code te worden aangegeven; 2. niet tot verwijdering van bepaalde onderdelen is overgegaan vanwege het gevaar van beschadiging; 3. de voertuiggegevens niet zijn geraadpleegd als gevolg van een storing in het netwerk; 4. de steekproef door de RDW is afgezegd. Deze ruimte kan eventueel ook door de RDW worden gebruikt voor notities. Bijvoorbeeld in het geval dat een steekproef niet is doorgegaan omdat de auto is weggereden. Zie ook de Administratieve procedures, artikel 5.1. In te vullen door de RDW Dit vak is zowel bedoeld voor het resultaat van de steekproef als voor het resultaat van een herkeuring na afkeur. In dit vak mogen verder geen aantekeningen gemaakt worden. Vervangende keuringsbewijzen Indien de voertuigeigenaar een vervangend keuringsbewijs wil (het oude is zoekgeraakt, versleten of geheel of ten dele onleesbaar) moet hij of zij zich tot de RDW wenden. De RDW verstrekt dan tegen betaling een dergelijk bewijs en geeft dit aan middels het aankruisen van het vakje rechts onder: “Vervangend keuringsbewijs”. Het is een erkenninghouder niet toegestaan om vervangende keuringsbewijzen af te geven. Herkeuring Tot slot wordt de voertuigeigenaar gewezen op de mogelijkheid om een herkeuring aan te vragen als hij het niet eens is met de goedkeuring van zijn voertuig. In tegenstelling tot de aanvraag van een herkeuring nadat het voertuig is afgekeurd, is dit mogelijk gedurende de geldigheidsduur van het keuringsbewijs of tot het moment dat de auto opnieuw een APK-keuring heeft ondergaan.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Invulinstructie APK rapport

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Invulinstructie APK rapport

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Keuringseisen

Met ingang van 1 januari 1995 is de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Algemene Periodieke Keuring (APK) gebaseerd op deze wet. Een onderdeel van deze wet is het Voertuigreglement. Hierin zijn de eisen geformuleerd waaraan voertuigen moeten voldoen alvorens deze tot de weg worden toegelaten, en de eisen die gelden tijdens het gebruik en bij de APK. De keuringseisen APK zijn een deel van de permanente eisen die in hoofdstuk 5 zijn vermeld. In deze afdeling zijn de hoofdstukken van het Voertuigreglement opgenomen die van toepassing zijn voor de Algemene Periodieke Keuring (APK). Basis: - Voertuigreglement zoals gepubliceerd in Staatsblad 1994, nr. 450, ingangsdatum: 01-01-1995, en wijzigingsregelingen, zoals laatst gewijzigd in Staatsblad nr. 253 van 03-05-2006. - Regeling Wijze van keuren APK zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 231 (supplement) van 30-11-1994, ingangsdatum 01-01-1995, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 87 van 27-04-2006. - Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 194 van 8-10-2001, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 186 van 26-9-2003. De tot nu toe gepubliceerde wijzigingen in de regelgeving zijn in de herziene uitgave van de Keuringseisen-APK opgenomen. Er zijn voorstellen ingediend om het Voertuigreglement op diverse punten aan te passen. Vooruitlopend op de publicatie in het staatsblad zijn deze wijzigingen al cursief in de tekst opgenomen. Deze moeten bij de uitvoering van de APK worden gehanteerd. Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 2 3 4 5.2 5.3 5.5. 5.12

blz.

Index Algemene bepalingen Algemene bepalingen – Regeling wijze van keuren Niet van toepassing voor APK Niet van toepassing voor APK Niet van toepassing voor APK Personenauto’s Bedrijfsauto’s Driewielige motorrijtuigen Aanhangwagens

3 7 19

21 61 121 155

Verwijzingen en definities (art. 1.1) zijn cursief in de tekst aangegeven.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Keuringseisen Index

ARTIKELNUMMER EN BLADZIJDENUMMER KEURINGS (PERMANENTE) EISEN ALGEMENE BEPALINGEN Begrippen Keuringseisen algemeen Begrippen Afmetingen Meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen Bepalen aantal wielen Bepalen aantal lichten Meetvoorwaarden t.a.v. verlichting Identificatienummer inslaan Datum Eerste toelating Regeling wijze van keuren

artikel 1.1 artikel 1.2 artikel 1.3 artikel 1.4 artikel 1.5 artikel 1.6 artikel 1.9 artikel 1.10

7 15 17 17 17 17 17 18 19

KEURINGSEISEN In artikelnummer geldt voor gebruikte .*. : - personenauto : .*. = 2; - bedrijfsauto : .*. = 3; - driewieler : .*. = 5; - aanhangwagen : .*. = 12. Artikel

blz.* = 2

blz.* = 3

blz.* = 5

blz.* = 12

Aandrijving .......................................................... Aanhangwagens bedrading .................................. Accu ..................................................................... Achterkant markering .......................................... Achteruitrijlichten werking.................................. Achteruitrij-signaalinrichting............................... Afmetingen voertuig (l, b en h)............................ Afschermingen..................................................... Airbag .................................................................. Aslasten................................................................ Assen.................................................................... Autogordels..........................................................

5 .* . 16 5 .* . 5 5 .* . 12 5 .* . 51 5 .* . 63 5 .* . 71 5 .* . 6 5 .* . 48 5 .* . 47a 5 .* . 7 5 .* . 18 5 .* . 47

... 32 ... --... 31 ... 49 ... 57 ... 60 ... 23 ... 48 ... 48 ... 23 ... 33 ... 47

... 77 ... --... 73 ... 108 ... 115 ... 120 ... 64 ... 102 ... 99 ... 65 ... 78 ... 100

... 127 ... --... 126 ... --... 149 ... 153 ... 123 ... 143 ... --... 123 ... 128 ... 142

... --... 157 ... --... 175 ... --... --... 158 ... 172 ... --... 152 ... 153 ... ---

Banden ................................................................. Bedrading aanhangwagen .................................... Bedrading motorvoertuigen ................................. Bescherming inzittenden...................................... Bovenbouw .......................................................... Brandstofsysteemeisen......................................... Bumper.................................................................

5 .* . 27 5 .* . 5 5 .* . 12 5 .* . 47 5 .* . 4 5 .* . 9 5 .* . 49

... 36 ... --... 31 ... 47 ... 22 ... 24 ... ---

... 82 ... --... 73 ... 100 ... 63 ... 66 ... 103

... 131 ... --... 126 ... 142 ... 122 ... 124 ... ---

... 163 ... 157 ... --... --... 157 ... --... 173

CH-percentages.................................................... Chassisraam ......................................................... CO-percentages.................................................... Constructieplaat ................................................... Contourmarkering ............................................... Controle-apparaat.................................................

5 .* . 11 ... 30 5 .* . 3 ... 22 5 .* . 11 ... 26/31 5 .* . 1 ... --5.3/12.57 ... --5 .* .15 ... ---

... 72 ... 63 ... 68/73 ... 61 ... 113 ... 74

... --... 122 ... --... --... --... ---

... --... 157 ... --... 155 ... 179 ... ---

... 102 ... 96 ... 120

... 143 ... 140 ... 153

... 172 ... 172 ... ---

Delen aan buitenzijde........................................... 5 .* . 48 ... 48 Deuren.................................................................. 5 .* . 41 ... 45 Diefstalalarm signaalinrichting............................ 5 .* . 71 ... 60

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

RPE tab 4 Titel (blz) 2(5-11)

10(63-67)

9(47-63)

2(5-11) 2(5-11) 6(22)

2(5-11) 2(5-11) 2(5-11)

2(5-11) 3(12-16) 10(66)

2(5-11)

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Keuringseisen Index RPE tab 4 Titel (blz)

Artikel

blz.* = 2

blz.* = 3

blz.* = 5

blz.* = 12

5 .* . 11 5 .* . 56 5 .* . 56 5 .* . 30

... 30 ... 53 ... 53 ... ---

... 72 ... 110 ... 110 ... ---

... --... 147 ... 147 ... ---

... --... --... --... 166

3(12-16) 10(63-67)

Emissiebestrijdingssysteem ................................. 5 .* . 11 ... 26/31

... 68/73

... ---

... ---

3(12-16)

Frame ................................................................... 5 .* . 3 ... --Fuseepennen, -lagering, -bussen en -kogels ........ 5 .* . 19 ... 33

... --... 79

... 122 ... 129

... --... 160

5(17-21)

Geluidsproductie .................................................. 5 .* . 11 ... 26 Geluidssignaalinrichtingen .................................. 5 .* . 71 ... 60 Gezichtsveldverbeterende voorziening................ 5 .* .45a ... ---

... 68 ... 120 ... 99

... 126 ... 153 ... ---

... --... --... ---

9(47-63)

HC-percentage ..................................................... Hoorn ................................................................... Hulpkoppeling...................................................... Hydraulische besturing aanhangwagens

... 72 ... 120 ... --... ---

... --... 153 ... --... ---

... --... --... 182 ... 165

Identificatienummer............................................. 5 .* . 1 ... 21

... 61

... 121

... 155

Kentekenplaten, leesbaarheid, afscherming......... Kentekenplaten eisen ........................................... Kofferdeksel......................................................... Kogelkoppeling.................................................... Koppeling............................................................. Koppeling, wegdek niet kunnen raken................. Koppelingspen ..................................................... Koppelingsplaat ................................................... Koppelingsschotel................................................ Koppelinrichting, algemeen................................. Koppelverbindingen, bijzonder............................

5 .* . 1 5 .* . 1 5 .* . 41 5 .* . 67 5 .* . 66 5 .* . 66 5 .* . 69 5 .* . 69 5 .* . 69 5 .* . 66 5 .* . 70

... 21 ... 21 ... 45 ... 59 ... 59 ... --... --... --... --... 59 ... ---

... 61 ... 61 ... 96 ... 117 ... 117 ... --... --... --... 118 ... 117 ... 119

... 121 ... 121 ... 140 ... 152 ... 152 ... --... --... --... --... 152 ... ---

... 155 ... 155 ... --... 182 ... 182 ... 182 ... 183 ... 184 ... --... 182 ... 184

Laadbakkleppen ................................................... Laadruimte ondersteuning ................................... Laadvloer ondersteuning...................................... Last onder de as(sen) ........................................... Load-index ........................................................... Losbreekreminrichting......................................... LPG-installatie .....................................................

5 .* . 41 5 .* . 4 5 .* . 4 5 .* . 7 5 .* . 27 5 .* . 40 5 .* . 10

... --... --... --... 23 ... --... --... 24

... 96 ... 63 ... 63 ... 65 ... 83 ... --... 66

... 140 ... 122 ... 122 ... 123 ... --... --... 124

... 172 ... 157 ... 157 ... 159 ... 163 ... 171 ... ---

Massa’s voertuig .................................................. Maten voertuig (l, b en h) .................................... Maten wielbasis ................................................... Maten spoorbreedte.............................................. Meertonige hoorn................................................. Milieu................................................................... Mistachterlicht controlelampje ............................ Motorkap.............................................................. Motorsteunen .......................................................

5 .* . 7 5 .* . 6 5 .* . 21 5 .* . 23 5 .* . 71 5 .* . 11 5 .* . 62 5 .* . 41 5 .* . 13

... 23 ... 23 ... 35 ... 35 ... 60 ... 26/31 ... 57 ... 45 ... 31

... 65 ... 64 ... 80 ... 81 ... 120 ... 68/73 ... 115 ... 96 ... 73

... 123 ... 123 ... --... --... 153 ... 126 ... 149 ... 140 ... 126

... 159 ... 158 ... 162 ... --... --... --... --... --... ---

Dieselrookmeting................................................. Dimlicht reflector toestand .................................. Dimlicht afstelling ............................................... Draaikrans ............................................................

5 .* . 11 5 .* . 71 5 .* . 66 5 .* . 29

... 30 ... 60 ... --... ---

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

2(5-11) 2(5-11) 7(23-24)

2(5-11) 2(5-11)

11(68-73)

11(68-73)

2(5-11) 2(5-11) 2(5-11) 6(22)

3(12-16) 2(5-11) 2(5-11)

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Keuringseisen Index Artikel

blz.* = 2

blz.* = 3

blz.* = 5

blz.* = 12

5 .* . 44 5 .* . 69 5 .* . 27 5 .* . 1

... 46 ... --... 36 ... 21

... 97 ... 118 ... 82 ... 61

... 141 ... --... 131 ... 121

... --... --... 163 ... 155

Profieldiepte banden ............................................ 5 .* . 27 ... 36

... 82

... 131

... ---

Reflector dimlicht ................................................ 5 .* . 56 ... 53 Remmen, onderdelen en werking ........................ 5 .* . 31 ... 40/41

... 110 ... 87/89

... 147 ... --... 135/136 ... 167/168

Remmen, werking reminrichting aanhangwagen Remmen druklucht, onderdelen en werking ........ Remmen druklucht, slag remcilinders ................. Remmen druklucht, (voorraad)druk in systeem... Remmen druklucht, waarschuwings-inrichting ... Remmen druklucht, waarschuwing veerrem........ Remmen hydraulisch, remvloeistof-reservoir...... Remmen hydraulisch, waarschuwings-signaal .... Remmen, bedrijfsrem remvertraging ................... Remmen, bedrijfsrem op alle wielen ................... Remmen, overberemming achteras...................... Remmen, verschil op ĂŠĂŠn as links/rechts ............. Remmen, parkeerrem vertraging ......................... Remmen, vastzetinrichting .................................. Remmen, hulpremsysteem geheel afzonderlijk ... Remmen, losbreekreminrichting.......................... Remvertraging bedrijfsrem .................................. Remvertraging parkeerrem .................................. Reservewielhouder............................................... Retroreflectie plaatsing ........................................ Retroreflectie, toegestaan aantal .......................... Retroreflectie facultatief ...................................... Retroreflectie verplicht ........................................ Roetuitstoot dieselmotor ...................................... Ruiten................................................................... Ruitensproeierinstallatie ...................................... Ruitenwisserinstallatie .........................................

5 .* . 40 5 .* . 35 5 .* . 36 5 .* . 37 5 .* . 33 5 .* . 34 5 .* . 32 5 .* . 32 5 .* . 38 5 .* . 38 5 .* . 38 5 .* . 38 5 .* . 39 5 .* . 39 5 .* . 40 5 .* . 40 5 .* . 38 5 .* . 39 5 .* . 48 5 .* . 61 5 .* . 65 5 .* . 57 5 .* . 51 5 .* . 11 5 .* . 42 5 .* . 43 5 .* . 43

... --... --... --... --... --... --... 42 ... 42 ... 42/43 ... 43 ... 43 ... 43 ... 43 ... --... 44 ... --... 42/43 ... 43 ... 48 ... 56 ... 58 ... 55 ... 49/50 ... 30 ... 45 ... 46 ... 46

... --... 90/91 ... 91 ... 92 ... 90 ... 90 ... 89 ... 89 ... 92/94 ... 93 ... 94 ... 94 ... 94 ... --... 95 ... --... 92 ... 94 ... 102 ... 114 ... 116 ... 113 ... 107 ... 72 ... 96 ... 97 ... 97

... --... --... --... --... --... --... 137 ... 137 ... 137 ... 138 ... 138 ... 138 ... 139 ... --... 139 ... --... 137 ... 139 ... 143 ... 149 ... 151 ... 148 ... 144 ... --... 140 ... 141 ... 140

... 171 ... 168/169 ... 169 ... --... --... --... --... --... 170 ... 170 ... --... 170 ... --... 171 ... --... 171 ... 170 ... --... 172 ... 180 ... 181 ... 179 ... 175 ... --... --... --... ---

Scherpe delen ....................................................... Schokdempers ...................................................... Schotelkoppeling.................................................. Snelheidsbegrenzer .............................................. Snelheidsmeter..................................................... Spiegels ................................................................ Spoorbreedte ........................................................ Stabilisatoren........................................................ Stootbalk .............................................................. Stuurinrichting (onderdelen)................................

5 .* . 48 5 .* . 28 5 .* . 69 5 .* . 15 5 .* . 15 5 .* . 45 5 .* . 23 5 .* . 26 5 .* . 49 5 .* . 29

... 48 ... 37 ... --... --... 32 ... 46 ... 35 ... --... --... 38

... 102 ... 84 ... 118 ... 74/77 ... 74 ... 97/99 ... 81 ... 81 ... 103/105 ... 85

... 143 ... 132 ... --... --...127 ... 141 ... --... --... --... 134

... 172 ... 164 ... --... --... --... --... --... 162 ... 173/174 ... 165

Ontdooiing en ontwaseming voorruit .................. Opleggerkoppeling (schotel)................................ Opsnijden banden................................................. Overeenstemmen voertuiggegevens ....................

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

RPE tab 4 Titel (blz)

10(63-67) 2(5-11) 8(25-46)

8(25-46) 8(25-46) 8(25-46) 8(25-46)

8(25-46) 8(25-46)

10(63-67) 10(63-67) 3(12-16) 9(47-63)

2(5-11)

9(47-63)

2(5-11) 7(23)

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Keuringseisen Index RPE tab 4 Titel (blz)

Artikel

blz.* = 2

blz.* = 3

blz.* = 5

blz.* = 12

5 .* . 7 5 .* . 16 5 .* . 66 5 .* . 67 5 .* . 68

... 23 ... 32 ... --... 59 ... ---

... 65 ... 77 ... --... 117 ... ---

... 123 ... 127 ... --... 152 ... ---

...159 ... --... 182 ... --... 183

Uitlaat(systeem) ................................................... 5 .* . 11 ... 26 Uitlaatgassamenstelling ....................................... 5 .* . 11 ... 26/31 Uitwendige veiligheid.......................................... 5 .* . 48 ... 48

... 68 ... 68/73 ... 102

... 126 ... --... 143

... --... --... 172

Vangmuilkoppeling .............................................. Vastzetinrichting remmen .................................... Veersysteem ......................................................... Velgen en wielen .................................................. Verblindende verlichting...................................... Verlichting, werking achteruitrijlichten ............... Verlichting, toegestane aantal .............................. Verlichting verblindend........................................ Verlichting verplicht............................................. Verlichting verplicht, bevestiging

... 117 ... 94 ... 84 ... 81 ... 115 ... 115 ... 116 ... 115 ... 107 ... 109

... --... 139 ... 132 ... 130 ... 150 ... 149 ... 151 ... 150 ... 144 ... 145

... --... 171 ... 164 ... 162 ... --... --... 181 ... --... 175 ... 177

Verlichting, controlelampje mistachterlicht ......... 5 .* . 62 ... 57 Verlichting afstelling, dimlicht............................. 5 .* . 56 ... 53 Verlichting verplicht, toestand ............................. 5 .* . 55 ... 51

... 115 ... 110 ... 109

... 149 ... 147 ... 145

... --... --... 177

Verlichting verplicht, werking ............................. 5 .* . 55 ... 51

... 109

... 145

... 177

Verlichting verplicht, kleur .................................. Verlichting toegestaan.......................................... Verlichting toegestaan, kleur................................ Verlichting plaatsing ............................................ Voertuiggegevens kentekenbewijs/Register......... Voorruit, ontdooiing en ontwaseming.................. Voorvork en achtervork........................................ Voorvork en balhoofdlagering .............................

5 .* . 53 5 .* . 57 5 .* . 59 5 .* . 61 5 .* . 1 5 .* . 44 5 .* . 3 5 .* . 30

... 51 ... 54/55 ... 56 ... 56 ... 21 ... 46 ... --... ---

... 108 ... 113 ... 114 ... 114 ... 61 ... 97 ... --... ---

... 145 ... 148 ... 149 ... 149 ... 121 ... 141 ... 122 ... 134

... 176 ... 175/179 ... 180 ... 180 ... 155 ... --... --... ---

Wielafschermingen .............................................. Wielbasis.............................................................. Wielen en velgen.................................................. Wiellagers ............................................................ Wielnaven ............................................................ Wieluitlijning .......................................................

5 .* . 48 5 .* . 21 5 .* . 24 5 .* . 20 5 .* . 25 5 .* . 22

... 48 ... 35 ... 35 ... 34 ... --... 35

... 102 ... 80 ... 81 ... 80 ... 81 ... 81

... 143 ... --... 130 ... 130 ... --... ---

... 172 ... 162 ... 162 ... 161 ... --... ---

9(47-63)

Zelfdragende carrosserie (geheel of deels) .......... 5 .* . 3 ... 22 Zijdelingse afschermingen ................................... 5 .* . 48 ... --Zitplaatsen............................................................ 5 .* . 46 ... 46

... 63 ... 102 ... 99

... 122 ... 143 ... 142

... 157 ... 172 ... ---

2(5-11) 9(47-63) 2(5-11)

Totale massa voertuig .......................................... Transmissie .......................................................... Trekdriehoek (trekboom) ..................................... Trekhaak (kogel) .................................................. Trekoog ................................................................

5 .* . 68 5 .* . 39 5 .* . 28 5 .* . 24 5 .* . 64 5 .* . 63 5 .* . 65 5 .* . 64 5 .* . 51 5 .* . 55

... --... 43 ... 37 ... 35 ... 57 ... 57 ... 58 ... 57 ... 49/50 ... 51

2(5-11) 2(5-11)

3(12-16)

8(25-46) 2(5-11)

10(63-67) 2(5-11) 10(63-67)

2(5-11) 10(63-67) 2(5-11) 10(63-67) 10(63-67)

2(5-11) 2(5-11)

In de genoemde titel van de RPE (Regeling permanente eisen) is mogelijk nog iets naders geregeld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

artikel 1.1 – begrippen Keuringseisen algemeen In dit besluit en de daarop berustende regelingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder: a. b. c. d. d1.

e. f. f1. g. g1.

g2.

h.

aanhangwagen: voertuig dat is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger; als aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een dolly met een oplegger; achterlicht: licht dat, van de achterzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig; achteruitrijlicht: licht, bestemd voor het verlichten van de weg achter het voertuig en voor het waarschuwen van de overige weggebruikers dat het voertuig achteruit rijdt of achteruit gaat rijden; afsleepdolly: aanhangwagen, bestemd voor het dragen van één van de assen van een voertuig; airbag: een inrichting in motorvoertuigen, gemonteerd ter aanvulling van autogordels, die een systeem bevat dat bij een ernstige botsing van het voertuig automatisch een flexibel omhulsel opblaast dat door samendrukking van het daarin opgesloten gas de ernst van het contact van één of meer delen van het lichaam van een inzittende van het voertuig met de binneninrichting van de passagiersruimte beperkt; ambulance: motorrijtuig, bestemd om te worden gebruikt voor ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer (Stb. 1971, 369); as: geheel van aslichaam met inbegrip van wielgeleidingselementen; ashefinrichting: een op een voertuig vast aangebrachte inrichting om de belasting op de as of assen naar gelang van de beladingstoestand van het voertuig te verlagen of te verhogen; asstel: combinatie van twee of meer assen, evenwijdig gelegen op een onderlinge afstand van minder dan 1,80 m; autogordel: een geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een motorvoertuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen voor de gebruiker bij botsing of plotselinge vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken; autonome aanhangwagen: aanhangwagen met minimaal twee assen, waarvan in ieder geval één gestuurd is, en die is uitgerust met een beweegbare trekinrichting die het trekkend voertuig verticaal met minder dan 100 kg belast; als autonome aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een gekoppelde dolly met een oplegger; bedrijfsauto: motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets, en 1. ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, of 2. ingericht voor het vervoer van goederen, of 3. ingericht voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, of 4. ingericht als kampeerauto; in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bedrijfsauto is aangeduid;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

h1. begrafeniswagen: motorrijtuig, bestemd en speciaal uitgerust voor het vervoer van overledenen; i. bermlicht: licht, bestemd voor het verlichten van de berm rechts voor het voertuig; j. vervallen k. bestuurde as: as die rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend; l. bestuurd asstel: asstel dat rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend; l1. bevestigingspunten: de delen van de voertuigcarrosserie of van de zitplaatsconstructie of andere delen van het voertuig waaraan autogordels moeten worden vastgemaakt; m. bromfiets: a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig; b. motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, uitgerust met: 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3, 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel c. motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met: 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3, 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW. In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid; n. bus: bedrijfsauto, ingericht en blijkens het kentekenbewijs bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen de bestuurderszitplaats niet meegerekend; als bus wordt in ieder geval aangemerkt een bus van één van de volgende categorieën: - klasse I: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 passagiers, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd met ruimte voor staande passagiers, zodat passagiers vaak kunnen inen uitstappen; - klasse II: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, voornamelijk gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en ontworpen voor het vervoer van staande passagiers in het gangpad of op een oppervlak dat niet groter is dan de ruimte voor twee dubbele zitplaatsen; - klasse III: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, uitsluitend gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers; - klasse A: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd voor het vervoer van staande passagiers en tevens voorzien van zitplaatsen; - klasse B: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en zonder voorzieningen voor staande passagiers.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

8


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

n1. certificaat van overeenstemming: document opgesteld door de fabrikant van een voertuig of van een niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel van een voertuig, die houder is van een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 70/156/EEG, in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn 92/61/EEG of in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn 2002/24/EG voor dat type voertuig of dat type niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel waaruit blijkt dat eerstbedoeld voertuig of niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel overeenstemt met het type waarvoor deze goedkeuring is verleend; n1a CNG-installatie: het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Compressed Natural Gas (CNG); n2. contourmarkering: retroreflecterende belijning, aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en bestemd om de contouren van het voertuig beter kenbaar te maken; n3. dagrijlicht: een licht dat voorwaarts gericht is en wordt gebruikt om het voertuig tijdens het overdag rijden beter zichtbaar te maken; o. dimlicht: licht waarmee de weg v贸贸r het voertuig wordt verlicht zonder dat hierdoor andere weggebruikers worden verblind of gehinderd; p. dolly: aanhangwagen, bestemd voor het dragen van de voorzijde van een oplegger dan wel een deel van in de lengte ondeelbare lading; q. driewielig motorrijtuig: motorrijtuig op drie symmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een landbouw- of bosbouwtrekker of een invalidenvoertuig; onder driewielig motorrijtuig wordt mede verstaan een vierwielig motorrijtuig met een motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 15 KW, en met een ledige massa van ten hoogste 400 kg of 550 kg voor voertuigen gebruikt in het goederenvervoer, exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen, niet zijnde een vierwielig motorrijtuig als bedoeld in onderdeel m; q1. EG-goedkeuringsmerk: goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 92/61/EEG of artikel 8 van richtlijn 2002/24/EG; q2. fabrikant: persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en die instaat voor de overeenstemming van de productie; q3. geconditioneerd voertuig: voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik zijn; r. gelede bus: bus bestaande uit twee of meer vaste delen die blijvend zijn verbonden door een scharnierende verbinding, waarover de passagiers zich van het ene deel naar het andere kunnen begeven; s. gestuurde as: as die wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig; t. gestuurd asstel: asstel dat wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig; u. groot licht: licht dat de weg v贸贸r het voertuig over een grote afstand verlicht; v. handwagen met motorvermogen: motorrijtuig, hoofdzakelijk bestemd om te worden bestuurd door een voetganger; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

9


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

w.

hoofdgroeven: brede groeven in het middelste gedeelte van het loopvlak van een band, welk gedeelte ongeveer drievierde deel van de breedte van het loopvlak inneemt; x. invalidenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitgerust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximum snelheid niet meer dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en niet zijnde een bromfiets; x1. inrichting voor indirect zicht: een inrichting om het aan het voertuig grenzende gebied waar te nemen dat niet rechtstreeks kan worden waargenomen, zijnde een spiegel, een camera-monitor of een andere inrichting die de bestuurder informatie over het indirecte gezichtsveld geeft; y. kampeerauto: personenauto of bedrijfsauto, waarvan de constructie woonaccommodatie bevat die ten minste bestaat uit de volgende uitrusting: 1. zitplaatsen en een tafel, 2. slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd, 3. kookgelegenheid en 4. opbergfaciliteiten, welke vast in de woonafdeling zijn bevestigd, met dien verstande dat de tafel zodanig mag zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kan worden verwijderd; z. kermis- en circusvoertuig: voertuig, niet zijnde een voertuig op rupsbanden, dat wordt gebruikt voor het kermis- of circusbedrijf; z1. kinderbeveiligingssysteem: een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorvoertuig, met het oogmerk de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of abrupte vertraging van het voertuig te verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt; z2. klapstoel: extra zitplaats om bij gelegenheid te worden gebruikt en die gewoonlijk is weggeklapt; aa. lading: alle personen, dieren, goederen, lastdragers, alsmede zonder gebruik van gereedschap van het voertuig los te nemen laad- en losinrichtingen en voertuiguitrustingen, het reservewiel daaronder niet begrepen; ab. landbouw-of bosbouwtrekker: motorrijtuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, die voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, welk motorrijtuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders; ab1. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T1: landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van de zich het dichtst bij de bestuurder bevindende as van niet minder dan 1150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 1000 mm; ab2. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T2: landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van minder dan 1150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 600 mm, met dien verstande dat wanneer echter de waarde van de hoogte van het zwaartepunt van de landbouw- of bosbouwtrekker – ten opzichte van het wegdek gemeten –, gedeeld door het gemiddelde van de minimumspoorbreedten van elke as, meer dan 0,90 bedraagt, de door de constructie bepaalde maximumsnelheid beperkt is tot 30 km/h; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

10


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

ab3. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T3: landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een lege massa in rijklare toestand van ten hoogste 600 kg; ab4. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T5: landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 40 km/h; ac. lastdrager: constructie, met inbegrip van hulpmiddelen, die aan de bumper, op de trekhaak of op het dak van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig is aangebracht en bestemd is voor het vervoer van goederen; ad. ledige massa: massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd, met dien verstande dat in afwijking hiervan voor motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen, die in gebruik zijn genomen na 16 juni 1999, de ledige massa wordt bepaald met een lege brandstoftank; ad1. lege massa in rijklare toestand: massa van een rijklare landbouw- of bosbouwtrekker met inbegrip van de kantelbeveiligingsinrichting, zonder facultatieve accessoires, maar met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage en bestuurder; ad2. lijnmarkering: retroreflecterende belijning aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en bestemd om de totale lengte, dan wel totale breedte van het voertuig kenbaar te maken; ae. loopvlak: deel van de band dat gemeten symmetrisch ten opzichte van het midden, 50 mm minder bedraagt dan de breedte in de maataanduiding van de band; ae1. LPG-installatie: het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Liquefied Petroleum Gas (LPG); af. luchtband: band waarin zich in normale, bedrijfsvaardige toestand gas bevindt onder een hogere spanning dan de atmosferische; ag. markeringslicht: licht dat op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk is aangebracht, waardoor duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven; ah. massa in bedrijfsklare toestand: massa van het voertuig met carrosserie, in bedrijfsklare toestand, met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel, gereedschap en bestuurder; voor het vaststellen van de massa moet de tank voor 90% zijn gevuld en wordt het gewicht van de bestuurder op 75 kg gesteld; ai. massieve band: band zonder luchtkamers, geheel vervaardigd van een elastisch materiaal; aj. mechanische koppeling: alle onderdelen en inrichtingen op onderstellen, dragende gedeelten van de carrosserie en het chassis van voertuigen, waarmee het trekkend voertuig en het getrokken voertuig met elkaar kunnen worden verbonden; tevens behoren hiertoe vaste of demontabele onderdelen voor de bevestiging, afstelling of het gebruik van de bovengenoemde koppelinrichtingen; ak. metalen band: band waarvan het loopvlak geheel van vormvast materiaal is vervaardigd; al. middenasaanhangwagen: aanhangwagen waarvan de trekinrichting een onbeweeglijk deel vormt, dan wel slechts in- en uitschuifbaar is, en waarbij, bij gelijkmatig verdeelde lading, het trekkend voertuig door de trekinrichting van de aanhangwagen met ten hoogste 10% van de toegestane maximum massa van de aanhangwagen wordt belast, met een maximum van 1000 kg; am. mistlicht aan achterzijde: licht dat het voertuig bij dichte mist aan de achterzijde beter waarneembaar maakt; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

11


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

an. mistlicht aan voorzijde: licht, bestemd voor een betere verlichting van de weg bij mist, sneeuwval, hevige regenval of stofwolken; an1. mobiliteitshandicap: eigenschap welke het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke handicap, meereizende kinderen of meegevoerde goederen; ao. motorfiets: motorrijtuig op twee wielen, met of zonder zijspanwagen, alsmede een motorrijtuig op drie asymmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als motorfiets is aangeduid; ap. motorrijtuig met beperkte snelheid: motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan: motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en 1. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen; 2. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen; ap1. niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel: technische eenheid of onderdeel dat behoort tot een ander type dan waarvan het voertuig bij de goedkeuring oorspronkelijk was voorzien en dat uitsluitend mag worden gebruikt ter vervanging van die oorspronkelijke technische eenheid of dat oorspronkelijke onderdeel; aq. ondeelbare lading: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorrijtuig, aanhangwagen of samenstel van voertuigen dat in alle opzichten aan dit besluit voldoet; aq1. onderdeel: als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk maakt onafhankelijk van een type voertuig; aq2. oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel: technische eenheid of onderdeel van het type waarvan het voertuig bij de typegoedkeuring of de uitbreiding daarvan is voorzien; ar. oplegger: aanhangwagen die is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld op zodanige wijze, dat een deel ervan op het motorrijtuig rust en dat een aanzienlijk deel van de massa van de oplegger en van zijn lading door het motorrijtuig wordt gedragen; as. parkeerlicht: licht, bestemd om de aanwezigheid van een geparkeerd voertuig aan te geven; at. personenauto: motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, een invalidenvoertuig, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets, ingericht voor het vervoer van personen, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, of een kampeerauto; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als personenauto is aangeduid; au. remlicht: licht, bestemd om weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de bestuurder de bedrijfsrem bedient; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

12


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

av. retroreflector: inrichting, bestemd om de aanwezigheid van een voertuig kenbaar te maken door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichten bevindt; aw. richtingaanwijzer: licht, bestemd om andere weggebruikers kenbaar te maken dat de bestuurder het voornemen heeft naar links of naar rechts van richting te veranderen; ax. richtlicht: licht waarvan de lichtbundel naar wens kan worden gericht; ay. rijdend werktuig: bedrijfsauto of motorrijtuig met beperkte snelheid, ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen; az. samenstel van voertuigen: trekkend voertuig met een of meer aanhangwagens; ba. stadslicht: licht dat, van de voorzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig; ba1. technische eenheid: als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk maakt uitsluitend in samenhang met een of meer bepaalde typen voertuigen; ba2. T100 bus: bus, ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs dan wel uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 km/h; bb. trekker: bedrijfsauto, voorzien van een koppeling, bestemd voor het voortbewegen van een oplegger; bc. vervangingskatalysator: een katalysator of een samenstel van katalysatoren die bestemd is of zijn om een originele katalysator op een voertuig te vervangen en waarvoor als technische eenheid volgens de definitie in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn 70/156/EEG of artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 2002/24/EG typegoedkeuring kan worden verleend; bc1. verwarmingssysteem op brandstof: verwarmingssysteem dat rechtstreeks op vloeibare of gasvormige brandstof werkt en geen gebruik maakt van de door de aandrijfmotor van het voertuig voortgebrachte afvalwarmte; bd. voertuig: motorrijtuig, aanhangwagen, fiets, zijspanwagen, wagen of andere constructie, niet bestemd om langs spoorstaven te worden voortbewogen; onder een andere constructie wordt niet verstaan een kinderwagen, niet-gemotoriseerde rolstoel, kruiwagen of soortgelijke kleine constructie; bd1.vooruitkijkspiegel: een spiegel van klasse VI als bedoeld in bijlage I, punt 1.1.1.14 van richtlijn 2003/97/EG; be. waarschuwingsknipperlicht: gelijktijdige werking van alle richtingaanwijzers, bestemd om aan te geven dat het voertuig tijdelijk een bijzonder gevaar oplevert voor andere weggebruikers; bf. wagens: voertuigen, met uitzondering van motorrijtuigen, aanhangwagens, niet-gemotoriseerde invalidenvoertuigen, fietsen en zijspanwagens, doch met inbegrip van handwagens met motorvermogen; bg. werklicht: licht, bestemd voor het verlichten van een plaats waar werkzaamheden worden verricht; bh. wet: Wegenverkeerswet 1994;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

13


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Begrippen

bi. wielbasis: 1. ten aanzien van vóór 1 april 1983 in gebruik genomen voertuigen: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste as, van het eerste samenstel van assen of van de koppelingspen en het hart van de laatste as of het hart van het laatste samenstel van assen, 2. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen voertuigen, niet zijnde opleggers: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste en het hart van de laatste as van het voertuig, 3. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen opleggers: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen de verticale hartlijn van de koppelingspen en het hart van de laatste as; bj. zelfsturende as: as die wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen; bk. zelfsturend asstel: asstel dat wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen; bl. zijmarkeringslicht: licht dat, van de zijkant gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt; bm. zijspanwagen: voertuig, afneembaar verbonden aan de zijkant van een fiets, bromfiets of motorfiets; bn. zitbank: een constructie, die plaats biedt aan tenminste twee volwassenen; bo. zitplaats: constructie die al dan niet een integrerend deel vormt van de constructie van het voertuig, die plaats biedt aan een volwassen persoon, met dien verstande dat de zitplaats zowel een afzonderlijke zitplaats kan zijn als een gedeelte van een bank dat plaats biedt aan één persoon en die afhankelijk van de richting als volgt wordt aangeduid: 1. naar voren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van het voertuig; 2. naar achteren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van het voertuig; 3. zijdelings gerichte zitplaats: zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig, niet voldoet aan de onderdelen 1 en 2; Toelichting: Deze constructie omvat het samenstel van een zitting en een rugleuning.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

14


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen artikel 1.2 – begrippen afmetingen Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen die bij of krachtens dit besluit zijn voorgeschreven of toegestaan, wordt verstaan onder: a. as: de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het midden van één of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden; b. breedte van een voertuig: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; Tevens mogen bij de vaststelling van de breedte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg van ‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens (staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden gelaten: a. bandenspanningsmeters, b. douaneverzegelingen, alsmede de voorzieningen hiervoor en de afscherming daarvan, Toelichting In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.

c. d. e. f. g. h.

flexibele spatlappen, opklapbare treden, richtingaanwijzers, sneeuwkettingen, stadslichten, uitstekende flexibele delen van een goedgekeurde opspatinrichting overeenkomstig richtlijn 91/226/EEG. i. verklikkerinrichtingen voor lekke banden, j. voorzieningen voor het bevestigen van dekzeil en de afscherming daarvan, Toelichting Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.

j1. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen, k. zijmarkerings- en markeringslichten, l. zijretroreflectoren, m. de bollingen van de banden boven het wegdek, n. in breedte uitschuifbare en uitklapbare delen, voorzover uitgeschoven of uitgeklapt, en Toelichting Bij de bepaling van de breedte worden deze delen in ingeklapte respectievelijk ingeschoven toestand meegeteld.

o. indien het een bus betreft: - hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover zij niet meer dan 1 cm aan de zijkant uitsteken, en in geval van oprijplaten, de hoeken en de randen zijn afgerond tot een straal van respectievelijk minstens 5 mm en 2,5 mm; - niet ingetrokken intrekbare zijdelingse geleidingsinrichtingen op bussen bestemd voor gebruik op geleide bussystemen. c. hoogte van een voertuig: de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand; Tevens worden bij de vaststelling van de hoogte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg van ‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens (staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten: a. antennes, en b. stroomafnemers of trolleystangen in uitgeschoven stand. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

15


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen d. lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep, uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten. Tevens mogen bij de vaststelling van de lengte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg van ‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens (staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden gelaten: a. hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare (=rijklare) toestand, voorzover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 0,30 m uitsteken, Toelichting Wanneer één van deze uitrustingen meer dan 0,30 m uitsteekt, dan moet bij de bepaling van de lengte de laatste 0,30 m buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer één van deze uitrustingen minder dan 0,30 m uitsteekt, dan wordt het gehele onderdeel niet meegeteld bij de bepaling van de lengte.

b. kentekenplaten, Toelichting Dit geldt voor de kentekenplaten voor en achter, inclusief bevestigingsmiddelen.

c. d. e. f.

koppelinrichtingen, uitgezonderd koppelinrichtingen aan aanhangwagens, langsaanslagen voor afneembare carrosserieën, luchtinlaatpijpen, stootrubbers en soortgelijke uitrusting, Toelichting Hieronder worden verstaan: afzonderlijk aangebrachte onderdelen ter bescherming van het voertuig die bestaan uit volledig rubber of staal dan wel zijn samengesteld uit staal en rubber of ander flexibel materiaal. Een rubber of stalen scharnier wordt niet aangemerkt als stootrubber.

f1.stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen, g. verlichtingsuitrusting, h. voetsteunen en handgrepen, i. voorzieningen voor de bevestiging van dekzeil en de afscherming daarvan, Toelichting Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.

j. voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan, Toelichting In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.

j1. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen, k. voorzieningen voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig, l. wis- en sproei-inrichtingen. e. afstandsmaat plaats koppeling: - bij een bedrijfsauto: de horizontaal gemeten afstand tussen de voorzijde van het voertuig en het hart van de koppeling; - bij een aanhangwagen: de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppeling en de achterzijde van het voertuig. Bij de vaststelling van deze afstandsmaat worden de in d. genoemde onderdelen eveneens buiten beschouwing gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

16


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen f. wijze van meten de breedte, de lengte, de hoogte en de afstandsmaat plaats koppeling van een voertuig worden bepaald met inachtneming van het volgende: a. het voertuig moet op een horizontaal of nagenoeg horizontaal en vlak wegdek zijn geplaatst; b. alle wielen moeten in de stand van rechtuitrijden zijn geplaatst; c. indien het een oplegger of middenasaanhangwagen betreft, moet deze op zodanige wijze op steunen zijn geplaatst dat de laadvloer horizontaal is dan wel overeenkomt met de normale rijstand; d. de banden moeten op de juiste spanning zijn; e. het voertuig moet niet beladen zijn; f. indien het voertuig is voorzien van één of meer inrichtingen ten behoeve van het heffen van een as, is de gunstigste afstand ten opzichte van het wegdek bepalend. artikel 1.3 – meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen 1. De wielbasis van een voertuig wordt gemeten bij onbeladen toestand van het voertuig met alle wielen op het wegdek en in de stand van rechtuitrijden. Indien van fabriekswege de wielbasis links en rechts verschilt, wordt als wielbasis de gemiddelde waarde aangemerkt. 2. De afmetingen van voertuigen alsmede de last onder de as of assen worden, onverminderd het bepaalde in afdeling 18 van hoofdstuk 5, bepaald bij onbeladen toestand van het voertuig. artikel 1.4 – bepalen aantal wielen 1. Voor de bepaling van het aantal wielen wordt een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn gemonteerd, aangemerkt als één wiel. 2. In afwijking van het eerste lid worden voor het bepalen van het aantal wielen van motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen twee op dezelfde as gemonteerde wielen als een wiel beschouwd, indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 460 mm. artikel 1.5 – bepalen aantal lichten Voor de bepaling van het aantal lichten wordt als één licht aangemerkt elke combinatie van twee of meer al dan niet identieke lichten die: a. dezelfde functie vervullen, b. licht van dezelfde kleur uitstralen, en c. een verlichtingsinrichting vormen waarvan de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op een zelfde verticaal vlak ten minste 60,0% beslaan van het oppervlak van de kleinste vierhoek die om de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten kan worden beschreven. Dit geldt niet voor groot licht, dimlicht en mistlichten aan de voorzijde. artikel 1.6 – meetvoorwaarden t.a.v. verlichting Met betrekking tot de verlichting moet voor de bepaling van de hoogte boven het wegdek en de afstand vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig, worden gemeten de kortste afstand vanaf de rand van het lichtdoorlatende gedeelte. artikel 1.9 – identificatienummer inslaan Indien van een voertuig het identificatienummer, bedoeld in de hoofdstukken 3 en 5, geheel of ten dele onleesbaar is geworden of teniet is gegaan, kan vanwege Onze Minister van Financiën een nieuw identificatienummer als bedoeld in richtlijn 76/114/EEG (PbEG 30 januari 1976, L 24) worden ingeslagen. Toelichting Hiertoe dient u zich te wenden tot één van de keuringsstations van de RDW.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

17


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen artikel 1.10 – datum eerste toelating 1. Onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, wordt in dit besluit verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig. 2. Voor voertuigen waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum van eerste toelating is vermeld, wordt als datum van eerste toelating beschouwd de op het kentekenbewijs vermelde datum van afgifte van deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs. Indien op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, wordt als datum van eerste toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent de wijze waarop de in het eerste lid genoemde datum van eerste toelating wordt bepaald.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

18


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen

Regeling wijze van keuren

De Regeling wijze van keuren is van toepassing op: a. personenauto’s b. bedrijfsauto’s c. driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg, alsmede d. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Algemeen 1. De keuring wordt uitgevoerd zonder demontage, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. 2. De keuring wordt uitgevoerd zonder rijproef, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. 3. De keuring van voertuigen met variabele afmetingen wordt uitgevoerd in de stand waarin het voertuig ter keuring wordt aangeboden. Demonteren 1. Indien een visuele controle wordt voorgeschreven en deze controle onvoldoende uitsluitsel biedt, wordt het desbetreffende onderdeel aanvullend op één van de volgende wijzen gecontroleerd: a. door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een spiegel, hamertje, bandijzer, staalborstel of schuurpapier; b. door het uitoefenen van een kracht, al dan niet met behulp van gereedschap. 2. Teneinde een goede controle te waarborgen, worden de hierna genoemde onderdelen verwijderd in de daarachter beschreven gevallen: a. wieldoppen,

voor zover deze de wielbevestigingsbouten afdekken;

b. onderbeplating ten behoeve van stroomlijning of geluidsisolatie,

voor zover deze een visuele controle onmogelijk maakt van direct voor de verkeersveiligheid van belang zijnde aspecten, zoals de bevestiging van het stuurhuis of de wielophanging;

c. kunststofbeplating in of over de wielkasten,

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

d. tapijt of vloerbedekking,

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

e. zijskirts, waaronder kunststofspoilers aan dorpels;

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en verwijdering kan geschieden zonder lakbeschadiging (bijvoorbeeld bevestigd met parkers). Zijskirts bevestigd door middel van popnagels of andere permanente bevestigingsmiddelen mogen niet worden verwijderd;

f. beschermkappen om stuurkoppelingen,

voor zover deze een visuele controle van de koppeling onmogelijk maken;

g. beschermkappen om reminrichtingen.

voor zover deze een visuele controle van remschijven onmogelijk maken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

19


APK

Keuringseisen

1 Algemene bepalingen 3. Na eventuele verwijdering moeten de desbetreffende onderdelen weer worden gemonteerd. 4. Voor de beoordeling van de werking van de reminrichting mag uitsluitend tot demontage van wielen en remtrommels worden overgegaan indien twijfel bestaat omtrent: a. een goede bevestiging van de remvoering; of b. of de drager of het bevestigingsmiddel van de remvoering, de remtrommel of remschijf raken. Meten Voor het meten van voertuigafmetingen, wielbasis en spoorbreedte wordt een stalen meetband met voldoende bereik gebruikt. Milieu In deze regeling wordt verstaan onder: a. bedrijfstemperatuur: de temperatuur van een motor na ongeveer vijftien minuten functioneren onder normale bedrijfsomstandigheden; b. boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’: de editie van het door de Minister vastgestelde boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’, die geldig is op het moment van de keuring; c. stationair toerental: het toerental van de draaiende motor waarbij: 1. de koudstartinrichting of het handgas niet is ingeschakeld, 2. het gaspedaal en de koppeling in ruststand zijn, 3. de keuzehandel van de versnellingsbak in de neutrale stand staat bij een niet- of halfautomatische versnellingsbak dan wel in de parkeerstand of in de neutrale stand bij een volautomatische versnellingsbak, en waarbij 4. lampen en andere stroomverbruikers niet zijn ingeschakeld met uitzondering van lampen die bij het starten automatisch gaan branden; d. afregeltoerental: het toerental, waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt. Controle-apparaat: ontrole-apparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controle-apparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

20


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Algemeen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 0. Algemeen Op driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 400 kg waarvoor een personenautokenteken is afgegeven zijn de in afdeling 5.5. (blz. 121) gestelde eisen van toepassing. Artikel 5.2.0 Vervallen Artikel 5.2.1 - Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie Personenauto’s moeten voldoen aan de volgende eisen: a. de personenauto moet in overeenstemming zijn Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden. kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens; Toelichting - Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen. - Indien bij bijzonderheden is vermeld ‘Taxi, zie bijlage’, moet het voertuig tevens voldoen aan de Regeling Permanente Eisen Taxi’s (tab 5).

b. het identificatienummer moet op een vast Visuele controle. voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn; c. de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het Alleen visuele controle op de bevestiging van in artikel 5 van het Kentekenreglement de kentekenplaat. voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd; Toelichting Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.

d. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van de personenauto staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

21


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Algemene bouwwijze

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig Artikel 5.2.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame 1. De langs- en dwarsliggers en chassisVisuele controle, terwijl de personenauto zich versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel Boven een inspectieput of op een hefinrichting de daarvoor in de plaats tredende delen van de bevindt. mee- of zelfdragende carrosserie van Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle personenauto’s mogen: op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 a. geen breuken of scheuren vertonen; (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de meeof zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht. 2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan. Artikel 5.2.4 - bovenbouw De bovenbouw van personenauto’s moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

22


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Afmetingen en massa’s

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s Artikel 5.2.6 - afmetingen Personenauto’s mogen: a. niet langer zijn dan 12,00 m; b. niet breder zijn dan 2,55 m; c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

In geval van twijfel wordt de personenauto gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is. Toelichting Voor wat betreft de maximale lengte is het toegestaan om een afwijking van 1% te accepteren, indien het voertuig vóór 1 januari 1998 in gebruik is genomen.

Artikel 5.2.7 - massa’s 1. De last onder de assen van personenauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten. 2. De totale massa of de som van de aslasten van personenauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa.

Leden 1 en 2. In geval van buitensporige wijziging van het koetswerk wordt de personenauto gewogen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

23


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 3. Motor Artikel 5.2.9 - brandstofsysteem 1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van personenauto’s moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging. 2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

3. De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop. Artikel 5.2.10 - LPG-installatie 1. Indien de personenauto is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. 2. De LPG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak; c. mag geen deuken vertonen. 3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde van het keuringsrapport. Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld. Visuele controle.

-

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

24


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.10 - LPG-installatie 4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn: a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden; b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem; c. de gasdichte kast indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst; d. de automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad indien het voertuig na 30 juni 1983 in gebruik is genomen; e. de automatische afnameklep op de tank indien het voertuig na 31 december 1987 in gebruik is genomen;

Onderdelen a, b, c en d. Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. Visuele controle. Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; g. de automatische afsluitklep.

5. Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig. 6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in Visuele controle. gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. 7. De in het vierde lid genoemde onderdelen Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en tweede lid is van toepassing. mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

25


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.10a – CNG-installatie 1. Indien de personenauto is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. 2. De CNG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en b. mag geen deuken vertonen. 3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. 4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar. 5. Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte. 6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

-

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

26


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu 1. Personenauto’s met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. 2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele en auditieve controle, terwijl de personenauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3. Personenauto’s moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 4. Personenauto’s moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 5. Personenauto’s mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Het geluidsniveau van de uitlaat wordt vastgesteld op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 6. De uitlaatgassen van personenauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor: a. niet meer dan 4,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 oktober 1986; b. niet meer dan 3,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 1986 doch voor 1 juli 2002; c. niet meer dan 1,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs wordt gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

-

-

1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.2.11, zevende of achtste lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden. 2. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een koolmonoxide meter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zo nodig bijgesteld. 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of: a. de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en b. de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.

aanvulling 12 versie 12-2006

27


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu d. niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1985 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen; e. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002.

5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde. 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt. 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft beperkt de meting zich tot één uitmonding. 8. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

7. De afstelling van het stationaire mengsel van personenauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979, met uitzondering van personenauto's die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient zodanig te zijn dat een door Onze Minister voor het desbetreffende type motorrijtuig aangewezen gehalte aan koolmonoxide van de uitlaatgassen, uitgedrukt in % vol, bij het bij die aanwijzing aangegeven stationaire toerental, niet wordt overschreden. Bij de meting van het gehalte koolmonoxide moeten de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Deze eis wordt alleen getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs.

1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing. 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type personenauto in het boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’ aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht. Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

28


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu 8. De in het zevende lid bedoelde controle van de afstelling van het stationaire mengsel vindt bij personenauto’s die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in gebruik zijn genomen: a. na 31 december 1993, of b. na 31 december 1990 doch vóór 1 januari 1994, indien aan de typeaanduiding op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs de aanduiding S6, K6, S9, K9, U9, N9, E2 of N2 is toegevoegd, plaats aan de hand van de afstel- en controlegegevens, vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister. Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de personenauto is voorzien van een G3-gassysteem zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging, is het hierboven genoemde symbool niet vereist.

1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing. 2. Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht. 3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden. 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het zesde lid van toepassing. Als de personenauto in dit geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde genoemd onder d van het zesde lid.

Toelichting Onder het symbool wordt de LPG-sticker verstaan.

Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

CO-tabel Personenauto’s in gebruik genomen na: 31-12-73 31-12-79

niet lambda-geregeld brandstofsysteem benzine lambda-geregeld brandstofsysteem

niet lambdageregelde installatie LPG of ander verdicht gas

zonder milieucode

e

milieucode: S6, S9, K6, K9, N2 of N9

n

milieucode: U9 of E2 lambdageregelde installatie

g

31-12-85

30-9-86

31-12-90

31-12-93

max. CO-% volgens milieukeuringseisenboek of, indien voertuig in boek ontbreekt: 4,5%

max. CO-% volgens milieukeuringseisenboek of, indien voertuig in boek ontbreekt: 3,5%

max. 4,5%

max. 0,5%

30-6-2002

max. 0,3%

e

max. 1,5% Zie sticker, indien geen sticker: 1,5%

e

Lambdageregelde LPG-installatie verplicht

i s

max. 0,5%

zonder milieucode milieucode: U9 of E2

Zie sticker, indien geen sticker: 0,5%

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

29


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu 9. Bij personenauto’s die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient het brandstofdoseringssysteem goed te werken. De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxide van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding (lambdawaarde). Deze beoordeling vindt plaats op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze.

1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde. 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd. 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding. 5. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. 6. Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd. 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 (blz. 13 en 14) van de Regeling permanente eisen.

Toelichting Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen is dit lid van toepassing voor personenauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1992 met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke overeenkomstig het twaalfde lid moeten zijn voorzien van een emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde, met inbegrip van personenauto’s die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas.

Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

Overzicht viergasmeting Personenauto in gebruik genomen na: 31-12-92

benzine

31-12-95

Meten indien U9 of E2 of katalysator en sonde fabrieksmatig aanwezig

LPG of een ander al dan niet tot vloeistof verdicht gas

Meten indien G3

31-12-97

Altijd meten Zie toelichting

Toelichting Indien op het kentekenbewijs bij ‘bijzonderheden’ één van de volgende teksten is vermeld: ‘Basis TGK: EEGK-9999’ of ‘Basis EEGK-9999’, ‘Basis TGK: VERH-9999’ of ‘Basis VERH-9999’ dan wel ‘Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem’, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is. In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

30


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu 10. De uitlaatgassen van personenauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven gehalte koolwaterstoffen bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Het toegestane gehalte kan verschillend zijn afhankelijk van de datum van ingebruikneming van het voertuig en van de daarop toegepaste uitlaatgasnabehandelingstechniek. 11. De uitlaatgassen van personenauto’s met een verbrandingsmotor met compressieontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979 mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de desbetreffende verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen. 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd. 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding. 5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is. 6. Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

aanvulling 12 versie 12-2006

31


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 (blz. 15 t/m 16) van de Regeling permanente eisen. Toelichting Met beleid gas terugnemen nadat de motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.

12. Bij personenauto’s met een verbrandingsmotor Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel met elektrische ontsteking die in gebruik zijn 2.3.9 (blz. 12) van de Regeling permanente eisen genomen na 31 december 1992 en die zijn van toepassing is. voorzien van een emissiebestrijdingssysteem, moeten de door Onze Minister aangegeven onderdelen van dit systeem aanwezig zijn. Artikel 5.2.12 - accu en bedrading 1. De accu van personenauto’s moet deugdelijk zijn bevestigd. 2. De bedrading van personenauto’s moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.

Visuele controle. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Artikel 5.2.13 - motorsteunen 1. De motorsteunen van personenauto’s moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de motor en de versnellingsbak zijn samengebouwd, dan worden de steunen van de versnellingsbak mede als motorsteunen beschouwd. 2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulkanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt. 3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

aanvulling 12 versie 12-2006

32


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 4. Krachtoverbrenging Artikel 5.2.15 - snelheidsmeter Personenauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik zijn 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, genomen, moeten zijn voorzien van een goed waarbij de verlichting wordt ingeschakeld. werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor 2. Indien op grond van een ander keuringsde bestuurder goed afleesbaar is. voorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd. Artikel 5.2.16 - aandrijving, transmissie 1. De onderdelen van de aandrijving van personenauto’s moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Toelichting De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

33


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 5. Assen Artikel 5.2.18 – assen 1. De assen van personenauto’s moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. 3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed. 4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest. Toelichting - Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

-

Artikel 5.2.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels 1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de personenauto zich -kogels van personenauto’s moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn bevestigd. bevindt. 2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de personenauto zich zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

34


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels 3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van -kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing. wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van: vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast; b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen; c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten, wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn; d. radiale speling van de overige draaipunten, wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.5.2: Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen 2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels 2.5.4: Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichtinghefinrichting bevindt. -

Artikel 5.2.20 - wiellagers 1. De wiellagers van personenauto’s mogen niet teveel speling vertonen.

1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

35


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.20 - wiellagers 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as. 5. Bij bestuurde wielen moet: a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van het wiellager en de fusee tezamen, en b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten. 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling. 7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel, al dan niet met behulp van apparatuur, wordt rondgedraaid. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd. -

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid. Artikel 5.2.21 - wielbasis 1. De wielbasis van personenauto’s mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister. 2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de wielbasis, links en rechts gemeten, niet meer dan 15 mm verschillen.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel 5.2.22 - wieluitlijning De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, die symmetrisch links en rechts ten opzichte van de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen recht en kruiselings gemeten onderling niet meer dan 15 mm verschillen.

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.

Artikel 5.2.23 - spoorbreedte De spoorbreedte van personenauto’s mag niet meer dan 2,0% groter zijn dan de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Artikel 5.2.24 - wielen en velgen 1. De wielen onderscheidenlijk velgen van personenauto’s mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen. 2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

36


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 6. Ophanging Artikel 5.2.27 - banden 1. De wielen van personenauto’s moeten zijn voorzien van luchtbanden. 2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. 3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.

Visuele controle. Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is. De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

4. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

5. De banden mogen niet zijn opgesneden.Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. 6. De banden op een as moeten dezelfde karkasVisuele controle. structuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32. Toelichting Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende: Personenauto’s behoeven in geval van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 5.2.27, zesde lid, mits in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

7. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

37


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.28 - veersysteem 1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Toelichting - Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten. - Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

3. Personenauto’s moeten zijn voorzien van deugdelijk bevestigde en goed werkende schokdempers.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de personenauto zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. -

4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

38


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Stuurinrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting Artikel 5.2.29 – onderdelen stuurinrichting 1. De bestuurde wielen van personenauto’s moeten goed reageren op de draaiing van het stuurwiel.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de personenauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.

3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. 4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Toelichting De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulkanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 23) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd en de vulkanisatie mag niet in ernstige mate zijn losgeraakt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

39


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Stuurinrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.29 – onderdelen stuurinrichting 7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor het zichtbaar maken van: a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de personenauto op de wielen rust; b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

40


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting Artikel 5.2.31 - onderdelen en werking reminrichting 1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen: a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor Visuele controle, terwijl de personenauto zich bestemde bevestigings- en borgmiddelen; boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de personenauto zich aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen van toepassing. c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle, terwijl de personenauto zich vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting Toelichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de Indien een personenauto is voorzien van kunststofdeugdelijkheid van het remsysteem wordt het remleidingen moeten deze remleidingen, voor zover onder druk gezet, hierna aangeduid met van toepassing, uitsluitend worden getoetst aan de ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een eisen voor metalen remleidingen. hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor. Zie toelichting bij lid 3.

2. De rembekrachtiger en de remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

1. Voor de controle van de vacuümrembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken. 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast. Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het rempedaal een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

3. Bij hydraulische remsystemen mag bij het bedienen van het rempedaal de slag van het pedaal niet door een aanslag worden beperkt.

Toelichting De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

41


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.31 - onderdelen en werking reminrichting 4. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn. Visuele controle. 5. Remslangen mogen: a. niet in ernstige mate zijn misvormd; Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m 26), van de Regeling permanente eisen van toepassing. b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht. c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat Visuele controle terwijl de personenauto zich het wapeningsmateriaal zichtbaar is. boven een inspectieput of op een hefinrichting Toelichting bevindt. Indien een personenauto is voorzien van flexibele remleidingen welke zijn voorzien van een metalen wapening moeten deze worden getoetst aan de eisen voor remleidingen.

6. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen. 7. De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering.

8. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt. 9. Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn beschadigd. 10.Anti-blokkeersystemen moeten goed functioneren en moeten zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt Indien de remvoering zonder demontage niet zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld, terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn. Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voorzover dit zonder demontage mogelijk is. Het contact wordt ingeschakeld, waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd. Toelichting Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van het waarschuwingslampje gecontroleerd. Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze laten branden.

11.Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het vijfde lid, onderdeel a.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

42


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.32 - onderdelen en werking reminrichting 1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 30 juni Visuele controle. 1967, moeten indien het hydraulisch remsysteem niet is voorzien van een toegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil te controleren is zonder het reservoir te openen, zijn voorzien van: a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het niveau van de remvloeistof onder het vereiste minimum niveau is gedaald, of b. in geval van een gescheiden remsysteem een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra een van de kringen van het remsysteem faalt. 2. De goede werking van het signaal van de in het Visuele en auditieve controle, waarbij de werking eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen op één van de volgende manieren wordt moet kunnen worden gecontroleerd. gecontroleerd: a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht; b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken; c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend; d. het contact wordt ingeschakeld en het waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens de motor starten waarna het lampje dooft. 3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden. Artikel 5.2.38 - remvertraging bedrijfsrem 1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,2 m/s 2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 500 N.

Leden 1 en 2. De artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 (blz. 26 t/m 30) van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen. Artikel 2.8.8: 2.8.9: 2.8.10: 2.8.12:

Wijze van bepaling remvertraging Wijze van keuren Pedaalkracht Bepalen remvertraging met een electronische remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg) 2.8.14: Bepalen remvertraging met een platenremtestbank (max. massa <3500 kg) 2.8.16: Bepalen remvertraging met een rollenremtestbank (max. massa <3500 kg) 2.8.17: Bepalen remkrachten (max. massa <3500 kg) Toelichting De pedaalkracht wordt ingeval van twijfel vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

43


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.38 - remvertraging bedrijfsrem 2. Personenauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s 2 bedraagt. 3. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd. 4. Personenauto’s mogen op een droge of Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge uitbreken van de achteras, moet de controle van een verschil in remwerking tussen de uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald wielen van elke as onderscheidenlijk ten in hoofdstuk 2, titel 8, Afdeling 3 (blz. 44) van gevolge van overberemming van de achteras. de Regeling permanente eisen. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen. 5. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste, tweede, en vierde lid. Artikel 5.2.39 - remvertraging parkeerrem 1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt. de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna wordt gecontroleerd of elk van beide wielen wordt geremd. Indien de controle van de remwerking met behulp van een remtestinrichting is uitgevoerd volgens de leden 2 en 3 van dit artikel, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd. 2. De parkeerrem van personenauto's, in gebruik Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, een helling van 16,0% in beide richtingen in 2.8.13, 2.8.15 en 2.8.18 (blz. 26 t/m 30) van de stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht Regeling permanente eisen. te zijn voldaan indien de remvertraging, Artikel uitgaande van een aanvangssnelheid van 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging 15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en 2.8.9: Wijze van keuren ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2.8.13: Bepalen remvertraging met een 1,2 m/s2 bedraagt en de rem ook in remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg) achterwaartse richting functioneert. 2.8.15: Bepalen remvertraging met een 2.8.18:

platenremtestbank (max. massa <3500 kg) Berekening remvertraging (max. massa <3500 kg)

3. De remvertraging van de parkeerrem van personenauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,0 m/s2 bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

44


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.40 - werking hulpreminrichting 1. Indien de personenauto na 30 juni 1967 in Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst gebruik is genomen en is voorzien van een tijdens de periodieke keuring ten behoeve van geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: de afgifte van een keuringsrapport a. het hulpremsysteem goed functioneren; b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de wielen links en rechts van de as zijn verdeeld. 2. De remvertraging van het in het eerste lid bedoelde hulpremsysteem moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,6 m/s2 bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

45


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie Artikel 5.2.41 - deuren, motorkap en kofferdeksel 1. De deuren van personenauto’s moeten goed Visuele controle, waarbij de deuren worden sluiten. De deuren die direct toegang geven tot geopend en gesloten. de personenruimte, moeten op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend. Toelichting Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig;

2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde van het voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel worden geopend en gesloten.

Toelichting Hieronder wordt ook de motorkap of het kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.

3. De bevestiging van de scharnieren van de deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. 4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen. -

Artikel 5.2.42 - ruiten 1. De voorruit en de zijruiten van personenauto’s mogen: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 (blz. 47 t/m 49) van de Regeling permanente eisen. Artikel 2.9.2: 2.9.3: 2.9.4: 2.9.5: 2.9.6:

Toelichting In het geval dat folie is aangebracht wordt door degene die de keuring uitvoert beoordeeld in hoeverre deze folie belemmerend is voor het uitzicht van de bestuurder.

2. Indien de personenauto niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel, mag de achterruit: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. 3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.

Beschadiging voorruit Verdeling in vlakken Toegestane beschadiging Aanwezigheid meerdere beschadigingen Wijze van keuren

Visuele controle.

-

Artikel 5.2.43 - ruitenwisser - en ruitensproeierinstallatie 1. Personenauto’s met een voorruit moeten zijn Visuele controle. Indien bij het in werking stellen voorzien van een goed werkende ruitenwisser- van de installatie ten minste één stand, niet zijnde installatie die de bestuurder voldoende uitzicht een intervalstand, werkt, blijft verdere controle geeft. achterwege.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

46


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.43 - ruitenwisser - en ruitensproeierinstallatie 2. Personenauto’s met een voorruit, die na Visuele controle, waarbij de installatie in werking 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, wordt gesteld. moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie. Artikel 5.2.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming 1. Personenauto’s met een voorruit, die na Visuele controle, waarbij de installatie in werking 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, wordt gesteld. moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit. Artikel 5.2.45 - spiegels 1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 25 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel, een rechterbuitenspiegel en een binnenspiegel. 2. Indien met de in het eerste lid bedoelde binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien, behoeft deze niet aanwezig te zijn. 3. Personenauto’s, in gebruik genomen voor 26 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en een binnenspiegel. 4. De in het derde lid bedoelde personenauto’s zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel indien met de binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien. Indien de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt, behoeft deze niet aanwezig te zijn. 5. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld. Deze eis geldt niet voor personenauto’s die vóór 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen. De spiegels van deze voertuigen moeten, na door een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen. 6. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd. 7. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.

Leden 1, 2, 3 en 4. Visuele controle.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

Leden 6 en 7. Visuele controle.

Toelichting Indien in een personenauto het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels aanwezig zijn en in spiegelbeeld geplaatst ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

47


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.46 - zitplaatsen 1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 19 oktober 2008, zijn niet voorzien van zijdelings gerichte zitplaatsen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op ambulances, personenauto’s ten dienste van de politie of brandweer en andere door Onze Minister aangewezen categorieën voertuigen ten dienste van de burgerbescherming of ordehandhaving. 3. De zitplaatsen van personenauto’s moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. Bij personenauto’s die na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, moeten: a. verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke stand automatisch zijn vergrendeld, b. verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld, en c. de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de normale stand automatisch zijn vergrendeld. 4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het derde lid.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Onderdelen a en b. Visuele controle. Indien de vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere controle achterwege. Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling gecontroleerd tijdens een remproef. -

Artikel 5.2.47 - bescherming inzittenden 1. Personenauto’s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

Leden 1 en 2. Visuele controle. Indien in het middelste gedeelte van een doorlopende bank geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.

2. Personenauto’s die na 31 december 1989 doch vóór 1 oktober 2000 gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen. 3. Personenauto’s die na 1 januari 1971 doch voor Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle. 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats van de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen. 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

48


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.47 - bescherming inzittenden 5. De in het tweede en derde lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels behoeven te zijn voorzien. 6. Autogordels in personenauto’s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk. 7. De autogordels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Visuele controle waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Toelichting Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.

8. De autogordels moeten zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan. 9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het zevende lid. Artikel 5.2.47 a – symbool airbag 1. In personenauto’s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd. -

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Artikel 5.2.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 1. Personenauto’s mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in hebben die in geval van botsing gevaar voor geval van twijfel wordt gemeten. lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

49


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van personenauto's, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd. Toelichting Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken.

3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden. 4. De wielen onderscheidenlijk banden van personenauto’s: a. moeten goed zijn afgeschermd; b. mogen niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken; c. mogen niet aanlopen.

Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting Spatbordverbreders zijn toegestaan mits de toegestane maximale breedte niet wordt overschreden en aan de overige eisen wordt voldaan.

5. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de personenauto bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten. 6. Geen deel aan de buitenzijde van de personenauto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

50


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren Personenauto’s moeten zijn voorzien van: 1 a. twee of vier grote lichten; Visuele controle. b. twee dimlichten, met dien verstande dat Visuele controle. de dimlichten met gasontladingslichtbronnen Aan deze eis wordt t.a.v. lichtbronnen met een en andere lichtbronnen met een lichtsterkte lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet van meer dan 2000 lumen voldoen aan door getoetst tijdens de periodieke keuring ten Onze Minister gestelde eisen voor deze behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. lichtbronnen, alsmede voor de installatie daarvan indien het voertuig na 31 december 2005 in gebruik is genomen; c. twee stadslichten indien het voertuig na 30 Onderdelen c tot en met l. Visuele controle. juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier stadslichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingsaanwijzers van personenauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen; e. waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; f. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig worden beschouwd als zijrichtingaanwijzers indien het uitgestraalde licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het voertuig en 1,00 m zijwaarts; Toelichting Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.

g. twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier achterlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; h. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel één of twee remlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; i. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

51


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren j. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig; Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

k. één of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig; l. één of twee achteruitrijlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; m.twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Toelichting De markeringslichten aan de voorzijde en de achterzijde mogen zijn gecombineerd in één ornament.

n. zijmarkeringslichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten. Artikel 2.10.1: Algemeen 2.10.2: Plaatsing in lengterichting 2.10.3: Plaatsing in hoogte

o. ten minste twee ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m; p. een derde remlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 2001, aangebracht zodanig dat: 1°. het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en 2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in onderdeel h.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

aanvulling 12 versie 12-2006

52


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren 2. In afwijking van het eerste lid onderdeel h, Visuele controle. In geval van twijfel wordt worden twee extra remlichten aangebracht, gemeten. indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd. Artikel 5.2.53 - kleur 1. De grote lichten, dimlichten, stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk wordt achteruit gereden.

Toelichting Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hierdoor kan het voorkomen dat op het koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.

2. De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. 3. De zijrichtingaanwijzers, bedoeld in artikel 5.2.51, onderdeel f, mogen niet anders dan ambergeel stralen. 4. De achterlichten en mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen. 5. De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen. 6. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen. 7. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen. 8. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.

Leden 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Artikel 5.2.55 - werking 1. De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten moeten goed werken.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan. Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

53


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.55 - werking 3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. 4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links enrechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd. 5. De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting Hierin wordt het volgende vermeld: Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de volgende eisen: e. indien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet- driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers, die moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig met inbegrip van de lastdrager; f. indien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat door de lastdrager of de goederen wordt afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van een kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd. Indien de in artikel 5.2.51 en 5.2.57 bedoelde verlichting is opgebouwd uit een combinatie van led’s, moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan: • Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient te branden; • De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

54


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.55 - werking • De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s, nagenoeg gelijk blijven.

6. De retroreflectoren van het voertuig mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden. 7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-

Artikel 5.2.56 - afstelling dimlicht 1. Het dimlicht van personenauto’s moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen: a. het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden; b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn; c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m; d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is: 1º. moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm; 2º. mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte: a.bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel b.bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.

1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat waarbij de personenauto en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloerzijn geplaatst. Toelichting Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs wordt geen gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.

2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten: a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan, b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet c. de handrem los staan. 3. Indien de personenauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting op de stand staan die overeenkomt met de beladingstoestand. 4. Indien de personenauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

Toelichting Indien dimlichten zijn gemonteerd met een afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze van keuren bij artikel 5.2.64

2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

55


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.56 - afstelling dimlicht 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede lid.

-

Artikel 5.2.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 1. Personenauto’s mogen zijn voorzien van: a. twee mistlichten aan de voorzijde van het Visuele controle. voertuig; Toelichting De wijze van schakeling van de mistlichten aan de voorzijde in combinatie met de dimlichten behoeft niet te worden gecontroleerd.

b. parkeerlichten indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m en niet breder dan 2,00 m; c. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig; d. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen; e. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig, indien deze retroreflectoren niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn; f. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig; g. twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn en het voertuig breder is dan 1,80 m; h. zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn, aangebracht overeenkomstig de door onze Minister vastgestelde eisen;

i. een richtlicht; j. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig; k. werklichten;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Onderdelen c tot en met f. Visuele controle.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. Artikel 2.10.1: 2.10.2: 2.10.3: 2.10.4:

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte Wijze van keuren

Onderdelen i tot en met k. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

56


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.57 - toegestane lichten en retroreflectoren l. een derde remlicht, indien het voertuig in Visuele controle. In geval van twijfel wordt gebruik is genomen voor 1 oktober 2001, gemeten. aangebracht zodanig, dat: 1º. het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het gedeelte op lichtdoorlatende een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en 2º. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.2.51, onderdeel h; m.twee dagrijlichten; Onderdelen m en n. Visuele controle n. een markering aan de achterzijde van het voertuig bestaande uit een rechthoekig bord dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van rood fluorescerende parallel lopende diagonale strepen, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg. o. bochtverlichting al dan niet in combinatie met Onderdelen o. en p. Aan deze eis wordt niet gedimlicht; toetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. p. hoekverlichting (afslagverlichting); 2. Lichten die ingevolge artikel 5.2.51 verplicht Leden 2 en 3. Visuele controle zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.2.53 met betrekking tot die lichten, met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten, gestelde eisen. Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen g onderscheidenlijk h van het eerste lid. 3. Personenauto’s mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel l, kunnen twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

57


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.59 - kleur toegestane lichten 1. De mistlichten aan de voorzijde, het richtlicht Leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Visuele controle, waarbij en het bermlicht mogen naar voren niet anders de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. dan wit of geel stralen. 2. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen, tenzij zij zijn ingebouwd in ambergeel stralende zijrichtingaanwijzers. 3. De extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. 4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan wit of ambergeel, en naar achteren niet anders dan rood of ambergeel stralen. 5. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen. Toelichting Indien de personenauto in gebruik is genomen voor 1 januari 1998 mag het achterste zijmarkeringslicht dat geen onderdeel uitmaakt van het achterlicht ook rood licht uitstralen.

6. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen. 7. Artikel 5.2.55, tweede, derde, vierde en De wijze van keuren bij het tweede, derde en zevende lid, is van toepassing. vierde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigreglement is van toepassing. 8. Het derde remlicht mag niet anders dan rood Visuele controle, waarbij de desbetreffende stralen. verlichting wordt ingeschakeld. 9. Op de mistlichten aan de voorzijde van het De wijze van keuren bij het eerste tot en met voertuig is artikel 5.2.55, eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigvijfde en zevende lid, van overeenkomstige reglement is van toepassing. toepassing. 10. De dagrijlichten mogen niet anders dan wit Visuele controle, waarbij de desbetreffende stralen. verlichting wordt ingeschakeld Artikel 5.2.61 – plaatsing 1. Bij personenauto’s in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig. Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin slechts voor zover het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1997.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Toelichting Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

58


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.61 – plaatsing 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de grote lichten, richtlichten, bermlichten, achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting van de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig, de markering aan de achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van het voertuig, en werklichten.

-

Toelichting In het geval van één mistlicht aan de achterzijde moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.

Artikel 5.2.62 - controlelampje mistachterlicht Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Artikel 5.2.63 - werking achteruitrijlichten Achteruitrijlichten van personenauto’s mogen alleen kunnen branden indien de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Visuele controle.

Artikel 5.2.64 - verbod van verblindende verlichting 1. Personenauto’s mogen, met uitzondering van Aan deze eis wordt, met uitzondering van het grote lichten, niet zijn voorzien van onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke verblindende verlichting. keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Personenauto's die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex. art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ of ‘Afwijkende koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van de Invoeringswet 1994’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld: Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van het midden van de koplamp. Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van: - de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of - de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

59


APK

Keuringseisen

5.2 Personenauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.2.64 - verbod van verblindende verlichting 2. Personenauto’s mogen, met uitzondering van Visuele controle de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting. Artikel 5.2.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting Personenauto’s mogen, onverminderd het in de Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn wel toegestaan, moet de bedrading van deze voorzien van meer lichten en retroreflecterende armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn voorzieningen dan in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 verwijderd. is voorgeschreven of toegestaan. Verlichte reclameaanduidingen of verlichte borden voor de aanduiding van het soort vervoer, zoals taxi en ambulance, zijn op voertuigen toegestaan mits de verlichting niet verblindend is en door middel van een afzonderlijke schakelaar is te bedienen. Toelichting - Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere medische (hulp)diensten, en andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van blauwe zwaai- of knipperlichten. - Retroreflecterende voorzieningen worden buiten beschouwing gelaten. - Groene zwaailichten bij dergelijke voertuigen worden eveneens buiten beschouwing gelaten. - Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV 1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten en retroreflecterende voorzieningen, mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. werkzaamheden ten behoeve van wegen; b. repareren, bergen of slepen van voertuigen; c. vervoeren van ondeelbare lading; d. voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste voertuigen; e. voor het begeleiden van militaire colonnes. Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

60


APK 5.2 Personenauto’s

Keuringseisen Verbinding personenauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§11. Verbinding tussen personenauto en aanhangwagen Artikel 5.2.66 - koppelinrichting (algemeen) Indien de personenauto is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken of vervormd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Artikel 5.2.67 - koppelinrichting 1. Indien een personenauto is voorzien van een koppelingskogel met een kogel met een nominale diameter van 50 mm: a. moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen; b. moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed functioneren en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn. 2. Bij personenauto's die zijn voorzien van andere inrichtingen tot het koppelen van een aanhangwagen dan bedoeld in het eerste lid, moet worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3.68 en 5.3.70.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Visuele controle.

De wijze van keuren bij de artikelen 5.3.68 en 5.3.70, van het Voertuigreglement is van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

61


APK

Diversen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 12. Diversen Artikel 5.2.71 – geluidssignaalinrichtingen 1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. 2. Personenauto’s mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers erop attent maakt dat de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik, diefstal van of ongeoorloofde toegang tot het voertuig te voorkomen. 3. Personenauto’s mogen, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.

Toelichting Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere (medische) hulpdiensten, en andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van een twee- of drietonige hoorn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

62


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Algemeen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 0. Algemeen Artikel 5.3.0 Vervallen Artikel 5.3.1 - overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie Bedrijfsauto’s moeten voldoen aan de volgende eisen: a. de bedrijfsauto moet in overeenstemming zijn Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden. kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens; Toelichting Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

b. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn; c. bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1997, moeten zijn voorzien van een constructieplaat die goed leesbaar is en waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de maximum massa’s die op de constructieplaat zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het kentekenregister en op het kentekenbewijs; d. de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd;

Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Alleen visuele controle op de bevestiging van de kentekenplaat.

Toelichting Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.

e. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van de bedrijfsauto staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

63


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Algemene bouwwijze

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig Artikel 5.3.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie 1. De langs- en dwarsliggers en chassisVisuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. de daarvoor in de plaats tredende delen van de Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle mee- of zelfdragende carrosserie van op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 bedrijfsauto’s mogen: (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. a. geen breuken of scheuren vertonen; b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht. 2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan. Artikel 5.3.4 - bovenbouw 1. De bovenbouw van bedrijfsauto’s moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd. 2. De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de ondersteuning.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

64


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Afmetingen en massa’s

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s Artikel 5.3.6 - afmetingen 1. Bedrijfsauto’s mogen: a. niet langer zijn dan 12,00 m;

Deze maat mag niet meer dan 1% afwijken. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg moeten in geval van twijfel worden gemeten. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moeten worden gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing. Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Toelichting Ter bepaling van de totale lengte wordt een aan de achterzijde aangebrachte uitschuiflade ter ondersteuning van de lading, of een uitschuifbare stootbalk slechts in ingeschoven toestand meegeteld.

b. niet breder zijn dan 2,55 m; Toelichting Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg met uitzondering van bussen, en in gebruik genomen voor 1 februari 1999, mogen niet breder zijn dan 2,60 m.

c. niet hoger zijn dan 4,00 m;

Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg worden slechts in geval van twijfel gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing. De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, mogen: a. bussen met twee assen niet langer zijn dan 13,50 m; b. bussen met twee assen die in gebruik genomen zijn vóór 10 september 2003 tot 1 januari 2021 niet langer zijn dan 15,00 m; c. bussen met meer dan twee assen niet langer zijn dan 15,00 m; d. gelede bussen niet langer zijn dan 18,75 m; e. rijdende werktuigen niet langer zijn dan 20,00 m; f. kermis- en circusvoertuigen niet langer zijn dan 14,00 m. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, mogen: a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;

De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing.

Toelichting Mits op het kentekenbewijs bij inrichting is vermeld dat het een ‘koelwagen, vrieswagen of geconditioneerd voertuig’ betreft.

b. rijdende werktuigen niet breder zijn dan 3,00 m. 4. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en het derde lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

65


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Afmetingen en massa’s

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.7 - massa’s 1. De last onder de assen van bedrijfsauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten. 2. De totale massa of de som van de aslasten van bedrijfsauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa.

Leden 1 en 2. In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt de bedrijfsauto gewogen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

66


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 3. Motor Artikel 5.3.9 - brandstofsysteem 1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van bedrijfsauto’s moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde van het keuringsrapport. Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld. Visuele controle.

2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

3. De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop. Artikel 5.3.10 - LPG-installatie 1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. 2. De LPG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak; c. mag geen deuken vertonen. 3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. 4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn: a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden; b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem;

-

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Visuele controle. Onderdelen a, b, c en d. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

67


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.10 - LPG-installatie c. de gasdichte kast indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst; d. de automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad indien het voertuig na 30 juni 1983 in gebruik is genomen; e. de automatische afnameklep op de tank Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto indien het voertuig na 31 december 1987 in zich boven een inspectieput of op een hefinrichting gebruik is genomen; bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; Visuele controle g. de automatische afsluitklep. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt. 5. Op de LPG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing. strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig. 6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in Visuele controle. gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. 7. De in het vierde lid genoemde onderdelen Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen tweede lid is van toepassing. en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

68


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Artikel 5.3.10a - CNG-installatie 1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.3.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. 2. De CNG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en b. mag geen deuken vertonen. 3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. 4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar. 5. Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmings-installatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte. 6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

-

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

69


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu 1. Bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. 2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. 3. Bedrijfsauto’s moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 4. Bedrijfsauto’s moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 5. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor: a. niet meer dan 4,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 oktober 1986; b. niet meer dan 3,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 1986 doch voor 1 juli 2002; c. niet meer dan 1,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs wordt gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas; d. niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1985 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met een brandstof-doseringssysteem dat de mengverhoudingvan lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen; e. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele en auditieve controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

-

1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.3.11. zesde lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden. 2. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een koolmonoxidemeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zonodig bijgesteld. 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of: a. de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en b. de carterontluchting op het voertuig is aangesloten. 5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde. 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijk gesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt. 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding.

aanvulling 12 versie 12-2006

70


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu 8. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, dan hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof, zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

6. De afstelling van het stationaire mengsel van bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979, met uitzondering van bedrijfsauto’s die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient zodanig te zijn dat een door Onze Minister voor het desbetreffende type motorrijtuig aangewezen gehalte aan koolmonoxide van de uitlaatgassen, uitgedrukt in % vol, bij het bij die aanwijzing aangegeven stationaire toerental, niet wordt overschreden. Bij de meting van het gehalte koolmonoxide moeten de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Deze eis wordt alleen getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs. 7. De in het zesde lid bedoelde controle van de afstelling van het stationaire mengsel vindt bij bedrijfsauto’s die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in gebruik zijn genomen na 1 juli 1997 plaats aan de hand van de afstel- en controlegegevens, vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool (de sticker), bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing. 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type bedrijfsauto in het boekwerk APK-milieukeuringseisen aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde terugbracht. Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing. 2. Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

aanvulling 12 versie 12-2006

71


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de bedrijfsauto is voorzien van een G3-gassysteem zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging, is het hierboven genoemde symbool niet vereist.

3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden. 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het vijfde lid van toepassing. Als de bedrijfsauto in dit geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder d, van het vijfde lid.

Toelichting Onder het symbool wordt de LPG-sticker verstaan.

Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

CO-tabel Bedrijfsauto in gebruik genomen na: 31-12-73 31-12-79

niet lambda-geregeld brandstofsysteem benzine lambda-geregeld brandstofsysteem LPG of ander verdicht gas

g e e n

niet lambda-geregelde e installatie i s lambda-geregelde installatie

31-12-85

30-9-86

max. CO-% volgens milieukeuringseisenboek of, indien voertuig in boek ontbreekt: 4,5% max. 4,5%

30-6-2002

max. CO-% volgens milieukeuringseisenboek of, indien voertuig in boek ontbreekt: 3,5% max. 0,5%

max.0,3%

max. 1,5%

max. 0,5%

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

72


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu 8. Bij bedrijfsauto’s die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient het brandstofdoseringssysteem goed te werken. De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxide van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding. Deze beoordeling vindt plaats op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze. Toelichting

1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde. 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd. 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding. 5. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. 6. Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd. 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 (blz. 13 t/m 14) van de Regeling permanente eisen.

Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen is dit lid van toepassing voor bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg.

Toelichting Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

Overzicht viergasmeting Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na: 31-12-94

benzine

31-12-97

Meten indien U9 of E2 of katalysator en sonde fabrieksmatig aanwezig

LPG of een ander al dan niet tot vloeistof verdicht gas

Viergasmeting niet verplicht

Altijd meten Zie toelichting

Toelichting Indien op het kentekenbewijs bij ‘bijzonderheden’ één van de volgende teksten is vermeld: ‘Basis TGK: EEGK-9999’ of ‘Basis EEGK-9999’, ‘Basis TGK: VERH-9999’ of ‘Basis VERH-9999’ dan wel ‘Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem’, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is. In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

73


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu 9. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven gehalte koolwaterstoffen bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Het toegestane gehalte kan verschillend zijn afhankelijk van de datum van ingebruikneming van het voertuig en van de daarop toegepaste uitlaatgasnabehandelingstechniek. 10. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979 mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan. 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen. 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd. 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding. 5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is. 6. Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

aanvulling 12 versie 12-2006

74


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 (blz. 15 t/m 16) van de Regeling permanente eisen. Toelichting Met beleid gas terug nemen nadat de motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.

11.Bij bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994 en die zijn voorzien van een emissiebestrijdingssysteem, moeten de door Onze Minister aangegeven onderdelen van dit systeem aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel 2.3.9 (blz. 12) van de Regeling permanente eisen van toepassing is..

Artikel 5.3.12 - accu en bedrading 1. De accu van bedrijfsauto’s moet deugdelijk zijn Visuele controle. bevestigd. 2. De bedrading van bedrijfsauto’s moet deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Artikel 5.3.13 - motorsteunen 1. De motorsteunen van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de motor en de versnellingsbak zijn samengebouwd, dan worden de steunen van de versnellingsbak mede als motorsteunen beschouwd. 2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt. 3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

aanvulling 12 versie 12-2006

75


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 4. Krachtoverbrenging Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat 1. Bedrijfsauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd zijn genomen, moeten zijn voorzien van een waarbij de verlichting wordt ingeschakeld. goed werkende snelheidsmeter, die ook bij 2. Indien op grond van een ander keuringsvoornacht voor de bestuurder goed afleesbaar is. schrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd. 2. De volgende categorieën motorrijtuigen zijn Visuele controle aan de hand van het installatievoorzien van een snelheidsbegrenzer: plaatje. a. bedrijfsauto’s met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen; b. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen; c. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen; d. bussen met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen; e. bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen; f. bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen. 3. De snelheidsbegrenzer moet zijn afgesteld op: Visuele controle of het installatieplaatje de juiste a. een zodanige snelheid, dat de maximum snelheid aangeeft. snelheid van bedrijfsauto’s, niet zijnde Tevens wordt, waar toepasbaar, met een bussen, niet meer dan 90 km/h kan diagnosesysteem vastgesteld of de ingestelde bedragen; snelheid juist is. b. een zodanige snelheid, dat de maximumsnelheid van bussen niet meer dan 100 km/h kan bedragen; c. maximaal 100 km/h, indien het een bus betreft met een maximum massa van meer dan 10.000 kg, die voor 1 januari 2005 in gebruik is genomen. Toelichting Op het installatieplaatje moet 85 of 90 respectievelijk 100 km/h voor bussen zijn vermeld. Bij bussen mag de snelheid lager worden ingesteld en dus de gegevens op het installatieplaatje.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

76


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat De ingestelde snelheid is onuitwisbaar vermeld op een installatieplaatje dat op een duidelijk zichtbare plaats in de stuurcabine van het voertuig is aangebracht. 4. De snelheidsbegrenzer en de voor het funcVisuele controle van alle zichtbare aansluitingen tioneren noodzakelijke aansluitingen moeten en verbindingen. met behulp van een verzegeling of door de noodzaak om speciale gereedschappen te gebruiken zijn beschermd tegen niettoegestane bijstelling of onderbreking van de stroomvoorziening. 5. De in het tweede lid bedoelde verplichting Visuele controle geldt niet voor: a. motorrijtuigen als bedoeld in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990; Zie toelichting. b. motorrijtuigen die blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van een snelheidsbegrenzer behoeven te zijn voorzien. Toelichting Uitzonderingen op basis van artikel 29 RVV 1990 Motorrijtuigen ten dienste van politie en brandweer, ambulances en motorrijtuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten, zoals aangegeven in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, behoeven niet te zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer. 1. Als hulpverleningsdiensten worden aangewezen die diensten die, voorzover de aan hen opgedragen taak hierin voorziet, voor het vervullen van een dringende taak worden ingezet a. in geval van hulpverlening bij rampen, ernstige ongevallen en bijzondere gebeurtenissen of b. ter bestrijding of ter voorkoming van (dreigende) ongevallen en rampen. 2. De in het eerste lid bedoelde diensten zijn de volgende: algemeen a. het Rode Kruis Korps van het Nederlandse Rode Kruis; b. de ambulancediensten aan wie krachtens de Wet Ambulancevervoer vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer, voorzover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste dienstvoertuigen die aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool, alsmede daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van de Centrale Post Ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer, bezig houden met het verlenen van de eerstelijns spoedeisende hulpverlening, voor zover die voertuigen aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool; c. de Stichting Rode Kruis Bloedbank ’Zuid-West Nederland’ voor een spoedtransport van bloed of bloedprodukten in voor de overige weggebruikers herkenbare dienstauto’s. d. de afdeling Ongevallenbestrijding van N.S. Beveiligingsservices; e. de Eenheid Crisisbeheersing van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van het gebruik van met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto’s; f. het Wapen der Koninklijke Marechaussee, alsmede andere door de Minister van Defensie aangewezen bijstandseenheden; f1.de Stafafdeling Beveiliging, Bewaking & Vervoer van de Arrondissementale Stafdienst Amsterdam;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

77


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat kernfysische rampen en ongevallen g. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; h. het Inspectoraat-Generaal VROM; ten behoeve van het gebruik van een kernfysische meetauto of met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto’s door ambtenaren die door de betrokken minister zijn aangewezen; spoorwegongevallen i. de afdeling Spoorwegpolitie van de N.V. Nederlandse Spoorwegen; ontploffingsgevaarlijke en andere gevaarlijke (chemische) stoffen j. de Technische Milieudienst Drechtsteden (TMD); k. de DCRM Milieudienst Rijnmond; l. de divisie Rotterdam Port Authority van Havenbedrijf Rotterdam N.V.; ten behoeve van het gebruik van uitrukwagens; en m. de Explosieven Opruimings Diensten van het Ministerie van Defensie; vervoer gedetineerden en calamiteiten in penitentiaire inrichtingen n. de door de Minister van Justitie aangewezen functionarissen van de Landelijke Vervoersdienst Justitie of de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de Dienst Justitiële Inrichtingen. vervoer transplantatieorganen en transplantatieteams o. het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen orgaancentrum, bedoeld in artikel 24 van de Wet op de orgaandonatie, ten behoeve van het spoedeisende vervoer van transplantatieorganen en het spoedeisende vervoer van transplantatieteams, voor zover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste en duidelijk herkenbare voertuigen die tenminste aan beide zijden zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool. Bijlage 1 - Model symbool hulpverleningsvoertuigen Kleuren: n = blauw m = wit

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

78


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren.

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat 6. Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet zijn voorzien van een controleapparaat als bedoeld in verordening 3821/85/EEG: a. mag de op het installatieplaatje vermelde 1. De geldigheidsduur op het installatieplaatje geldigheidsduur niet zijn verstreken, met wordt visueel gecontroleerd. dien verstande dat de geldigheidsduur maximaal twee jaar vanaf de installatiedatum bedraagt; b. moet het onder a bedoelde installatieplaatje 2. Visuele controle van de verzegeling van het zijn voorzien van een verzegeling dan wel installatieplaatje zodanig zijn aangebracht dat dit bij verwijdering onherstelbaar wordt beschadigd; c. mag de omtrek van de op de aangedreven 3. Bij twijfel meting van de bandenomtrek. wielen gemonteerde banden niet meer dan 4% afwijken van de waarde die op het onder a bedoelde installatieplaatje is vermeld; d. moeten het controleapparaat en de voor het 4. Visuele controle van alle zichtbare functioneren noodzakelijke aansluitingen aansluitingen en verbindingen. met behulp van een verzegeling zijn beschermd tegen een niet-toegestane wijziging in de instellingen of onderbreking van de stroomvoorziening. Toelichting Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Artikel 5.3.16 - aandrijving, transmissie 1. De onderdelen van de aandrijving van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich bedrijfsauto’s moeten deugdelijk zijn bevestigd. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft. 2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt. 3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelings- Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich vrije overbrenging kunnen bewerkstelligen. boven een inspectieput of op een hefinrichting Toelichting bevindt. De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

79


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren.

§ 5. Assen Artikel 5.3.18 - assen 1. De assen van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, wordt in geval van twijfel een rijproef uitgevoerd. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. 3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed. 4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest. Toelichting - Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

80


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels 1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich -kogels van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn bevestigd. bevindt. 2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt. 3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van -kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing. wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van: vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast; b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen; c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn; d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel: 2.5.2: Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen 2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels 2.5.4: Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt vindt visuele controle plaats, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

81


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.20 - wiellagers 1. De wiellagers van bedrijfsauto’s mogen niet te veel speling vertonen.

1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as. 5. Bij bestuurde wielen moet: a. één maal in ongeremde toestand voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en b. één maal in geremde toestand voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten. 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling. 7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd. -

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.

3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid. Artikel 5.3.21 - wielbasis 1. De wielbasis van bedrijfsauto’s mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister. 2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de wielbasis links en rechts gemeten niet meer dan: a. 15 mm verschillen bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg; b. 0,5% afwijken van de hoogst gemeten waarde bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. In geval van twijfel wordt gemeten.

aanvulling 12 versie 12-2006

82


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.22 - wieluitlijning De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, die symmetrisch links en rechts ten opzichte van de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen recht en kruiselings gemeten onderling niet meer dan: a. 15 mm verschillen bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg; b. 0,5% afwijken van de hoogst gemeten waarde bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.

Artikel 5.3.23 - spoorbreedte De spoorbreedte van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg mag niet meer dan 2,0% groter zijn dan de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Artikel 5.3.24 - wielen en velgen 1. De wielen onderscheidenlijk velgen van bedrijfsauto’s mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen. 2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

Artikel 5.3.25 – wielnaven De wielnaven van bedrijfsauto’s moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle

Artikel 5.3.26 - stabilisatoren Stabilisatoren moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd en mogen: a. geen breuken of scheuren vertonen; b. niet te veel speling op de draaipunten vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

83


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 6. Ophanging Artikel 5.3.27 - banden 1. De wielen van bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van luchtbanden. 2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. 3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. 4. De profilering van de hoofdgroeven van de banden van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en van T100-bussen moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtageindicatoren.

Visuele controle. Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is. De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

5. De banden van bedrijfsauto’s mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. In afwijking van het hiervoor bepaalde is opsnijden toegestaan indien de mogelijkheid daartoe op de band is vermeld door de aanduiding ‘REGROOVABLE’ of door het teken , met dien verstande dat het karkas van de band niet zichtbaar mag zijn. 6. De banden op een as moeten dezelfde karkasVisuele controle. structuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32. Toelichting Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende: Bedrijfsauto’s behoeven in geval van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 5.3.27, zesde lid, mits in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

84


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.27 - banden 7. De op de band van een bedrijfsauto, in gebruik genomen na 31 december 1997, en op de band van een T100-bus vermelde load-index mag niet kleiner zijn dan de load-index, behorende bij de maximum last per band van de in het kentekenregister vermelde aslast.

Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 (blz. 22) van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

Toelichting - Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de hand van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens. - Als de loadindex op de band onleesbaar is of niet aanwezig, en het draagvermogen niet op een andere wijze is aangegeven, moet aan de hand van documentatie van de bandenfabrikant de maximum last van de band worden bepaald. Als het maximum draagvermogen niet is te bepalen, moet de band worden afgekeurd.

8. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken. 9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het zevende lid.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

Artikel 5.3.28 - veersysteem 1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Toelichting - Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten. - Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

85


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.28 - veersysteem 3. Bedrijfsauto’s die zijn voorzien van gasvering, en bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg, moeten zijn voorzien van goed werkende schokdempers.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg wordt zo mogelijk enkele malen ingeveerd en zonodig aan een rijproef onderworpen.

Toelichting Indien schokdempers origineel aanwezig behoren te zijn.

4. Schokdempers van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk zijn bevestigd. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en vierde lid.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

86


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Stuurinrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting Artikel 5.3.29 onderdelen stuurinrichting 1. De bestuurde wielen van bedrijfsauto’s moeten goed reageren op de draaiing van het stuurwiel.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 30°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.

3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast.

4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar speVisuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich lingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen. boven een inspectieput of op een hefinrichting Toelichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruisnaar links en naar rechts gedraaid en axiaal koppelingen geldt niet voor de axiale speling van bewogen. naaldlagers.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 23) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd en de vulcanisatie mag niet in ernstige mate zijn losgeraakt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

87


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Stuurinrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.29 onderdelen stuurinrichting 7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor het zichtbaar maken van: a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust; b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

88


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting 1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich reminrichting waarvan de onderdelen: boven een inspectieput of op een hefinrichting a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse bestemde bevestigings- en borgmiddelen; van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen van toepassing. c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor. Toelichting De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

2. De rembekrachtiger en de hydraulische remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

1. Voor de controle van de vacuümrembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken. 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast. Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het rempedaal diverse malen in te trappen.

3. De compressor en de drukregelaar moeten goed functioneren en tijdig in werking treden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

89


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting 4. Bij hydraulische remsystemen mag bij het Controle door het rempedaal in te trappen. Bij bedienen van het rempedaal de slag van het twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten pedaal niet door een aanslag worden beperkt. hoogste 700N (70kg) ingetrapt. Toelichting De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

5. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn. 6. Remslangen mogen: a. niet in ernstige mate zijn misvormd;

Visuele controle. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m 26), van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

b. niet langs andere voertuigdelen schuren;

c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is. Toelichting Indien een bedrijfsauto is voorzien van flexibele remleidingen welke zijn voorzien van een metalen wapening moeten deze worden getoetst aan de eisen voor remleidingen.

7. Kunststofremleidingen mogen geen knikken vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 8. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle door de wielen vrij van de grond of moeten in onberemde toestand in beide hefinrichting met de hand rond te draaien. richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen. 9. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich remmen niet worden geraakt door delen die boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel bevindt. van remvoering. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn. 10. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich remonderdelen mag niet worden beperkt. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 11. Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich stofhoezen die niet in ernstige mate mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn beschadigd. bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

90


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting 12. Anti-blokkeersystemen moeten goed Het contact wordt ingeschakeld waarbij het functioneren en moeten zijn voorzien van een waarschuwingslampje moet gaan branden. deugdelijke waarschuwingsinrichting die in Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het werking treedt zodra het systeem faalt. waarschuwingslampje uitgaat functioneert het systeem. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd. Toelichting Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van het waarschuwingslampje gecontroleerd. Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze laten branden.

13. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het zesde lid, onderdeel a.

-

Artikel 5.3.32 - onderdelen en werking reminrichting 1. Bedrijfsauto’s met een hydraulisch remVisuele controle. systeem,in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten indien het remsysteem niet is voorzien van eentoegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil te controleren is zonder het reservoir te openen, zijn voorzien van: a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het niveau van de remvloeistof onder het vereiste minimum niveau is gedaald, of b. in geval van een gescheiden remsysteem, een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra een van de kringen van het remsysteem faalt. 2. De goede werking van het signaal van de in Visuele en auditieve controle, waarbij de werking het eerste lid bedoelde waarschuwingsop één van de volgende manieren wordt inrichtingen moet kunnen worden gecontroleerd: gecontroleerd. a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht; b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken; c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend. d. het contact wordt ingeschakeld en het waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens de motor starten waarna het lampje dooft. 3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

91


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.33 - waarschuwingsinrichting drukluchtremsysteem Bedrijfsauto’s met een drukluchtremsysteem, die Visuele of auditieve controle door om de beurt de in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967, moeten bedrijfsremkringen leeg te laten lopen en weer te zijn voorzien van een waarschuwingsinrichting vullen. die in werking treedt zodra de energievoorraad in een van de bedrijfsremkringen onder de vereiste minimum druk is gedaald. Artikel 5.3.34 - waarschuwingsinrichting veerrem Bedrijfsauto’s met een veerrem, die in gebruik zijn Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem genomen na 30 september 1975, moeten zijn in werking wordt gesteld. voorzien van een optische of acoustische waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de veerrem in werking is gesteld. Artikel 5.3.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem 1. Bedrijfsauto’s met een geheel of gedeeltelijk drukluchtremsysteem moeten zijn voorzien van: a. drukmeetpunten waarmee de drukken die Onderdelen a en b. Visuele controle, terwijl de worden ingestuurd in de drukluchtrembedrijfsauto zich boven een inspectieput of op cylinders op iedere as, kunnen worden een hefinrichting bevindt. gemeten; b. een drukmeetpunt waarmee de druk vóór elke drukluchtremkrachtregelaar kan worden gemeten; c. een goed functionerend meerkringsVisuele controle met behulp van manometers of beveiligingsventiel indien het voertuig in dashboardmeter(s), waarbij de bedrijfsremkringen gebruik is genomen na 30 september 1975. beurtelings worden ontlucht. De resterende druk Toelichting in de niet ontluchte kringen moet van een redelijk Voor de controle van het meerkringsniveau zijn. beveiligingsventiel moeten de bedrijfsremkringen beurtelings worden ontlucht. De druk die in de resterende kring moet blijven, moet van een redelijk niveau zijn. In verband met de grote verscheidenheid aan types, is een minimale druk niet vast te stellen.

2. Drukluchtremkrachtregelaars moeten goed functioneren.

Visuele controle met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle druk doorstuurt. Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven indien de controle is uitgevoerd volgens het derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

92


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem 3. Bedrijfsauto’s met drukluchtremkrachtregelaars, 1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij in gebruik genomen na 30 september 1981, het merk en type van de drukluchtremkrachtmoeten zijn voorzien van een plaat waarop regelaar mag afwijken. duidelijk leesbaar de afstelling van de 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of drukluchtremkrachtregelaars is vermeld. veerbalgdruk kan worden vastgesteld, vindt De vermelde drukluchtremkrachtregelaars de controle van de afstelling van de drukluchtmoeten aanwezig zijn en moeten globaal zijn remkrachtregelaars plaats met behulp van afgesteld zoals voor de beladingstoestand van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven het voertuig is vermeld op genoemde plaat. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Toelichting Hierbij wordt de rem in werking gesteld Indien een voertuig is voorzien van een ALRwaarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag plaat, moet een ALR (Automatisch Lastafwijken van de gegevens op de plaat. afhankelijk Remventiel), ongeacht het merk De volgende twee afstellingen moeten ten en type, zijn gemonteerd. Deze mag niet zijn minste worden gecontroleerd: vervangen door een 3-standenregelaar. a. de stand waarin de regelaar zich bevindt behorende bij de vastgestelde aslast, en b. wanneer de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover dit mogelijk is zonder demontage. 3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of veerbalgdruk niet kan worden vastgesteld, vindt een globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld. Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaar gecontroleerd door: a. de druk te meten die de regelaar doorstuurt in de stand waarin deze zich dan bevindt; b. de afstelling te meten van de stand waarin de regelaar de volle druk doorstuurt, voor zover mogelijk zonder demontage. De onder punt b gemeten druk moet hoger zijn dan de druk vastgesteld onder punt a. Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de onder punt b gemeten druk gelijk zijn aan de vastgestelde druk onder a. 4. De ontwateringsventielen van reservoirs Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, moeten goed functioneren. indien mogelijk, moet worden bediend. Artikel 5.3.36 - slag van de drukluchtremcylinders 1. De slag van drukluchtremcilinders die door Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich middel van een nok een trommelrem bedienen, boven een inspectieput of op een hefinrichting mag niet worden begrensd door delen die daar bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. niet voor zijn bestemd. 2. De slag van drukluchtremcilinders van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich trommelremmen mag vanuit onberemde boven een inspectieput of op een hefinrichting toestand tot in beremde stand niet groter zijn bevindt, waarbij de rem maximaal in werking dan 2/3 van de maximum slag van de wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten. betrokken remcilinder.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

93


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.37 - (voorraad)druk remsysteem 1. Bedrijfsauto’s met een tweeleidingremsysteem ten behoeve van aanhangwagens moeten aan de aansluitkop van de voorraadleiding een druk bezitten met een grenswaarde van 6,5 tot 8,5 bar, en aan de aansluitkop van de commandoleiding, bij een maximale voorraaddruk, een druk met een grenswaarde van 6,0 tot 8,5 bar. 2. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 1997, mogen niet zijn voorzien van een éénleidingremsysteem ten behoeve van een aanhangwagen. 3. Bij bedrijfsauto’s met een éénleidingremsysteem ten behoeve van aanhangwagens moet aan de aansluitkop de voorraaddruk van het remsysteem aanwezig zijn. Deze druk moet ten minste 5 doch niet meer dan 6 bar bedragen. 4. Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1997 mogen niet zijn voorzien van een afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen. 5. Bij bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1997 moeten de voorraad- en commandoleiding zijn voorzien van goedwerkende automatische afsluiters. Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem 1. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 1997, en bussen, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,5 m/s 2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N. 2. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 1998, met uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s2 bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N. 3. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s 2 bedraagt.

Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle met behulp van een manometer.

Visuele controle

Visuele controle. De werking wordt gecontroleerd door het aan- en afkoppelen van de aansluitkoppen van een aanhangwagenremsysteem.

Leden 1, 2 en 3. 1. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 (blz. 26 t/m 27) alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 (blz. 28 t/m 30) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.8.8: 2.8.9: 2.8.10: 2.8.12:

Wijze van bepaling remvertraging Wijze van keuren Pedaalkracht Bepalen remvertraging met een electronische remvertragingsmeter 2.8.14: Bepalen remvertraging met een platenremtestbank 2.8.16: Bepalen remvertraging met een rollenremtestbank 2.8.17: Bepalen remkrachten Toelichting De pedaalkracht wordt in geval van twijfel vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

94


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem 2. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.19 tot en met 2.8.27 (blz. 26 t/m 34), alsmede de artikelen 2.8.29 tot en met 2.8.39 (blz. 35 t/m 38) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.8.8: 2.8.9: 2.8.19: 2.8.20: 2.8.21: 2.8.22: 2.8.23: 2.8.24: 2.8.25: 2.8.26: 2.8.27: 2.8.29: 2.8.30: 2.8.31: 2.8.32: 2.8.33: 2.8.34: 2.8.35: 2.8.36: 2.8.37: 2.8.38: 2.8.39:

Wijze van bepaling remvertraging Wijze van keuren Definities Extrapolatie Uitvoering extrapolatie algemeen Uitvoering extrapolatie hydraulische/ mechanische remsystemen Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen Uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen Formules bepaling remvertraging drukluchtremsystemen Uitvoering extrapolatie gecombineerde remsystemen Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen Extrapolatie Bepaling remvertraging Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.30 Definities Uitvoering extrapolatie/aslastsimulatie Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.33 Uitvoering extrapolatie hydraulische/ mechanische remsystemen Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen Formule uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen Uitvoering extrapolatie gecombineerde remsystemen Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen

3. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

4. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

95


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem 5. Bedrijfsauto’s mogen op een droge of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as onderscheidenlijk ten gevolge van overberemming van de achteras.

Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals is bepaald in artikel 2.8.52. tot en met 2.8.61 (blz. 44 t/m 46) van de Regeling permanente eisen. Artikel 2.8.52: 2.8.53: 2.8.54: 2.8.55: 2.8.56: 2.8.57: 2.8.58: 2.8.59: 2.8.60: 2.8.61:

Beoordeling uitbreken Voorwaarden uitvoering Beoordeling verschil in remwerking Maximum toegestaan verschil in remwerking rollenremtestbank Maximum toegestaan verschil in remwerking platenremtestbank Beoordeling overberemming Beoordeling overberemming rollenremtestbank Beoordeling overberemming vier-plaats remtestbank Voorwaarden Beoordeling overberemming Driewielig motorrijtuig

Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen. -

6. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid.

Artikel 5.3.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting 1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt. de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd 2. De parkeerrem van bedrijfsauto’s, in gebruik Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, op een helling van 16,0% in beide richtingen 2.8.13, 2.8.15, 2.8.18, 2.8.28 (blz. 26 t/m 34) en in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt 2.8.40 (blz. 39) van de Regeling permanente eisen. geacht te zijn voldaan indien de remvertraging, Artikel uitgaande van een aanvangssnelheid van 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging 15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en 2.8.9: Wijze van keuren ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2.8.13: Bepalen remvertraging met een 1,2 m/s 2 bedraagt en de rem ook in remvertragingsmeter achterwaartse richting functioneert. 2.8.15: Bepalen remvertraging met een 2.8.18: 2.8.28: 2.8.40: Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

platenremtestbank Berekening remvertraging Bepalen remvertraging met een remvertragingsmeter Berekening remvertraging aanvulling 12 versie 12-2006

96


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting 3. De remvertraging van de parkeerrem van bedrijfsauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,0 m/s 2 bedragen. Artikel 5.3.40 - werking hulpreminrichting 1. Indien de bedrijfsauto na 30 juni 1967 in Leden 1. en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst gebruik is genomen en is voorzien van een tijdens de periodieke keuring ten behoeve van geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: de afgifte van een keuringsrapport. a. het hulpremsysteem goed functioneren; b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de wielen links en rechts van de as zijn verdeeld. 2. De remvertraging van het in het eerste lid bedoelde hulpremsysteem moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,0 m/s 2 bedragen indien het een bedrijfsauto, niet zijnde een bus, betreft, en ten minste 2,2 m/s 2 bedragen indien het een bus betreft.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

97


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie Artikel 5.3.41 - deuren, laadbakkleppen, motorkap en kofferdeksel 1. De deuren en de laadbakkleppen van bedrijfs- Visuele controle, waarbij de deuren worden auto’s moeten goed sluiten. De deuren die direkt geopend en gesloten. toegang geven tot de personenruimte, moeten op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend. Toelichting Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig.

2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde van het voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel worden geopend en gesloten.

Toelichting Hieronder wordt ook de motorkap of het kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.

3. De bevestiging van de scharnieren van de deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. 4. De leden 4 tot en met 9 hebben betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en zijn niet van toepassing voor de Erkenninghouder APK 10. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het derde tot en met negende lid.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

-

Artikel 5.3.41a - binneninrichting bus Dit artikel heeft betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en is niet van toepassing voor de Erkenninghouder APK. Artikel 5.3.42 - ruiten 1. De voorruit en de zijruiten van bedrijfsauto’s mogen: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. Toelichting In het geval dat folie is aangebracht wordt door degene die de keuring uitvoert beoordeeld in hoeverre deze folie belemmerend is voor het uitzicht van de bestuurder.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont zijn de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.11 (blz. 47 t/m 50) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.9.2: 2.9.3: 2.9.4: 2.9.5: 2.9.6: 2.9.7: 2.9.8: 2.9.9: 2.9.10: 2.9.11:

Beschadiging voorruit Verdeling in vlakken Toegestane beschadiging Aanwezigheid meerdere beschadigingen Wijze van keuren Beschadiging voorruit Verdeling in vlakken Toegestane beschadiging Aanwezigheid meerdere beschadigingen Wijze van keuren aanvulling 12 versie 12-2006

98


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.42 - ruiten 2. Indien de bedrijfsauto niet is voorzien van een Visuele controle. rechterbuitenspiegel, mag de achterruit: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. 3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid. Artikel 5.3.43 - ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie 1. Bedrijfsauto’s met een voorruit moeten zijn Visuele controle. Indien bij het in werking stellen voorzien van een goed werkende ruitenwisser- van de installatie ten minste één stand, niet zijnde installatie die de bestuurder voldoende uitzicht een intervalstand, werkt, blijft verdere controle geeft. achterwege. 2. Bedrijfsauto’s met een voorruit, die na 31 Leden 2 en 3. december 1997 in gebruik zijn genomen, met Visuele controle, waarbij de installatie in werking uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien wordt gesteld. van een goed werkende ruitensproeierinstallatie. 3. Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie. Artikel 5.3.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming 1. Bedrijfsauto’s met een voorruit, die na 31 Leden 1 en 2. Visuele controle, waarbij de instaldecember 1997 in gebruik zijn genomen, met latie in werking wordt gesteld. uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit. 2. Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit. Artikel 5.3.45 - spiegels 1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en van een rechterbuitenspiegel.

Leden 1 tot en met 4. Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

99


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.45 - spiegels 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik genomen voor 26 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en van een binnenspiegel indien het gezichtsveld van de binnenspiegel zodanig is dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengte-as van het voertuig ligt, kan overzien vanaf een afstand van 60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot aan de horizon over een breedte van 20,00 m. 3. Voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik genomen na 25 januari 2011, zijn tevens voorzien van een binnenspiegel tenzij het gezichtsveld van deze spiegel niet zodanig is dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengteas van het voertuig ligt, kan overzien vanaf een afstand van 60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot aan de horizon over een breedte van 20,00 m. 4. Bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, alsmede rijdende werktuigen, zijn aan de rechterzijde tevens voorzien van een trottoirspiegel. 5. De trottoirspiegel moet zodanig zijn aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel of van de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van een trottoirspiegel zijn voorzien. 6. Bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, waarvan de linker- of rechterbuitenspiegel niet convex is, en bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, moeten tevens zijn voorzien van een breedtespiegel. Deze verplichting geldt niet indien het voertuig is voorzien van een breedtespiegel waarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3.45a, eerste of tweede lid.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Leden 6 en 7 Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

100


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.45 - spiegels 7. Voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto’s met frontstuur, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, in gebruik genomen na 25 januari 2008, zijn tevens voorzien van: a. een vooruitkijkspiegel dan wel een cameramonitorsysteem en b. een breedtespiegel aan de bestuurderszijde. 8. De vooruitkijkspiegel is zodanig aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel of van de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van een vooruitkijkspiegel zijn voorzien en is geen andere inrichting voor indirect zicht vereist. 9. In afwijking van het vierde lid is een trottoirspiegel niet vereist indien het daarvoor voorgeschreven gezichtsveld wordt verkregen door een combinatie van een vooruitkijkspiegel en een breedtespiegel. 10. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld. Deze eis geldt niet voor bedrijfsauto’s die vóór 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen. De spiegels van deze voertuigen moeten, na door een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen. 11. De spiegels en camera-monitorsystemen zijn deugdelijk bevestigd. 12. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd. 13. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de gezichtsvelden van de verplichte spiegels en camera-monitorsystemen.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Visuele controle.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

Leden 11 en 12. Visuele controle.

Toelichting Indien in een bedrijfsauto het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen aanwezig zijn en in spiegelbeeld geplaatst ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

101


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.3.45a – gezichtsveldverbeterende voorziening 1. Onverminderd artikel 5.3.45 zijn bedrijfsauto’s Visuele controle.Controle op gezichtsvelden vindt met een toegestane maximum massa van meer alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerbepalen van het aantal spiegels of cameraauto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 systemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.16 december 1977, voorzien van een en 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van gezichtsveldverbeterende voorziening die de toepassing. bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich rechts van het voertuig bevinden. 2. In afwijking van het eerste lid zijn bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977 en met een bestuurderszitplaats aan de rechterzijde van het voertuig, voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich links van het voertuig bevinden. 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor bedrijfsauto’s: a. die in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn geregistreerd, b. die voor 26 januari 2008 in gebruik zijn genomen en die voldoen aan het in artikel 5.3.45, leden 4, 6 tot en met 9 vereiste gezichtsveld voor voertuigen in gebruik genomen na 25 januari 2008, of c. met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg die in gebruik zijn genomen na 25 januari 2008, of d. met een toegestane maximum massa van niet meer dan 7500 kg en in gebruik genomen na 19 oktober 2005, indien geen trottoirspiegel is gemonteerd. 4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het eerste en tweede lid. Artikel 5.3.46 - zitplaatsen 1. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en bussen behorende tot de klasse III of B als bedoeld in artikel 1.1, in gebruik genomen na 19 oktober 2008, zijn niet voorzien van zijdelings gerichte zitplaatsen.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

102


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.46 - zitplaatsen 2. Het eerste lid is niet van toepassing op ambulances, bedrijfsauto’s ten dienste van de politie of brandweer en andere door Onze Minister aangewezen categorieën voertuigen ten dienste van de burgerbescherming of ordehandhaving. 3. Het eerste lid is tot 21 oktober 2010 niet van toepassing op bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg behorende tot de klasse III of B als bedoeld in artikel 1.1, waarin de zijdelings gerichte zitplaatsen achterin het voertuig bijeen zijn geplaatst tot een zitgroep met maximaal 10 plaatsen, met dien verstande dat deze zijdelings gerichte zitplaatsen, onverminderd artikel 5.3.47, zijn voorzien van een hoofdsteun en een tweepuntsgordel met oprolmechanisme. 4. De zitplaatsen van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. De verstelinrichtingen van de zitplaatsen moeten goed kunnen worden vergrendeld.

-

Visuele controle.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Indien de zitplaats in de stand waarin deze wordt aangetroffen vergrendeld is, wordt voldaan aan de eis ten aanzien van vergrendeling.

5. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het vierde lid. Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden 1. Bedrijfsauto’s, die na 31 december 1997 in gebruik zijn genomen en T100-bussen, moeten zijn voorzien van autogordels voor: a. de zitplaats van de bestuurder en de ernaast gelegen naar voren gerichte zitplaatsen, en b. de overige naar voren gerichte zitplaatsen indien op een afstand van maximaal 1,30 m voor de rugleuning van deze zitplaats zich geen veiligheidsscherm of rugleuning van een ervoor gelegen zitplaats bevindt. 2. In afwijking van het eerste lid moeten: a. bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg die na 30 september 2002 in gebruik zijn genomen, en b. bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

Leden 1 en 2. Visuele controle. Indien in het middelste gedeelte van een doorlopende bank geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voor zover deze zijn voorzien van autogordels.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

103


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden 3. Bedrijfsauto’s die na 31 december 1989 doch voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten voorzien zijn van autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen.

Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting Onder ‘voertuigen die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht’ wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen, hetgeen blijkt uit het kentekenbewijs.

4. Bedrijfsauto’s die na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats van de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen. Toelichting Onder ‘voertuigen die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht’ wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen, hetgeen blijkt uit het kentekenbewijs.

5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op: a. klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig; b. bussen die zijn bestemd voor stadsgebruik; c. bussen die beschikken over speciaal voor staande passagiers bedoelde plaatsen, en d. voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels hoeven te zijn voorzien. 6. Autogordels van bedrijfsauto’s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk. 7. De autogordels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Toelichting: Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

104


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden 8. De autogordels moeten zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.

9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het zevende lid. Artikel 5.3.47 a – symbool airbag 1. In bedrijfsauto’s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt, moet bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd. -

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Artikel 5.3.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 1. Bedrijfsauto’s mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in hebben die in geval van botsing gevaar voor geval van twijfel wordt gemeten. lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van bedrijfsauto’s, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd. Toelichting Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

105


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.3.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 en met 2.9.22 (blz. 57 t/m 58) alsmede artikel december 1974 moeten zijn afgeschermd 2.9.30 (blz. 63), van de Regeling permanente overeenkomstig de door Onze Minister eisen van toepassing zijn. vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. Artikel De wielen onderscheidenlijk banden van 2.9.18: Wielafscherming algemeen bedrijfsauto’s in gebruik genomen voor 2.9.19: Te beveiligen vlakken 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn 2.9.20: Wielafscherming achterste as afgeschermd en mogen niet aanlopen. 2.9.21: Toegestane wielafscherming 2.9.22: 2.9.30:

5. Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1969 moeten zijn voorzien van zijdelingse afscherming. Deze verplichting geldt niet voor: a. trekkers; b. bedrijfsauto’s die blijkens een aantekening op het kentekenbewijs hiervan zijn uitgezonderd; c. het gedeelte achter de achterste as van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg. Toelichting Dit lid is niet van toepassing bij voertuigen met als inrichtingsomschrijving ‘resteelwagen’ ter plaatse van het resteel.

6. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de bedrijfsauto bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten. 7. Geen deel aan de buitenzijde van de bedrijfsauto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken. 8. De leden 8 tot en met 11 hebben betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en zijn niet van toepassing voor de erkenninghouder APK. 12.Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het vierde, vijfde en achtste tot en met elfde lid.

Permanente opbouw als wielafscherming Wijze van keuren

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 (blz. 59 t/m 63) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. Artikel 2.9.23: 2.9.24: 2.9.25: 2.9.26: 2.9.27: 2.9.28: 2.9.29: 2.9.30:

Zijdelingse afscherming algemeen Te beveiligen vlakken Aanwezigheid zijdelingse afscherming Toegestane zijdelingse afscherming Bevestiging en positionering Onderbrekingen Aanwezigheid doorlopend spatbord Wijze van keuren

Leden 6 en 7. Visuele controle.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

106


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk 1. Bedrijfsauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik Leden 1 tot en met 5. Visuele controle, waarbij in zijn genomen, moeten aan de achterzijde op geval van twijfel wordt gemeten. deugdelijke wijze zijn voorzien van een stootbalk, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,70 m dan wel meer bedraagt dan 0,55 m indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen. 2. De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m en voor bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 1997, niet meer bedragen dan 0,55 m. 3. Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 31 december 2004 mag de stootbalk niet meer dan 0,40 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 3,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. In afwijking hiervan geldt voor bedrijfauto’s, ingericht als betonmolen, dat de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig mag zijn gelegen. 4. Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 2005 mag de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. 5. De stootbalk van bedrijfsauto’s mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m smaller zijn dan: a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel b. de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten. Voor bedrijfsauto’s die zijn bestemd voor het vervoer van wissellaadbakken geldt in plaats van de genoemde maat van 0,10 m een maat van 0,20 m.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

107


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk 6. De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen Leden 6, 7 en 8. Visuele controle. niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt. 7. De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar achteren zijn omgebogen. 8. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: a. trekkers; b. voertuigen die blijkens een aantekening in het kentekenbewijs van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd. Toelichting Dit is tevens van toepassing op asfaltkippers.

9. Bedrijfsauto’s, niet zijnde bussen, met een toe- Visuele controle gestane maximum massa van meer dan , 7500 kg in gebruik genomen na 9 augustus 2004, moeten op deugdelijke wijze zijn voorbzien van een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegenklemrijden. 10. De afstand van de onderzijde van de bescher- Leden 10 tot en met 12. Visuele controle, mingsinrichting tot het wegdek mag tussen de waarbij in geval van twijfel wordt gemeten. punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten van de voorste as van het voertuig zijn gelegen, met inbegrip van de wielen, niet meer dan 0,45 m bedragen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten. 11. De afstand van de voorzijde van het voertuig tot de voorzijde van de beschermingsinrichting mag niet meer dan 0,40 m bedragen, waarbij voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden buiten beschouwing worden gelaten. 12. De beschermingsinrichting mag: a. niet breder zijn dan de breedte van het voertuig met inbegrip van de spatborden van de voorste as; b. aan weerszijden niet meer dan 0,10 m smaller zijn dan de voorste as met inbegrip van de wielen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten, of c. aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn dan het voertuig gemeten over de uiterste punten van de instaptrede naar de bestuurderscabine.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

108


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk 13. De beschermingsinrichting aan de voorzijde Leden 13 tot en met 15. Visuele controle. en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt. 14. Het negende lid geldt niet voor: a. bedrijfsauto’s die blijkens een aantekening in het kentekenbewijs of blijkens gegevens in het kentekenregister de toegevoegde categorieaanduiding ‘G’ als beschreven in bijlage I, punt 4, van richtlijn 70/156/EEG hebben; Toelichting Deze aanduiding is in het Raadpleegscherm opgenomen.

b. bedrijfsauto’s waarvan het gebruik blijkens een aantekening in het kentekenbewijs onverenigbaar is met het voldoen aan de voorschriften voor een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden. 15. Het elfde en twaalfde lid zijn niet van toe passing op bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 7500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

109


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van: a. twee of vier grote lichten; Visuele controle. Toelichting Zie ook artikel 5.3.57

b. twee dimlichten, met dien verstande dat de dimlichten met gasontladingslichtbronnen en andere lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen voldoen aan door Onze Minister gestelde eisen voor deze lichtbronnen, alsmede voor de installatie daarvan indien het voertuig na 31 december 2005 in gebruik is genomen; c. twee stadslichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier stadslichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingaanwijzers van bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen; e. waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; f. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6,00 m dan wel na 31 december 1997 in gebruik is genomen; richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig worden beschouwd als zijrichtingaanwijzers indien het uitgestraalde licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het voertuig en 1,00 m zijwaarts;

Visuele controle. Aan deze eis wordt t.a.v. lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Onderdelen c tot en met l. Visuele controle.

Toelichting Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.

g. twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier achterlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; h. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel één of twee remlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; i. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

110


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren j. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig, onderscheidenlijk twee driehoekige dan wel niet-driehoekige rode retroreflectoren indien het een gelede bus betreft die in gebruik is genomen na 31 december 1994 doch voor 1 januari 2005; Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

k. één of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig; l. één of twee achteruitrijlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; m. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten. indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m; Toelichting - De markeringslichten aan de voorzijde en de achterzijde mogen zijn gecombineerd in één ornament. - Indien op de cabine van de bedrijfsauto boven de voorruit markeringslichten zijn gemonteerd, is het niet noodzakelijk ingeval van een bredere bovenbouw op het breedste en hoogste punt extra markeringslichten aan te brengen. - Indien de bedrijfsauto is voorzien van een opbouw met huif, moeten de markeringslichten op de cabine boven de voorruit op het breedste punt van de cabine zijn aangebracht. - Indien de bedrijfsauto is voorzien van markeringslichten, moeten deze op het breedste punt zijn aangebracht. Dit hoeft niet het hoogste punt van het voertuig te zijn. - Lichten aan de zijkant op rubberen steeltjes zijn niet toegestaan tenzij deze als markeringslicht kunnen worden aangemerkt.

n. zijmarkeringslichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen; deze lichten zijn niet verplicht voor chassiscabines;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten. Artikel 2.10.1: 2.10.2: 2.10.3:

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte

aanvulling 12 versie 12-2006

111


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren o. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot elke zijkant van het voertuig indien het voertuig en met 2.10.7 (blz. 64) van de Regeling langer is dan 6,00 m, aangebracht permanente eisen van toepassing zijn. In geval overeenkomstig de door Onze Minister van twijfel wordt gemeten. vastgestelde eisen; Artikel 2.10.5: 2.10.6: 2.10.7:

p. een markering aan de achterzijde van het voertuig, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg en het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 1967; deze eis geldt niet voor trekkers, voertuigen die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede door Onze Minister aangewezen voertuigen waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het aanbrengen van de markering. Artikel 5.3.53 – kleur 1. De grote lichten, dimlichten, stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen. Toelichting Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hierdoor kan het voorkomen dat op het koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte

Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 (blz. 64) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk, wordt achteruit gereden.

2. De richtingaanwijzers en waarschuwingsLeden 2 tot en met 7. Visuele controle, waarbij de knipperlichten alsmede de zijrichtingaanwijzers desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. 3. De achterlichten en mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen. 4. De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen. 5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen. 6. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen. 7. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

112


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.53 – kleur 8. De markering aan de achterzijde moet bestaan uit één rechthoekig bord, dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van rood fluorescerende en geel retroreflecterende parallel lopende diagonale strepen.

Visuele controle.

Artikel 5.3.55 – werking 1. De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten moeten goed werken. 2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. 3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. 4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterend voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd. 5. De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan. Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen. Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting Hierin wordt het volgende vermeld: Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de volgende eisen: e. indien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet-driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers, die moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig met inbegrip van de lastdrager;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

113


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.55 – werking f. indien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat door de lastdrager of de goederen wordt afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van een kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kenteken reglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd; Indien de in artikel 5.3.51 en 5.3.57 bedoelde verlichting is opgebouwd uit een combinatie van led’s moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan: • Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient te branden; • De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven; • De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s, nagenoeg gelijk blijven.

6. De retroreflectoren en de markering aan de achterzijde van het voertuig mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden. 7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-

Artikel 5.3.56 - afstelling dimlicht 1. Het dimlicht van bedrijfsauto’s moet zodanig 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht zijn afgesteld dat bij controle met een koplampwordt gecontroleerd met behulp van een koptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm lamptestapparaat, waarbij de bedrijfsauto en het het geprojecteerde beeld, na fixatie van het koplamptestapparaat op een vlakke en apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de horizontale vloer zijn geplaatst. volgende eisen: Toelichting a. het lichte vlak moet zich onder het donkere Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van vlak bevinden; de afgifte van een keuringsrapport wordt geen b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm. scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn; c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten: moet zich bevinden tussen of op de lijnen op a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden het scherm van het koplamptestapparaat dan staan, wel op het verlichtingsscherm, die overeenb. de banden op de juiste spanning zijn, en komen met een daling van de lichtbundel ten moet opzichte van de horizontale middenlijn van c. de handrem los staan. de koplamp van 5 tot 40 mm/m;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

114


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.56 - afstelling dimlicht d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn 3. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een zichtbaar is: inrichting waarmee de dimlichtafstelling 1° moet het horizontale gedeelte van de eenvoudig aan de beladingstoestand kan scheidingslijn zich grotendeels links worden aangepast, moet tijdens de controle bevinden van de verticale hartlijn op het deze afstelinrichting staan op de stand die scherm van het koplamptestapparaat dan overeenkomt met de beladingstoestand. wel op het verlichtingsscherm; 4. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een 2° mag het snijpunt van het horizontale en automatische niveauregeling, wordt de controle het niet-horizontale gedeelte: uitgevoerd met stationair draaiende motor. a.bij controle met een koplamptestEen eventuele bedieningsmogelijkheid moet in apparaat niet links van de verticale de normale rijstand staan. hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel b.bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen. Toelichting Indien dimlichten zijn gemonteerd met een afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze van keuren bij artikel 5.3.64.

2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede lid.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing. -

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 1. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van: a. twee mistlichten aan de voorzijde van het Visuele controle. voertuig; Toelichting De wijze van schakeling van de mistlichten aan de voorzijde in combinatie met de dimlichten behoeft niet te worden gecontroleerd.

a1. twee extra grote lichten, indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg en niet zijnde een bus. Tegelijkertijd mogen niet meer dan vier grote lichten kunnen branden.

Visuele controle.

Toelichting Rekening houdend met het gestelde in artikel 5.3.51, onder a, mogen dus maximaal zes grote lichten zijn gemonteerd.

b. parkeerlichten, indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m en niet breder is dan 2,00 m; c. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Onderdelen c, d en e. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

115


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren d. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn; e. twee herhalingswaarschuwingsknipper lichten aan het meest naar achteren gelegen gedeelte van de zich aan de zij- of achterkant van het voertuig bevindende laad- en losklep in horizontale stand; f. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten Visuele controle. In geval van twijfel wordt van het voertuig indien het voertuig niet gemeten. langer is dan 6,00 m; g. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde Visuele controle. van het voertuig; h. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten. indiendeze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn en het voertuig breder is dan 1,80 m; i. zijmarkeringslichten, indien deze lichten Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling zijn, aangebracht overeenkomstig de door permanente eisen van toepassing zijn. Onze Minister vastgestelde eisen; Artikel 2.10.1: 2.10.2: 2.10.3: 2.10.4:

j. een richtlicht; k. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig; l. werklichten; m. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat: 1º. het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en 2º. de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de boven zijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.3.51, onderdeel h; n. In afwijking van onderdeel m kunnen bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte Wijze van keuren

Onderdelen j tot en met l. Visuele controle.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Onderdelen n tot en met p. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

116


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren o. Bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg kunnen, in afwijking van onderdeel m, twee extra remlichten worden aangebracht. p. twee dagrijlichten. q. bochtverlichting al dan niet in combinatie Onderdelen q. en r. Aan deze eis wordt niet met dimlicht; getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. r hoekverlichting (afslagverlichting); s. twee extra witte achteruitrijlichten bij Visuele controle voertuigen > 3500 kg; 2. Lichten die ingevolge artikel 5.3.51 verplicht Leden 2 tot en met 6. Visuele controle. zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.3.53 met betrekking tot die lichten, met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten, gestelde eisen. Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen h onderscheidenlijk i van het eerste lid. 3. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

4. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum Leden 4 en 5. De artikelen 2.10.16 massa van meer dan 3500 kg, mogen zijn en 2.10.17 (blz. 66 en 67) van de Regeling voorzienvan een ambergele of witte lijnpermanente eisen zijn van toepassing. markering aan de zijkant van het voertuig of van een ambergele, witte of rode lijnmarkering aan de achterkant van het voertuig. 5. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, mogen zijn voorzien van een ambergele of witte contourmarkering aan de zijkant van het voertuig of een ambergele, witte of rode contourmarkering aan de achterkant van het voertuig. Binnen de contourmarkering aan de zijkant van het voertuig mogen retroreflecterende letters of afbeeldingen zijn aangebracht, voorzover deze geen nadelige invloed hebben op de effectiviteit van de contourmarkering en de verplichte lichten en retroreflecterende voorzieningen. In ieder geval mogen de retroreflecterende letters of afbeeldingen niet meer dan 1/3 deel van de totale oppervlakte binnen de omtrek van de contourmarkering uitmaken. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

117


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 6. Ieder afzonderlijk deel van de lijn- en contour- Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de markering en van het materiaal voor de retroperiodieke keuring ten behoeve van de afgifte reflecterende letters of afbeeldingen binnen de van een keuringsrapport. contourmarkering is voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk. 7. Bij regeling van Onze Minister worden voorschriften gesteld met betrekking tot de installatie van de lijn- en contourmarkering. Toelichting Trekkers, voertuigen die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede door Onze Minister aangewezen voertuigen waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het aanbrengen van de markering, voorzover de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg mogen zijn voorzien van een markering aan de achterzijde van het voertuig.

Artikel 5.3.59 - kleur toegestane lichten 1. De mistlichten aan de voorzijde, het richtlicht en het bermlicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel stralen. 2. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen, dan wel indien zij zijn ingebouwd in de zijrichtingaanwijzers, niet anders dan ambergeel stralen. 3. De extra richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten en herhalingswaarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. 4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit, en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. 5. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.

Leden 1, 2, 3, 4 en 5. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Toelichting Het achterste zijmarkeringslicht van bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1998 mag rood licht uitstralen.

6. Artikel 5.3.55, tweede, derde, vierde en zevende lid, is van toepassing. 7. Op de mistlichten aan de voorzijde van het voertuig is artikel 5.3.55, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.3.55, van het Voertuigreglement is van toepassing. De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.3.55, van het Voertuigreglement is van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

118


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.59 - kleur toegestane lichten 8. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen. 9. De dagrijlichten mogen naar voren niet anders dan wit stralen. 10.Het derde remlicht mag niet anders dan rood stralen. Artikel 5.3.61 – plaatsing 1. Bij bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.3.51 en 5.3.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig. Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin slechts voor zover het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1997.

Leden 8, 9 en 10. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Toelichting Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de grote lichten, richtlichten, bermlichten, achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting van de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig, de markering aan de achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van het voertuig en werklichten.

-

Toelichting In het geval van één mistlicht aan de achterzijde moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.

Artikel 5.3.62 - controlelampje mistachterlicht Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt. Artikel 5.3.63 - werking achteruitrijlichten Achteruitrijlichten van bedrijfsauto’s mogen alleen kunnen branden indien de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

119


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

Artikel 5.3.64 - verbod van verblindende verlichting 1. Bedrijfsauto’s mogen, met uitzondering van Aan deze eis wordt, met uitzondering van het grote lichten, niet zijn voorzien van onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke verblindende verlichting. keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Bij bedrijfsauto’s die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex. art. 16. tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen‘ of ‘Afwijkende koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van de Invoeringswet 1994’onder bijzonderheden op het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld: Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van het midden van de koplamp. Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van: - de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of - de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm. 2. Bedrijfsauto’s mogen, met uitzondering van Visuele controle. de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

120


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

Artikel 5.3.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting Bedrijfsauto’s mogen, onverminderd het in de Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorwel toegestaan, moet de bedrading van deze zien van meer lichten en retroreflecterende voorarmaturen zijn losgenomen en het lampje zijn zieningen dan in de artikelen 5.3.51 en verwijderd. 5.3.57 is voorgeschreven of toegestaan. Verlichte reclame-aanduidingen of verlichte borden voor de aanduiding van het soort vervoer, zoals taxi en ambulance, zijn op voertuigen toegestaan mits de verlichting niet verblindend is en door middel van een afzonderlijke schakelaar is te bedienen. Toelichting - Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere medische (hulp)diensten, en andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van blauwe zwaai- of knipperlichten. - Retroreflecterende voorzieningen worden buiten beschouwing gelaten. - Groene zwaailichten bij dergelijke voertuigen worden eveneens buiten beschouwing gelaten. - Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten en retroreflecterende voorzieningen, mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren; a. werkzaamheden ten behoeve van wegen; b. repareren, bergen of slepen van voertuigen; c. vervoeren van ondeelbare lading; d. voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste voertuigen; e. voor het begeleiden van militaire colonnes. Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

121


APK 5.3 Bedrijfsauto’s

Keuringseisen Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 11. Verbinding tussen bedrijfsauto en aanhangwagen Artikel 5.3.66 - koppelinrichting (algemeen) 1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet gescheurd, gebroken, vervormd dan wel overmatig gesleten zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.68, tweede lid, onderdeel h. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging. 2. De achtertraverse met inbegrip van alle profielen die daar deel van uitmaken, moet deugdelijk zijn bevestigd en mag: a. geen breuken of scheuren vertonen; b. niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. Artikel 5.3.67 - koppelinrichting Indien de bedrijfsauto is voorzien van een koppelingskogel met een kogel met een nominale diameter van 50 mm: a. moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen; b. moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed functioneren en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn. Artikel 5.3.68 - vangmuilkoppeling 1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een vangmuilkoppeling met een nominale pendiameter van: a. 40 mm, moet de pendiameter ten minste 36,5 mm bedragen; b. 50 mm, moet de pendiameter ten minste 46 mm bedragen; c. 57,5 mm, moet de pendiameter ten minste 55 mm bedragen. 2. De in het eerste lid bedoelde koppelingen moeten voldoen aan de volgende eisen: a. de opwaartse speling van de pen mag niet meer dan 5 mm bedragen;

b. de radiale speling in de onderste bus mag niet meer dan 2 mm bedragen;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Visuele controle.

Het kontaktgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

De pen wordt omhoog bewogen met behulp van bijvoorbeeld een schroevedraaier, waarbij de koppeling gesloten moet zijn en de handborg of controlestift voor zover mogelijk buiten werking moet zijn gesteld, teneinde de speling in het sluitingsmechanisme en de bovenste lagerbus van de pen bij de beoordeling te betrekken. In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. In geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

122


APK 5.3 Bedrijfsauto’s

Keuringseisen Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.68 - vangmuilkoppeling c. de onderste lagerbus mag niet loszitten en de bevestiging ervan mag niet zijn uitgeslagen; d. de sluit- en borginrichting moet goed functioneren; e. de radiale speling van de trekstang in de lagering in de achterbalk mag niet meer dan 2 mm bedragen;

Visuele controle.

Visuele controle, terwijl de koppeling wordt geopend en gesloten. De trekstang wordt op- en neerwaarts en van links naar rechts bewogen. In geval van twijfel wordt gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm. f. axiale speling van de trekstang in de lagering De trekstang wordt axiaal bewogen. in de achterbalk is niet toegestaan; g. de bevestigingsmoer van de trekstang moet Visuele controle. Een eventuele stofkap wordt deugdelijk vastzitten en moet goed geborgd verwijderd. zijn; h. het gedeelte van de vangmuil dat als Visuele controle. geleiding voor het trekoog tijdens het aankoppelen is bedoeld, mag tekenen van vervorming, van scheuren of van uitgebroken delen vertonen, mits daardoor de sterkte of het functioneren van de koppeling met inbegrip van de sluit- en borginrichting niet wordt aangetast. Herstel daarvan door middel van lassen is toegestaan.

Artikel 5.3.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling 1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een In geval van twijfel wordt met behulp van een schotelkoppeling van 2 of 3,5 inch, mag: geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen a. de onvlakheid van de schotel niet meer dan rei in alle richtingen over het hart van de schotel 3,5 mm bedragen; gemeten. b. de onvlakheid van de schotel, in afwijking van het bepaalde onder a, voor wat betreft de uiterste linker- en rechterzijde over een breedte van 50 mm, gemeten vanaf de buitenzijde van de schotel, niet meer dan 5 mm bedragen; c. de diepte van groeven langer dan 100 mm niet meer dan 2,5 mm bedragen. Dit lid is niet van toepassing op kunststofdelen op de schotelkoppeling die bedoeld zijn als slijtvlak. 2. Een schotelkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd. 3. De speling in de sluitinrichting van een Controleren met behulp van: schotelkoppeling van 2 inch mag, uitgaande a. een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan van een niet gesleten 2 inch pen, in de lengtede nieuwmaat toleranties en voorzien is van een richting van het voertuig niet meer dan 2 mm vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de bedragen. pen een hoogte heeft van ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel b. een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten slijtage van de pen. In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

123


APK 5.3 Bedrijfsauto’s

Keuringseisen Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.3.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling 4. De sluit- en borginrichting moet goed Visuele controle terwijl de sluit- en borginrichting functioneren. wordt geopend en gesloten. Artikel 5.3.70 - bijzondere constructies Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot bijzondere constructies voor het koppelen van voertuigen en andere koppelingen dan bedoeld in de artikelen 5.3.67, 5.3.68 en 5.3.69.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.11.2, 2.11.4 en 2.11.8 (blz. 68 t/m 73) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. Artikel 2.11.2: Beoordeling schotelkoppeling 2.11.4: Beoordeling haakkoppeling 2.11.8: Wijze van keuren

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

124


APK

Keuringseisen

5.3 Bedrijfsauto’s

Diversen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 12. Diversen Artikel 5.3.71 – geluidssignaalinrichtingen 1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. 2. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers erop attent maakt dat de achteruitversnelling is ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van het voertuig te voorkomen. 3. Bedrijfsauto’s mogen, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.

-

Toelichting Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere (medische) hulpdiensten, en andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van een tweeof drietonige hoorn

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

125


APK

Keuringseisen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

126


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Algemeen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen Artikel 5.5.0 Vervallen Artikel 5.5.1 - Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t identificatie Driewielige motorrijtuigen moeten voldoen aan de volgende eisen: a. het driewielige motorrijtuig moet in overeenControle hierop moet reeds voorafgaand aan de stemming zijn met de op het voor het voertuig keuring hebben plaatsgevonden. afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens; Toelichting Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

b. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn; c. het voertuig moet aan de achterzijde en mag aan de voorzijde zijn voorzien van een kentekenplaat. De kentekenplaten moeten deugdelijk zijn bevestigd en zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeurings merk;

Visuele controle. Alleen visuele controle op de bevestiging van de kentekenplaat

Toelichting Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.

d. de kentekenplaat aan de achterzijde mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van het driewielig motorrijtuig staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

127


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Algemene bouwwijze Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig Artikel 5.5.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame, voor- en achtervork 1. De langs- en dwarsliggers en chassisVisuele controle. Indien sprake is van corrosie versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald de daarvoor in de plaats tredende delen van de in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de mee- of zelfdragende carrosserie van Regeling permanente eisen. driewielige motorrijtuigen mogen: a. geen breuken of scheuren vertonen; b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de meeof zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht. 2. Indien het driewielige motorrijtuig is opgeVisuele controle. Bij twijfel in hoeverre een bouwd uit een frame met voor- of achtervork onderdeel is doorgeroest, mag de roest in lichte mogen deze onderdelen: mate worden beklopt met een hamertje met a. geen breuken of scheuren vertonen; bolle of afgeronde kop. b. niet zijn doorgeroest; c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht. 3. De onderdelen die deel uitmaken van het frame Visuele controle. of van de zelfdragende constructie moeten deugdelijk zijn bevestigd. 4. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan. Artikel 5.5.4 – bovenbouw De bovenbouw van driewielige motorrijtuigen moet deugdelijk op het onderstel dan wel het frame zijn bevestigd.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

128


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Afmetingen en massa’s Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s Artikel 5.5.6 – afmetingen 1. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn genomen na 31 oktober 1997 mogen: a. niet langer zijn dan 4,00 m; b. niet breder zijn dan 2,00 m; c. niet hoger zijn dan 2,50 m. 2. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1997 mogen: a. niet langer zijn dan 12,00 m; b. niet breder zijn dan 2,55 m; c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

In geval van twijfel wordt het driewielige motorrijtuig gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is.

Artikel 5.5.7 – massa’s 1. De ledige massa van driewielige motorrijtuigen Leden 1 en 2. Visuele controle. die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen, In geval van twijfel wordt het driewielige mag niet meer bedragen dan voor het betrokken motorrijtuig gewogen. voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet meer dan 1000 kg. In afwijking van artikel 1.1, onderdeel ad, wordt bij het bepalen van de ledige massa de massa van de brandstof of de massa van de batterijen in elektrische voertuigen buiten beschouwing gelaten. 2. De totale massa van driewielige motorrijtuigen die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen, mag niet meer bedragen dan voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet meer dan: a. 1300 kg voor driewielige motorrijtuigen gebruikt in het personenvervoer. b. 2500 kg voor driewielige motorrijtuigen gebruikt in het goederenvervoer.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

129


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 3. Motor Artikel 5.5.9 - brandstofsysteem 1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem dan wel van de elektrische aandrijving van driewielige motorrijtuigen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging. 2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

3. De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop. Artikel 5.5.10 - LPG-installatie 1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.5.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen. 2. De LPG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak; c. mag geen deuken vertonen. 3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

1. Visuele controle met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor. 2. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met meer dan ĂŠĂŠn brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde van het keuringsrapport. Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld. Visuele controle.

-

Visuele controle.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

130


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.10 - LPG-installatie 4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn: a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden; b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem; c. de gasdichte kast indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst; d. de automatische inrichting ter begrenzing van van de vullingsgraad indien het voertuig na 30 juni 1983 in gebruik is genomen; e. de automatische afnameklep op de tank indien het voertuig na 31 december 1987 in gebruik is genomen;

f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; g. de automatische afsluitklep.

5. Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig. 6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. 7. De in het vierde lid genoemde onderdelen moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Onderdelen a, b, c en d. Visuele controle.

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. Visuele controle. Visuele controle. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt. Leden 5, 6, 7, 8 en 9. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

131


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Motor

Artikel 5.5.10a - CNG-installatie 1. Indien het driewielige motorrijtuig is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.5.9, voldoen aan de in de in het tweede tot en met negende lid gestelde eisen. 2. De CNG-tank: a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en b. mag geen deuken vertonen. 3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst. 4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar. 5. Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte. 6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak. 8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen. 9. De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

-

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle. Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

132


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.11 - geluid en milieu 1. Driewielige motorrijtuigen met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. 2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. 3. Driewielige motorrijtuigen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 3 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. 4. Het uitlaatsysteem moet behoorlijk geluiddempend zijn. Artikel 5.5.12 - accu en bedrading 1. De accu van driewielige motorrijtuigen moet deugdelijk zijn bevestigd. 2. De bedrading van driewielige motorrijtuigen moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geĂŻsoleerd.

Visuele en auditieve controle.

Visuele controle. -

Auditieve controle.

Leden 1 en 2. Visuele controle.

Artikel 5.5.13 – motorsteunen 1. De motorsteunen van driewielige motorrijtuigen moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de motor en de versnellingsbak zijn samengebouwd, dan worden de steunen van de versnellingsbak mede als motorsteunen beschouwd. 2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt. 3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, en indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

133


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Krachtoverbrenging Wijze van keuren

ยง 4. Krachtoverbrenging Artikel 5.5.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, na 26 november 1975 doch voor 17 juni 1999 waarbij de verlichting wordt ingeschakeld. of na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van 2. Indien op grond van een ander keuringsvooreen goed werkende snelheidsmeter die ook bij schrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is. daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd. Artikel 5.5.16 - aandrijving, transmissie 1. De onderdelen van de aandrijving van driewielige motorrijtuigen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft. 2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk Visuele controle. zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle. spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen. Toelichting De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

134


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 5. Assen Artikel 5.5.18 – assen 1. De assen van driewielige motorrijtuigen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen. 2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. 3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beĂŻnvloed. 4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Toelichting - Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle. Visuele controle. In geval van twijfel rijproef uitvoeren. Visuele controle. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

135


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Assen Wijze van keuren

Artikel 5.5.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels 1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels Visuele controle. van driewielige motorrijtuigen moeten deugdelijk zijn bevestigd. 2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle. zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels 1. Visuele controle. alsmede de overige draaipunten van de wiel2. Voor het zichtbaar maken van: ophanging mogen niet te veel speling vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast; b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen; c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelwrichten, wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn; d. radiale speling van de overige draaipunten, wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.5.2: Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen 2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels 2.5.4: Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

136


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen Artikel 5.5.20 – wiellagers 1. De wiellagers van driewielige motorrijtuigen mogen niet te veel speling vertonen.

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid. Artikel 5.5.21 - wielbasis 1. De wielbasis van driewielige motorrijtuigen mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister, onderscheidenlijk niet meer dan 60 mm indien het een driewielig motorrijtuig met kettingaandrijving betreft. 2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de wielbasis van driewielig motorrijtuigen op vier wielen links en rechts gemeten niet meer dan 15 mm verschillen.

Assen Wijze van keuren 1. Visuele controle. 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as. 5. Bij bestuurde wielen moet: a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten. 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling. 7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd. -

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel 5.5.24 - wielen en velgen 1. De wielen onderscheidenlijk velgen van Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl het wiel driewielige motorrijtuigen mogen geen vrij kan ronddraaien. breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen. 2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

137


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Ophanging Wijze van keuren

§ 6 Ophanging Artikel 5.5.27 – banden 1. De wielen van driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien van luchtbanden. 2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. 3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. 4. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

Visuele controle. Leden 2 en 3. Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is. Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. 6. De banden op een as moeten dezelfde Leden 6 en 7. Visuele controle. karkasstructuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32. Toelichting Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende: Driewielige motorrijtuigen behoeven in geval van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 5.5.27, zesde lid, mits in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

7. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

138


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.28 – veersysteem 1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken. 2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Toelichting - Onder 'onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd' wordt tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten. - Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

3. Indien een driewielig motorrijtuig met een toegestane maximum massa van meer dan 1000 kg, dan wel met een ledige massa van meer dan 400 kg, is voorzien van schokdempers, moeten deze deugdelijk zijn bevestigd en goed werken. 4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

139


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Stuurinrichting Wijze van keuren

ยง 7. Stuurinrichting Artikel 5.5.29 - onderdelen stuurinrichting 1. De bestuurde wielen van driewielige motorrijtuigen moeten goed reageren op de draaiing van het stuurwiel.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15ยบ, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen. 2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de Visuele controle, waarbij de stuurbekrachtiging aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de worden naar de uiterste linker- en rechterstuurbanden vrij kunnen draaien. stand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast. 3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging Visuele controle. Terwijl de massa van het driebestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn wielige motorrijtuig op de wielen rust, wordt het bevestigd met alle daarvoor bestemde stuurwiel met krachtige korte bewegingen naar bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust. vervormd en mogen niet ernstig door corrosie Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de zijn aangetast. bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. 4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels Visuele controle. moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle. Hierbij wordt het stuurwiel spelingsvrije overbrenging kunnen langzaam naar links en naar rechts gedraaid en bewerkstelligen. axiaal bewogen. Toelichting De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd en de vulcanisatie mag niet in ernstige mate zijn losgeraakt. 7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 22) van de Regeling permanente eisen van toepassing. 1. Visuele controle. Voor het zichtbaar maken van: a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust; b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend. 2. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 3. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

140


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen Artikel 5.5.29 - onderdelen stuurinrichting 8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het derde, zesde en zevende lid. Artikel 5.5.30 - voorvork en balhoofdlagering 1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien van een voorvork, moet deze zonder zware punten in het balhoofd kunnen draaien. 2. De balhoofdlagering mag geen zichtbare speling vertonen.

Stuurinrichting Wijze van keuren Visuele controle indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats. -

Visuele controle, waarbij het voorwiel naar de uiterste linker- en rechterstuurstand wordt bewogen, terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de grond rust. Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig in voorwaartse beweging wordt gebracht, waarna de voorwielrem in werking wordt gesteld, dan wel het voorwiel wordt ontlast en de voorvork wordt bewogen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

141


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting Artikel 5.5.31 - onderdelen en werking reminrichting 1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen: a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter bestemde bevestigings- en borgmiddelen; plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle. Indien sprake is van corrosie aangetast; aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen van toepassing. c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle. d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle. Indien er twijfel bestaat omtrent vertonen. de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor. Toelichting De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

2. De rembekrachtiger en remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

3. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhandel mag geen zodanige slag maken dat het pedaal dan wel de handel tot een aanslag kan worden ingetrapt of ingedrukt. 4. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn.

Bij een remhandel moet de drukproef worden uitgevoerd met de maximale handkracht. 1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken. 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast. Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700 N (70kg) ingetrapt. Toelichting De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

142


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.31 - onderdelen en werking reminrichting 5. Remslangen mogen: a. niet in ernstige mate zijn misvormd; Visuele controle. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m 26), van de Regeling permanente eisen van toepassing. b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Visuele controle, waarbij de bestuurde wielen naar de uiterste linker- en rechterstuurstand worden gebracht. c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat Visuele controle. het wapeningsmateriaal zichtbaar is. Toelichting Indien een driewielig motorrijtuig is voorzien van flexibele remleidingen welke zijn voorzien van een metalen wapening moeten deze worden getoetst aan de eisen voor remleidingen.

6. Remkabels mogen niet zijn gerafeld en moeten goed gangbaar zijn. 7. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen. 8. De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering. 9. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt. 10.Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn beschadigd. 11.Anti-blokkeersystemen moeten goed functioneren en moeten zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt.

Visuele controle, waarbij de rem wordt bediend Controle, waarbij de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand worden rondgedraaid.

Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn. Visuele controle. Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit zonder demontage mogelijk is. Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd. Toelichting Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van het waarschuwingslampje gecontroleerd. Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze laten branden.

12.Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het vijfde lid, onderdeel a.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

143


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.32 - onderdelen en werking reminrichting 1. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen Visuele controle. na 30 juni 1967, moeten indien het hydraulisch remsysteem niet is voorzien van een toegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil te controleren is zonder het reservoir te openen, zijn voorzien van: a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het niveau van de remvloeistof onder het vereiste minimum niveau is gedaald, of b. in geval van een gescheiden remsysteem een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra een van de kringen van het remsysteem faalt. 2. De goede werking van het signaal van de in het Visuele en auditieve controle, waarbij de werking eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen op ĂŠĂŠn van de volgende manieren moet worden moet kunnen worden gecontroleerd. gecontroleerd: a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht; b. het kontakt wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken; c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend; d. het contact wordt ingeschakeld en het waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens de motor starten waarna het lampje dooft. 3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden. Artikel 5.5.38 - remvertraging bedrijfsrem 1. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen na 31 maart 1990, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg: a. ten minste 4,5 m/s 2 bedraagt bij een pedaalkracht van niet meer dan 500 N onderscheidenlijk bij een kracht op de remhandel van niet meer dan 200 N; b. ten minste 4,0 m/s2 bedraagt bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N onderscheidenlijk bij een kracht op de remhandel van niet meer dan 200 N, indien het een voertuig betreft dat voor 1 april 1997 in gebruik is genomen en dat is bestemd voor het vervoer van goederen;

Leden 1, 2, 3 en 4. De controle moet plaatsvinden door middel van een beproeving op de weg. Bij twijfel wordt met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter de vertraging gemeten. Toelichting Indien de beremming uitgevoerd moet worden door het gelijktijdig bedienen van het rempedaal en de remhandel, mag de pedaalkracht en handelkracht buiten beschouwing worden gelaten. In geval van twijfel wordt de pedaalkracht danwel de kracht op de remhandel vastgesteld met behulp van een drukmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

144


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

Artikel 5.5.38 - remvertraging bedrijfsrem c. in geval van een gecombineerde reminrichting: 1º bij gebruik van de gecombineerde reminrichting ten minste 4,5 m/s 2 bedraagt, en 2º bij gebruik van de andere bedrijfsrem of hulprem ten minste 2,2 m/s 2 bedraagt. 2. Driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van meer dan 400 kg, in gebruik genomen na 26 november 1975 doch vóór 1 april 1990, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s 2 bedraagt bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N onderscheidenlijk bij een kracht op de remhandel van niet meer dan 200 N. 3. Driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van niet meer dan 400 kg, in gebruik genomen na 26 november 1975 doch vóór 1 april 1990, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s2 bedraagt, welke waarde bij voertuigen met twee reminrichtingen moet worden gehaald bij gebruik van beide remmen tezamen; bij gebruik van elke der reminrichtingen afzonderlijk moet de remvertraging ten minste 1,7 m/s2 bedragen. 4. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen voor 27 november 1975, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s 2 bedraagt, welke waarde bij voertuigen met twee reminrichtingen moet worden gehaald bij gebruik van beide remmen tezamen. 5. De bedrijfsrem van driewielige motorrijtuigen Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de met een ledige massa van meer dan 400 kg hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht moet op alle wielen werken. ingetrapt dan wel de remhandel licht ingedrukt, en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. 6. Driewielige motorrijtuigen mogen op een droge Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten uitbreken van de achteras, moet de controle gevolge van een verschil in remwerking tussen uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in de wielen van elke as onderscheidenlijk ten hoofdstuk 2, titel 8 , afdeling 3 van de Regeling gevolge van overberemming van de achteras. permanente eisen. 7. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het zesde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

145


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting 1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van voorzien van een parkeerrem die op ten minste de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem ĂŠĂŠn as werkt. vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd. 2. De parkeerrem van driewielige motorrijtuigen, Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel in gebruik genomen na 30 juni 1967, moet het met behulp van een zelfregistrerende remvertravoertuig op een helling van 16,0% in beide gingsmeter waarbij het driewielige motorrijtuig richtingen in stilstand kunnen houden. aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg Hieraan wordt geacht te zijn voldaan indien geheel stil moet staan. de remvertraging, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,2 m/s 2 bedraagt en de rem ook in achterwaartse richting functioneert. 3. De remvertraging van de parkeerrem van driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,0 m/s 2 bedragen. Artikel 5.5.40 - werking hulpreminrichting 1. Indien het driewielig motorrijtuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen en is voorzien van een geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: a. het hulpremsysteem goed functioneren; b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de wielen links en rechts van de as zijn verdeeld. 2. De remvertraging van het in het eerste lid bedoelde hulpremsysteem moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,0 m/s 2 bedragen.

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

De controle moet plaatsvinden door middel van een remproef op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

146


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie Artikel 5.5.41 - deuren, laadbakkleppen, motorkap, kofferdeksel, windschermen, stroomlijnkappen 1. De deuren van driewielige motorrijtuigen Visuele controle, waarbij de deuren worden moeten goed sluiten. De deuren die direkt geopend en gesloten. toegang geven tot de personenruimte, moeten op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend. Toelichting Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig.

2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde van het voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel worden geopend en gesloten.

Toelichting Hieronder wordt ook de motorkap of het kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.

3. De bevestiging van de scharnieren van de deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. 4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen. -

Artikel 5.5.42 – ruiten 1. De voorruit, de zijruiten dan wel het windscherm van driewielige motorrijtuigen mogen: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. Toelichting In het geval dat folie is aangebracht wordt door degene die de keuring uitvoert beoordeeld in hoeverre deze folie belemmerend is voor het uitzicht van de bestuurder.

2. Indien het driewielig motorrijtuig niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel, mag de achterruit: a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen, b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. 3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 (blz. 47 t/m 49) van de Regeling permanente eisen. Artikel 2.9.2: 2.9.3: 2.9.4: 2.9.5: 2.9.6:

Beschadiging voorruit Verdeling in vlakken Toegestane beschadiging Aanwezigheid meerdere beschadigingen Wijze van keuren

Visuele controle.

-

Artikel 5.5.43 - ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie 1. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit Leden 1 en 2. Visuele controle. moeten zijn voorzien van een goed werkende Indien bij het in werking stellen van de installatie ruitenwisserinstallatie die de bestuurder ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, voldoende uitzicht geeft. werkt, blijft verdere controleachterwege. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

147


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.43 - ruitenwisser - en ruitensproeier installatie 2. Het eerste lid is niet van toepassing op driewielige motorrijtuigen met een voorruit met een ledige massa van niet meer dan 400 kg die voor 27 november 1975 in gebruik zijn genomen. 3. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit, Visuele controle, waarbij de installatie in werking die na 31 december 1994, in gebruik zijn wordt gesteld. genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie. Artikel 5.5.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming 1. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit, Leden 1 en 2. Visuele controle, waarbij de die na 16 juni 2003 in gebruik zijn genomen, installatie in werking wordt gesteld. moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit. 2. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit en met een gesloten carrosserie, die na 31 december 1994, doch voor 17 juni 2003 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit. Artikel 5.5.45 – spiegels 1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien van een linker buitenspiegel. Deze eis geldt niet voor voertuigen: a. waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg, b. waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat hij van zijn zitplaats het achter hem gelegen weggedeelte kan overzien, en c. die in gebruik zijn genomen vóór 27 november 1975. 2. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten carrosserie moeten zijn voorzien van een binnenspiegel. Deze eis geldt niet voor voertuigen die in gebruik zijn genomen voor 17 juni 2003 en voldoen aan de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde voorwaarden. 3. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel indien met de verplichte binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien. Indien de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt, behoeft deze niet aanwezig te zijn. 4. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld. Deze eis geldt niet voor driewielige motorrijtuigen die vóór 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen.

Leden 1, 2 en 3. Visuele controle.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

148


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.5.45 – spiegels De spiegels van deze voertuigen moeten, na door een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen. 5. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd. Leden 5 en 6. Visuele controle. 6. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd. Artikel 5.5.46 - zitplaatsen, voetsteunen, trappers 1. De zitplaatsen van driewielige motorrijtuigen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter moeten deugdelijk aan het voertuig zijn beves- plaatse van de bevestiging geschiedt de controle tigd. Onze Minister stelt regels vast met betrek- op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 king tot de deugdelijkheid van de bevestiging. (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. 2. Bij driewielige motorrijtuigen met een ledige Onderdelen a en b. Visuele controle. Indien de massa van meer dan 400 kg, in gebruik vergrendeling in twee standen werkt blijft genomen na 30 september 1971, moeten: verdere controle achterwege. a. verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke stand automatisch zijn vergrendeld; b. verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld; c. de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste gecontroleerd tijdens een remproef. zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de normale stand automatisch zijn vergrendeld. Artikel 5.5.47 - bescherming inzittenden 1. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten Leden 1 tot en met 5. Visuele controle. carrosserie, die na 16 juni 2003 in gebruik In geval van een kampeerauto is de controle zijn genomen, moeten zijn voorzien van autobeperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige gordels voor alle naar voren en naar achteren zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van gerichte zitplaatsen. autogordels. 2. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten carrosserie, die na 31 december 1989 doch voor 17 juni 2003 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen. 3. Driewielige motorrijtuigen die na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen en die zijn ingericht voor het vervoer van personen of die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats van de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen. 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen. 5. De in het tweede en derde lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels behoeven te zijn voorzien. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

149


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.47 - bescherming inzittenden 6. De autogordels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Toelichting Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.

7. De autogordels moeten zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.

Artikel 5.5.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 1. Driewielige motorrijtuigen mogen geen scherpe Leden 1 en 2. Visuele controle. delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van driewielige motorrijtuigen, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd. Toelichting Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet In geval van twijfel wordt de hoogte gemeten. van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden. 4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle. driewielige motorrijtuigen mogen niet aanlopen en moeten goed zijn afgeschermd indien het driewielig motorrijtuig voor 17 juni 1999 in gebruik is genomen. 5. Een reservewielhouder die zich aan de Leden 5 en 6. Visuele controle. buitenzijde van het driewielige motorrijtuig bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten. 6. Geen deel aan de buitenzijde van een driewielig motorrijtuig mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

150


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen Artikel 5.5.51 - verplichte lichten en retroreflectoren 1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Leden 1 en 2. Visuele controle. voorzien van: a. twee grote lichten; b. twee dimlichten; c. twee stadslichten, indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 1967, en twee of vier stadslichten, indien het voertuig voor 1 juli 1967 in gebruik is genomen; d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingaanwijzers van driewielige motorrijtuigen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen; e. waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1996 in gebruik is genomen; f. twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen en twee of vier achterlichten, indien het voertuig voor 1 juli 1967 in gebruik is genomen; g. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel één of twee remlichten indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen; h. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat; i. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

2. De in het eerste lid, onderdelen d en g, genoemde lichten zijn niet verplicht voor driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van niet meer dan 400 kg, in gebruik genomen voor 27 november 1975, waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat de door hem met de arm gegeven seinen zowel goed zichtbaar zijn voor het tegemoetkomend verkeer als voor het achteropkomend verkeer.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

151


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.51 - verplichte lichten en retroreflectoren 3. Driewielige motorrijtuigen met een breedte van Visuele controle. In geval van twijfel wordt niet meer dan 1,30 m mogen in afwijking van gemeten. het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a, b, c, f, g en i, zijn voorzien van: a. één groot licht; b. één dimlicht; c. één stadslicht; d. één achterlicht; e. één remlicht; f. één niet-driehoekige rode retroreflector. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

Artikel 5.5.53 – kleur 1. De grote lichten, dimlichten en stadslichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Toelichting Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hierdoor kan het voorkomen dat op het koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.

2. De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. 3. De achterlichten mogen niet anders dan rood stralen. 4. De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.

Visuele controle, waarbij het rempedaal wordt ingetrapt dan wel de remhandel wordt bediend, zo nodig nadat het contact is ingeschakeld. Visuele controle, waarbij de betreffende verlichting wordt ingeschakeld.

5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen. Artikel 5.5.55 - werking 1. De in artikel 5.5.51 bedoelde lichten moeten goed werken. 2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. 3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan. Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

152


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.55 - werking 4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd. 5. De in artikel 5.5.51 vermelde retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting Hierin wordt het volgende vermeld: Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de volgende eisen: e. indien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet-driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers, die moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig met inbegrip van de lastdrager; f. indien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat door de lastdrager of de goederen wordt afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van een kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd; De in artikel 5.5.51 en 5.5.57 bedoelde verlichting welke is opgebouwd uit een combinatie van led’s moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan: • Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient te branden; • De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven; • De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s, nagenoeg gelijk blijven. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

153


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.55 - werking 6. De retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beĂŻnvloeden. 7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid. Artikel 5.5.56 - afstelling dimlicht 1. Het dimlicht van driewielige motorrijtuigen moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen: a. het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden; b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn; c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m; d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is: 1Âş.moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm; 2Âş.mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte: a. bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel b. bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.

1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat waarbij het driewielige motorrijtuig en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst. Toelichting Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport wordt geen gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.

2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan, b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet c. de handrem los staan. 3. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand. 4. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

Toelichting Indien dimlichten zijn gemonteerd met een afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze van keuren bij artikel 5.5.64.

2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede lid.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

154


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 1. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van: a. één of twee mistlichten aan de voorzijde van Onderdelen a en b. het voertuig; Visuele controle. Toelichting De wijze van schakeling van de mistlichten aan de voorzijde in combinatie met de dimlichten behoeft niet te worden gecontroleerd.

b. één of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig; c. parkeerlichten, indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m en niet breder is dan 2,00 m en in gebruik is genomen voor 1 november 1997; d. één of twee achteruitrijlichten; e. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig; f. twee herhalingswaarschuwingsknipperlichten aan het meest naar achteren gelegen gedeelte van de zich aan de zij- of achterkant van het voertuig bevindende laad- en losklep in horizontale stand, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997; g. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig; h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997; i. een richtlicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997; j. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997; k. werklichten, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997. l. bochtverlichting al dan niet in combinatie met dimlicht; m. hoekverlichting (afslagverlichting); 2. Lichten die ingevolge artikel 5.5.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.5.53 met betrekking tot die lichten gestelde eisen.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Onderdelen d tot en met k. Visuele controle.

Onderdelen l. en m. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Leden 2 en 3. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

155


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 3. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1997, mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

Artikel 5.5.59 – kleur toegestane lichten 1. De mistlichten aan de voorzijde, de achteruitrijlichten, het richtlicht en het bermlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen. 2. De mistlichten aan de achterzijde van het voertuig mogen niet anders dan rood stralen. 3. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen. 4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen. 5. Artikel 5.5.55, tweede, derde, vierde en zevende lid, is van toepassing. 6. Op de mistlichten aan de voorzijde alsmede aan de achterzijde van het voertuig is artikel 5.5.55, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.5.61 – plaatsing 1. Bij driewielige motorrijtuigen in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.5.51, eerste en tweede lid, en 5.5.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig. Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin slechts voor zover het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1997. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de grote lichten, achterlichten, richtlichten, bermlichten, achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting van de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van het voertuig en werklichten.

Leden 1, 2, 3 en 4. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing. De wijze van keuren bij het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Visuele controle.

Toelichting In het geval van één mistlicht aan de achterzijde moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

156


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.5.62 - controlelampje mistachterlicht Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Artikel 5.5.63 - werking achteruitrijlichten Achteruitrijlichten van driewielige motorrijtuigen mogen alleen kunnen branden indien de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Visuele controle.

Artikel 5.5.64 - verbod van verblindende verlichting 1. Driewielige motorrijtuigen mogen, met Visuele controle. uitzondering van grote lichten, niet zijn Aan deze eis wordt, met uitzondering van het voorzien van verblindende verlichting. onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. Bij driewielige motorrijtuigen die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex. art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ of ‘Afwijkende koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van de Invoeringswet 1994’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld: Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van het midden van de koplamp. Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van: - de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of - de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm. 2. Driewielige motorrijtuigen mogen, met Visuele controle. uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwings-knipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

157


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen Keuringseisen

Verlichting Wijze van keuren

Artikel 5.5.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting Driewielige motorrijtuigen mogen niet zijn Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen voorzien van meer lichten en retroreflecterende aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan voorzieningen dan in de artikelen 5.5.51 en 5.5.57 wel toegestaan, moet de bedrading van deze is voorgeschreven of toegestaan. armaturen zijn losgenomen en het lampje Verlichte reclame-aanduidingen of verlichte verwijderd. borden voor de aanduiding van het soort vervoer, zoals taxi en ambulance, zijn op voertuigen toegestaan mits de verlichting niet verblindend is en door middel van een afzonderlijke schakelaar is te bedienen. Toelichting - Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance zijn voorzien van blauwe zwaai- of knipperlichten. - Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV 1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten, mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. werkzaamheden ten behoeve van wegen; b. repareren, bergen of slepen van voertuigen; c. vervoeren van ondeelbare lading. Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

158


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Verbinding driewielig motorrijtuig en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 11. Verbinding tussen driewielig motorrijtuig en aanhangwagen Artikel 5.5.66 – koppelinrichting 1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken of vervormd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging. 2. Bij een inrichting als bedoeld in het eerste lid, die is voorzien van een koppelingskogel met een nominale diameter van 50 mm: a. moet de diameter van de kogel ten minste 49 mm bedragen; b. moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed werken en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

159


APK

Keuringseisen

5.5 Driewielige motorrijtuigen

Diversen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 12. Diversen Artikel 5.5.71 – geluidssignaalinrichtingen 1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. 2. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers erop attent maakt dat de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van het voertuig te voorkomen. 3. Driewielige motorrijtuigen mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

160


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Algemeen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen Artikel 5.12.1 – overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie Aanhangwagens moeten voldoen aan de volgende eisen: a. de aanhangwagen moet in overeenstemming Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de zijn met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden. kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens; Toelichting Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

b. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;

Visuele controle.

Toelichting Bij kunststof hoofdliggers mag het identificatienummer zijn aangebracht op een aluminium plaat die op de hoofdligger is gelijmd en tevens met twee popnagels is bevestigd.

c. aanhangwagens die in gebruik zijn genomen na 31 december 1997, moeten zijn voorzien van een constructieplaat die goed leesbaar is en waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de maximum massa’s die op de constructieplaat zijn vermeld tenminste gelijk zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het kentekenregister en op het kentekenbewijs; d. de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd;

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Alleen visuele controle op de bevestiging van de kentekenplaat.

Toelichting Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.

e. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van de aanhangwagen staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

161


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Algemeen Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig Artikel 5.12.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie 1. De langs- en dwarsliggers en chassisVisuele controle, terwijl de aanhangwagen zich versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel boven een inspectieput of op een hefinrichting de daarvoor in de plaats tredende delen van de bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de mee- of zelfdragende carrosserie van controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, aanhangwagens mogen: titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente a. geen breuken of scheuren vertonen; eisen. b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht. 2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan. Artikel 5.12.4 – bovenbouw 1. De bovenbouw van aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd. 2. De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de ondersteuning.

Artikel 5.12.5 - bedrading aanhangwagens De bedrading van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

162


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Afmetingen en massa’s

Keuringseisen

Wijze van keuren

§2. Afmetingen en massa’s Artikel 5.12.6 – afmetingen 1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, mogen niet langer zijn dan 12,00 m. Toelichting Ter bepaling van de totale lengte wordt een aan de achterzijde aangebrachte uitschuiflade ter ondersteuning van de lading, of een uitschuifbare stootbalk slechts in ingeschoven toestand meegeteld.

2. In afwijking van het eerste lid mogen: a. kermis- of circusvoertuigen niet langer zijn dan 14,00 m; b. middenasaanhangwagens die vóór 1 juli 1967 in gebruik zijn genomen, niet langer zijn dan 10,00 m; c. middenasaanhangwagens die na 30 juni 1967 maar vóór 1 januari 1987 in gebruik zijn genomen, niet langer zijn dan 10,00 m indien de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 2500 kg maar niet meer dan 3500 kg. 3. Van opleggers die na 31 december 1997 in gebruik worden genomen, mag de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 2,04 m en mag de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 12,00 m. 4. Van opleggers die vóór 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen, mag de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 2.05 m, met uitzondering van een puntvormige uitbouw waarvan het verticaal geprojecteerde oppervlak wordt begrensd door rechte lijnen die raken aan de uiterste voorhoeken van de oplegger en een punt op het mediaanvlak van de oplegger dat op maximaal 2,50 m voor het hart van de koppelingspen ligt. 5. In afwijking van het derde lid, mag van kermisof circusvoertuigen de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 17,50 m.

Leden 1en 2. Deze maat mag niet meer dan 1,0% afwijken. Aanhangwagens moeten worden gemeten. Artikel 1.2. van het Voertuigreglement is van toepassing.

Leden 3, 4 en 5. 1. De afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger wordt in geval van twijfel gemeten. 2. Controle op de afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing. In het gearceerde deel is een uitbouw toegestaan.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

163


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Afmetingen en massa’s

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.6 – afmetingen 6. Aanhangwagens mogen niet breder zijn dan 2,55 m.

Leden 6 en 7. Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Toelichting Aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg en in gebruik genomen voor 1 februari 1999, mogen niet breder zijn dan 2,60 m.

7. In afwijking van het bepaalde in het zesde lid mogen geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m. Toelichting Mits op het kentekenbewijs bij inrichting is vermeld dat het een ‘koelwagen, vrieswagen of geconditioneerd voertuig’ betreft.

8. Aanhangwagens mogen niet hoger zijn dan 4,00 m. 9. In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, het derde lid, het zesde lid, het zevende lid en het achtste lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

De aanhangwagen wordt gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is. Visuele controle.

Artikel 5.12.7 - massa’s 1. De last onder de assen van aanhangwagens Leden 1 tot en met 3. In geval van buitensporige mag niet meer bedragen dan de voor het wijziging van de inrichting wordt de betrokken voertuig in het kentekenregister of aanhangwagen gewogen. op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten. Bij middenasaanhangwagens en opleggers mag de last onder de koppeling niet meer bedragen dan in het kentekenregister of op het kentekenbewijs is vermeld. 2. De totale massa van aanhangwagens mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa. 3. De som van de aslasten van autonome aanhangwagens mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

164


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 5. Assen Artikel 5.12.18 – assen 1. De assen van aanhangwagens moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. 3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beĂŻnvloed. 4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidings-elementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest. Toelichting - Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel rijproef uitvoeren. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

-

Artikel 5.12.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels 1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich -kogels van aanhangwagens moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn bevestigd. bevindt. 2. Stofhoezen van de fuseekogels moeten deugVisuele controle, terwijl de aanhangwagen zich delijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt. 3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van -kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing. wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van: vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

165


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Assen Wijze van keuren

Artikel 5.12.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen; c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten, wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn; d. radiale speling van de overige draaipunten, wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Artikel 2.5.2: Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen 2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels 2.5.4: Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid. Artikel 5.12.20 - wiellagers 1. De wiellagers van aanhangwagens mogen niet teveel speling vertonen.

Visuele controle indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

166


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.20 – wiellagers 5. Bij bestuurde wielen moet: a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten. 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling. 7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel moet worden rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. -

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. 3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid. Artikel 5.12.21 - wielbasis De wielbasis van aanhangwagens mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Artikel 5.12.24 - wielen en velgen 1. De wielen onderscheidenlijk velgen van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen. 2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd. Artikel 5.12.26 – stabilisatoren Stabilisatoren moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd en mogen: a. geen breuken of scheuren vertonen, en b. niet te veel speling op de draaipunten vertonen.

Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

167


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 6. Ophanging Artikel 5.12.27 – banden 1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van banden waarvan het loopvlak niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft. 2. De luchtbanden van aanhangwagens mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

Visuele controle.

Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

3. De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen. 4. De profilering van de hoofdgroeven van de luchtbanden van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

5. De banden van aanhangwagens mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. In afwijking van het hiervoor bepaalde is opsnijden toegestaan indien de mogelijkheid daartoe op de band is vermeld door de aanduiding ‘REGROOVABLE’ of door het teken , met dien verstande dat het karkas van de band niet zichtbaar mag zijn. 6. De luchtbanden op een as moeten dezelfde karkasstructuur hebben. 7. De op de luchtband van een aanhangwagen in gebruik genomen na 31 december 1997, vermelde load-index mag niet kleiner zijn dan de load-index, behorende bij de maximum last per band van de in het kentekenregister vermelde aslast.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is. De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

Visuele controle. Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 (blz. 22) van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

Toelichting - Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de hand van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens. - Als de loadindex op de band onleesbaar is of niet aanwezig, en het draagvermogen niet op een andere wijze is aangegeven, moet aan de hand van documentatie van de bandenfabrikant de maximum last van de band worden bepaald. Als het maximum draagvermogen niet is te bepalen, moet de band worden afgekeurd. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

168


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.27 – banden 8. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken. 9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het zevende lid.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

Artikel 5.12.28 - veersysteem 1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Toelichting - Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten. - Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan. - Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd. 3. Aanhangwagens die zijn voorzien van gasvering, en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg, die zijn voorzien van schroefveren, moeten zijn voorzien van deugdelijk bevestigde en goedwerkende schokdempers.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

Toelichting Indien schokdempers origineel aanwezig behoren te zijn.

4. Schokdempers van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd en moeten goed werken. 5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en vierde lid.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

169


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Stuurinrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

ยง 7. Stuurinrichting Artikel 5.12.29 - onderdelen stuurinrichting 1. De gestuurde wielen van aanhangwagens moeten goed kunnen reageren op het commando van de stuurinrichting van het trekkend voertuig. 2. De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen van de gestuurde assen van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. 3. Stofhoezen van de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. 4. De onderdelen van het hydraulische besturingssysteem mogen geen lekkage vertonen. 5. De slangen van het hydraulische besturingssysteem mogen: a. geen beschadigingen vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is; b. geen bewegende delen raken. 6. De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

7. Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. 8. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het zesde lid.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Zo nodig moet een rijproef op de weg plaatsvinden. Leden 2, 3, 4 en 5. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Voor het zichtbaar maken van: a. radiale speling wordt de stuurkogel of stuurverbinding op doelmatige wijze belast; b. axiale speling wordt op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. 4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

170


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen Artikel 5.12.30 - draaikrans 1. De draaikransen van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen. 2. De axiale speling van de draaikransen mag: a. niet meer bedragen dan 3,5 mm; b. niet zodanig zijn dat de draaikranshelften op elkaar inslijten.

3. De profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de draaikransen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast.

4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

Stuurinrichting Wijze van keuren Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Het zichtbaar maken van de speling geschiedt op de volgende wijze: a. door middel van een hefboom of koevoet, dan wel b. door het chassis te heffen. 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. -

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

171


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

ยง 8. Reminrichting Artikel 5.12.31 - onderdelen en werking reminrichting 1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich reminrichting waarvan de onderdelen: boven een inspectieput of op een hefinrichting a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse bestemde bevestigings- en borgmiddelen; van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen van toepassing. c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle of auditieve controle, terwijl de vertonen. aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Bij een geheel of gedeeltelijk drukluchtremsysteem moet, indien mogelijk met de drukluchtremkrachtregelaar(s) in de stand van vol doorsturen, de maximale remdruk snel worden ingestuurd door het rempedaal van het trekkende voertuig snel in te trappen dan wel door druk vanuit een externe bron snel in te sturen. Indien de aanhangwagen is voorzien van een hydraulisch remsysteem moet het remsysteem met behulp van het trekkende voertuig onder druk worden gebracht op de wijze zoals bepaald bij artikel 5.3.31, eerste lid, onderdeel d, van het Voertuigreglement. 2. Remslangen mogen: Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich a. niet in ernstige mate zijn misvormd; boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m 26), van de Regeling permanente eisen van toepassing. b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Onderdelen b en c. Visuele controle, terwijl de c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat aanhangwagen zich boven een inspectieput of op het wapeningsmateriaal zichtbaar is. een hefinrichting bevindt. 3. Kunststofremleidingen mogen geen knikken Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 4. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle door de wielen vrij van de grond of moeten in onberemde toestand in beide hefinrichting met de hand dan wel met behulp richtingen kunnen draaien zonder dat de van een wielspinner rond te draaien. remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

172


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

Artikel 5.12.31 - onderdelen en werking reminrichting 5. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich remmen niet worden geraakt door delen die boven een inspectieput of op een hefinrichting zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel bevindt. van remvoering. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn. 6. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich remonderdelen mag niet worden beperkt. boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 7. Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting beschadigd. bevindt. De hoezen moeten worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage. 8. Indien de oplooprem is voorzien van een automatische blokkering ten behoeve van het achteruitrijden, moet deze goed functioneren. 9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het tweede lid, onderdeel a. Artikel 5.12.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem 1. Aanhangwagens met een drukluchtremsysteem Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich moeten zijn voorzien van: boven een inspectieput of op een hefinrichting a. drukmeetpunten waarmee de drukken die bevindt. worden ingestuurd in de drukluchtremcylinders op iedere as, kunnen worden gemeten; b. een drukmeetpunt waarmee de druk v贸贸r elke drukluchtremkrachtregelaar kan worden gemeten. 2. Drukluchtremkrachtregelaars moeten goed Visuele controle met behulp van manometers, functioneren. terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle druk doorstuurt. Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven indien de controle is uitgevoerd overeenkomstig de wijze van keuren, bedoeld in lid 3.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

173


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

Artikel 5.12.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem 3. Aanhangwagens met drukluchtremkracht1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij regelaars, in gebruik genomen na 30 september het merk en type van de drukluchtremkracht1981, moeten zijn voorzien van een plaat regelaars mag afwijken. waarop duidelijk leesbaar de afstelling van de 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of drukluchtremkrachtregelaars is vermeld. veerbalgdruk kan worden vastgesteld, vindt de De vermelde drukluchtremkrachtregelaars controle van de afstelling van de drukluchtremmoeten aanwezig zijn en moeten globaal zijn krachtregelaars plaats met behulp van manoafgesteld zoals voor de beladingstoestand van meters, terwijl de aanhangwagen zich boven een het voertuig is vermeld op genoemde plaat. inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Toelichting Hierbij wordt de rem in werking gesteld, waarIndien een voertuig is voorzien van een bij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag ALR-plaat, moet een ALR (Automatisch afwijken van de gegevens op de plaat. Lastafhankelijk Rem)-ventiel, ongeacht De volgende twee afstellingen moeten ten het merk en type, zijn gemonteerd. Deze mag minste worden gecontroleerd: niet zijn vervangen door een 3-standenregelaar. a. de stand waarin de regelaars zich bevinden behorende bij de vastgestelde aslast, en b. de stand van regelaars wanneer deze de volle druk doorsturen, voorzover dit mogelijk is zonder demontage. 3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of veerbalgdruk niet kan worden vastgesteld, vindt een globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld. Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaars gecontroleerd door: a. de druk te meten die de regelaars doorsturen in de stand waarin deze zich dan bevindt; b. de afstelling te meten van de stand waarin de regelaars de volle druk doorsturen, voor zover mogelijk zonder demontage. De gemeten druk, volgens punt b, moet hoger zijn dan de vastgestelde druk volgens punt a. Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de gemeten druk, volgens punt b, gelijk zijn aan de vastgestelde druk volgens punt a. 4. De ontwateringsventielen van reservoirs Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, moeten goed functioneren. indien mogelijk, moet worden bediend. Artikel 5.12.36 - slag van de drukluchtremcilinders 1. De slag van drukluchtremcilinders die door Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich middel van een nok een trommelrem bedienen, boven een inspectieput of op een hefinrichting mag niet worden begrensd door delen die daar bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. niet voor zijn bestemd. 2. De slag van drukluchtremcilinders van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich trommelremmen mag vanuit onberemde boven een inspectieput of op een hefinrichting toestand tot in beremde stand niet groter zijn bevindt, waarbij de rem maximaal in werking dan 2/3 van de maximumslag van de betrokken wordt gesteld. In geval van twijfel moet worden remcilinder. gemeten. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

174


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen Artikel 5.12.38 - remvertraging bedrijfsrem 1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, in gebruik genomen na 31 december 1997, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,5 m/s2 bedraagt.

Reminrichting Wijze van keuren Leden 1, 2 en 3. De artikelen 2.8.8, 2.8.9 (blz. 26) en 2.8.41 tot en met 2.8.51 (blz. 39 t/m 42), van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Artikel 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging 2.8.9: Wijze van keuren 2.8.41: Strekrem 2.8.42: Voorwaarden beproeving 2.8.43: Uitvoering rembeproeving 2.8.44: Bepaling extrapolatiedruk 2.8.45: Formules bepaling remvertraging 2.8.46: Bepaling remvertraging 2.8.47: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.46 2.8.48: Maximale remkrachten/benodigde druk 2.8.49: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.48 2.8.50: Vaststelling extrapolatiedruk 2.8.51: Formules bepaling remvertraging Toelichting Voor bepaling van de remvertraging van elektrisch bekrachtigde remmen is de bijlage achter artikel 5.12.70 van toepassing.

2. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, in gebruik genomen na 30 september 1971, doch voor 1 januari 1998, en opleggers, in gebruik genomen na 30 september 1971, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s2 bedraagt. 3. Aanhangwagens, in gebruik genomen voor 1 oktober 1971, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s2 bedraagt. 4. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de bedrijfsrem bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd. 5. De bedrijfsrem moet zodanig werken dat de Controle hierop heeft reeds plaatsgevonden bij de kans op blokkeren van wielen zo gering artikelen 5.12.35, tweede en derde lid, en mogelijk is. 5.12.38, zesde lid, van het Voertuigreglement. 6. Aanhangwagens mogen op een droge of De artikelen 2.8.52, 2.8.53 en 2.8.55 (blz. 44) van nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Artikel van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as. 2.8.52: Beoordeling uitbreken 2.8.53: 2.8.55:

7. Onze Minister stelt nadere regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste tot en met derde lid en het zesde lid.

Voorwaarden uitvoering Maximum toegestaan verschil in remwerking rollenremtestbank

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

175


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Reminrichting Wijze van keuren

Artikel 5.12.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting 1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich goedwerkende vastzetinrichting die ten minste boven een inspectieput of op een hefinrichting op de wielen van één as werkt en welke door bevindt, waarbij de vastzetinrichting wordt een geheel mechanische overbrenging met de bediend. hand in werking kan worden gesteld, ook wanneer het voertuig niet aan een motorrijtuig is verbonden. Toelichting De vastzetinrichting dient minimaal op één niethefbare as te zijn gemonteerd of op een hefas die automatisch daalt bij afkoppelen.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien; a. de aanhangwagen is voorzien van een veerrem die automatisch in werking treedt bij het ontkoppelen of drukloos maken van het remsysteem; b. de aanhangwagen in gebruik genomen voor 1 januari 1998, is voorzien van een hydraulisch dan wel een elektrisch bekrachtigd remsysteem en is uitgerust met wielkeggen.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Artikel 5.12.40 - werking reminrichting aanhangwagen, losbreekreminrichting 1. Bij het verbreken van de verbinding tussen de Visuele controle, terwijl de luchtslang van de aanhangwagen en het trekkende voertuig moet voorraad tussen het trekkende voertuig of een de reminrichting van de aanhangwagen andere externe bron en de aanhangwagen wordt automatisch in werking treden. losgenomen. Toelichting Dit houdt tevens in dat een 4-standen remkrachtregelaar met een stand waarin de bedrijfsrem geheel wordt uitgeschakeld niet meer is toegestaan.

2. Bij het koppelen van de reminrichting van de aanhangwagen aan die van het trekkende voertuig moet de reminrichting van de aanhangwagen automatisch in de bedrijfstoestand komen. Toelichting Dit houdt tevens in dat een 4-standen remkrachtregelaar met een stand waarin de bedrijfsrem geheel wordt uitgeschakeld niet meer is toegestaan.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde eisen gelden niet voor middenasaanhangwagens met een toegestane maximum massa van ten hoogste 1500 kg. 4. Indien de aanhangwagen is voorzien van een losbreekreminrichting, moet deze goed functioneren.

Toelichting Bij elektrisch bekrachtigde remmen moet de losbreekreminrichting worden verbroken.

Visuele controle. Indien een losknop aanwezig is, moet deze, nadat de luchtslang van de voorraad is losgekoppeld, eerst worden bediend en moet vervolgens de luchtslang van de voorraad worden aangesloten. Hierbij moet de losknop terugkeren in zijn oorspronkelijke stand.

Leden 3 en 4. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

176


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie Artikel 5.12.41 - deuren, laadbakkleppen Het slot en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen.

Visuele controle, waarbij de deuren en laadbakkleppen worden geopend en gesloten.

Artikel 5.12.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 1. Aanhangwagens mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle. hebben die in geval van botsing gevaar voor In geval van twijfel wordt gemeten. lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd. 3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden. 4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot aanhangwagens in gebruik genomen na en met 2.9.22 (blz. 57 t/m 58) alsmede artikel 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd 2.9.30 (blz. 63) van de Regeling permanente eisen overeenkomstig de door Onze Minister van toepassing zijn. Artikel vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. De wielen onderscheidenlijk banden van 2.9.18: Wielafscherming algemeen aanhangwagens die in gebruik zijn genomen 2.9.19: Te beveiligen vlakken voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn 2.9.20: Wielafscherming achterste as 2.9.21: Toegestane wielafscherming afgeschermd en mogen niet aanlopen. 2.9.22: 2.9.30:

5. Aanhangwagens na 31 december 1969 in gebruik genomen moeten zijn voorzien van zijdelingse afscherming. Deze verplichting geldt niet voor: a. aanhangwagens die blijkens een aantekening op het kentekenbewijs hiervan zijn uitgezonderd; b. het gedeelte achter de achterste as van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg. Toelichting Dit lid is niet van toepassing bij voertuigen met als inrichtingsomschrijving ‘resteelwagen’ ter plaatse van het resteel.

6. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de aanhangwagen bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.

Permanente opbouw als wielafscherming Wijze van keuren

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 (blz. 59 t/m 63) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. Artikel 2.9.23: 2.9.24: 2.9.25: 2.9.26: 2.9.27: 2.9.28: 2.9.29: 2.9.30:

Zijdelingse afscherming algemeen Te beveiligen vlakken Aanwezigheid zijdelingse afscherming Toegestane zijdelingse afscherming Bevestiging en positionering Onderbrekingen Aanwezigheid doorlopend spatbord Wijze van keuren

Leden 6 en 7. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

177


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Carrosserie Wijze van keuren

Artikel 5.12.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming 7. Geen deel aan de buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken. 8. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het vierde en vijfde lid. Artikel 5.12.49 – stootbalk 1. Aanhangwagens die na 30 juni 1967 in gebruik Leden 1, 2, 3, 4 en 5. Visuele controle. In geval zijn genomen, moeten aan de achterzijde op van twijfel wordt gemeten. deugdelijke wijze zijn voorzien van een stootbalk, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,70 m, dan wel meer bedraagt dan 0,55 mindien het voertuig na 31 december 1997, ingebruik is genomen. 2. De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor aanhangwagens, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m en voor aanhangwagens, in gebruik genomen na 31 december 1997, niet meer bedragen dan 0,55 m. 3. Indien de aanhangwagen in gebruik is genomen na 31 december 2004 mag de stootbalk niet meer dan 0,40 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 3,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. In afwijking hiervan geldt voor aanhangwagens, ingericht als betonmolen, dat de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig mag zijn gelegen. 4. Indien de aanhangwagen in gebruik is genomen na 30 juni 1967 en voor 1 januari 2005 mag de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

178


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.49 – stootbalk 5. De stootbalk van aanhangwagens mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m smaller zijn dan: a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel b. de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten. Voor aanhangwagens die zijn bestemd voor het vervoer van wissellaadbakken geldt in plaats van de genoemde maat van 0,10 m een maat van 0,20 m. 6. De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt. 7. De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar achteren zijn omgebogen. 8. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: a. dolly’s; b. voertuigen die blijkens een aantekening in het kentekenbewijs van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd.

Leden 6, 7 en 8. Visuele controle.

Toelichting Dit is tevens van toepassing op asfaltkippers.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

179


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen Artikel 5.12.51 - verplichte lichten en retroreflectoren Aanhangwagens moeten zijn voorzien van: a. twee stadslichten indien het voertuig breder is Visuele controle. In geval van twijfel wordt dan 1,60 m en na 30 juni 1967 in gebruik is gemeten. genomen; b. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van Onderdelen b tot en met h. Visuele controle. het voertuig; c. twee achterlichten; d. twee remlichten; e. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat; f. twee driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig; Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

g. een of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig; h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; i. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen; Toelichting Bij uitschuifbare opleggers moet ook in uitgeschoven toestand aan de eisen voor wat betreft de plaatsing van de zijreflectoren worden voldaan.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot en met 2.10.8 (blz. 64) van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. Artikel 2.10.5: 2.10.6: 2.10.7: 2.10.8:

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte Wijze van keuren

j. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt twee aan de achterzijde van het voertuig, indien gemeten. het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m; Toelichting - De markeringslichten aan de voorzijde en de achterzijde mogen gecombineerd zijn in één ornament. - Indien de aanhangwagen is voorzien van markeringslichten, moeten deze op het breedste punt zijn aangebracht. Dit hoeft niet het hoogste punt van het voertuig te zijn. - Lichten aan de zijkant op rubberen steeltjes zijn niet toegestaan tenzij deze als markeringslicht kunnen worden aangemerkt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

180


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.51 - verplichte lichten en retroreflectoren k. zijmarkeringslichten indien het voertuig na Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot 31 december 1997 in gebruik is genomen en en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenpermanente eisen van toepassing zijn. In geval komstig de door Onze Minister vastgestelde van twijfel wordt gemeten. Artikel eisen; Toelichting Bij uitschuifbare opleggers moet vooralsnog alleen in ingeschoven toestand aan de eisen voor wat betreft de plaatsing van de zijmarkeringslichten worden voldaan.

l. een markering aan de achterzijde van het voertuig, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg en het voertuig in gebruik genomen is na 30 juni 1967. Deze eis geldt niet voor door Onze Minister aangewezen aanhangwagens waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het aanbrengen van de markering. Artikel 5.12.53 - kleur 1. De stadslichten mogen niet anders dan wit of geel stralen. 2. De richtingaanwijzers en de remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen. 3. De achterlichten en de mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen. 4. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen. 5. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen. 6. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen. 7. De markering aan de achterzijde moet bestaan uit ĂŠĂŠn rechthoekig bord, dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van een rood fluorescerende omranding op een geel retroreflecterende achtergrond.

2.10.1: 2.10.2: 2.10.3:

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte

Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

Leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

181


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.55 - werking 1. De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten moeten goed werken. 2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. 3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. 4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd. 5. De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen. Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de Regeling permanente eisen van toepassing. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

Toelichting: De in artikel 5.12.51 en 5.12.57 bedoelde verlichting welke is opgebouwd uit een combinatie van led’s moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan: • Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient te branden; • De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven; • De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s, nagenoeg gelijk blijven.

6. De in artikel 5.12.51 bedoelde retroreflectoren en de markering aan de achterzijde mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden. 7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

182


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Artikel 5.12.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 1. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van: a. een of twee achteruitrijlichten; Onderdelen a tot en met c. Visuele controle. b. twee extra richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig; c. twee waarschuwingsknipperlichten en waarschuwingsknipperlichten aan het meest naar achteren gelegen gedeelte van de zich aan de zij- of achterkant van het voertuig bevindende laad- en losklep in horizontale stand; d. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. twee aan de achterzijde van het voertuig, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.12.51 verplicht zijn en het voertuig breder is dan 1,80 m; e. zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot reeds ingevolge artikel 5.12.51 verplicht zijn, en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling aangebracht overeenkomstig de door Onze permanente eisen van toepassing zijn. In geval Minister vastgestelde eisen; van twijfel wordt gemeten. Artikel 2.10.1: 2.10.2: 2.10.3: 2.10.4:

Algemeen Plaatsing in lengterichting Plaatsing in hoogte Wijze van keuren

f. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde Onderdelen f tot en met h. Visuele controle. van het voertuig indien deze niet reeds ingevolge artikel 5.12.51 verplicht zijn; g. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig, die zijn opgenomen in het lamphuis van andere lichten; Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.

h. werklichten; i. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat: 1ยบ. het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en 2ยบ.de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.12.51, onderdeel d; j. in afwijking van onderdeel i kunnen twee extra remlichten worden aangebracht. k. een lampje aan de voorzijde van het voertuig dat de werking van het antiblokkeer- of besturingsysteem aangeeft. l. twee stadslichten indien de breedte van een voertuig > 3500 kg minder is dan 1,60 m; m. twee extra witte achteruitrijlichten bij voertuigen > 3500 kg;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Onderdelen j en k. Visuele controle

Onderdelen l. en m. Visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

183


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.57 - toegestane lichten en retroreflectoren 2. Lichten die ingevolge artikel 5.12.51 verplicht Leden 2 tot en met 6. Visuele controle. zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.12.53 met betrekking tot die lichten, met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten, gestelde eisen. Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen d onderscheidenlijk e van het eerste lid. 3. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig. Toelichting Onder driehoekig wordt een gelijkbenige driehoek verstaan.

4. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van een ambergele of witte lijnmarkering aan de zijkant van het voertuig of van een ambergele, witte of rode lijnmarkering aan de achterkant van het voertuig. 5. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van een ambergele of witte contourmarkering aan de zijkant van het voertuig of een ambergele, witte of rode contourmarkering aan de achterkant van het voertuig. Binnen de contourmarkering aan de zijkant van het voertuig mogen retroreflecterende letters of afbeeldingen zijn aangebracht, voorzover deze geen nadelige invloed hebben op de effectiviteit van de contourmarkering en de verplichte lichten en retroreflecterende voorzieningen. In ieder geval mogen de retro-reflecterende letters of afbeeldingen niet meer dan 1/3 deel van de totale oppervlakte binnen de omtrek van de contourmarkering uitmaken. 6. Ieder afzonderlijk deel van de lijn- en contourmarkering en van het materiaal voor de retroreflecterende letters of afbeeldingen binnen de contourmarkering is voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk. 7. Bij regeling van Onze Minister worden voorschriften gesteld met betrekking tot de installatie van de lijn- en contourmarkering.

Leden 4 en 5. De artikelen 2.10.16 en 2.10.17 (blz. 66 en 67) van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport. -

Toelichting Door Onze Minister aangewezen aanhangwagens waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het aanbrengen van de markering, voorzover de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg mogen zijn voorzien van een markering aan de achterzijde van het voertuig. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

184


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.59 – kleur toegestane lichten 1. De achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen. 2. De extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. 3. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen. 4. Artikel 5.12.55, tweede, derde, vierde en zevende lid, is van toepassing. 5. Het derde remlicht mag niet anders dan rood stralen.

Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.12.55 van het Voertuigreglement is van toepassing. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Toelichting De niet verplichte markeringslichten mogen naar achteren uitsluitend rood uitstralen en naar voren uitsluitend wit uitstralen.

Artikel 5.12.61 – plaatsing 1. Bij aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.12.51 en 5.12.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig. Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin slechts voor zover de aanhangwagen in gebruik is genomen na 31 december 1997.

Leden 1 en 2. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Toelichting Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, moeten de stadslichten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,15 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig. 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting van de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig, de markering aan de achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van het voertuig en werklichten.

-

Toelichting In het geval van één mistlicht aan de achterzijde moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

185


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verlichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Artikel 5.12.64 - knipperende verlichting Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.

Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

Artikel 5.12.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting Aanhangwagens mogen, onverminderd het in Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorzien van wel toegestaan, moet de bedrading van deze meer lichten en retroreflecterende voorzieningen armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn dan in de artikelen 5.12.51 en 5.12.57 is verwijderd. voorgeschreven of toegestaan. Toelichting Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV 1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten, mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. werkzaamheden ten behoeve van wegen; b. repareren, bergen of slepen van voertuigen; c. vervoeren van ondeelbare lading; d. voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste voertuigen; e. voor het begeleiden van militaire colonnes. Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

186


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens

Verbinding trekkend motorrijtuig en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

ยง 11. Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen Artikel 5.12.66 - koppelinrichting (algemeen) 1. De koppeling en de trekdriehoek of trekboom van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn. 2. De trekdriehoek of trekboom alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en bevestiging, mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van verschijnselen van corrosie van het oppervlak. 3. De trekdriehoek mag niet zodanig zijn vervormd dat een langsbeen, gemeten over een afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte lijn. 4. Middenasaanhangwagens waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 1500 kg en die niet zijn voorzien van een losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien van een hulpkoppeling. De hulpkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd en mag niet vervormd, gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn. 5. Middenasaanhangwagens die zijn voorzien van een losbreekreminrichting, mogen niet tevens zijn voorzien van een hulpkoppeling. 6. Delen van de koppeling van aanhangwagens mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken of in afgekoppelde toestand het wegdek niet kunnen raken. Artikel 5.12.67 - kogelkoppeling Indien de aanhangwagen is voorzien van een kogelkoppeling, a. moet de sluit- en borginrichting goed functioneren; b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Visuele controle.

In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei gemeten. Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.

Visuele controle, waarbij de sluit- en borginrichting met behulp van een koppelingskogel wordt gecontroleerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

187


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen Artikel 5.12.68 - trekoog 1. Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 40 mm: a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 41,5 mm bedragen; b. moet de dikte van het trekoog ten minste 28,0 mm bedragen. 2. Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 50 mm: a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 52,5 mm bedragen; b. moet de dikte van het trekoog ten minste 41,5 mm bedragen. 3. Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 57,5 mm: a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 59,5 mm bedragen; b. moet de dikte van het trekoog ten minste 19 mm bedragen. 4. Het trekoog mag niet zijn vervormd of gescheurd. 5. Het trekoog mag niet zijn voorzien van een ingelaste trekoogbus. 6. Het trekoog mag niet zijn hersteld door middel van lassen of oplassen.

Verbinding trekkend motorrijtuig en aanhangwagen Wijze van keuren

Er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.

Artikel 5.12.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling 1. Indien de oplegger is voorzien van een Leden 1 en 2. Er wordt gemeten met een geschikt koppelingspen van 2 inch: meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber, waarbij a. moet de diameter van de kleinste doorsnede het meetgedeelte van het gereedschap ter plaatse van de pen ten minste 49,0 mm bedragen; van de koppelingspen ten minste 2 mm en ten b. moet de diameter van de doorsnede van het hoogste 4 mm dik is. gedeelte van de pen dat direct boven de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 70,0 mm bedragen. 2. Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 3,5 inch: a. moet de diameter van de kleinste doorsnede van de pen ten minste 86,0 mm bedragen; b. moet de diameter van de doorsnede van het gedeelte van de pen dat direct boven de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 110,0 mm bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

188


APK

Keuringseisen

5.12 Aanhangwagens Keuringseisen

Verbinding trekkend motorrijtuig en aanhangwagen Wijze van keuren

Artikel 5.12.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling 3. De plaat van de opleggerkoppeling mag niet In geval van twijfel wordt met behulp van een in ernstige mate zijn vervormd of ingesleten. geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen De profielen die deel uitmaken van de rei in alle richtingen en zo dicht mogelijk bij de ondersteuning van de plaat van de koppelingspen gemeten, waarbij de artikelen opleggerkoppeling mogen niet ernstig door 2.11.6, 2.11.7 en 2.11.8 (blz. 70 t/m 73) van de corrosie zijn aangetast. Regeling permanente eisen van toepassing zijn Artikel 2.11.6: Meten koppelingsplaat (max. massa > 6000 kg) 2.11.7: Meten koppelingsplaat (max. massa < 6000 kg) 2.11.8: Wijze van keuren

4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid. Artikel 5.12.70 - bijzondere constructies Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot bijzondere constructies voor het koppelen van voertuigen en andere koppelingen dan bedoeld in de artikelen 5.12.67 tot en met 5.12.69.

Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen. -

De artikelen 2.11.3, 2.11.5 en 2.11.8 (blz. 68 t/m 73) van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Artikel 2.11.3: Beoordeling DAF koppeling 2.11.5: Beoordeling trekoog 2.11.8: Wijze van keuren

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

189


APK

Keuringseisen

BIJLAGE bij artikel 5.12.38 Beproeving van een aanhangwagen, met elektrisch bekrachtigde remmen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank. Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank waarbij de belasting van het voertuig door middel van spanbanden of spankettingen wordt gesimuleerd, 1. moeten, nadat de gesimuleerde belasting is aangebracht, per as de maximale remkrachten aan de wielen worden vastgesteld; 2. moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa onder de assen. Bepaling remkrachten 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in onderdeel 1 van het bovenstaande, moet het volgende in acht worden genomen: a. bij de remtest moet de remwerking door middel van het activeren van de remmodule (EBC)1 langzaam worden opgevoerd en op het moment van aflezen worden vastgehouden; b. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1º. één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 2º. de rollenremtestbank afslaat, Indien de wielen niet blokkeren of de rollenremtestbank niet afslaat bij de maximale remkracht, gelden de dan afgelezen remkrachten als maximale remkrachten. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen van een as tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel. Maximale remkrachten Bij de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank zonder dat de belasting van het voertuig wordt gesimuleerd, moet voor iedere as de maximale remkrachten aan de wielen worden vastgesteld. Formules bepaling remvertraging 1. Voor de toepassing van de formule wordt verstaan onder: = berekende relatieve remvertraging; a. avol = som van de remkrachten aan de wielen per as ‘n’; b. Fb(n) = maximale massa onder de assen; c. Mmax 2. Van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem plaats vinden: a. volgens de volgende formule:

avol =

1

Fb1 + Fb2 + enz. M max

Het activeren van de remmodule dient te gebeuren volgens de voorschriften van de fabrikant.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

190


APK

Regeling Permanente Eisen

Inhoudsopgave

blz.

HOOFDSTUK 1 DEFINITIEBEPALINGEN

4

HOOFDSTUK 2 PERMANENTE EISEN KEURINGSPLICHTIGE VOERTUIGEN

5

Titel 1

Toepassingsgebied

5

Titel 2

Algemene bouwwijze van het voertuig Afdeling 1 Motorrijtuigen welke geen volledig dragend chassis hebben §1 Algemeen §2 Beoordelingsprincipes voor de bepaling van de roestschade-omvang per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat Afdeling 2 Motorrijtuigen met een volledig dragend chassis alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg §1 Chassisraam §2 Overige onderdelen Afdeling 3 Beoordelingsnorm voor roestschadereparaties ten aanzien van de in afdeling 1 en 2 genoemde onderdelen, bevestigingen van onderdelen of secties van de bodemplaat

5 5 5

10

Motor §1 §2 §3

12 12 12 12

Titel 3

Corrosie Meting geluidsniveau personenauto’s Emissie

6 8 8 9

Titel 4

Krachtoverbrenging

17

Titel 5

Assen §1 §2

17 17 17

Corrosie Speling

Titel 6

Ophanging

22

Titel 7

Stuurinrichting §1 Corrosie §2 Speling en flexibele koppelingen

23 23 23

Titel 8

Reminrichting Afdeling 1 Regels ten aanzien van corrosie en vervormingen van remslangen §1 Corrosie §2 Vervormingen remslangen Afdeling 2 Bepaling van de remvertraging §1 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter §2 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op een platenremtestbank §3 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank §4 Beproeving van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter

25 25 25 25 26

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

27 28 29 30

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Regeling Permanente Eisen

Inhoudsopgave

blz.

§5

Beproeving van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank §6 Beproeving van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter §7 Beproeving van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank Afdeling 3 Regels met betrekking tot het uitbreken ten gevolge van het verschil in remwerking tussen de wielen van elke as onderscheidenlijk ten gevolge van overberemming van de achterste as of het achterste asstel §1 De beproeving op de weg §2 De beproeving op een remtestinrichting Titel 9

Titel 10

Titel 11

Carrosserie Afdeling 1 Corrosie Afdeling 2 Voorruiten §1 Personenauto’s, bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg alsmede driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg 45 §2 Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Afdeling 3 Gezichtsvelden van de verplichte spiegels en van de gezichtsveld verbeterende voorzieningen als bedoeld in artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement Afdeling 4 Regels met betrekking tot de wielafscherming alsmede zijdelingse afscherming van voertuigen §1 Wielafscherming §2 Zijdelingse afscherming Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen §1 Zijmarkeringslichten van personenauto's, bedrijfsauto's (ongeacht de massa) en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg §2 Niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van bedrijfsauto's (ongeacht de massa) en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg §3 Aanwijzing bedrijfsauto's en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die niet behoeven te zijn voorzien van een markering aan de achterzijde §4 Corrosie §5 Beschadigingen en bewerkingen van de glazen van verlichtingsarmaturen van personenauto's, bedrijfsauto's, driewielige motorrijtuigen en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg §6 De reflecterende werking van de voor het dimlicht bestemde deel van de koplampreflector van personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen §7 Retroreflecterende markeringen voor bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en voor aanhangwagens Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen §1 Corrosie §2 Bijzondere koppelingen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

35 39 41 44 44 44 47 47 47

47 51 57 57 59 63 63 64 64 65

65 65 66 68 68 68

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Regeling Permanente Eisen

Inhoudsopgave

blz

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.2.3 TOT EN MET 2.2.5. (Motorrijtuigen welke geen volledig dragend chassis hebben)

74

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.2.13 eerste lid (Motorrijtuigen met een volledig dragend chassis alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg)

78

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.2.15 TOT EN MET 2.2.17. (Onderdelen van motorrijtuigen met een volledig dragend chassis alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg)

79

VOORBEELDEN TOEPASSING ROESTNORM

81

BIJLAGE 4 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.6.1 (Loadindices)

89

BIJLAGE 5 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.6.1 (Variatie in aslast)

90

BIJLAGE 6 REMBEREKENINGSFORMULIER

91

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Regeling Permanente Eisen

In de Regeling permanente eisen APK zijn nadere eisen opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de APK voor zover deze voorkomen in Regeling permanente eisen van 20 november 1994, gepubliceerd in Staatscourant 1994, 231 (supplement) en de wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 181 van 19-09-2005. De tot nu toe gepubliceerde wijzigingen zijn in deze herziene uitgave opgenomen.

HOOFDSTUK 1 DEFINITIEBEPALINGEN Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’: de editie van het door de minister vastgestelde boekwerk 'APK-milieukeuringseisen', die geldig is op het moment van de keuring; b. Mc Pherson-wielophangingsysteem: een wielgeleidend systeem waarin elementen van de sturing, vering en schokdemping zijn gecombineerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Regeling Permanente Eisen

HOOFDSTUK 2 PERMANENTE EISEN KEURINGSPLICHTIGE VOERTUIGEN Titel 1 Toepassingsgebied Artikel 2.1.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op: a. personenauto’s, b. bedrijfsauto’s, c. driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg, alsmede d. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. Titel 2 Algemene bouwwijze van het voertuig Artikel 2.2.1 Onderdelen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, alsmede de bevestiging van onderdelen van personenauto’s, bedrijfsauto’s, driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moeten voor wat betreft corrosie voldoen aan de in afdeling 1, 2 en 3 gestelde eisen. Afdeling 1 Motorrijtuigen welke geen volledig dragend chassis hebben § 1 Algemeen Artikel 2.2.2 - Definitie roestschade 1. In deze afdeling wordt verstaan onder roestschade: door corrosie over de gehele dikte verdwenen materiaal. 2. Roestschade wordt per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat uitgedrukt in de schade-eenheid ‘E’. Artikel 2.2.3 - Maximaal toegestane roestschade 1. De in bijlage 1 (blz. 76) genoemde onderdelen en bevestigingen van onderdelen van motorrijtuigen met een niet volledig dragend chassis mogen per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel, of per sectie van een bodemplaat niet meer roestschade hebben dan 2E. 2. Veerschotels mogen niet zijn doorgeroest. Artikel 2.2.4 - Bepaling roestschade-eenheden Voor de bepaling van de mate van roestschade in schade-eenheden ‘E’ moet de volgende procedure worden gevolgd: a. de roestschade-omvang wordt per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat in procenten bepaald volgens het van toepassing zijnde beoordelingsprincipe zoals vermeld in paragraaf 2 van deze afdeling; b. aan de hand van bijlage 1 (blz. 76) wordt de te hanteren roestschadegradatie bij maximaal functieverlies van het beschadigde onderdeel, de beschadigde bevestiging van een onderdeel dan wel de beschadigde sectie van de bodemplaat bepaald; c. het onder a bepaalde percentage roestschade wordt vermenigvuldigd met de onder b bepaalde roestschadegradatie.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Regeling Permanente Eisen

ยง 2 Beoordelingsprincipes voor de bepaling van de roestschade-omvang per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat Artikel 2.2.5 - Beoordelingsprincipes roestschade-omvang algemeen 1. De bepaling van de roestschade-omvang van langs- en dwarsliggers geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde deel van de omtrek en de gehele omtrek van de dwarsdoorsnede, een eventuele versterking in de langs- of dwarsligger daarbij inbegrepen. Bij de berekening van de omtrek van de dwarsdoorsnede worden de bevestigingsflenzen niet meegerekend, en b. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade en de werkelijke lengte van de langs- of dwarsligger tussen de draagpunten, zoals weergegeven in figuur 1, of zoals bij het betreffende onderdeel in bijlage 1 (blz. 76) is omschreven. Bij de bepaling van de roestschade worden de bevestigingsflenzen meegerekend.

t

gpun

draa draagpunt

balk

Figuur 1. Lengte langs- en dwarsliggers tussen de draagpunten

2. Indien een plaatdeel samen met een voorgevormd profiel een koker vormt, wordt het geheel beoordeeld als een langs- of dwarsligger.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.2.6 - Sectieverdeling roestschade-omvang bodemplaat 1. Voor de bepaling van de roestschade-omvang van de bodemplaat van de personenruimte wordt de bodemplaat in secties verdeeld, zoals weergegeven in figuur 2, waarna elke sectie afzonderlijk wordt beoordeeld. 2. De secties worden gevormd door de volgende sectielijnen: Sectielijn 1: de middenkoker of de lengtehartlijn. Sectielijn 2: het begin van de vlakke bodemplaat. Sectielijn 3: de dwarsligger ter plaatse van de voorzijde van de voorste zitplaatsen of indien ter plaatse geen dwarsligger aanwezig is de voorzijde van de voorste zitplaatsen in de achterste gebruiksstand. Sectielijn 4: elke voorzijde van de achter de voorste rij zitplaatsen (achter elkaar) gelegen zitplaatsen in de achterste gebruiksstand. Sectielijn 5: het einde van de bodemplaat onder de personenruimte.

hting

rijric

1

5

4 1 3 2

Figuur 2 Sectieverdeling bodemplaat personenruimte

Artikel 2.2.7 - Beoordelingsprincipe roestschade-omvang bodemplaat 1. De bepaling van de roestschade-omvang van de bodemplaat van de personenruimte geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak van de sectie en het gehele oppervlak van de sectie, en b. de verhouding tussen de lengte van de schade aan de randen van de sectie en de totale randlengte van de sectie. 2. Roestschade die doorloopt in verschillende secties moet worden beoordeeld als schade die aanwezig is in de grootste van de betrokken secties. 3. Bij dubbele bodemplaten wordt de bovenste plaat beoordeeld zoals is aangegeven in het eerste lid; de onderste plaat wordt beoordeeld als ĂŠĂŠn grote sectie. 4. Indien een gedeelte van de bodemplaat tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte. Artikel 2.2.8 - Beoordelingsprincipe roestschade-omvang wielkasten De bepaling van de roestschade-omvang van wielkasten geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en b. de verhouding tussen de totale lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte, en c. de verhouding tussen de lengte van de schade per zijde van de wielkast en de bevestigingslengte van die zijde aan een ander onderdeel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.2.9 - Beoordelingsprincipe roestschade-omvang plaatdelen 1. De bepaling van de roestschade-omvang van plaatdelen, met uitzondering van de bodemplaat en de wielkasten, geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en b. de verhouding tussen de lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte. 2. Indien een gedeelte van een plaatdeel tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte. Artikel 2.2.10 - Bepaling roestschade-omvang 1. De roestschade-omvang van de bevestiging van onderdelen, met uitzondering van de bevestiging van plaatdelen en wielkasten, wordt bepaald door een schatting te maken omtrent de afname in procenten van de sterkte van de bevestiging van het ene onderdeel aan het andere, in het gebied dat wordt omsloten door een denkbeeldige lijn gelegen op een afstand van 100 mm rondom de bevestiging. 2. De roestschade in het gebied buiten de denkbeeldige lijn wordt buiten beschouwing gelaten. Artikel 2.2.11 - Wijze van keuren De beoordeling van roestschade vindt plaats: a. door visuele controle terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en b. in geval van twijfel: 1. door gebruik te maken van een hamertje met een bolle of afgeronde kop; 2. door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik. Afdeling 2 Motorrijtuigen met een volledig dragend chassis ongeacht de massa alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg ยง 1 Chassisraam Artikel 2.2.12 - Definitie roestschade 1. In deze paragraaf wordt onder roestschade verstaan: gedeeltelijk door corrosie verdwenen materiaal. 2. Roestschade in het chassisraam wordt per langs- of dwarsligger dan wel per profiel uitgedrukt in procenten. Artikel 2.2.13 - Maximaal toegestane roestschade 1. De langs- en dwarsliggers van het chassisraam en alle profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de draaikrans of opleggerkoppeling dan wel koppelingsplaat mogen, per langs- of dwarsligger dan wel per profiel, niet meer roestschade hebben dan het percentage vermeld in bijlage 2 (blz. 79). Toelichting Onder langsliggers worden hier ook verstaan de delen aan het chassisraam waaraan de wielgeleidende elementen zijn bevestigd.

2. De beoordeling van de roestschadeomvang van de langs- en dwarsliggers van het chassisraam geschiedt aan de hand van de lengte van de langs- en dwarsliggers tussen de draagpunten. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moeten langs- en dwarsliggers van het chassisraam die uitsluitend voor de ondersteuning van de laadvloer zijn aangebracht, als hulplangs- of hulpdwarsbalk of balkje zonder dragende functie worden aangemerkt waarop paragraaf 2 van deze afdeling van toepassing is. 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is op langs- en dwarsliggers van het chassisraam, die zijn vervaardigd uit plaatmateriaal, waarvan de dikte maximaal 2 mm bedraagt, paragraaf 2 van deze afdeling van toepassing. 5. Op voertuigen met een niet volledig dragend chassis in combinatie met een volledig dragend chassis zijn voor het deel met niet volledig dragend chassis de eisen van afdeling 1 van toepassing. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

8


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 2 Overige onderdelen Algemeen Artikel 2.2.14 - Definitie roestschade 1. In deze paragraaf wordt onder roestschade verstaan: door corrosie over de gehele dikte verdwenen materiaal. 2. Roestschade wordt per onderdeel of per bevestiging van een onderdeel uitgedrukt in de schade-eenheid ‘E’. Artikel 2.2.15 - Maximaal toegestane roestschade 1. De in bijlage 3 (blz. 80) genoemde onderdelen en bevestigingen van onderdelen van motorrijtuigen, ongeacht de massa, die zijn voorzien van een volledig dragend chassis en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg mogen per onderdeel dan wel per bevestiging van een onderdeel niet meer roestschade hebben dan 2E. 2. Veerschotels mogen niet zijn doorgeroest. Artikel 2.2.16 - Bepaling roestschade-eenheden Voor de bepaling van de mate van roestschade in schade-eenheden 'E' moet de volgende procedure worden gevolgd: a. de roestschade-omvang wordt per onderdeel of per bevestiging van een onderdeel in procenten bepaald volgens het van toepassing zijnde beoordelingsprincipe; b. aan de hand van bijlage 3 (blz. 80) wordt de te hanteren roestschadegradatie bij maximaal functieverlies van het beschadigde onderdeel of de beschadigde bevestiging van een onderdeel bepaald; c. het onder a bepaalde percentage roestschade wordt vermenigvuldigd met de onder b bepaalde roestschadegradatie. Beoordelingsprincipes voor de roestschade-omvang per bevestiging of per onderdeel Artikel 2.2.17 - Beoordelingsprincipes roestschade-omvang langs- en dwarsliggers 1. De bepaling van de roestschade-omvang van langs- en dwarsliggers geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde deel van de omtrek en de gehele omtrek van de dwarsdoorsnede, een eventuele versterking in de langs- of dwarsligger daarbij inbegrepen. Bij de berekening van de omtrek van de dwarsdoorsnede worden de bevestigingsflenzen niet meegerekend, en b. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade en de werkelijke lengte van de langs- of dwarsligger tussen de draagpunten, zoals weergegeven in figuur 3, of zoals bij het betreffende onderdeel in bijlage 3 (blz. 80) is omschreven. Bij de bepaling van de roestschade worden de bevestigingsflenzen meegerekend. t

gpun

draa

draagpunt

Figuur 3 Lengte dwars- of dwarsligger tussen de draagpunten

2. Indien een plaatdeel samen met een voorgevormd profiel een koker vormt, wordt het geheel beoordeeld als een langs- of dwarsligger. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

9


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.2.18 - Beoordelingsprincipe roestschade-omvang plaatdelen 1. De bepaling van de roestschade-omvang van plaatdelen geschiedt aan de hand van de volgende beoordelingsprincipes, waarbij het hoogste percentage maatgevend is: a. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen het beschadigde oppervlak en het gehele oppervlak, en b. de verhouding uitgedrukt in procenten tussen de lengte van de schade aan de randen en de totale randlengte. 2. Indien een gedeelte van een plaatdeel tevens deel uitmaakt van een langs- of dwarsligger (koker), moet dit gedeelte worden meegerekend voor de bepaling van het oppervlak dan wel de randlengte. Artikel 2.2.19 - Beoordelingsprincipe roestschade-omvang bevestiging onderdelen 1. De roestschade-omvang van de bevestiging van onderdelen, met uitzondering van de bevestiging van plaatdelen, wordt bepaald door een schatting te maken omtrent de afname in procenten van de sterkte van de bevestiging van het ene onderdeel aan het andere in het gebied dat wordt omsloten door een denkbeeldige lijn, gelegen op een afstand van 100 mm rondom de bevestiging. 2. De roestschade in het gebied buiten de denkbeeldige lijn wordt buiten beschouwing gelaten. Artikel 2.2.20 - Wijze van keuren De beoordeling van roestschade vindt plaats: a. door visuele controle terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en b. in geval van twijfel: 1ยบ door gebruik te maken van een hamertje met een bolle of afgeronde kop; 2ยบ door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik. Afdeling 3 Beoordelingsnorm voor roestschadereparaties ten aanzien van de in afdeling 1 en 2 genoemde onderdelen, bevestigingen van onderdelen of secties van de bodemplaat Artikel 2.2.21 - Voorwaarden roestschadereparaties Een roestschadereparatie moet zodanig zijn uitgevoerd dat het onderdeel, de bevestiging van het onderdeel of de sectie van de bodemplaat zijn oorspronkelijke functie weer kan vervullen. Artikel 2.2.22 - Toegestane wijze van repareren 1. Voor alle onderdelen, bevestigingen van onderdelen of secties van de bodemplaat waarvoor een roestschadegradatie is gegeven, geldt dat: a. reparaties met pasklare gedeelten, waarbij elk deel deugdelijk aan het oorspronkelijke materiaal is gelast, toegestaan zijn; b. vervanging van delen is toegestaan mits deugdelijk gelast dan wel bevestigd met bouten indien de oorspronkelijke bevestiging heeft plaatsgevonden door middel van bouten of klinknagels; c. een reparatie die niet volgens onderdeel a of b is uitgevoerd, als roestschade wordt aangemerkt en beoordeeld, waarbij de grootte van de reparatie wordt gezien als de grootte van de roestschade, tenzij anders wordt aangetoond; d. roestschade van niet meer dan 2E, al dan niet in combinatie met een reparatie volgens onderdeel a, mag zijn hersteld. 2. Onder deugdelijk gelast zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: a. kettinglassen welke ten minste 50% van de omtrek van het te lassen gedeelte bestrijken en goed zijn verdeeld over die omtrek, of b. proplassen (gatlassen) met ten minste een diameter van 4 mm en een onderlinge afstand van niet meer dan 20 mm. Artikel 2.2.23 - Roestschade veerschotel en wielgeleidingselementen 1. Indien een veerschotel doorgeroest, of als gevolg van roestschade gescheurd is: a. mag deze niet zijn gerepareerd; b. mag deze separaat van de veerpoot als onderdeel van het veersysteem zijn vervangen. 2. Indien een wielgeleidingselement doorgeroest is mag deze niet zijn gerepareerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

10


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.2.24 - Toegestane wijze van repareren langs- en dwarsliggers 1. De langs- en dwarsliggers die deel uitmaken van het chassisraam, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 2, mogen niet zijn gerepareerd met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht. 2. In afwijking van lid 1 mogen langs- en dwarsliggers wel gerepareerd worden met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht indien de dikte van deze plaatdelen ten minste gelijk is aan de grootste dikte van het te repareren deel. De plaatdelen moeten deugdelijk zijn gelast. Hieronder worden verstaan kettinglassen welke ten minste 75% van de omtrek van het te lassen gedeelte bestrijken. De lassen moeten goed zijn verdeeld over de omtrek. 3. De profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de draaikrans of opleggerkoppeling dan wel koppelingsplaat mogen niet zijn gerepareerd met plaatdelen welke over de roestschade zijn aangebracht. Artikel 2.2.25 - Wijze van keuren De beoordeling van de roestschadereparatie vindt plaats: a. door visuele controle terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en b. in geval van twijfel door middel van meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

11


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 3 Motor § 1 Corrosie Artikel 2.3.1 De bevestiging van de onderdelen van het brandstofsysteem en de motor genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. § 2 Meting geluidsniveau personenauto’s Niet van toepassing voor APK. § 3 Emissie Artikel 2.3.8 - Maximaal CO-gehalte m.b.t. boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’ Het koolmonoxidegehalte van de uitlaatgassen van de in artikel 5.2.11, zevende lid, en artikel 5.3.11, zesde lid, van het Voertuigreglement bedoelde personenauto's en bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mag het in het boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’ voor het desbetreffende type motorrijtuig aangewezen gehalte bij het bij die aanwijzing aangegeven stationaire toerental niet overschrijden. Artikel 2.3.9 - Aanwezigheid emissiebestrijdingssysteem 1. Personenauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995, moeten zijn voorzien van een goedwerkend emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde. 2. Personenauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1992 doch voor 1 januari 1996, moeten zijn voorzien van een goedwerkend emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde, indien deze van fabriekswege is gemonteerd, hetgeen onder andere kan blijken uit de toevoeging U9 of E2 aan de typeaanduiding op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs. Deze eis geldt niet voor personenauto’s, in gebruik genomen vóór 1 januari 1994, die zijn voorzien van een LPG-installatie en waarvan het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet de toevoeging U9 of E2 bij de typeaanduiding vermeldt. 3. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en die in gebruik zijn genomen na 31 december 1997, moeten zijn voorzien van een goedwerkend emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde. 4. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994 doch vóór 1 januari 1998, moeten zijn voorzien van een goedwerkend emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde indien deze van fabriekswege zijn gemonteerd. 5. De beoordeling van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid vindt plaats door visuele controle terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Toelichting Indien op het kentekenbewijs bij ‘bijzonderheden’ één van de volgende teksten is vermeld: ‘Basis TGK: EEGK-9999’ of ‘Basis EEGK-9999’, ‘Basis TGK: VERH-9999’ of ‘Basis VERH-9999’ dan wel ‘Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem’, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

12


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.3.10 - Controle werking emissiebestrijdingssysteem 1. De goede werking van het emissiebestrijdingssysteem van de in artikel 2.3.9. bedoelde motorrijtuigen wordt gecontroleerd door meting van de lambdawaarde en het koolmonoxidegehalte van de uitlaatgassen bij verhoogd toerental en door meting van het koolmonoxidegehalte bij stationair draaiende motor. 2. Indien de in artikel 2.3.9 bedoelde motorrijtuigen zijn voorzien van een LPG-installatie moet de in het eerste lid bedoelde meting bij verhoogd toerental worden uitgevoerd indien: a. het een personenauto betreft die in gebruik is genomen na 31 december 1997; b. het een personenauto betreft die in gebruik is genomen na 31 december 1992 doch vóór 1 januari 1998 waarvan op het kentekenbewijs de vermelding ‘G3’ is vermeld; of c. het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft die in gebruik is genomen na 31 december 1997. 3. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of de motor en het emissiebestrijdingssysteem op bedrijfstemperatuur zijn. Hieraan wordt voldaan indien de motor gedurende 3 minuten op een toerental van ongeveer 3000 omw/min heeft gedraaid en: a. een proefrit heeft plaatsgevonden, of b. de motorolietemperatuur minimaal 80°C bedraagt. De motorolietemperatuur moet worden gecontroleerd met behulp van een olietemperatuurmeter die is voorzien van een geldig certificaat van eerste keuring dan wel van herkeuring. 4. De uitlaatgassen van de in artikel 2.3.9 bedoelde motorrijtuigen mogen bij een verhoogd toerental gelegen tussen de 2500 omw/min en 3200 omw/min: a. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 juli 2002, waarbij de lambdawaarde moet liggen tussen 0,97 en 1,03; b. niet meer dan 0,2% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002 waarbij de lambdawaarde moet liggen tussen 0,97 en 1,03. 5. Indien binnen het toerentalbereik zoals vermeld in het vierde lid de betrokken waarden niet worden bereikt, moet de meting worden herhaald bij een verhoogd toerental vanaf 2000 omw/min tot 3200 omw/min waarbij de controle op het koolmonoxidegehalte en de lambdawaarde bij elke stap van ongeveer 100 omw/min moet worden uitgevoerd totdat de betrokken waarden zijn bereikt. Hierbij mogen alle elektrische stroomverbruikers zijn ingeschakeld. 6. In afwijking van het vierde en vijfde lid mogen voor de door de Directeur van de Dienst Wegverkeer aangewezen typen motorrijtuigen of motorrijtuigen die zijn voorzien van een bepaalde LPGinstallatie, de bijbehorende door de Directeur vastgestelde waarden en condities worden gehanteerd. De per type motorrijtuig in de lijst met voertuigspecifieke gegevens aangegeven maximale koolmonoxidegehaltes (CO%) en de lambdawaarden zijn niet van toepassing op motorrijtuigen voorzien van een LPG-installatie. 7. De uitlaatgassen van de in artikel 2.3.9 bedoelde motorrijtuigen mogen, waarbij de meting zich tot één uitmonding beperkt indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, bij een stationair toerental: a. niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 juli 2002; b. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002; of c. niet meer koolmonoxide bevatten dan vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool, bedoeld in de artikelen 5.2.11, achtste lid, en artikel 5.3.11, zevende lid, van het Voertuigreglement. 8. Bij het vaststellen van de lambdawaarde mag het derde cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten. Bij het vaststellen van het koolmonoxidegehalte bij verhoogd toerental mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten. 9. De in het eerste lid bedoelde meting blijft achterwege indien het personenauto’s of bedrijfsauto’s betreft die zijn voorzien van een rotatiemotor of een CNG-installatie.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

13


APK

Regeling Permanente Eisen

LIJST MET VOERTUIGSPECIFIEKE GEGEVENS MERK

TYPE

MOTORCODE (op motor of typeplaatje)

MAX. CO% BIJ VERHOOGD TOERENTAL

Aston Martin

V8 Virage Volante

6,3 achter motornr. 3,5

LAMBDAWAARDE BIJ VERHOOGD TOERENTAL

VERHOOGD TOERENTAL TUSSEN

1,2 - 1,4

2500-2700

Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag voor het op temperatuur brengen van het emissiesysteem de motor maximaal 1 minuut op 2500 omw/min draaien. Geadviseerd wordt de motor op temperatuur (minimaal 80°C) te brengen door middel van het maken van een proefrit. Citroën

ZX en Xantia ZX, Xsara en Xantia C5 2.0 HPI

XU5JP (BFZ) XU7JP (LFZ) RLZ

0,3 0,3 > 0,3

0,97-1,03 0,97-1,03 > 4,00 of 0,97 – 1,03 bij losgenomen EGR klep

1400-1600 1400-1600 2250 - 3000

De volgende gebruikers dienen bij het verhoogd toerental te zijn ingeschakeld: Grootlicht, achterruitverwarming, interieur ventilator (hoogste stand) en bij auto’s met stuurbekrachtiging maximale stuuruitslag. Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag het verhoogd toerental onbelast maximaal 2400 omw/min bedragen. Daimler

Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag voor het op temperatuur brengen van het emissiesysteem de motor maximaal 1 minuut op 2500 omw/min draaien. Geadviseerd wordt de motor op temperatuur (minimaal 80°C) te brengen door middel van het maken van een proefrit.

Ford

Alle typen Fiesta 1.4 i Escort 1.4 i Orion 1.4 i Type CVH

Ford

Motor CVH Code F6E Code F6G Code F6F

Mustang

0,3

0,95-1,09

2000-3200

0,3 0,3 0,3 0,3

0,95-1,09 0,95-1,09 0,95-1,09 0,95-1,09

3600-3900 3600-3900 3600-3900 3600-3900

0,3

1,57-1,79

2500-3200

Geldt voor de auto’s waarbij op de 8e positie van het voertuigidentificatienummer de letter T is vermeld. Tijdens de meting mag de luchtpomp niet worden uitgeschakeld. Jaguar

Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag voor het op temperatuur brengen van het emissiesysteem de motor maximaal 1 minuut op 2500 omw/min draaien. Geadviseerd wordt de motor op temperatuur (minimaal 80°C) te brengen door middel van het maken van een proefrit.

Rover Landrover Mini MG

alle typen idem idem idem

0,3

0,95-1,09

2000-3200

Mitsubishi

Carisma GDI

0,3

3,50-4,00 of 0,97-1,03 bij ingeschakelde verbruikers(s)

2500-3000

Peugeot

306 405 405 406 406

0,3 0,3 0,3 0,3 > 0,3

0,97-1,03 0,97-1,03 0,97-1,03 0,97-1,03 > 4,00 of 0,97 – 1,03 bij losgenomen EGR klep

1400-1600 1400-1600 1400-1600 1400-1600 2250-3000

XU7JP (LFZ) XU5JP (BFZ) XU7JP (LFZ) XU5JP (BFZ) RLZ

De volgende gebruikers dienen bij het verhoogd toerental te zijn ingeschakeld: Grootlicht, achterruitverwarming, interieur ventilator (hoogste stand) en bij auto’s met stuurbekrachtiging maximale stuuruitslag. Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag het verhoogd toerental maximaal 2400 omw/min bedragen. Toyota

Carina 1600/1800

4AFE 7AFE

0,3 0,3

0,97-1,60 0,97-1,60

2400-2600 2400-2600

Prius alle modellen: De viergasmeting behoeft vooralsnog niet te worden uitgevoerd. Indien de auto is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak moet voor het op temperatuur brengen van het emissiebestrijdingssysteem en de motor een proefrit worden gemaakt van minimaal 5 kilometer. Volvo

400 serie 850 serie 940 serie 960 serie

0,3 0,3 0,3 0,3

0,96-1,04 0,96-1,04 0,96-1,04 0,96-1,04

2000-3200 2000-3200 2000-3200 2000-3200

Indien auto’s uit de 400-serie zijn uitgerust met een volautomatische versnellingsbak mag het verhoogd toerental maximaal 1500 omw/min bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

14


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.3.11 – Eisen t.a.v. dieselrookmeting 1. De hoeveelheid roet, uitgedrukt in de absorptiecoëfficiënt (k-waarde), van de uitlaatgassen van personenauto’s en bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met compressieontsteking, bepaald volgens de in artikel 2.3.12 omschreven meting, mag de: a. 3,0 m -1 voor een motor met drukvulling niet overschrijden indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1979, doch voor 1 juli 2008, tenzij in het kentekenregister een hogere absorptiecoëfficiënt is vermeld; b. 2,5 m -1 niet overschrijden indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1979, doch voor 1 juli 2008, tenzij in het kentekenregister een hogere absorptiecoëfficiënt is vermeld; c. 1,5 m -1 niet overschrijden indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2008, tenzij in het kentekenregister een hogere absorptiecoëfficiënt is vermeld. 2. Om de in het eerste lid bedoelde maximum hoeveelheid roet te bepalen moeten bij de in artikel 2.3.12 bedoelde meting de volgende gegevens worden gehanteerd: a. stationair toerental: het werkelijke stationair toerental, waarbij ten behoeve van het invoeren in de roetmeter moet worden aangehouden als: 1º minimum: 400 omw/min, en 2º maximum: 1000 omw/min; b. afregeltoerental: Het geschatte afregeltoerental met een ruime marge. c. minimum motorolietemperatuur: 60º C. 3. De in artikel 2.3.12 omschreven meting kan achterwege blijven indien de personenauto of de bedrijfsauto is uitgerust met een comprex-lader. Toelichting Voor aanvullende informatie over de roetmeting dient u de Procedure Roetmeting (tab 9) te raadplegen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

15


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.3.12 – Wijze van keuren 1. In de roetmeter moeten voor het desbetreffende type motorrijtuig de volgende waarden, zoals bedoeld in artikel 2.3.11, worden ingevoerd: a. de maximum absorptiecoëfficiënt, b. het minimum en maximum stationair toerental, c. het minimum en maximum afregeltoerental, en d. de minimum motorolietemperatuur. Tevens moet de soort meetsonde, die in de handleiding van de roetmeter wordt voorgeschreven, worden ingevoerd. 2. Nadat de gegevens volgens het eerste lid zijn ingevoerd, wordt met de daadwerkelijke meting begonnen waarbij: a. de door de roetmeter aangegeven meetprocedure moet worden gevolgd. De meetprocedure mag worden afgebroken indien de roetmeter aangeeft dat de absorptiecoëfficiënt van de eerste of tweede meting kleiner of gelijk is dan de maximale absorptiecoëfficiënt minus 0,5 m -1 , en b. moet worden voldaan aan het gestelde in het derde tot en met vijfde lid. 3. Bij elke meting moet het gaspedaal snel en zonder onderbreking binnen één seconde tot aan de aanslag worden ingedrukt. Toelichting: Geadviseerd wordt om met beleid het gas terug te nemen nadat de motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.

4. Indien de personenauto of bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg is uitgerust met een volautomatische versnellingsbak: a. wordt de motorolie op temperatuur gebracht door stationair draaien van de motor, of door middel van een rit, b. vinden per test niet meer dan zes metingen plaats. 5. Indien door de roetmeter wordt aangegeven dat de motorolietemperatuur te laag is, mag de meting worden uitgevoerd met uitgeschakelde beveiliging. Indien de temperatuuropnemer niet in de motor is ingebracht omdat duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is, mag eveneens met uitgeschakelde beveiliging de meting worden uitgevoerd. 6. Indien de absorptiecoëfficiënt aan de hand van de roetmeetstrook moet worden bepaald omdat de absorptiecoëfficiënt van de eerste of tweede meting niet kleiner of gelijk is dan de maximale absorptiecoëfficiënt minus 0,5 m -1 , dan mogen de verschillen van de afregeltoerentallen van de metingen waarmee de gemiddelde absorptiecoëfficiënt wordt bepaald, niet meer dan 10% bedragen van het hoogste afregeltoerental.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

16


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 4 Krachtoverbrenging Artikel 2.4.1 De bevestiging van de onderdelen van de aandrijving genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. Titel 5 Assen ยง 1 Corrosie Artikel 2.5.1 De bevestiging van de assen moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. ยง 2 Speling Artikel 2.5.2 - Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen 1. Fuseepennen, -lageringen en -bussen mogen, naast eventuele oorspronkelijke speling, door slijtageverschijnselen niet meer speling hebben dan: a. in radiale richting, zoals weergegeven in figuur 6: - 1,5 mm in het bovenste of onderste draaipunt, en - 2,0 mm in het bovenste en onderste draaipunt tezamen; b. in axiale richting, zoals weergegeven in figuur 6: 1,0 mm. 2. De in het eerste lid genoemde oorspronkelijke speling wordt met behulp van het werkplaatshandboek of soortgelijke informatie vastgesteld.

max. 1,5 mm max. 1,0 mm

max. 2,0 mm

max. 1,5 mm De vermelde maxima betreffen speling naast speling van nieuw af.

Figuur 6 Fuseespeling

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

17


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.5.3 - Maximaal toegestane speling fuseekogels 1. Fuseekogels mogen, naast eventuele oorspronkelijke speling, door slijtageverschijnselen niet meer speling hebben dan: a. 1,0 mm, in radiale richting, zoals weergegeven in figuur 7; b. 1,0 mm, in axiale richting, zoals weergegeven in figuur 7. 2. De in het eerste lid genoemde oorspronkelijke speling die het gevolg is van indrukking van het veerelement in de kogel, wordt vastgesteld: a. met behulp van het werkplaatshandboek of soortgelijke informatie, dan wel b. door middel van indrukking van een nieuwe kogel.

max. 1,0 mm

max. 1,0 mm

Figuur 7 Fuseekogelspeling

Artikel 2.5.4 - Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging 1. De draaipunten in de wielophanging anders dan bedoeld in de artikelen 2.5.2 en 2.5.3, met uitzondering van kogelgewrichten, mogen: a. in de richting van de belasting door slijtageverschijnselen niet meer speling hebben dan 1,0 mm, waarbij de elasticiteit van het rubber buiten beschouwing wordt gelaten; b. ten gevolge van de zijdelingse verplaatsing geen contactplekken vertonen. 2. Het eerste lid geldt niet voor het bovenste draaipunt van het Mc Pherson-wielophangingsysteem. 3. Indien het draaipunt een kogelgewricht betreft, mag deze door slijtageverschijnselen niet meer speling hebben dan: a. 1,0 mm, in radiale richting; b. 1,0 mm, in axiale richting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

18


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.5.5 - Maximaal toegestane speling wiellagers 1. De speling van wiellagers of hun opsluiting mag niet zodanig zijn dat de bewegingsmogelijkheid meer bedraagt dan 0,5% van de afstand van de hartlijn van de as of astap tot het meetpunt, zoals weergegeven in figuur 8. 2. Bij voertuigen met vrijdragende achterassen (conventionele aangedreven starre achteras) mag de axiale bewegingsmogelijkheid, zoals weergegeven in figuur 9, niet meer bedragen dan 0,5 mm, tenzij voor de betreffende constructie hogere waarden zijn toegestaan die worden vastgesteld met behulp van het werkplaatshandboek of soortgelijke informatie. 3. In geval van assen met opsluiting in het differentieel is de in het tweede lid genoemde waarde 1,5 mm.

A F-

F+ M

F --

F+

B

B Ad2 =d2afstand hart as(tap) tot meetpunt Bd2 =d2bewegingsmogelijkheid ter plaatse d2d2 van het meetpunt Fd2 =d2aangelegde kracht Md2=d2meetklok

F+

F+ F-

A M

F-

B

B

Ad2 =d2afstand hart as(tap) tot meetpunt Bd2 =d2bewegingsmogelijkheid ter plaatse d2d2 van het meetpunt Fd2 =d2aangelegde kracht Md2=d2meetklok

Figuur 8 Wiellagerspeling

F+ F-

B Fd2=d2aangelegde kracht B = bewegingsmogelijkheid

Figuur 9 Vrijdragende achteras

Artikel 2.5.6 - Wijze van keuren 1. De in de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 gestelde eisen worden getoetst aan de hand van de wijze van keuren behorende bij het derde lid van de artikelen 5.2.19, 5.3.19, 5.5.19 en 5.12.19 van het Voertuigreglement. 2. De in artikel 2.5.5 gestelde eisen worden getoetst aan de hand van de wijze van keuren behorende bij het eerste lid van de artikelen 5.2.20, 5.3.20, 5.5.20 en 5.12.20 van het Voertuigreglement. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

19


APK

Regeling Permanente Eisen

Bijlage bij artikel 2.5.6 Methodes om speling in fuseekogels zichtbaar te maken.

EĂŠn draagarm (niet afgeveerd)

1 A

2

1a Axiale speling. Beweeg de draagarm op en neer.

R

Radiale speling. Maak radiale speling zichtbaar met behulp van de spelingdetector.

EĂŠn draagarm (afgeveerd)

1 R

2 Maak radiale speling zichtbaar m.b.v. spelingdetector. Plaats de krik zo dicht mogelijk bij de kogel. Laat het wiel zakken tot deze voldoende druk uitoefent op de spelingdetector.

A

Axiale speling. Plaats de krik zo dicht mogelijk bij de kogel om deze te ontlasten. Beweeg het wiel op en neer.

Twee draagarmen (beide afgeveerd)

1 R

2 Maak radiale speling zichtbaar m.b.v. spelingdetector. Plaats de krik onder het chassis. Laat het wiel zakken tot deze voldoende druk uitoefent op de spelingdetector.

A

Axiale speling. Plaats de krik onder het chassis. Beweeg de draagarmen t.o.v. het fuseestuk.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

20


APK

Regeling Permanente Eisen

Twee draagarmen (onderste afgeveerd)

1 R

2 Maak radiale speling zichtbaar m.b.v. spelingdetector. Plaats de krik zo dicht mogelijk bij de onderste kogel om deze te ontlasten. Laat het wiel zakken tot deze voldoende druk uitoefent op de spelingdetector.

A

2 Axiale speling in de bovenste draagarmkogel. Beweeg de bovenste draagarm op en neer.

A

Axiale speling in de onderste draagarmkogel. Plaats de krik zo dicht mogelijk bij de kogel om deze te ontlasten. Beweeg het wiel op en neer.

Twee draagarmen (bovenste afgeveerd)

1 R

2 Maak radiale speling zichtbaar m.b.v. spelingdetector. Plaats de krik onder het chassis. Laat het wiel zakken tot deze voldoende druk uitoefent op de spelingdetector.

3 A

A

Axiale speling in de bovenste draagarmkogel. Plaats de krik onder het chassis. Beweeg het wiel op en neer.

3a Axiale speling in de onderste draagarmkogel. Beweeg de onderste draagarm op en neer.

N.B. Radiale speling kan tevens zichtbaar worden gemaakt met de hand (m.u.v. de wielophanging met één draagarm welke niet is afgeveerd) of met behulp van de rol- of schudplaat. Dit zijn echter minder efficiënte methoden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

21


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 6 Ophanging Artikel 2.6.1 - Controle load-index 1. Indien van een bedrijfsauto of een aanhangwagen die na 31 december 1997 in gebruik is genomen de afzonderlijke maximum last per as in het kentekenregister is vermeld, moet per as de volgende procedure worden gevolgd: a. de in het kentekenregister vermelde maximum last per as wordt gedeeld door het aantal banden op die as. b. aan de hand van bijlage 4 (blz. 91) wordt bepaald welke loadindex behoort bij de onder a gevonden maximum last per band. c. de loadindex van elke band op die as mag niet lager zijn dan de onder b gevonden loadindex. Toelichting Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de hand van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens.

2. Indien op de band een groep is gevormd met twee load-indices achter elkaar, geldt, met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, onder a, in het geval van enkele montage de eerst vermelde load-index en in het geval van dubbele montage de tweede load-index. 3. De in het eerste lid, onder a, gevonden waarde wordt: a. met 4% verminderd indien het betreft een aanhangwagen uitgerust met dubbel gemonteerde personenautobanden; Toelichting Een personenautoband is te herkennen aan de eerste twee cijfers van de EG goedkeuring welke op de band vermeld staat. De eerste twee cijfers dienen dan “02” te zijn. Bijvoorbeeld: e4 - 02 ... ....

b. met 10% verminderd indien het betreft: 1º. een aanhangwagen die bestemd is voor recreatieve doeleinden; 2º. een middenasaanhangwagen of een oplegger met een toegestane maximum last onder de as of assen van niet meer dan 3500 kg en uitgerust met enkelvoudig gemonteerde personenautobanden; 3º. een vuilniswagen; 4º. een reinigingswagen; 5º. een straatveegwagen; 6º. een sproeiwagen; voor zover deze inrichtingsomschrijvingen zijn vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister; c. met 15% verminderd indien het een bus betreft, ingericht mede om staande passagiers te vervoeren en met een toegestane maximum massa van meer dan 5000 kg. 4. De in het eerste lid onder a gevonden waarde kan worden verminderd met een percentage overeenkomstig het gestelde in bijlage 5, a. indien onder ‘bijzonderheden’ in het kentekenregister of op het kentekenbewijs een maximum snelheid is aangegeven, of b. bij een snelheid van 100 km/h, indien het een aanhangwagen betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg. c. bij een snelheid van 90 km/h, indien het een bedrijfsauto betreft met een snelheidsbegrenzer. Artikel 2.6.2 - Controle t.a.v. corrosie De onderdelen van het veersysteem en de bevestiging daarvan genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moeten voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

22


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 7 Stuurinrichting § 1 Corrosie Artikel 2.7.1 De bevestiging van de onderdelen van de stuurinrichting genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. § 2 Speling en flexibele koppelingen Artikel 2.7.2 - Controle stuurkoppeling 1. Het flexibele materiaal van de koppeling mag niet voor 50% of meer, over iedere volledige doorsnede (in één vlak), door scheurvorming of door het loslaten van de vulkanisatie zijn beschadigd, zoals weergegeven in figuur 10. 2. Het eerste lid geldt niet voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

50% beschadigd, niet toegestaan

50% beschadigd, niet toegestaan

boutgat scheur

A

A

Doorsnede A-A

Scheur van 25% en 40% niet in één vlak toegestaan

40% beschadigd, toegestaan

25%

boutgat

40% B

B

C

C

Doorsnede B-B

50% beschadigd, niet toegestaan

Doorsnede C-C

Figuur 10 Flexibele koppeling stuurinrichting

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

23


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.7.3 - Maximaal toegestane speling stuurkogels 1. Stuurkogels en de overige stuurverbindingen in het stangenstelsel mogen, naast eventuele oorspronkelijke speling, door slijtageverschijnselen niet meer speling hebben dan: a. 1,0 mm, in radiale richting, zoals weergegeven in figuur 11; b. 1,0 mm, in axiale richting, zoals weergegeven in figuur 11. 2. De in het eerste lid genoemde oorspronkelijke speling van de stuurkogel die het gevolg is van de indrukking van het veerelement in de kogel, wordt vastgesteld: a. met behulp van het werkplaatshandboek of soortgelijke informatie, dan wel b. door middel van indrukking van een nieuwe kogel.

max. 1,0 mm

max. 1,0 mm

Figuur 11

Stuurkogelspeling

Artikel 2.7.4 - Wijze van keuren 1. De in artikel 2.7.2 gestelde eisen worden getoetst aan de hand van de wijze van keuren behorende bij het zesde lid van de artikelen 5.2.29, 5.3.29, 5.5.29 van het Voertuigreglement. 2. De in artikel 2.7.3 gestelde eisen worden getoetst aan de hand van de wijze van keuren behorende bij het zevende lid van de artikelen 5.2.29, 5.3.29 en 5.5.29 alsmede het zesde lid van artikel 5.12.29 van het Voertuigreglement.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

24


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 8 Reminrichting Afdeling 1 Regels ten aanzien van corrosie en vervormingen van remslangen § 1 Corrosie Artikel 2.8.1 - Controle corrosie De bevestiging van de onderdelen van de reminrichting genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. Artikel 2.8.2 - Maximaal toegestane corrosie remleiding Een remleiding mag niet zodanig door corrosie zijn aangetast dat deze na verwijdering van de corrosie van het oppervlak nog zogenaamde putcorrosie vertoont, zoals weergegeven in figuur 12.

corrosie

schoongekrabd gedeelte

toegestaan

corrosie

schoongekrabd gedeelte putcorrosie

niet toegestaan

Figuur 12 Remleiding

Artikel 2.8.3 - Maximaal toegestane corrosie remschijf 1. Een remschijf mag niet zodanig door corrosie zijn aangetast dat per kant de breedte van het effectieve gedeelte minder bedraagt dan 50% van de maximum breedte van het remblok. Toelichting De remschijf voldoet niet aan de eis indien bovengenoemde corrosie over de gehele omtrek aanwezig is.

2. Onder het in het eerste lid bedoelde effectief gedeelte wordt verstaan: een nagenoeg glad oppervlak, zonder blijvende corrosievorming (‘glimmend’ gedeelte). § 2 Vervormingen remslangen Artikel 2.8.4 Remslangen mogen: a. geen scherpe knikken of sterke tordering vertonen; b. in hydraulische remsystemen geen door de druk veroorzaakte vervormingen vertonen die opzwellen ten gevolge van het bedienen van het remsysteem met een pedaalkracht van 700 N gedurende ongeveer 30 seconden. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

25


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.5 - Plaats kunststofremleidingen bedrijfsauto’s Vervallen Artikel 2.8.6 - Wijze van keuren 1. De in deze afdeling gestelde eisen worden beoordeeld door middel van visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. 2. Bij de controle van artikel 2.8.4, onderdeel b, moet het rempedaal worden ingetrapt totdat een kracht van 700 N op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht moet gedurende ongeveer 30 seconden worden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, moet de controle worden uitgevoerd met draaiende motor. Indien een remhandel aanwezig is, moet de controle worden uitgevoerd met de maximale handkracht. Afdeling 2 Bepaling van de remvertraging Artikel 2.8.7 - Toepassingsgebied afdeling De in deze afdeling gestelde eisen gelden niet voor driewielige motorrijtuigen. Artikel 2.8.8 - Wijze van bepaling remvertraging 1a. De controle van de remvertraging van personenauto’s, bedrijfsauto’s en aanhangwagens moet plaatsvinden door middel van een beproeving op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter dan wel door middel van een beproeving van het voertuig op een platenremtestbank of een rollenremtestbank. 1b.Bij de in lid 1a beschreven meetmiddelen wordt de pedaalkracht alleen in geval van twijfel gemeten met de pedaalkrachtmeter. Toelichting Bij personenauto’s en bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg die zijn voorzien van een permanente, niet automatische of met de hand uitschakelbare aandrijving op meer dan één as, moet de controle van de remvertraging plaatsvinden door middel van een beproeving op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter, door middel van een rembeproeving op een platenremtestbank of op een daarvoor aangepaste rollenremtestbank.

2. Bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet aan de hand van de vermelde gegevens en formules in paragraaf 4 tot en met 7 worden bepaald of door middel van extrapolatie kan worden gecontroleerd of het voertuig ook in maximale belaste toestand aan de voorgeschreven remvertraging zou kunnen voldoen. 3. Met ingang van 1 januari 1996 moet tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsbewijs, in afwijking van het eerste en tweede lid, bij bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg alsmede bij aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg de controle van de remvertraging plaatsvinden door middel van de in paragraaf 5 respectievelijk paragraaf 7 omschreven beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank. 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op: a. voertuigen die breder zijn dan 2,60 m; b. voertuigen met een zo kleine wieldiameter dat beproeving in de praktijk niet mogelijk is; Toelichting Dit geldt ook voor voertuigen waarbij het om technische redenen niet mogelijk is.

c. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die zijn voorzien van een permanente, niet automatische of met de hand uitschakelbare aandrijving op meer dan één as; d. aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg met één of meerdere achter elkaar gelegen aslijnen, als bedoeld in artikel 3.7.9. tweede lid, onder e, van het Voertuigreglement. Toelichting art. 3.7.9 tweede lid vermeldt: De last onder de as of assen van aanhangwagens die na 31 december 1994 in gebruik worden genomen, mag niet meer bedragen dan: e. voor aanhangwagens met twee in elkaars verlengde gelegen enkele assen, 13.000 kg, waarbij de last onder ieder der assen niet meer mag bedragen dan 6500 kg.

5. De banden van het voertuig moeten op de juiste spanning zijn. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

26


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.9 - Wijze van keuren 1. De bij de vaststelling van de remvertraging uitgeoefende pedaalkrachten en remkrachten worden uitgedrukt in Newton (N) en bepaald door middel van de voorgeschreven pedaalkrachtmeter. 2. Artikel 2.8.8, vijfde lid, wordt getoetst: a. door middel van visuele controle; b. door in geval van twijfel de bandenspanningsmeter te gebruiken. § 1 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter Bedrijfsrem Artikel 2.8.10 - Pedaalkracht Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter, moet de kracht die na het intrappen van het rempedaal daarop wordt uitgeoefend nagenoeg constant worden gehouden. Artikel 2.8.11 - Bepalen remvertraging mechanische remvertragingsmeter Bij gebruik van een mechanische zelfregistrerende remvertragingsmeter moet de bij de remproef behaalde remvertraging met behulp van de daarbij vervaardigde kaart als volgt worden vastgesteld: a. het hoogste punt van de remvertragingskromme wordt gemarkeerd waarbij de eventueel aanwezige hobbel aan het eind van de kromme buiten beschouwing wordt gelaten; b. vanuit het punt genoemd in onderdeel a wordt een loodlijn op de pedaalkrachtlijn neergelaten; c. de pedaalkrachtlijn wordt naar links gevolgd tot waar deze lijn een knik vertoont; d. vanuit het punt genoemd in onderdeel c wordt een loodlijn getrokken naar de remvertragingskromme; e. het snijpunt van de loodlijn en de remvertragingskromme genoemd in onderdeel d wordt gemarkeerd; f. de remvertraging wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de onder a en e bepaalde remvertragingen. Toelichting Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs wordt geen gebruik gemaakt van een mechanische remvertragingsmeter.

Artikel 2.8.12 - Bepalen remvertraging elektronische remvertragingsmeter Bij twijfel moet met een elektronische, zelfregistrerende remvertragingsmeter de remvertraging als volgt worden vastgesteld: a. indien door de remvertragingsmeter een resulterende of gemiddelde waarde wordt aangegeven, geldt deze waarde als de minimaal behaalde remvertraging; b. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a kan worden vastgesteld, geldt de remvertraging die met behulp van de meetwaardentabel op de registratiestrook wordt vastgesteld, door het gemiddelde te nemen van alle gemeten remvertragingen, die gelijk of groter zijn aan de minimaal vereiste remvertraging en gedurende minimaal een halve seconde zijn gemeten; c. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a of b kan worden vastgesteld, geldt de remvertraging die met behulp van de grafiek op de registratiestrook als volgt is vastgesteld: 1° indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond geen plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de hoogst behaalde waarde van remvertraging bepalend; 2° indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond een plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de behaalde remvertraging vlak vóór deze stijging bepalend.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

27


APK

Regeling Permanente Eisen

Parkeerrem Artikel 2.8.13 - Bepalen remvertraging remvertragingsmeter Bij twijfel moet, indien de controle van de remvertraging van de parkeerrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op de weg, gebruik gemaakt worden van een zelfregistrerende remvertragingsmeter. Aan het einde van de remproef moet het voertuig geheel of nagenoeg geheel stilstaan. § 2 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op een platenremtestbank Bedrijfsrem Artikel 2.8.14 - Bepalen remvertraging platenremtestbank Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een platenremtestbank, moet: a. indien vereist gebruik worden gemaakt van een pedaalkrachtmeter waarbij het mogelijk is om, door middel van de arreteerstand, na afloop van de remproef de daarbij gebruikte pedaalkracht af te lezen; b. de snelheid bij de aanvang van de remproef ongeveer 10 km/h bedragen; c. de remproef op iedere as twee maal worden uitgevoerd. Indien de met deze proeven behaalde remkrachten aan de wielen per as nagenoeg gelijk zijn, mede gelet op de gebruikte pedaalkracht, worden deze gebruikt voor het bepalen van de remvertraging. Indien de met deze proeven behaalde remkrachten aan de wielen per as niet nagenoeg gelijk zijn, moet per as een derde remproef worden uitgevoerd. De behaalde remkrachten aan de wielen van deze laatste proef en van de voorgaande proef die de behaalde remkrachten aan de wielen het dichtst benadert, worden gebruikt voor het bepalen van de remvertraging; d. de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten, die op de hiervoor beschreven wijze zijn verkregen uit twee remproeven per as, bij elkaar op te tellen en te delen door twee maal de op het kentekenbewijs vermelde massa van het ledig voertuig, vermeerderd met 100 kg. e. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer ÊÊn of meer wielen van het voertuig blokkeren of wanneer de maximale pedaalkracht wordt bereikt. Parkeerrem Artikel 2.8.15 - Bepalen remvertraging platenremtestbank Indien de controle van de remvertraging van de parkeerrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een platenremtestbank, moet: a. de snelheid bij de aanvang van de remproef ongeveer 10 km/h bedragen; b. het voertuig aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg geheel stilstaan; c. de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten aan de wielen te delen door de op het kentekenbewijs vermelde massa van het ledig voertuig, vermeerderd met 100 kg;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

28


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 3 Beproeving van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank Bedrijfsrem Artikel 2.8.16 - Bepalen remvertraging rollenremtestbank Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank, a. moeten per as de maximale remkrachten aan de wielen met, indien vereist, de bijbehorende pedaalkrachten worden vastgesteld; b. moeten de remkrachten van de voorste as en de achterste as of het achterste asstel bij elkaar worden opgeteld en vervolgens worden gedeeld door de op het kentekenbewijs vermelde massa van het ledig voertuig, vermeerderd met 100 kg waarna de uitkomst met een factor 10 wordt vermenigvuldigd en het resultaat wordt gelezen als procenten ‘relatieve beremming’; c. moet, met behulp van de gevonden waarden ‘relatieve beremming’ en ‘pedaalkracht op de voorste as’, aan de hand van de bij dit artikel behorende tabel 1 worden beoordeeld of de remwerking voldoende is; d. moet, indien de gevonden waarden niet leiden tot een directe beslissing, een remproef op de weg plaatsvinden. Tabel 1 REMTEST OP EEN ROLLENREMTESTBANK REMWERKING VOLDOET relatieve beremming

Personenauto’s, in gebruik genomen na 30-06-1967

pedaalkracht op voorste as

relatieve beremming

pedaalkracht op voorste as

Nader Onderzoek remproef op de weg bij waarden, niet leidend tot directe beslissing

* * ≥ 40%

en ≤ 400 N

≥ 52%

en ≤ 500 N

Bedrijfsauto’s, * in gebruik genomen na 30-06-1967 en voor 01-01-1998 bestemd voor goederen

≥ 40%

Bedrijfsauto’s, * in gebruik genomen na 31-12-1997 en bestemd voor goederen Bussen, * in gebruik genomen na 30-06-1967

REMWERKING VOLDOET NIET

< 52% en > 500 N

ja

en ≤ 700 N

< 40% en > 700 N

ja

≥ 45%

en ≤ 700 N

< 45% en > 700 N

ja

≥ 45%

en ≤ 700 N

< 45% en > 700 N

ja

Personenauto’s, in gebruik genomen voor 01-07-1967

≥ 38%

niet van toepassing

< 38%

niet van toepassing

niet van toepassing

Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen voor 01-07-1967

≥ 38%

niet van toepassing

< 38%

niet van toepassing

niet van toepassing

* Maximum toegestane massa ≤ 3500 kg ** Indien VROEGTIJDIG één of beide wielen van de voorste as van het voertuig blokkeren of de rollenremtestbank afslaat. (≥ betekent: groter of gelijk aan) (≤ betekent: kleiner of gelijk aan) Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

29


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.17 - Bepalen remkrachten 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in artikel 2.8.16, onderdeel a, moet het volgende in acht worden genomen: a. de pedaalkracht die bij de voorste as wordt gebruikt, hoeft niet dezelfde te zijn als die bij de achterste as of het achterste asstel; b. bij de remtest wordt het rempedaal langzaam ingetrapt en op het moment van aflezen vastgehouden; c. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1° in een personenauto, in gebruik genomen na 30 juni 1967, een pedaalkracht van 500 N wordt uitgeoefend, 2º in een bedrijfsauto, in gebruik genomen na 30 juni 1967, een pedaalkracht van 700 N wordt uitgeoefend, 3º één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 4º de rollenremtestbank afslaat. 2. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen tussen twee waarden schommelen, worden per wiel de minimale en maximale remkracht gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel. 3. Bij de beoordeling van artikel 2.8.16, onderdeel d, moet het volgende in acht worden genomen: a. bij de remproef op de weg wordt van een geschikte remvertragingsmeter gebruik gemaakt, indien deze aanwezig is; b. de remvertraging met de bijbehorende pedaalkracht wordt beoordeeld even voor het moment van blokkeren van één of meer wielen van het voertuig. Parkeerrem Artikel 2.8.18 - Berekening remvertraging Indien de controle van de remvertraging van de parkeerrem van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank, moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten aan de wielen te delen door de op het kentekenbewijs vermelde massa van het ledig voertuig, vermeerderd met 100 kg. § 4 Beproeving van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter Bedrijfsrem Artikel 2.8.19 - Definities Bij de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg door middel van een beproeving van het voertuig op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter wordt verstaan onder: a. hoogst bereikbare remvertraging: de remvertraging die wordt vastgesteld bij een remproef waarbij iets minder ingestuurde druk dan wel pedaalkracht wordt gebruikt dan nodig is om de blokkeergrens van één of meer wielen van het voertuig te bereiken; b. extrapolatiedruk (Pex ): de gegarandeerde druk in de remcilinder van een as wanneer het voertuig maximaal is belast en met dit voertuig een volle beremming wordt uitgevoerd. Artikel 2.8.20 - Extrapolatie 1. Bij de beproeving van de bedrijfsrem moet een vertraging worden gemeten die ten minste gelijk is aan de in het Voertuigreglement voor de betreffende bedrijfsauto genoemde minimaal vereiste remvertraging. 2. Bij de categorie voertuigen bedoeld in deze paragraaf wordt de rolweerstand bij de extrapolatie meegerekend.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

30


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.21 - Uitvoering extrapolatie algemeen 1. De extrapolatiedruk wordt gesteld op 6 bar, tenzij: a. de druk in de remcilinders van een as wordt begrensd, doordat een ventiel of een remkrachtregelaar bij de toegestane maximum massa onder een as de ingestuurde druk reduceert, in welk geval de extrapolatiedruk voor die as gelijk is aan de begrensde druk; b. door middel van documentatie van de voertuigfabrikant of, indien het voertuig is uitgerust met een automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar, door middel van de gegevens op de ALRplaat, wordt aangetoond dat de gegarandeerde druk in de remcilinders hoger ligt dan 6 bar. In dat geval mag deze hogere druk als extrapolatiedruk worden gebruikt. 2. Met ingang van 1 januari 1996 moet, indien voor de extrapolatie gebruik wordt gemaakt van een Pex - 0,4

formule waarin de drukfactor

voorkomt, Pex - 0,4

deze drukfactor kleiner of gelijk zijn aan 3. 3. Indien de in het tweede lid genoemde drukfactor groter is dan 3, wordt het voertuig geheel of gedeeltelijk belast waarna een nieuwe remproef wordt uitgevoerd, tenzij de berekende remvertraging groter dan of gelijk is aan de minimaal vereiste remvertraging, bij herberekening met een drukfactor 3. Artikel 2.8.22 - Uitvoering extrapolatie hydraulische/mechanische remsystemen Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een hydraulisch remsysteem dan wel van een mechanisch remsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig artikel 2.8.23 waarbij wordt verstaan onder: a. A1: niet bekrachtigd hydraulisch en mechanisch remsysteem; b. A2: niet bekrachtigd hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing; c. B1: bekrachtigd hydraulisch remsysteem; d. B2: bekrachtigd hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing; e. C1: druklucht bediend hydraulisch remsysteem; f. C2: druklucht bediend hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

31


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.23 - Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: a. avol b. a c. Mgeremd d. Mmax e. Fp max f. Fp g. Pex h. P i. 0,4 j. awet

= = = = = = = = = =

geëxtrapoleerde remvertraging; hoogst bereikbare remvertraging; afgeremde massa onder de assen; maximale massa onder de assen; maximum toegestane pedaalkracht; werkelijk gebruikte pedaalkracht; extrapolatiedruk; ingestuurde druk bedieningscilinder; aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; wettelijk minimum vereiste remvertraging.

2. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A1 is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Fp

max

x Mmax

Fp

3. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem C1 is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Pex - 0,4 x

Mmax

P - 0,4

4. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A2, B1, B2 of C2 en bij de remproef geen enkel wiel blokkeert, is de volgende formule van toepassing: Mmax a ≥ awet x Mgeremd

5. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A2, B1, B2 of C2 en bij de remproef één of meer wielen blokkeren, vindt geen extrapolatie plaats en is de remvertraging gelijk aan de met de remvertragingsmeter vastgestelde remvertraging. Artikel 2.8.24 - Uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een drukluchtremsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig artikel 2.8.25 waarbij wordt verstaan onder: a. A: remsysteem zonder automatische lastafhankelijke regelaar; b. B: remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar; c. C: remsysteem met meerdere automatische lastafhankelijke regelaars; d. D: remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar en terughoudventiel; e. E: remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar en eindbegrenzingsventiel of drukverminderingsventiel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

32


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.25 - Formules bepaling remvertraging drukluchtremsystemen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: = geëxtrapoleerde remvertraging; a. avol b. a = hoogst bereikbare remvertraging; c. Mgeremd = afgeremde massa onder de assen; d. Mmax = maximale massa onder de assen; e. Pex = extrapolatiedruk; f. P = ingestuurde remcilinderdruk vooras; g. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; h. awet = wettelijk minimum vereiste remvertraging. 2. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Pex - 0,4 x

Mmax

P - 0,4

3. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B, C, D of E wordt een remproef uitgevoerd waarbij de druk in een remcilinder van de voorste as wordt gemeten en is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Pex - 0,4 x

Mmax

Pe - 0,4

In het geval dat de door extrapolatie verkregen remvertraging kleiner is dan de voorgeschreven remvertraging, moet een nieuwe remproef worden uitgevoerd, waarbij de automatische lastafhankelijke regelaar de volle druk doorstuurt en de druk in de remcilinder van de achterste as, niet zijnde de sleepas, moet worden gemeten. Vervolgens moet bovengenoemde formule opnieuw worden toegepast. 4. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B, C, D of E en het niet mogelijk is de automatische lastafhankelijke regelaar de volle druk te laten doorsturen en bij de remproef geen enkel wiel blokkeert, is de volgende formule van toepassing: Mmax a ≥ awet x Mgeremd

5. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B, C, D of E, en het niet mogelijk is de automatische lastafhankelijke regelaar de volle druk te laten doorsturen en bij de remproef één of meer wielen blokkeren, vindt geen extrapolatie plaats en is de remvertraging gelijk aan de met de remvertragingsmeter vastgestelde waarde. Artikel 2.8.26 - Uitvoering extrapolatie gecombineerd remsystemen Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een gecombineerd remsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig artikel 2.8.27 waarbij wordt verstaan onder: a. A: hydraulisch- en mechanisch remsysteem; b. B: druklucht bediend hydraulisch remsysteem en drukluchtremsysteem zonder automatische lastafhankelijke regelaar; c. C: druklucht bediend hydraulisch remsysteem en drukluchtremsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

33


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.27 - Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: = geëxtrapoleerde remvertraging; a. avol b. a = hoogst bereikbare remvertraging; c. Mgeremd = afgeremde massa onder de assen; d. Mmax = maximale massa onder de assen; e. Fp max = maximum toegestane pedaalkracht; f. Fp = werkelijk gebruikte pedaalkracht; g. Pex = extrapolatiedruk; h. P = ingestuurde remcilinderdruk achteras; i. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; j. awet = wettelijk minimum vereiste remvertraging. 2. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Fp

max

x Mmax

Fp

3. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B is de volgende formule van toepassing: Mgeremd avol = a x

Pex - 0,4 x

Mmax

P - 0,4

4. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem C en bij de remproef één of meer wielen niet blokkeren, is de volgende formule van toepassing: Mmax a ≥ awet x Mgeremd

5. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem C en bij de remproef één of meer wielen blokkeren, vindt geen extrapolatie plaats en is de remvertraging gelijk aan de met de remvertragingsmeter vastgestelde waarde. Parkeerrem Artikel 2.8.28 - Bepalen remvertraging remvertragingsmeter Indien de controle van de remvertraging van de parkeerrem van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter, moet het voertuig aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg geheel stilstaan.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

34


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 5 Beproeving van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank Algemene informatie ten aanzien van het gebruik van de rollenremtestbank. Indien gebruik wordt gemaakt van een rollenremtestbank welke voldoet aan de nieuwe eisen Voorschriften Meetmiddelen 1997, dient als volgt gehandeld te worden: • De beproeving wordt uitgevoerd volgens de procedure zoals deze wordt aangegeven in de gebruiksaanwijzing van de rollenremtestbank. • Het resultaat van de rembeproeving wordt op een printuitdraai van de rollenremtestbank gepresenteerd. Tot 1-2-2007 is onderstaande handelwijze van kracht. Indien het resultaat van de rembeproeving (volgens de printuitdraai van de rollenremtestbank) onvoldoende is, kan het voertuig nog niet worden afgekeurd. De remberekening moet dan alsnog handmatig worden berekend zoals beschreven in de volgende artikelen. De uitkomst van deze berekening is dan bepalend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de remkrachten en drukken zoals deze op de printuitdraai vermeld zijn. Geadviseerd wordt om de remberekening op het remberekeningsformulier (zie bijlage 6) uit te voeren. In dat geval kunt u het remberekeningsformulier archiveren bij de gele doorslag van het APK-rapport. Bedrijfsrem Artikel 2.8.29 - Extrapolatie Bij de categorie voertuigen bedoeld in deze paragraaf wordt de rolweerstand bij de extrapolatie meegerekend. Artikel 2.8.30 - Bepaling remvertraging Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank waarbij de belasting van het voertuig door middel van spanbanden of spankettingen zodanig wordt gesimuleerd dat de ingestuurde remcilinderdruk de drukfactor bereikt, bedoeld in artikel 2.8.33, derde lid. a. moeten, nadat de gesimuleerde belasting is aangebracht, per as de maximale remkrachten aan de wielen worden vastgesteld; b. moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa van het voertuig.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

35


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.31 - Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.30 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in artikel 2.8.30, onderdeel a, moet het volgende in acht worden genomen: a. de pedaalkracht respectievelijk de remdruk hoeft niet bij alle assen gelijk te zijn; b. bij de remtest moet het rempedaal langzaam worden ingetrapt en op het moment van aflezen worden vastgehouden; c. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1° een pedaalkracht van 700 N wordt uitgeoefend, 2º één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 3º de rollenremtestbank afslaat. 2. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen van een as tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel. Artikel 2.8.32 - Definities Bij de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank zonder dat de belasting van het voertuig wordt gesimuleerd, wordt verstaan onder: a. hoogst bereikbare remvertraging: 1º de remvertraging die wordt gemeten bij een pedaalkracht van 700 N, 2º de remvertraging die wordt vastgesteld bij een remproef waarbij de rollenremtestbank afslaat, of 3º de remvertraging die wordt vastgesteld bij een remproef waarbij iets minder ingestuurde druk dan wel pedaalkracht wordt gebruikt dan nodig is om de blokkeergrens van één of meer wielen van de as op de rollenremtestbank te bereiken; b. extrapolatiedruk (Pex): gegarandeerde druk in de remcilinder van iedere as waarbij de as maximaal is beladen en met het voertuig een volle beremming wordt uitgevoerd. Artikel 2.8.33 - Uitvoering extrapolatie/aslastsimulatie 1. De extrapolatiedruk wordt gesteld op 6 bar, tenzij: a. blijkt dat de druk in de remcilinders van een as wordt begrensd doordat een ventiel of een remkrachtregelaar bij de toegestane maximum massa onder een as de ingestuurde druk reduceert, is de extrapolatiedruk voor die as gelijk aan de begrensde druk; b. door middel van documentatie van de voertuigfabrikant of, indien het voertuig is uitgerust met een automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar, door middel van de gegevens op de ALRplaat, wordt aangetoond dat de gegarandeerde druk in de remcilinders hoger ligt dan 6 bar. In dat geval mag deze hogere druk als extrapolatiedruk worden gebruikt. 2. Voordat tot extrapolatie wordt overgegaan, moet voor iedere as worden vastgesteld: a. de maximale remkrachten aan de wielen met, indien vereist, de bijbehorende pedaalkrachten, of b. bij drukluchtremsystemen de benodigde druk in de remcilinder om de maximale remkrachten aan de wielen te bereiken. 3. Met ingang van 1 januari 1996 moet, indien voor de extrapolatie gebruik wordt gemaakt van een Pex - 0,4

formule waarin de drukfactor

voorkomt, P - 0,4

deze drukfactor kleiner of gelijk zijn aan 3. 4. Indien de in het derde lid genoemde drukfactor van een as groter is dan 3: a. moet de betreffende as worden belast door op het voertuig een last te plaatsen, of b. door de belasting op die as te vergroten door middel van spanbanden of spankettingen, waarna opnieuw de remkrachten van de betreffende as moeten worden bepaald, tenzij de berekende remvertraging groter dan of gelijk is aan de minimaal vereiste remvertraging, bij herberekening met een drukfactor 3.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

36


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.34 - Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.33 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in artikel 2.8.33, tweede lid, onderdeel a, moet het volgende in acht worden genomen: a. de pedaalkracht respectievelijk de remdruk hoeft niet bij alle assen gelijk te zijn; b. bij de remtest moet het rempedaal langzaam worden ingetrapt en op het moment van aflezen worden vastgehouden; c. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1º een pedaalktacht van 700 N wordt uitgeoefend, 2º één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 3º de rollenremtestbank afslaat. 2. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel. Artikel 2.8.35 - Uitvoering extrapolatie hydraulische/mechanische remsystemen Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een hydraulisch remsysteem dan wel van een mechanisch remsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig artikel 2.8.36 waarbij wordt verstaan onder: a. A1: niet bekrachtigd hydraulisch en mechanisch remsysteem; b. A2: niet bekrachtigd hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing; c. B1: bekrachtigd hydraulisch remsysteem; d. B2: bekrachtigd hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing; e. C1: druklucht bediend hydraulisch remsysteem; f. C2: druklucht bediend hydraulisch remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar, of een andere vorm van remdrukbegrenzing. Artikel 2.8.36 - Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: = geëxtrapoleerde remvertraging; a. avol b. Fb(n) = som van de remkrachten aan de wielen per as ’n’; c. Mmax = maximale massa onder de assen; d. Fp max = maximum toegestane pedaalkracht; e. Fp(n) = werkelijk gebruikte pedaalkracht per as ’n’; f. Pex = extrapolatiedruk; g. P(n) = ingestuurde remcilinderdruk van as ’n’; h. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; i. a = hoogst bereikbare remvertraging; j. Mgeremd = afgeremde massa onder de assen. 2. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A1 is de volgende formule van toepassing: Fp max Fb1 x

Fp max + Fb2 x

Fp1

+ enz. Fp2

avol = Mmax

3. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem C1 is de volgende formule van toepassing: Pex - 0,4 Fb1 x

Pex - 0,4 + Fb2 x

P1 - 0,4

+ enz. P2 - 0,4

avol = Mmax Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

37


APK

Regeling Permanente Eisen

4. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A2, B1, B2 of C2 en de rollenremtestbank slaat niet af dan wel geen enkel wiel blokkeert, is de volgende formule van toepassing: Fb1 + Fb2 + enz. a= Mgeremd

5. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A2, B1, B2 of C2 en de rollenremtestbank slaat af dan wel één of meer wielen van het voertuig blokkeren, vindt geen extrapolatie plaats en voldoet de remvertraging aan het bepaalde in artikel 5.3.38 van het Voertuigreglement. Artikel 2.8.37 - Formule uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen 1. Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een drukluchtremsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig het tweede lid, waarbij wordt verstaan onder: a. avol = geëxtrapoleerde remvertraging; b. Fb(n) = som van de remkrachten aan de wielen per as ’n’; c. Mmax = maximale massa onder de assen; d. Pex = extrapolatiedruk; e. P(n) = ingestuurde remcilinderdruk van as ’n’; f. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald. 2. De volgende formule is van toepassing: Pex - 0,4 Fb1 x

Pex - 0,4 + Fb2 x

P1 - 0,4

+ enz. P2 - 0,4

avol = Mmax

Artikel 2.8.38 - Uitvoering extrapolatie gecombineerde remsystemen Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is voorzien van een gecombineerd remsysteem, moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden overeenkomstig artikel 2.8.39 waarbij wordt verstaan onder: a. A: hydraulisch- en mechanisch remsysteem; b. B: druklucht bediend hydraulisch remsysteem en drukluchtremsysteem. Artikel 2.8.39 - Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: = geëxtrapoleerde remvertraging; a. avol b. Fb(n) = som van de remkrachten aan de wielen per as ’n’; c. Mmax = maximale massa onder de assen; d. Fp max = maximum toegestane pedaalkracht; e. Fp(n) = werkelijk gebruikte pedaalkracht per as ’n’; f. Pex = extrapolatiedruk; g. P(n) = ingestuurde druk bedieningscilinder van as ’n’ danwel ingestuurde remcilinderdruk van as ’n’; h. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; i. a = hoogst bereikbare remvertraging; j. Mgeremd = afgeremde massa onder de assen. 2. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem A, is de volgende formule van toepassing: Fp max Fb1 x

Fp max + Fb2 x

+ enz. Fp2

Fp1 avol = Mmax Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

38


APK

Regeling Permanente Eisen

3. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B is de volgende formule van toepassing: Pex - 0,4 Fb1 x

Pex - 0,4 + Fb2 x

P1 - 0,4

+ enz. P2 - 0,4

avol = Mmax

4. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B en de in het derde lid genoemde formule niet toepasbaar is en de rollenremtestbank slaat niet af dan wel geen enkel wiel blokkeert, is de volgende formule van toepassing: Fb1 + Fb2 + enz. a= Mgeremd

5. Indien het voertuig is voorzien van een remsysteem B en de in het derde lid genoemde formule is niet toepasbaar en de rollenremtestbank slaat af dan wel één of meer wielen van het voertuig blokkeren, vindt geen extrapolatie plaats en voldoet de remvertraging aan het bepaalde in artikel 5.3.38 van het Voertuigreglement. Parkeerrem Artikel 2.8.40 - Berekening remvertraging Indien de controle van de remvertraging van de parkeerrem van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank, moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten aan de wielen te delen door de op het kentekenbewijs vermelde massa van het ledig voertuig, vermeerderd met 100 kg. § 6 Beproeving van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter Artikel 2.8.41 - Strekrem De bedrijfsrem van de aanhangwagen moet regelbaar en onafhankelijk van het trekkende motorrijtuig kunnen worden bediend; dit geschiedt door middel van de strekrem die de volledige druk van de bedrijfsrem kan doorsturen of met behulp van een inrichting waarmee vanuit het trekkende motorrijtuig door middel van de bedrijfsrem van de aanhangwagen het samenstel van voertuigen kan worden afgeremd, waarbij het functioneren van de bedrijfsrem van het samenstel niet mag worden beïnvloed. Artikel 2.8.42 - Voorwaarden beproeving 1. De gewichtsverhouding tussen het trekkende motorrijtuig en de aanhangwagen mag niet extreem groot zijn. 2. De ingestuurde druk en de druk in de remcilinders van de aanhangwagen moeten in de cabine van het trekkende motorrijtuig kunnen worden afgelezen. Artikel 2.8.43 - Uitvoering rembeproeving Indien de remvertraging van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en die voorzien is van een drukluchtremsysteem wordt gecontroleerd door middel van een beproeving van het voertuig op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter waarbij extrapolatie wordt toegepast, moet: a. de remvertraging worden bepaald door het opvoeren van de met de strekrem of de inrichting ingestuurde druk de blokkeergrens van één of meer wielen van de aanhangwagen, waarna met een iets lagere druk de remvertraging wordt geregistreerd en de druk in de remcilinders wordt gemeten; b. het gemiddelde van de geregistreerde remvertraging gedurende twee seconden worden genomen, waarbij pieken niet mogen worden meegeteld. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

39


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.44 - Bepaling extrapolatiedruk 1. De extrapolatiedruk wordt gesteld op: a. 6,5 bar indien het een aanhangwagen betreft in gebruik genomen na 31 december 1997, b. 6 bar indien het een aanhangwagen betreft in gebruik genomen vóór 1 januari 1998, of c. 4,5 bar indien het een aanhangwagen betreft met een één-leiding remsysteem dan wel een gecombineerd één- en tweeleidingremsysteem. 2. Indien de druk in de remcilinders wordt begrensd, doordat een ventiel of een remkrachtregelaar bij de toegestane maximum massa onder een as de ingestuurde druk reduceert, is de extrapolatiedruk gelijk aan de begrensde druk. Artikel 2.8.45 - Formules bepaling remvertraging 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: a. avol = geëxtrapoleerde remvertraging; b. a = gemiddelde remvertraging van de combinatie; c. Mtot.geremd = totale massa van de combinatie die met de aanhangwagen is afgeremd; d. Mmax = maximale massa onder de assen van de aanhangwagen; e. Pex = extrapolatiedruk; f. P = ingestuurde remcilinderdruk; g. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald; h. 0,15 = aangenomen rolweerstand trekkend motorrijtuig; i. aleeg = remvertraging ’lege’ aanhangwagen; j. Mahw = massa onder de assen van de ’lege’ aanhangwagen. 2. Van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaatsvinden: a. indien het voertuig is voorzien van een remsysteem zonder automatische lastafhankelijke regelaar dan wel met een automatische lastafhankelijke regelaar voor alle assen, volgens de volgende formule: Mtot.geremd avol =

(a - 0,15) x

Pex - 0,4 x

Mmax

+ 0,15 P - 0,4.

b. 1º Met ingang van 1 januari 1996 door een nieuwe remproef en een nieuwe berekening met een lichter trekkend motorrijtuig dan wel een geheel of gedeeltelijk belaste aanhangwagen, volgens de in onderdeel a genoemde formule, Pex - 0,4

indien de drukfactor

groter is dan 3 of Pex - 0,4

de gemiddelde remvertraging van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen minder bedraagt dan 1,5 m/sec 2; indien de aanhangwagen geheel of gedeeltelijk wordt belast, moet de totale massa van het samenstel (Mtot.geremd) en van de aanhangwagen (Mahw) door middel van weging worden vastgesteld. Indien de massa van de extra aangebrachte belasting exact bekend is, mag weging van de aanhangwagen achterwege blijven. 2º Indien de drukfactor, bedoeld in 1º, wordt gesteld op 3, hoeft de aanhangwagen niet te worden belast als daarbij blijkt dat de berekende remvertraging groter dan of gelijk is aan de minimaal vereiste remvertraging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

40


APK

Regeling Permanente Eisen

c. indien het voertuig is voorzien van een remsysteem met automatische lastafhankelijke regelaar voor een deel van de assen dan wel van een remsysteem met meerdere automatische lastafhankelijke regelaars, volgens de volgende formule: Mtot.geremd avol =

(a - 0,15) x

+ 0,15 Mmax

§ 7 Beproeving van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank Algemene informatie ten aanzien van het gebruik van de rollenremtestbank. Indien gebruik wordt gemaakt van een rollenremtestbank welke voldoet aan de nieuwe eisen Voorschriften Meetmiddelen 1997, dient als volgt gehandeld te worden: • De beproeving wordt uitgevoerd volgens de procedure zoals deze wordt aangegeven in de gebruiksaanwijzing van de rollenremtestbank. • Het resultaat van de rembeproeving wordt op een printuitdraai van de rollenremtestbank gepresenteerd. Tot 1-2-2007 is onderstaande handelwijze van kracht: Indien het resultaat van de rembeproeving (volgens de printuitdraai van de rollenremtestbank) onvoldoende is, kan het voertuig nog niet worden afgekeurd. De remberekening moet dan alsnog handmatig worden berekend zoals beschreven in de volgende artikelen. De uitkomst van deze berekening is dan bepalend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de remkrachten en drukken zoals deze op de printuitdraai vermeld zijn. Geadviseerd wordt om de remberekening op het remberekeningsformulier (zie bijlage 6) uit te voeren. In dat geval kunt u het remberekeningsformulier archiveren bij de gele doorslag van het APK-rapport. Artikel 2.8.46 - Bepaling remvertraging Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank waarbij de belasting van het voertuig door middel van spanbanden of spankettingen zodanig wordt gesimuleerd dat de ingestuurde remcilinderdruk de drukfactor bereikt, bedoeld in artikel 2.8.51, tweede lid: a. moeten, nadat de gesimuleerde belasting is aangebracht, per as de maximale remkrachten aan de wielen worden vastgesteld; b. moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa van het voertuig. Artikel 2.8.47 - Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.46 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in artikel 2.8.46, onderdeel a, moet het volgende in acht worden genomen: a. bij de remtest moet de remwerking langzaam worden opgevoerd en op het moment van aflezen worden vastgehouden; b. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1º de maximale remcilinderdruk wordt ingestuurd, 2º één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 3º de rollenremtestbank afslaat. 2. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen van een as tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

41


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.48 - Maximale remkrachten/benodigde druk Bij de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg door middel van een beproeving van het voertuig op een rollenremtestbank zonder dat de belasting van het voertuig wordt gesimuleerd, moet voordat tot extrapolatie wordt overgegaan, voor iedere as worden vastgesteld: a. de maximale remkrachten aan de wielen, en b. bij drukluchtremsystemen de benodigde druk in de remcilinder om de maximale remkrachten aan de wielen te bereiken. Artikel 2.8.49 - Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.48 1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in artikel 2.8.48, onderdeel a, moet het volgende in acht worden genomen: a. de remdruk hoeft niet bij alle assen gelijk te zijn; b. bij de remtest moet de remwerking langzaam worden opgevoerd en op het moment van aflezen worden vastgehouden; c. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer: 1º de maximale remcilinderdruk wordt ingestuurd, 2º één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of 3º de rollenremtestbank afslaat. 2. Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel. Artikel 2.8.50 - Vaststelling extrapolatiedruk 1. De extrapolatiedruk wordt gesteld op: a. 6,5 bar indien het een aanhangwagen betreft in gebruik genomen na 31 december 1997, b. 6 bar indien het een aanhangwagen betreft in gebruik genomen voor 1 januari 1998, of c. 4,5 bar indien het een aanhangwagen betreft met een éénleidingremsysteem dan wel een gecombineerd één- en tweeleiding remsysteem. 2. Indien blijkt dat de druk in de remcilinders wordt begrensd, doordat een ventiel of een remkrachtregelaar bij de toegestane maximummassa onder een as de ingestuurde druk reduceert, is de extrapolatiedruk gelijk aan de begrensde druk. 3. Bij de extrapolatie wordt de rolweerstand meegerekend.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

42


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.51 - Formules bepaling remvertraging 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: = geëxtrapoleerde remvertraging; a. avol b. Fb(n) = som van de remkrachten aan de wielen per as ’n’; c. Mmax = maximale massa onder de assen; d. Pex = extrapolatiedruk; e. P(n) = ingestuurde remcilinderdruk van as ’n’; f. 0,4 = aanspreekdruk, tenzij door meting anders bepaald. 2. Van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet de vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem en de extrapolatie plaats vinden: a. volgens de volgende formule: Pex - 0,4 Fb1 x

Pex - 0,4 + Fb2 x

P1 - 0,4

+ enz. P2 - 0,4

avol = Mmax

b. met ingang van 1 januari 1996 door een nieuwe remproef en een nieuwe berekening volgens de in onderdeel a genoemde formule, Pex - 0,4

indien de drukfactor

van een as groter is dan 3, Pex - 0,4

waarbij de betreffende as moet worden belast door op het voertuig een last te plaatsen of door middel van spanbanden of spankettingen de belasting op die as te vergroten, tenzij de berekende remvertraging groter dan of gelijk is aan de minimaal vereiste remvertraging, bij herberekening met een drukfactor 3.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

43


APK

Regeling Permanente Eisen

Afdeling 3 Regels met betrekking tot het uitbreken ten gevolge van het verschil in remwerking tussen de wielen van elke as onderscheidenlijk ten gevolge van overberemming van de achterste as of het achterste asstel Artikel 2.8.52 - Beoordeling uitbreken 1. De beoordeling van het uitbreken als gevolg van het verschil in remwerking tussen de wielen van elke as respectievelijk als gevolg van overberemming van de achterste as of het achterste asstel geschiedt door beproeving van het voertuig op de weg of door beproeving op een platenremtestbank of een rollenremtestbank aan de hand van de artikelen 2.8.53 tot en met 2.8.59. 2. Indien de beoordeling van de remvertraging plaatsvindt: a. door een beproeving op de weg met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter moet ook de beoordeling van het uitbreken op de weg plaatsvinden; b. door een beproeving op een remtestinrichting moet onverminderd artikel 2.8.55, tweede lid, ook de beoordeling van het uitbreken plaatsvinden op een remtestinrichting. 3. Het eerste lid geldt niet voor aanhangwagens met betrekking tot overberemming. ยง 1 De beproeving op de weg Artikel 2.8.53 - Voorwaarden uitvoering Bij de beoordeling van het uitbreken moet bij een beproeving op de weg een beremming worden uitgevoerd waarbij: a. in geval van een personenauto moet worden geremd tot de hoogst bereikbare remvertraging met een maximum van 8 m/s2 met een pedaalkracht van niet meer dan 500 N; b. in geval van een bedrijfsauto of aanhangwagen moet worden geremd tot de minimaal vereiste remvertraging zoals voor de betreffende voertuigcategorie is vermeld in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement; c. in geval van een driewielig motorrijtuig moet worden geremd tot de hoogst bereikbare remvertraging. ยง 2 De beproeving op een remtestinrichting Verschil in remwerking Artikel 2.8.54 - Beoordeling verschil in remwerking Indien bij de beoordeling van het verschil in remwerking gebruik wordt gemaakt van een remtestinrichting moeten de artikelen 2.8.55 en 2.8.56 in acht worden genomen. Artikel 2.8.55 - Maximum toegestaan verschil in remwerking rollenremtestbank 1. Indien gebruik wordt gemaakt van een rollenremtestbank mag het verschil in remwerking tussen de wielen op een as niet meer bedragen dan 30% van de hoogst gemeten remkracht (bovenwaarde) waarbij de wielen niet blokkeren. 2. Het verschil in remkracht tussen de wielen van een bestuurde as van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg mag niet meer bedragen dan 20% van de hoogst gemeten remkracht. 3. Indien het verschil in remkracht tussen de wielen van een bestuurde as van een personenauto, een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg of een driewielig motorrijtuig, tussen de 20% en 30% van de hoogst gemeten remkracht bedraagt, moet door middel van een remproef op de weg worden bepaald of dit verschil leidt tot uitbreken; het gebruik van een remvertragingsmeter is niet noodzakelijk.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

44


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.8.56 - Maximum toegestaan verschil in remwerking platenremtestbank Indien gebruik gemaakt wordt van een platenremtestbank: a. moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 10 km/h bedragen; b. kunnen de resultaten van de remproeven worden gebruikt die zijn uitgevoerd bij de procedure voor de beoordeling van de bedrijfsremvertraging; c. moet de remproef op iedere as ten minste tweemaal worden uitgevoerd; d. moet de beoordeling van de resultaten geschieden aan de hand van de bij dit artikel behorende tabel 2, waarin de genoemde percentages zijn gerelateerd aan de hoogst gemeten remkracht. Tabel 2 Verschil in remwerking links en rechts op platenremtestbank. Resultaten van twee maatgevende remproeven. VERSCHIL LINKS EN RECHTS

extra remproef nodig op de platenbank

resultaat extra remproef

Verschil beide proeven < 20%

-

-

verschil ene proef < 20%, andere proef tussen 20 en 30%

ja

verschil proef > 30%

NIET TOEGESTAAN

verschil proef < 20%

TOEGESTAAN

verschil proef tussen 20 en 30%

geen direkte beslissing, remproef op de weg*1 houden.

CONCLUSIE

TOEGESTAAN

voorste as

verschil beide proeven > 30%

-

-

NIET TOEGESTAAN

verschil beide proeven tussen 20 en 30%

-

-

geen direkte beslissing, remproef op de weg*1 houden.

verschil beide proeven < 30%

-

-

TOEGESTAAN

verschil ene proef < 30%, andere proef > 30%

ja

verschil proef > 40%

NIET TOEGESTAAN

verschil proef < 30%

TOEGESTAAN

verschil proef tussen 30 en 40%

geen direkte beslissing, remproef op de weg*1 houden.

-

NIET TOEGESTAAN

Achterste as of het achterste asstel

verschil beide proeven > 30%

-

*1)Deze remproef moet op dezelfde wijze worden uitgevoerd zoals bepaald in paragraaf 1 van deze afdeling, echter zonder gebruik te maken van een remvertragingsmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

45


APK

Regeling Permanente Eisen

Overberemming van de achterste as of het achterste asstel Artikel 2.8.57 - Beoordeling overberemming Indien bij de beoordeling van de overberemming van de achterste as of het achterste asstel van een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg gebruik gemaakt wordt van een remtestinrichting moeten de artikelen 2.8.58 tot en met 2.8.60 in acht worden genomen. Artikel 2.8.58 - Beoordeling overberemming rollenremtestbank 1. Indien gebruik wordt gemaakt van een rollenremtestbank, moet: a. voor de voorste as en de achterste as of het achterste asstel de pedaalkracht worden bepaald even voor het moment van blokkeren van één of meer wielen; b. de laagst vastgestelde pedaalkracht worden gebruikt om de remkrachten te bepalen die optreden bij deze pedaalkracht op de voorste as en op de achterste as of het achterste asstel; c. de door de achterste as of het achterste asstel opgebrachte remkracht lager zijn dan het volgende percentage (van de totale remkracht): 1º 30% indien de motor zich voorin bevindt en voorwielaandrijving aanwezig is; 2º 40% indien de motor zich voorin bevindt en achterwielaandrijving aanwezig is; 3º 50% indien de motor zich achterin bevindt en achterwielaandrijving aanwezig is. 2. Een remproef op de weg vindt als nader onderzoek plaats, indien uit de berekening met de bij de remtest verkregen waarden blijkt dat het percentage van de remkracht die wordt opgebracht door de achterste as boven de aangegeven waarde zoals vermeld in het eerste lid, onderdeel c ligt; het gebruik van een remvertragingsmeter is niet noodzakelijk. 3. Bij een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg waarvan de motor en de aandrijving niet onder onderdeel c, van het eerste lid, vallen, wordt eveneens een remproef op de weg gehouden, zoals bepaald in paragraaf 1 van deze afdeling, echter zonder gebruik te maken van een remvertragingsmeter. Artikel 2.8.59 - Beoordeling overberemming vier-plaats remtestbank 1. Indien gebruik wordt gemaakt van een vier-plaats remtestbank, moet: a. de snelheid bij de aanvang van de proef ongeveer 10 km/h bedragen, waarbij de remkrachten van de voorste as en de achterste as of het achterste asstel worden bepaald; b. de door de achterste as of het achterste asstel opgebrachte remkracht lager zijn dan het volgende percentage (van de totale remkracht): 1º 30% indien de motor zich voorin bevindt en voorwielaandrijving aanwezig is; 2º 40% indien de motor zich voorin bevindt en achterwielaandrijving aanwezig is; 3º 50% indien de motor zich achterin bevindt en achterwielaandrijving aanwezig is. 2. Een remproef op de weg vindt als nader onderzoek plaats, indien uit de berekening met de bij de remtest verkregen waarden blijkt dat het percentage van de remkracht die wordt opgebracht door de achterste as boven de aangegeven waarde zoals vermeld in het eerste lid, onderdeel b, ligt; het gebruik van een remvertragingsmeter is niet noodzakelijk. 3. Bij een personenauto of een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg waarvan de motor en de aandrijving niet onder onderdeel b, van het eerste lid, vallen, wordt eveneens een remproef op de weg gehouden, zoals bepaald in paragraaf 1 van deze afdeling, echter zonder gebruik te maken van een remvertragingsmeter. Artikel 2.8.60 - Voorwaarden In afwijking van artikel 2.8.52, tweede lid, mag de beoordeling van het uitbreken als gevolg van overberemming van de achteras of asstel niet plaatsvinden op een twee-plaatsremtestbank; de beoordeling moet worden uitgevoerd door middel van een remproef op de weg zoals bepaald in paragraaf 1 van deze afdeling. Artikel 2.8.61 - Beoordeling overberemming driewielig motorrijtuig De beoordeling van de overberemming van de achterste as of het achterste asstel van een driewielig motorrijtuig moet plaatsvinden door middel van een remproef op de weg zoals bepaald in paragraaf 1 van deze afdeling; het gebruik van een remvertragingsmeter is niet noodzakelijk.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

46


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 9 Carrosserie Afdeling 1 Corrosie Artikel 2.9.1 De bevestiging van de onderdelen van de carrosserie genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moeten voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. Afdeling 2 Voorruiten § 1 Personenauto’s, bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg alsmede driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg Artikel 2.9.2 - Beschadiging voorruit Voorruiten van personenauto’s, bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg alsmede driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg mogen in de artikel 2.9.3 aangegeven vlakken niet meer beschadigd of verkleurd zijn dan zoals bepaald in de artikelen 2.9.4 en 2.9.5. Artikel 2.9.3 - Verdeling in vlakken 1. De voorruit wordt verdeeld in de volgende drie denkbeeldige vlakken, zoals weergegeven in figuur 13: a. het vlak voor het directe gezichtsveld van de bestuurder: dit is het gedeelte van de voorruit dat zich voor de bestuurderszitplaats bevindt, ter grootte van een op de voorruit te projecteren vlak met een horizontale zijde van 0,30 m en een verticale zijde van 0,20 m; b. het vlak voor het indirecte gezichtsveld van de bestuurder, hetgeen als volgt wordt gevormd: het directe gezichtsveld wordt ten opzichte van het midden van de voorruit gespiegeld naar het rechter voorruitgedeelte. Het hierdoor gevonden vlak en de tussenruimte naar het directe gezichtsveld vormt het indirecte gezichtsveld; c. het randvlak: dit is het nog resterende deel van de voorruit.

directe gezichtsveld

midden voorruit indirecte gezichtsveld

A

zijaanzicht

B

randvlak H

H

M

0,20 m

0,30 m

voorruit

A is gelijk aan M = middelpunt van projectievlak op voorruit H = geprojecteerde hoogte op voorruit (afhankelijk van de hoek die de voorruit maakt)

Figuur 13 Voorruit

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

47


APK

Regeling Permanente Eisen

2. Het middelpunt van het in het eerste lid, onder a, geprojecteerde vlak moet samenvallen met het snijpunt van: a. de verticale lijn, denkbeeldig getrokken op de voorruit, vanuit de zitpositie van de bestuurder, door het hart van het stuur, en b. de door het middelpunt van het ruitewisserblad beschreven baan op de voorruit of bij een centrale ruitewisser de horizontale raaklijn aan de genoemde beschreven baan, zoals weergegeven in figuur 14.

Figuur 14

Centrale wisser

Artikel 2.9.4 - Toegestane beschadiging 1. In het vlak voor het directe gezichtsveld mogen, in afwijking van artikel 2.9.5, de volgende beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn: a. enkelvoudige scheuren, ongeacht de lengte; b. oppervlakkige krassen waarvan de breedte niet meer dan 5 mm bedraagt; c. beschadigingen of verkleuringen waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat een denkbeeldig getrokken cirkel om de gehele beschadiging of verkleuring heen een diameter heeft van niet meer dan 20 mm. 2. In het vlak voor het indirecte gezichtsveld mogen, in afwijking van artikel 2.9.5, de volgende beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn: a. enkelvoudige scheuren, ongeacht de lengte; b. oppervlakkige krassen waarvan de breedte niet meer dan 5 mm bedraagt; c. beschadigingen of verkleuringen waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat een denkbeeldig getrokken cirkel om de gehele beschadiging of verkleuring heen een diameter heeft van niet meer dan 50 mm. 3. Onder de in het eerste en tweede lid genoemde enkelvoudige scheuren worden scheuren verstaan die in de gezichtsvelden geen vertakkingen vertonen tussen begin- en eindpunt, zoals weergegeven in figuur 15.

toegestaan

niet toegestaan

Figuur 15 Toegestane scheuren

4. In het randvlak mogen beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn. 5. Indien een beschadiging of verkleuring doorloopt in de verschillende te beoordelen vlakken van de ruit, dan moet alleen dat deel van de beschadiging of verkleuring in ogenschouw worden genomen dat in het te beoordelen vlak aanwezig is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

48


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.5 - Aanwezigheid meerdere beschadigingen De voorruit mag meerdere luchtbellen, beschadigingen of verkleuringen vertonen die ten aanzien van de afmetingen ieder afzonderlijk voldoen aan artikel 2.9.4, mits het uitzicht van de bestuurder daardoor niet wordt belemmerd. Artikel 2.9.6 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst: a. door middel van visuele controle; b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik. § 2 Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Artikel 2.9.7 - Beschadiging voorruit Voorruiten van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg mogen in de artikel 2.9.8 aangegeven vlakken niet meer beschadigd of verkleurd zijn dan zoals bepaald in de artikelen 2.9.9 en 2.9.10. Artikel 2.9.8 - Verdeling in vlakken 1. De voorruit wordt verdeeld in de volgende drie denkbeeldige vlakken: a. het vlak voor het directe gezichtsveld van de bestuurder: dit is het gedeelte van de voorruit dat zich voor de bestuurderszitplaats bevindt, ter grootte van een op de voorruit te projecteren vlak met een horizontale zijde van 0,40 m en een verticale zijde van 0,40 m, zoals weergegeven in figuur 16; b. het vlak voor het indirecte gezichtsveld van de bestuurder, hetgeen als volgt wordt gevormd: het directe gezichtsveld wordt ten opzichte van het midden van de voorruit gespiegeld naar het rechter voorruitgedeelte: het hierdoor gevonden vlak en de tussenruimte naar het directe gezichtsveld vormt het indirecte gezichtsveld; c. het randvlak: dit is het nog resterende deel van de voorruit. 2. Het middelpunt van het in het eerste lid, onder a, geprojecteerde vlak moet samenvallen met het snijpunt van: a. de verticale lijn, denkbeeldig getrokken op de voorruit, vanuit de zitpositie van de bestuurder, door het hart van het stuur, en b. de horizontale lijn op 0,65 m boven het laagste punt van de zitting van de onbelaste bestuurdersstoel in de achterste en onderste gebruiksstand, waarbij moet worden uitgegaan van de meest gebruikelijke zitpositie voor een bestuurder van gemiddelde lengte, indien de onderste gebruiksstand lager uitkomt dan voor het besturen noodzakelijk is. midden voorruit directe gezichtsveld

A

zijaanzicht

indirecte gezichtsveld

B

randvlak H

0,40 m

0,65 m

H voorruit

0,40 m

bestuurderszitplaats A is gelijk aan B H = geprojecteerde hoogte op de voorruit Figuur 16 Voorruit

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

49


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.9 - Toegestane beschadiging 1. In het vlak voor het directe gezichtsveld mogen, in afwijking van artikel 2.9.10, de volgende beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn: a. enkelvoudige scheuren, ongeacht de lengte; b. oppervlakkige krassen waarvan de breedte niet meer dan 8 mm bedraagt; c. beschadigingen of verkleuringen waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat een denkbeeldig getrokken cirkel om de gehele beschadiging of verkleuring heen een diameter heeft van niet meer dan 30 mm. 2. In het vlak voor het indirecte gezichtsveld mogen, in afwijking van artikel 2.9.10, de volgende beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn: a. enkelvoudige scheuren, ongeacht de lengte; b. oppervlakkige krassen waarvan de breedte niet meer dan 8 mm bedraagt; c. beschadigingen of verkleuringen waarvan de afmetingen zodanig zijn, dat een denkbeeldig getrokken cirkel om de gehele beschadiging of verkleuring heen een diameter heeft van niet meer dan 100 mm. 3. Onder de in het eerste en tweede lid genoemde enkelvoudige scheuren worden scheuren verstaan die in de gezichtsvelden geen vertakkingen vertonen tussen begin- en eindpunt, zoals weergegeven in figuur 17. 4. In het randvlak mogen beschadigingen of verkleuringen aanwezig zijn. 5. Indien een beschadiging of verkleuring doorloopt in de verschillende te beoordelen vlakken van de ruit, dan moet alleen dat deel van de beschadiging of verkleuring in ogenschouw worden genomen dat in het te beoordelen vlak aanwezig is.

toegestaan

niet toegestaan

Figuur 17 Toegestane scheuren

Artikel 2.9.10 - Aanwezigheid meerdere beschadigingen De voorruit mag meerdere luchtbellen, beschadigingen of verkleuringen vertonen die ten aanzien van de afmetingen ieder afzonderlijk voldoen aan artikel 2.9.9, mits het uitzicht van de bestuurder daardoor niet wordt belemmerd. Artikel 2.9.11 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst: a. door middel van visuele controle; b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

50


APK

Regeling Permanente Eisen

Afdeling 3 Gezichtsvelden van de verplichte spiegels en van de gezichtsveldverbeterende voorzieningen als bedoeld in artikel 5.3.45 en artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement Artikel 2.9.12 - Vereiste gezichtsvelden De spiegels van bedrijfsauto’s moeten zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder in normale rijhouding de vereiste gezichtsvelden, zoals bepaald in de artikelen 2.9.13 tot en met 2.9.16 kan overzien. Artikel 2.9.13 - Gezichtsveld linkerbuitenspiegel 1. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en in gebruik genomen voor 26 januari 2011 of van de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en in gebruik genomen voor 26 januari 2008 moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergeven in figuur 18, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 2,50 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig, en b. een deel van de linkerzijde van het voertuig, en c. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. rijrichting

oogpunten gezichtsveld

2,50 m

h o r i z o n

10,00 m Figuur 18

Linkerbuitenspiegel

2. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en in gebruik genomen na 25 januari 2011 is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergeven in figuur 18a, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig, en c. een deel van de linkerzijde van het voertuig, en d. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken.

Figuur 18a Linker- en rechterbuitenspiegel na 25 januari 2011 massa ≤ 3500 kg. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

51


APK

Regeling Permanente Eisen

3. De linkerbuitenspiegel van de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en in gebruik genomen na 25 januari 2008 is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergeven in figuur 18b, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 5,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig, en c. een deel van de linkerzijde van het voertuig, en d. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. 30m

5m

Figuur 18b Linker- en rechterbuitenspiegel na 25 januari 2008 massa ≼ 3500 kg.

Artikel 2.9.14 - Gezichtsveld rechterbuitenspiegel 1. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen na 25 januari 2008, bestemd voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen of voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18b, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 5,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en c. een deel van de rechterzijde van het voertuig, en d. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. 1a. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik genomen na 25 januari 2011, is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 18a, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 1,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en c. een deel van de rechterzijde van het voertuig, en d. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

52


APK

Regeling Permanente Eisen

Figuur 18a Linker- en rechterbuitenspiegel na 25 januari 2011 massa ≤ 3500 kg.

1b. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto, bestemd voor het vervoer van goederen, in gebruik genomen na 30 september 1988 doch voor 26 januari 2011, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 2000 kg, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 19, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 20,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,00 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en b. een deel van de rechterzijde van het voertuig, en c. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. rijrichting 20,00 m

4,00 m

gezichtsveld

oogpunten

h o r i z o n

Figuur 19 Rechterbuitenspiegel na 30 september 1988 met een massa ≤ 2000 kg.

2. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen, in gebruik genomen vóór 1 oktober 1988, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 2000 kg, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 20, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 3,50 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig, en b. een deel van de rechterzijde van het voertuig, en c. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. rijrichting 30,00 m

3,50 m

gezichtsveld

oogpunten

Figuur 20

h o r i z o n

Rechterbuitenspiegel voor 1 oktober 1988 massa < 2000 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

53


APK

Regeling Permanente Eisen

3. De rechterbuitenspiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen voor 26 januari 2008, bestemd voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen of voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en van de bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 2000 kg, maar niet meer dan 3500 kg, in gebruik genomen voor 26 januari 2011 is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 21, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 0,75 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 3,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en c. een deel van de rechterzijde van het voertuig, en d. de horizon kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. rijrichting 30,00 m 4,00 m gezichtsveld

0,75 m

oogpunten

h o r i z o n

3,50 m

Figuur 21 Rechterbuitenspiegel massa > 2000 kg.

Artikel 2.9.15 - Gezichtsveld trottoirspiegel 1. De trottoirspiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen voor 26 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien zoals weergegeven in figuur 22. rijrichting 1,00 m 1,25 m

1,00 m

oogpunten

Figuur 22 Trottoirspiegel

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

54


APK

Regeling Permanente Eisen

2. De trottoirspiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen na 25 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien zoals weergegeven in figuur 22a.

figuur 22a Trottoirspiegel

3. Indien het verticale dwarsvlak door de voorste zijde van de bumper op minder dan 1 m is gelegen van de oogpunten van de bestuurder mag het zichtveld van de trottoirspiegel worden beperkt tot dat dwarsvlak volgens figuur 22b.

Figuur 22b Trottoirspiegel

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

55


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.16 - Gezichtsveld breedtespiegel 1. De aan de passagierszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen voor 26 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 3,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 2,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 15,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 12,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en c. een punt op het wegdek, gelegen op 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van de rechterzijkant van het voertuig of het verlengde van deze projectie, en d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en in het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. rijrichting 15,00 m 3,00 m

gezichtsveld

12,50 m

2,50 m oogpunten 4,00 m 25,00 m

Figuur 23

Breedtespiegel

2. De aan de passagierszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen na 25 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23-1, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,50 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en c. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op het verlengde van de projectie van de rechterzijkant van het voertuig kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken.

Figuur 23-1

Breedtespiegel

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

56


APK

Regeling Permanente Eisen

3. De aan de bestuurderszijde gemonteerde breedtespiegel van de bedrijfsauto, in gebruik genomen na 25 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld op grondniveau kan overzien, zoals weergegeven in figuur 23-1, waarbij de bestuurder: a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en 4,50 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig, en b. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig, en c. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 15,00 m naast het verlengde van de linkerzijkant van het voertuig, en d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op het verlengde van de projectie van de linkerzijkant van het voertuig kan zien, en hij tevens recht naar achteren kan kijken. Artikel 2.9.16.a. – Eisen aan gezichtsveldverbeterende voorziening 1. De gezichtsveldverbeterende voorziening, bedoeld in artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement, voldoet aan de in de artikelen 2.9.16.b. tot en met 2.9.16.d. gestelde eisen. 2. De Minister van Verkeer en Waterstaat maakt door publicatie in de Staatscourant de gezichtsveldverbeterende voorzieningen bekend die in ieder geval voldoen aan het bepaalde in de artikelen 2.9.16.b. tot en met 2.9.16.d. Deze publicatie luidt als volgt: De Minister van Verkeer en Waterstaat deelt mede dat de hieronder genoemde spiegel- en camerasystemen, mits gemonteerd overeenkomstig de montagevoorschriften behorende bij het desbetreffende systeem, voldoen aan de vereisten die aan deze systemen worden gesteld in artikel 5.3.45a, eerste lid, van het Voertuigreglement en de artikelen 2.9.16.b. tot en met 2.9.16.d. van de Regeling permanente eisen. Toelichting Vooralsnog vindt er geen controle plaats op de aanwezigheid van het montagevoorschrift. Spiegelsystemen 1. Automatic View Scanner (A.V.S.); 2. Protect One binnenspiegel; 3. Protect One buitenspiegel; 4. B.D.S. Zichtveldsysteem; 5. Breedzichtspiegel 300 mm nr. 61.3860.204 (Mekra); 6. DAF Blindehoekspiegel; 7. DAF Breed-Zicht 300 mm; 8. Dobli-spiegel (dode- en blindehoekspiegel); 9. Dobli-spiegel bestel >3500 kg; 10. Dobli spiegel voor mobiele telescoopkranen, straal 320 mm en bevestiging op giek; 11. Mercedes Sprinter spiegel >3500 kg. Camerasystemen 1. Camerasysteem Maxan CM 8700S; 2. Camerasysteem MXN RV8265; 3. Clarion camera met CRT monitor (voorzien van zonwerende rand); 4. Clarion camera met LCD monitor; 5. COMMAX Camerasysteem; 6. Eagle camerasysteem (T&A Eurotrans Engineering B.V.); 7. ORLACO Zijzichtsysteem; 8. Videotronic Camerasysteem (DND-products); 9. Waeco-camerasysteem (Mobitronic camerasysteem).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

57


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.16.b. – Gezichtsveld gezichtsveldverbeterende voorziening De gezichtsveldverbeterende voorziening is zodanig geplaatst dat de bestuurder hiermee, eventueel in combinatie met andere spiegels, het gezichtsveld kan overzien zoals weergegeven in figuur 23a, waarbij de bestuurder zicht heeft op: a. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig, b. een punt op het wegdek, gelegen op 1,50 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 4,50 m naast de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig, c. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 15,00 m naast de rechterzijkant of het verlengde daarvan van het voertuig, d. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op de projectie van het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig, en e. een punt op het wegdek, gelegen op 25,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en op 15,00 m naast het verlengde van de rechterzijkant van het voertuig. Toelichting - Indien het gezichtsveld wordt belemmerd door de carrosserie of bepaalde delen hiervan, zoals andere spiegels, portiergrepen, markeringslichten, richtingaanwijzers en achterbumpers, alsmede delen voor reiniging van de spiegeloppervlakken, mag maximaal 10% van het omschreven gezichtsveld zijn afgeschermd; - Indien het omschreven zichtveld op grondniveau niet haalbaar is in het gebied tussen de trottoirspiegel en waar het gezichtsveld van de breedtespiegel begint, mag worden gemeten op 1 meter hoogte boven het grondoppervlak. rijrichting

4,50 m

gezichtsveld

15,00 m

10,00 m

1,50 m

oogpunten 25,00 m

Figuur 23a Gezichtsveldverbeterende voorziening

Artikel 2.9.16.c. – Plaatsing 1. De gezichtsveldverbeterende voorziening is: a. deugdelijk bevestigd, b. steekt niet verder buiten het voertuig uit dan noodzakelijk is om de in artikel 2.9.16.b. voorgeschreven gezichtsvelden te verkrijgen, c. belemmert het rechtstreekse zicht van de bestuurder zo min mogelijk, en d. steekt niet verder dan 250 mm uit, gemeten vanaf het breedste punt van het voertuig zonder de spiegels of gezichtsveldverbeterende voorzieningen, indien de onderrand van de gezichtsveldverbeterende voorziening zich op een hoogte van minder dan 2 m boven het wegdek bevindt. Artikel 2.9.16.d. – Aanvullende eisen 1. De gezichtsveldverbeterende voorziening bestaat uit een spiegel of een camera/beeldschermsysteem. 2. Een spiegel voldoet aan de volgende aanvullende eisen: a. hij is verstelbaar, b. het spiegeloppervlak is vlak of bolrond, en c. het proces van scannen en weergeven duurt niet langer dan 2 seconden, in het geval dat de spiegel uitsluitend het voorgeschreven gezichtsveld kan weergeven via het scannen ervan.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

58


APK

Regeling Permanente Eisen

3. Een camera/beeldscherm-systeem voldoet aan de volgende aanvullende eisen: a. het is zonder gereedschap te verstellen in het geval dat het systeem verstelbaar is, en b. het beeldscherm biedt bij normale gebruiksomstandigheden voldoende contrast en de helderheid kan handmatig aan de omgevingsomstandigheden worden aangepast of wordt automatisch hieraan aangepast. Artikel 2.9.16.e. – Gezichtsveld vooruitkijkspiegel De vooruitkijkspiegel of camera-monitor van de bedrijfsauto, in gebruik genomen na 25 januari 2008, moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee het gezichtsveld kan overzien zoals weergegeven in figuur 24, waarbij de bestuurder zicht heeft op: a. een 2,00 m lang voor de uiterste voorzijde van het voertuig gelegen vlak dat begrensd wordt door de projectie of het verlengde van de projectie van de linker- en rechterzijkant van het voertuig en b. een daarop aansluitend een kwartcirkel met een straal van 2,00 m waarvan het middelpunt is gelegen op de projectie of het verlengde van de projecties van de voorzijde en de rechterzijkant van het voertuig.

Figuur 23b vooruitkijkspiegel

de volgende illustratie heet <— al figuur 24. Deze ook figuur 24 maken?

Artikel 2.9.16.f. - kijkrichting beeldscherm De kijkrichting voor het beeldscherm van de camera-monitor komt overeen met die voor de linker- of de rechterbuitenspiegel. Artikel 2.9.17 - Wijze van keuren De in deze afdeling gestelde eisen worden alleen getoetst indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of gezichtsverbeterende voorzieningen, indien er getoetst wordt gebeurt dit visueel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

59


APK

Regeling Permanente Eisen

Afdeling 4 Regels met betrekking tot de wielafscherming alsmede zijdelingse afscherming van voertuigen § 1 Wielafscherming Artikel 2.9.18 - Wielafscherming algemeen Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1974 ongeacht de massa en aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1974 met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moeten ten aanzien van de wielafscherming voldoen aan de artikelen 2.9.19 tot en met 2.9.22. Artikel 2.9.19 - Te beveiligen vlakken De wielafscherming moet het gehele horizontale projectievlak boven ieder wiel afdekken. De wielen, inclusief alle bevestigingsmiddelen en naven, mogen in de breedterichting niet meer dan 30 mm buiten deze afscherming uitsteken, zoals weergegeven in figuur 24. bovenbouw of afzonderlijk spatbord max. 30 mm

Figuur 24 Projectievlak

Artikel 2.9.20 - Wielafscherming achterste as 1. De wielen van de achterste as moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een wielafscherming die niet mag eindigen boven een denkbeeldig horizontaal vlak gelegen op 0,15 m boven het middelpunt van de wielen en op niet meer dan 0,30 m achter het wiel. Bovendien moet het achterste gedeelte minimaal reiken tot de denkbeeldige lijn die een hoek van 45° vormt met het wegdek, zoals weergegeven in figuur 25. 2. Indien de achterste wielen zijn bestuurd of gestuurd is de maat van 0,30 m niet van toepassing, zoals weergegeven in figuur 25. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid worden bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa tot 7500 kg geacht te voldoen indien de wielafscherming fabrieksmatig is geïntegreerd in de voertuigcarrosserie en de carrosserierand aan de buitenzijde van de wielafscherming rond het wiel voldoet aan het gestelde in het eerste lid.

bovenbouw

≤ 300 mm max. 45°

≤ 300 mm

≤ 150 mm

max. 45°

indien achterste wielen bestuurd of gestuurd Figuur 25 Uiteinde wielafscherming

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

60


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.21 - Toegestane wielafscherming 1. De wielafscherming moet: a. vormvast zijn, en b. deugdelijk zijn bevestigd. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, is, indien het een voertuig betreft in gebruik genomen v贸贸r 1 januari 1995, een permanent aangebracht roldoek toegestaan. 3. Aan het bepaalde in het eerste lid wordt voldaan indien de wielafscherming bestaat uit een constructie van scharnierende of verschuifbare delen dan wel gevormd wordt door een demontabele afscherming waarvoor een opbergruimte op het voertuig aanwezig is. 4. Een eventuele spatlap aan de achterzijde van het wiel is als wielafscherming toegestaan, mits deze vormvast is of voldoende wordt ondersteund. Artikel 2.9.22 Permanente opbouw als wielafscherming Delen van de permanente opbouw kunnen als deel van de wielafscherming dienen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

61


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 2 Zijdelingse afscherming Artikel 2.9.23 - Zijdelingse afscherming algemeen Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 1969 en aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1969 moeten ten aanzien van de zijdelingse afscherming voldoen aan de artikelen 2.9.24 tot en met 2.9.29. Artikel 2.9.24 - Te beveiligen vlakken 1. Aan weerszijden van het voertuig moeten de volgende gebieden zijn beveiligd: a. het gebied gelegen tussen: 1º het verticale dwarsvlak dat bij een bedrijfsauto op 0,30 m achter de cabine begint, zoals weergegeven in figuur 26, of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel op niet meer dan 0,50 m achter dit wiel, en het verticale dwarsvlak dat op 0,30 m vóór het voorste achterwiel, of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel, op 0,50 m vóór dit wiel eindigt; rijrichting

300 mm

300 mm

Figuur 26

Bedrijfsauto

2º het verticale dwarsvlak dat bij een middenasaanhangwagen op 2,50 m achter de hart-koppeling begint: indien binnen deze maat de bovenbouw nog niet is bereikt, begint het dwarsvlak aan de voorzijde van de bovenbouw, zoals weergegeven in figuur 27, en het verticale dwarsvlak dat op 0,30 m vóór het voorste achterwiel, of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel, op 0,50 m vóór dit wiel eindigt; rijrichting

2,50 m

2,50 m 300 mm

Figuur 27

300 mm

Middenasaanhangwagen

3º het verticale dwarsvlak dat bij een aanhangwagen, niet zijnde een oplegger of middenasaanhangwagen, op 0,30 m achter het achterste voorwiel begint, of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel op niet meer dan 0,50 m achter dit wiel, en het verticale dwarsvlak dat op 0,30 m vóór het voorste achterwiel, of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel, op 0,50 m vóór dit wiel eindigt; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

62


APK

Regeling Permanente Eisen

4º het verticale dwarsvlak dat bij een oplegger op ten hoogste 0,25 m achter het hart van de opleggersteunen begint met een maximum van 2,75 m achter het hart van de koppelingspen, zoals weergegeven in figuur 28, en het verticale dwarsvlak dat op 0,30 m vóór het voorste achterwiel eindigt of in het geval van een bestuurd of gestuurd wiel op 0,50 m vóór dit wiel; rijrichting max. 2,75 m 250 mm 300 mm

Figuur 28

Oplegger

b. indien het voertuig is voorzien van een samenstel van assen, het gebied gelegen tussen het verticale dwarsvlak dat raakt aan de achterzijde van het wiel en het verticale dwarsvlak dat raakt aan de voorzijde van het daaropvolgende wiel en indien de afstand tussen beide verticale dwarsvlakken meer bedraagt dan 0,50 m, zoals weergegeven in figuur 29; rijrichting

achterzijde voertuig

Figuur 29 Tussen de wielen

c. het gebied gelegen tussen het verticale dwarsvlak dat begint op 0,30 m achter het achterste achterwiel van het voertuig, of in geval van een bestuurd of gestuurd wiel op 0,50 m achter dit wiel en in het verticale dwarsvlak dat eindigt aan de achterzijde van het voertuig, zoals weergegeven in figuur 30. Dit is niet van toepassing voor het gebied dat ontstaat door het achter de achterste as uitschuiven van een aanhangwagen of oplegger. In ingeschoven toestand moet wel aan de eis worden voldaan. rijrichting

achterzijde voertuig 300 mm

Figuur 30 Na achterste achterwiel Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

63


APK

Regeling Permanente Eisen

2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, geldt niet voor bedrijfsauto’s en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg. Artikel 2.9.25 - Aanwezigheid zijdelingse afscherming 1. a. Bedrijfsauto’s voorzien van niet meer dan drie assen en aanhangwagens, in gebruik genomen na 31 december 1997, met uitzondering van middenasaanhangwagens, zijn binnen de in artikel 2.9.24 eerste lid, onderdeel a, onder 1º, 3º en 4º, genoemde gebieden aan beide zijden voorzien van een zijdelingse afscherming, overeenkomstig artikel 2.9.25a. b. Bedrijfsauto’s voorzien van niet meer dan drie assen en aanhangwagens, in gebruik genomen na 31 december 1997, zijn binnen de in artikel 2.9.24, eerste lid, onderdeel a, onder 2º en de onderdelen b en c genoemde gebieden aan beide zijden voorzien van een zijdelingse afscherming, overeenkomstig artikel 2.9.25b. 2. Bedrijfsauto’s voorzien van meer dan drie assen, in gebruik genomen na 31 mei 1997, zijn binnen de in artikel 2.9.24, eerste lid, a. onderdeel a, onder 1º, en onderdeel b genoemde gebieden, aan beide zijden voorzien van een zijdelingse afscherming, overeenkomstig: 1. artikel 2.9.25a, indien de afstand tussen het verticale dwarsvlak dat raakt aan de achterzijde van een wiel en het verticale dwarsvlak dat raakt aan de voorzijde van het daarop volgende wiel meer bedraagt dan: A. 0,75 m tussen starre assen; B. 0,85 m tussen een starre as en een gestuurde of bestuurde as; C. 1 m tussen twee gestuurde of bestuurde assen; 2. artikel 2.9.25b, indien de afstand tussen het verticale dwarsvlak dat raakt aan de achterzijde van een wiel en het verticale dwarsvlak dat raakt aan de voorzijde van het daarop volgende wiel meer bedraagt dan 0,50 m doch niet meer dan: A. 0,75 m tussen starre assen; B. 0,85 m tussen een starre as en een gestuurde of bestuurde as; C. 1,00 m. tussen twee gestuurde of bestuurde assen. b. onderdeel c genoemde gebieden, aan beide zijden voorzien van een zijdelingse afscherming, overeenkomstig artikel 2.9.25b. Artikel 2.9.25a - Zijdelingse afscherming 1. a. De onderrand van de zijdelingse afscherming bevindt zich op niet meer dan 0,55 m boven het wegdek, en b. de bovenrand reikt ten minste tot 0,35 m onder de bovenbouw of tot de hoogte van de laadvloer, dan wel reikt tot 0,95 m boven het wegdek. Indien het een voertuig betreft met een verwisselbare opbouw mag de bovenzijde lager zijn gelegen dan 0,95 m. 2. De zijdelingse afscherming kan onder meer worden gevormd door permanent aanwezige carrosseriedelen, randprofielen, wielafschermingen, accubakken, lucht- of brandstofreservoirs en gereedschapskisten, dan wel door afzonderlijk aangebrachte vormvaste delen. 3. De vormvaste delen als bedoeld in het tweede lid moeten een doorlopend vlak oppervlak hebben of zijn opgebouwd uit één of meerdere horizontaal gemonteerde profielen die onderling niet meer dan 0,30 m uit elkaar liggen en die een hoogte hebben van tenminste: a. 50 mm, indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van niet meer dan 12.000 kg of indien het een aanhangwagen, met uitzondering van een middenasaanhangwagen, betreft met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg; b. 0,1 m, indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg of indien het een aanhangwagen, met uitzondering van een middenasaanhangwagen, betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg. 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid mogen voertuigen met een wisselbare opbouw zijn voorzien van een zijdelingse afscherming die bestaat uit één profiel met een hoogte van ten minste: a. 50 mm, indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van niet meer dan 12.000 kg of indien het een aanhangwagen, met uitzondering van een middenasaanhangwagen, betreft met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg; b. 0,1 m, indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg of indien het een aanhangwagen, met uitzondering van een middenasaanhangwagen, betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

64


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.25b - Zijdelingse afscherming 1. De zijdelingse afscherming, als bedoeld in artikel 2.9.25, eerste lid, onderdeel b, kan onder meer worden gevormd door permanent aanwezige carrosseriedelen, randprofielen, wielafschermingen, accubakken, lucht- of brandstofreservoirs en gereedschapskisten, dan wel door afzonderlijk aangebrachte vormvaste profielen met een hoogte van ten minste 30 mm. 2. De onderrand bevindt zich niet meer dan 1,30 m boven het wegdek. Artikel 2.9.26 - Toegestane zijdelingse afscherming 1. Voertuigen in gebruik genomen vóór 1 januari 1998 moeten binnen de in artikel 2.9.24 genoemde vlakken aan elke zijkant zijn voorzien van een zijdelingse afscherming, overeenkomstig het tweede lid, waarvan de onderrand zich niet meer dan 1,30 m boven het wegdek mag bevinden. 2. De zijdelingse afscherming kan ondermeer worden gevormd door permanent aanwezige carrosseriedelen, randprofielen, wielafschermingen, accubakken, lucht- of brandstofreservoirs en gereedschapskisten, dan wel door afzonderlijk aangebrachte vormvaste profielen met een hoogte van ten minste 30 mm. Artikel 2.9.27 - Bevestiging en positionering 1. De in artikel 2.9.25 en artikel 2.9.26 bedoelde zijdelingse afscherming moet deugdelijk zijn bevestigd. 2. De zijdelingse afscherming moet aanwezig zijn op een afstand van niet meer dan 0,12 m binnenwaarts ten opzichte van het breedste punt van het voertuig. Indien het voertuig na het breedste punt in breedte afneemt, moet de afstand van 0,12 m worden gemeten vanaf het verticale raakvlak door het breedste punt en enig raakpunt met een daarachter gelegen voertuigdeel, zoals weergegeven in figuur 31. rijrichting

raakvlak voor breedste punt

raakvlak na breedste punt

Figuur 31 Breedte-afname na breedste punt

Artikel 2.9.28 - Onderbrekingen De in artikel 2.9.25 en artikel 2.9.26 bedoelde zijdelingse afscherming mag zijn onderbroken, echter de onderbreking mag, gemeten in lengterichting: a. niet groter zijn dan 25 mm, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen, of niet groter zijn dan 0,30 m indien de afscherming is aangebracht binnen het in artikel 2.9.24, eerste lid, onderdeel a, sub 2°, en de onderdelen b en c, genoemde vlak. In afwijking hiervan is een onderbreking van maximaal 100 mm ter plaatse van de steunpoten, en maximaal 50 mm ter plaatse van de vulopening van het brandstofreservoir toegestaan; b. niet groter zijn dan 0,30 m, indien het voertuig vóór 1 januari 1998 in gebruik is genomen. Artikel 2.9.29 - Aanwezigheid doorlopend spatbord Indien het voertuig aan beide zijden is voorzien van een afzonderlijk doorlopend spatbord over alle wielen van het samenstel van assen, is ter plaatse van het samenstel voldaan aan de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.28.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

65


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.9.30 - Wijze van keuren 1. De in deze afdeling gestelde eisen worden getoetst: a. door middel van visuele controle, en b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik, waarbij het volgende in acht moet worden genomen: 1º het voertuig is op een horizontaal of nagenoeg horizontaal en vlak wegdek geplaatst; 2º alle wielen zijn in de stand van rechtuitrijden geplaatst; 3º de banden zijn op de juiste spanning; 4º indien het een oplegger of middenasaanhangwagen betreft is deze op zodanige wijze op steunen geplaatst dat de laadvloer horizontaal is dan wel overeenkomt met de normale rijstand. 2. Bij de bepaling van de maximale onderbreking, als bedoeld in artikel 2.9.28, wordt een extra onderbreking ten gevolge van het uitschuiven van het voertuig buiten beschouwing gelaten. Titel 10 Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen § 1 Zijmarkeringslichten van personenauto’s, bedrijfsauto’s (ongeacht de massa) en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Artikel 2.10.1 - Algemeen Zijmarkeringslichten moeten zijn aangebracht aan elke zijkant van het voertuig. Artikel 2.10.2 - Plaatsing in lengterichting Zijmarkeringslichten moeten op de volgende wijze zijn geplaatst: 1. a. indien het voertuig langer is dan 6,00 m moet ten minste één zijmarkeringslicht zich in het middelste derde gedeelte van het voertuig bevinden; b. de onderlinge afstand tussen de zijmarkeringslichten mag niet meer dan 4,00 m bedragen; c. de afstand van het meest naar voren gelegen zijmarkeringslicht tot de uiterste voorzijde van het voertuig mag niet meer dan 4,00 m bedragen; d. de afstand van het meest naar achteren gelegen zijmarkeringslicht tot de uiterste achterzijde van het voertuig mag niet meer dan 1,00 m bedragen. 2. Indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m, dan wel in het kentekenregister of op het kentekenbewijs wordt aangeduid als kaal chassis, mag zich, bij verdeling van de lengte van het voertuig in drie gelijke delen, één zijmarkeringslicht op het voorste derde gedeelte en één zijmarkeringslicht op het achterste derde gedeelte van de lengte van het voertuig bevinden. Artikel 2.10.3 - Plaatsing in hoogte Zijmarkeringslichten moeten zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien dat in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de zijmarkeringslichten zijn aangebracht op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek. Artikel 2.10.4 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst a. door middel van visuele controle; b. in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

66


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 2 Niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van bedrijfsauto’s (ongeacht de massa) en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Artikel 2.10.5 - Algemeen Niet-driehoekige ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan elke zijkant van het voertuig. Artikel 2.10.6 - Plaatsing in lengterichting Niet-driehoekige ambergele retroreflectoren moeten op de volgende wijze zijn geplaatst: a. indien het voertuig langer is dan 6,00 m moet ten minste één retroreflector zich in het middelste derde gedeelte van het voertuig bevinden; b. de onderlinge afstand tussen de retroreflectoren mag niet meer dan 4,00 m bedragen; c. de afstand van de meest naar voren gelegen retroreflector tot de uiterste voorzijde van het voertuig mag niet meer dan 4,00 m bedragen; d. de afstand van de meest naar achteren gelegen retroreflector tot de uiterste achterzijde van het voertuig mag niet meer dan 1,00 m bedragen. Artikel 2.10.7 - Plaatsing in hoogte Niet-driehoekige ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Artikel 2.10.8 - Wijze van keuren De in deze afdeling gestelde eisen worden getoetst: a. door middel van visuele controle, en b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik. § 3 Aanwijzing bedrijfsauto’s en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die niet behoeven te zijn voorzien van een markering aan de achterzijde Artikel 2.10.9 - Uitgezonderde voertuigen De volgende voertuigen behoeven niet te zijn voorzien van een markering aan de achterzijde: a. kraanwagens: voertuigen, uitgerust met een hijsinstallatie, die uitsluitend in verband met deze hijsinstallatie kunnen worden gebruikt; b. ladderwagens: voertuigen, uitgerust met één of meer, al dan niet uitschuifbare, ladderconstructies, die uitsluitend in verband met deze ladderconstructies kunnen worden gebruikt; c. hoogwerkers met bak achter het voertuig: voertuigen, uitgerust met een hefbare werkvloer of werkbak, die bestemd zijn voor het verrichten van werkzaamheden aan hoge objecten en waarvan de werkvloer of werkbak zich in niet geheven stand op geringe hoogte boven het wegdek achter de achterzijde van het voertuig bevindt; d. haspelwagens: voertuigen, ingericht voor het vervoer van op haspels opgerolde kabels of slangen; e. voertuigen, ingericht voor het vervoeren, laden en lossen van afzetbakken, die bestemd zijn voor het transport van (huis)vuil en die door middel van een ketting worden op- en afgezet; f. betonpompen: voertuigen, uitgerust met een pompinstallatie en een bijbehorend buizenstelsel waardoor vloeibaar beton wordt gepompt; g. teersproeiers: voertuigen, uitgerust met een installatie waarmee bitumeuze vloeistof op het wegdek kan worden gesproeid; h. cartransporters respectievelijk voor vervoer voertuigen: voertuigen, ingericht voor het vervoer van één of meer voertuigen; i. boottrailers: voertuigen, ingericht voor het vervoer van één of meer boten; j. voertuigen, ingericht voor het ophalen van huisvuil en ander afval en die hoofdzakelijk aan de achterzijde worden geladen en gelost; k. diepladers: aanhangwagens, ingericht voor het vervoer van ondeelbare lading en waarvan de laadvloer zich bevindt op niet meer dan 0,15 m boven het hart van de assen; l. semi-diepladers: voertuigen, waarvan de uiterste achterzijde van de laadvloer zich op niet meer dan 0,55 m boven het wegdek bevindt; m.bedrijfsauto’s, ingericht voor het vervoer van in de lengte ondeelbare lading en voorzien van een draaischamel; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

67


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.10.9 - Uitgezonderde voertuigen n. dolly’s; o. kale chassis: voertuigen zonder carrosserie-opbouw waarvan het gedeelte achter de bestuurdersplaats of bestuurderscabine, slechts bestaat uit het chassis waarop de carrosserieopbouw alsnog moet worden aangebracht; p. voertuigen, ingericht voor het vervoeren, laden en lossen van wissellaadbakken en die aan de achterzijde zijn voorzien van een wegklapbare laadklep. Artikel 2.10.10 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst door middel van visuele controle. § 4 Corrosie Artikel 2.10.11 De bevestiging van de verlichtingsarmaturen genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet voldoen aan de eisen ten aanzien van corrosie bedoeld in titel 2 van dit hoofdstuk. § 5 Beschadigingen en bewerkingen van de glazen van verlichtingsarmaturen van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, personenauto's, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen. Artikel 2.10.12 - Niet toegestane beschadigingen/bewerkingen 1. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zijn bespoten, geverfd of beplakt. 2. De glazen van de verlichtingsarmaturen aan de achterzijde van het voertuig, met uitzondering van de achteruitrijlichten, mogen geen barsten of gaten vertonen waardoor wit licht naar achteren kan worden gestraald. Artikel 2.10.13 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst door middel van visuele controle. § 6 De reflecterende werking van de voor het dimlicht bestemde deel van de koplampreflector van personenauto’s, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen Artikel 2.10.14 - Niet toegestane beschadigingen 1. Het voor het dimlicht bestemde deel van de koplampreflector mag: a. geen roestvorming vertonen; b. voor niet meer dan 25% op andere wijze zijn aangetast. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het horizontale gedeelte van de reflector. Artikel 2.10.15 - Wijze van keuren De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst door middel van visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

68


APK

Regeling Permanente Eisen

§ 7 Retroreflecterende markeringen voor bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en voor aanhangwagens Artikel 2.10.16 1. Lijn- en contourmarkering dienen op de volgende wijze te zijn geïnstalleerd: a. de markering mag ononderbroken of onderbroken worden aangebracht, in geval van onderbroken markering mag de afstand tussen de afzonderlijke delen niet groter zijn dan 50%van de lengte van het kortste deel; b. de afstand tussen de markering aan de achterzijde van het voertuig en de verplichte remlichten moet minimaal 200 mm bedragen. 2. Lijnmarkering dient voorts: a. parallel of zo veel mogelijk parallel aan het wegdek te worden aangebracht en ten minste 80% van de totale lengte of breedte van het voertuig weer te geven; Toelichting Bij trekkers beperkt deze eis zich tot de cabine van de trekker.

b. op een hoogte van minimaal 250 mm en maximaal 1500 mm boven het wegdek te zijn aangebracht, dan wel, indien dit in verband met de constructie van het voertuig niet anders mogelijk is, maximaal 2100 mm boven het wegdek te zijn aangebracht. 3. Contourmarkering dient voorts: a. zoveel mogelijk de totale omtrek van het voertuig weer te geven; b. waar het betreft de onderste lijn van de markering op een hoogte van minimaal 250 mm en maximaal 1500 mm boven het wegdek te zijn aangebracht. Artikel 2.10.17 Het goedkeuringsmerk voor het markeringsmateriaal dient onuitwisbaar te zijn en te zijn vormgegeven overeenkomstig het voorbeeld in figuur 31-a.

C

s t

a/3

s

E

a

s

1

s

a/3

t

a/2 t

t

104 R - 0001148

s t

a/3

a = 12 mm min.

figuur 31-a.

Goedkeuringsmerk

Waarbij de volgende codes de daarbij vermelde betekenis hebben: 104 R : aanduiding goedkeuring volgens ECE-Reglement nr. 104; 0001148: variabel typegoedkeuringsnummer; 1: variabele aanduiding van het land dat goedkeuring heeft verleend (“4” is Nederland); C: classificatie van het gebruikte materiaal, waarbij klasse C staat voor goedgekeurd lijn- en contourmarkeringsmateriaal en klasse D en E staan voor goedgekeurd retroreflecterend materiaal dat gebruikt wordt voor de letters en afbeeldingen binnen de contourmarkering. Artikel 2.10.18 De in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst door middel van visuele controle.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

69


APK

Regeling Permanente Eisen

Titel 11 Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen ยง 1 Corrosie Artikel 2.11.1 De bevestiging van de koppeling genoemd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement moet ten aanzien van corrosie voldoen aan titel 2 van dit hoofdstuk. ยง 2 Bijzondere koppelingen Artikel 2.11.2 - Beschadigingen Indien de bedrijfsauto is voorzien van een schotelkoppeling met een verticaal beweegbare pen, mag: a. de onvlakheid van de schotel niet meer dan 2,5 mm bedragen; b. de diepte van groeven langer dan 100 mm niet meer dan 2,5 mm bedragen.

170 mm 133 mm

43 mm

15 mm

Artikel 2.11.3 - Eisen koppelingspen en -plaat 1. Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen zoals weergegeven in figuur 32, moet de koppelingspen respectievelijk de koppelingsplaat voldoen aan de volgende eisen: a. de inwendige diameter van de koppelingspen mag niet meer dan 112 mm bedragen;

d inw 110 mm Figuur 32 Koppelingspen

b. binnen een cirkel met een straal van 0,26 m gemeten vanuit het hart van de koppelingspen mag: 1ยบ de onvlakheid van de koppelingsplaat niet meer dan 2,5 mm bedragen, zoals weergegeven in de figuren 33 en 34; 2ยบ in de koppelingsplaat geen deuk voorkomen; 3ยบ de diepte van groeven in de koppelingsplaat langer dan 100 mm niet meer dan 2,5 mm bedragen. 2. Het eerste lid geldt niet voor de van fabriekswege aangebrachte gaten zoals ontwateringsgaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

70


APK

Regeling Permanente Eisen

max. 2,5 mm

520 mm

REI Figuur 33 Onvlakheid koppelingsplaat

520 mm

REI a

b a - b = max. 2,5 mm

Figuur 34 Onvlakheid koppelingsplaat

Artikel 2.11.4 - Eisen haakkoppeling Indien de bedrijfsauto is voorzien van een haakkoppeling zoals weergegeven in figuur 35: a. moet deze zijn voorzien van een goed werkende sluit- en borginrichting; b. mag de lengte van de inhaakruimte niet meer dan 49 mm bedragen.

maximaal 49 mm

Figuur 35 Haakkoppeling

Artikel 2.11.5 - Eisen trekoog Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog welke is bestemd voor een haakkoppeling als genoemd in artikel 2.11.4, moet de diameter van het trekoog ten minste 38 mm bedragen. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

71


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.11.6 - Eisen koppelingsplaat voertuig meer dan 6000 kg 1. Indien een oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 6000 kg en/of met een maximum last onder de koppeling van meer dan 3000 kg is voorzien van een 2 inch koppelingspen en indien een oplegger is voorzien van een 3,5 inch koppelingspen mag binnen een cirkel met een straal van 0,45 m gemeten vanuit het hart van de koppelingspen: a. de onvlakheid van de koppelingsplaat niet meer dan 3,5 mm bedragen, zoals weergegeven in de figuren 36, 37 en 38; 900 mm max. 3,5 mm

REI

Figuur 36 Onvlakheid koppelingsplaat meer dan 3000 kg koppelingsdruk

900 mm

REI

a

b

a - b = max. 3,5 mm Figuur 37 Onvlakheid koppelingsplaat meer dan 3000 kg koppelingsdruk

max. 3,5 mm

900 mm

REI

Figuur 38 Onvlakheid koppelingsplaat meer dan 3000 kg koppelingsdruk

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

72


APK

Regeling Permanente Eisen

b. de diepte van groeven in de koppelingsplaat langer dan 100 mm niet meer dan 2,5 mm bedragen; c. in elk kwadrant van de koppelingsplaat, links en rechts achter de koppelingspen, een deuk voorkomen van 5000 mm2 ongeacht de diepte, onverminderd onderdeel f, zoals weergegeven in figuur 39; d. in elk kwadrant van de koppelingsplaat, links en rechts voor de koppelingspen, dat is begrensd tot 0,30 m gemeten vanaf de hartlijn van de koppelingspen, een deuk voorkomen van 5000 mm2 ongeacht de diepte, onverminderd onderdeel f, zoals weergegeven in figuur 39; e. in het gedeelte aan de voorzijde van de koppelingsplaat, op een afstand van meer dan 0,30 m gemeten vanaf de hartlijn van de koppelingspen, een deuk voorkomen met een diepte van maximaal 7,5 mm, ongeacht de grootte, zoals weergegeven in figuur 39; f. in de gedeelten gelegen aan de uiterste linker- en rechterzijde van de koppelingsplaat, met elk een afmeting van 100 mm in breedterichting en 200 mm in lengterichting, geen deuk voorkomen, zoals weergegeven in figuur 39. 2. Het eerste lid geldt niet voor de van fabriekswege aangebrachte gaten zoals ontwateringsgaten.

Figuur 39 Verdeling koppelingsplaat

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

73


APK

Regeling Permanente Eisen

Artikel 2.11.7 - Eisen koppelingsplaat voertuig minder dan 6000 kg 1. Indien een oplegger met een toegestane maximum massa van niet meer dan 6000 kg kg en/of met een maximum last onder de koppeling van niet meer dan 3000 kg is voorzien van een 2 inch koppelingspen mag binnen een cirkel met een straal van 0,30 m gemeten vanuit het hart van de koppelingspen: a. de onvlakheid van de koppelingsplaat niet meer dan 3,5 mm bedragen, zoals weergegeven in de figuren 40, 41 en 42;

600 mm max. 3,5 mm

REI

Figuur 40 Onvlakheid koppelingsplaat niet meer dan 3000 kg koppelingsdruk

600 mm

REI

a b a - b = max. 3,5 mm Figuur 41 Onvlakheid koppelingsplaat niet meer dan 3000 kg koppelingsdruk

max. 3,5 mm

600 mm

REI

Figuur 42 Onvlakheid koppelingsplaat niet meer dan 3000 kg koppelingsdruk

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

74


APK

Regeling Permanente Eisen

b. de diepte van groeven in de koppelingsplaat langer dan 100 mm niet meer dan 2,5 mm bedragen; c. in elk kwadrant van de koppelingsplaat een deuk voorkomen van 5000 mm2 ongeacht de diepte, onverminderd onderdeel d, zoals weergegeven in figuur 43; d. in de gedeelten gelegen aan de uiterste linker- en rechterzijde van de koppelingsplaat, met elk een afmeting van 100 mm in breedterichting en 200 mm in lengterichting, geen deuk voorkomen, zoals weergegeven in figuur 43. 2. Het eerste lid geldt niet voor de van fabriekswege aangebrachte gaten zoals ontwateringsgaten.

Figuur 43 Verdeling koppelingsplaat

Artikel 2.11.8 - Wijze van keuren De in deze titel gestelde eisen worden getoetst: a. door middel van visuele controle, en b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

75


APK

Regeling Permanente Eisen

BIJLAGE 1 Bijlage behorende bij artikel 2.2.3 tot en met 2.2.5. Motorrijtuigen welke geen volledig dragend chassis hebben Roestschadegradatie bij maximum functieverlies per onderdeel, per bevestiging van een onderdeel of per sectie van de bodemplaat. Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2, artikel:

ALGEMENE BOUWWIJZE Langs en dwarsliggers Dwarsliggers - dwarsbalk achter achterwielophanging bij motor achterin - dwarsbalk v贸贸r voorwielophanging - hoofddwarsbalk - hulpdwarsbalk - balkje ter versteviging van een plaatdeel en niet bevestigd aan een andere balk of ander plaatdeel Langsliggers - dorpel: de dorpellengte is de onderzijde van een deur respectievelijk twee deuren indien geen tussenstijl aanwezig is. Indien een tussenstijl aanwezig is en de twee deuren sluiten niet geheel aan, moet voor de lengtebepaling het gedeelte tussen de deuren in twee helften worden verdeeld. Iedere helft wordt bij de lengte van de ene respectievelijk de andere dorpel opgeteld. - eindlangsbalk eindlangsbalk: de lengte van de eindlangsbalk wordt gemeten vanaf de achterzijde van de balk tot het begin van het horizontale deel van de bodemplaat. bevestiging aan bodemplaat of laadvloer - frontlangsbalk frontlangsbalk: de lengte van de frontlangsbalk wordt gemeten vanaf de voorzijde van de balk tot het begin van het horizontale deel van de bodemplaat. bevestiging aan bodemplaat of schutbord - hoofdlangsbalk - hulplangsbalk

6E 6E 6E 4E

2.2.5 2.2.5 2.2.5

1E

2.2.5

6E

2.2.5

8E 8E

2.2.5 2.2.10

8E 8E 6E 4E

2.2.5 2.2.10 2.2.5 2.2.5

B

B

A A

A

Figuur 1: lengtebepaling van deur- en raamstijlen ( a = deurstijl, b = raamstijl)

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

76


APK

Regeling Permanente Eisen Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2, artikel:

Subframe - subframe voor of achter - bevestiging subframe per punt aan carrosserie of balk

6E 6E

2.2.5 2.2.10

Begin- en eindstukken van een balk die buiten de vastgestelde lengte vallen met een maximum van 150 mm

1E

2.2.5

Deurstijl: de lengte is zoals weergegeven in figuur 1 (blz 74). Raamstijl: de lengte is zoals weergegeven in figuur 1(blz. 74).

6E 6E

2.2.5 2.2.5

8E 1E 4E

2.2.6/2.2.7 2.2.9 2.2.9

8E 1E 1E 4E 4E

2.2.9 2.2.9 2.2.9 2.2.9 2.2.9

6E 4E

2.2.9 2.2.9

8E

2.2.10

8E

2.2.8

6E 6E 6E

2.2.8 2.2.8 2.2.8

4E 6E 6E

2.2.8 2.2.8 2.2.8

4E

2.2.8

ALGEMENE BOUWWIJZE

Plaatdelen Bodemplaatsectie Deurplaat Kofferbodem Kofferbodem belast door bevestiging brandstoftank of koppelinrichting (trekhaak) Kofferdeksel Motorkap Plaatdeel waaraan verlichtingsarmatuur is bevestigd Schutbord Schoorplaat (verstevigingsplaat) tussen schutbord of deurstijl en bovenzijde wielkast Voorste of achterste buitenscherm Schroefveerkoker Bevestiging schroefveerkoker Wielkast Wielkast Wielkast ter plaatse van voorwiel (gedeeltelijk) belast door schokdemper of schroefveer bevestiging aan bovenzijde bevestiging aan schutbord bevestiging aan onderzijde Wielkast ter plaatse van achterwiel (gedeeltelijk) belast door schokdemper of schroefveer bevestiging aan buitenscherm bevestiging van de helften van de wielkast bevestiging aan bodemplaat of kofferbodem Wielkast ter plaatse van achterwiel zonder bevestiging van de schokdemper of schroefveer bevestiging van de helften van de wielkast

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

77


APK

Regeling Permanente Eisen Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2, artikel:

8E 8E

2.2.10 2.2.10

8E

2.2.10

8E 8E

2.2.10 2.2.10

6E 8E 8E

2.2.10 2.2.10 2.2.10

8E 8E 8E

2.2.10 2.2.10 2.2.10

8E 8E

2.2.10 2.2.10

8E

2.2.10

6E 6E

2.2.10 2.2.10

8E 8E

2.2.10 2.2.10

6E 6E

2.2.10 2.2.10

6E

2.2.10

8E

2.2.10

MOTOR Totale motorbevestiging Totale brandstoftankbevestiging aan carrosserie of chassis KRACHTOVERBRENGING Bevestiging per punt van de aandrijving ASSEN Bevestiging van de reactie-arm of panhardstang Bevestiging van het bovenste of onderste wielgeleidingselement OPHANGING Bevestiging van de schokdemper Bevestiging van de veer Bevestiging van de veerhand of veerschommel STUURINRICHTING Bevestiging van de hulppitmanarm Bevestiging van het stuurhuis per bout Bevestiging van de overige onderdelen REMINRICHTING Bevestiging van de hoofdremcilinder Bevestiging van het rempedaal CARROSSERIE Bevestiging per punt van de autogordel Deursloten en –scharnieren bevestiging van de scharnieren dan wel geleiding schuifdeur per deur bevestiging van de sloten per deur Indien de autogordel aan de deur is gemonteerd: bevestiging van de scharnieren dan wel geleiding schuifdeur per deur bevestiging van de sloten per deur Motorkap of kofferdeksel aan voorzijde voertuig totale bevestiging van de scharnieren totale bevestiging van de sloten Zitplaatsen bevestiging per punt van de zitplaats Indien de autogordel aan de zitplaats is bevestigd: bevestiging per punt van de zitplaats

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

78


APK

Regeling Permanente Eisen Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2, artikel:

4E

2.2.10

8E

2.2.10

VERLICHTING Bevestiging van het verlichtingsarmatuur VERBINDING TUSSEN MOTORVOERTUIG EN AANHANGWAGEN Bevestiging per punt van de koppelinrichting voor een aanhangwagen

BIJLAGE 2 Bijlage behorende bij artikel 2.2.13. eerste lid Motorrijtuigen met een volledig dragend chassis, ongeacht de massa, alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Te beoordelen langs- en dwarsliggers

Maximum toegestane dikte-afname van het materiaal ten opzichte van de oorspronkelijke dikte

Alle dwarsliggers

30%

Alle langsliggers

20%

Alle profielen die deel uitmaken van een ondersteuning van de draaikrans of opleggerkoppeling dan wel koppelingsplaat

20%

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

79


APK

Regeling Permanente Eisen

BIJLAGE 3 Bijlage behorende bij artikel 2.2.15 t/m 2.2.17 Onderdelen van motorrijtuigen met een volledig dragend chassis, ongeacht de massa, alsmede aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg Roestschadegradatie bij maximum functieverlies per onderdeel of per bevestiging van een onderdeel. Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2.2, artikel:

8E

2.2.19

6E 6E 4E

2.2.19 2.2.19 2.2.17

4E 6E 6E 4E 4E 1E

2.2.17 2.2.17 2.2.17 2.2.17 2.2.17 2.2.17

ALGEMENE BOUWWIJZE Totale bevestiging van de personenruimte en niet-kantelbare cabine aan het chassis Kantelcabine totale bevestiging van de vergrendeling totale bevestiging van de scharnieren Deurstijl Dorpel: de dorpellengte is de lengte tussen de deurstijlen per deuropening Hoofdlangsbalk Hoofddwarsbalk Hulplangsbalk Hulpdwarsbalk Balkje zonder dragende functie, ter versteviging van een plaatdeel

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

80


APK

Regeling Permanente Eisen Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2.2, artikel:

ALGEMENE BOUWWIJZE Plaatdelen Bodemplaat ter plaatse van 'voetsteun' Deurplaat Kofferbodem Kofferbodem belast door bevestiging brandstoftank of koppelinrichting Kofferdeksel Motorkap Plaatdeel waaraan verlichtingsarmatuur is bevestigd Schutbord Voorste of achterste buitenscherm Wielkast

4E 1E 4E

2.2.18 2.2.18 2.2.18

8E 1E 1E 4E 2E 2E 2E

2.2.18 2.2.18 2.2.18 2.2.18 2.2.18 2.2.18 2.2.18

Raamstijl

4E

2.2.17

8E 8E

2.2.19 2.2.19

8E

2.2.19

MOTOR Totale motorbevestiging Totale brandstoftankbevestiging aan carrosserie of chassis KRACHTOVERBRENGING Bevestiging per punt van de aandrijving

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

81


APK

Regeling Permanente Eisen Roestschadegradatie

Beoordelingsprincipe volgens paragraaf 2.2, artikel:

8E 8E

2.2.19 2.2.19

6E 8E 8E

2.2.19 2.2.19 2.2.19

8E 8E 8E

2.2.19 2.2.19 2.2.19

8E 8E

2.2.19 2.2.19

8E

2.2.19

6E 6E

2.2.19 2.2.19

8E 8E

2.2.19 2.2.19

6E 6E

2.2.19 2.2.19

6E

2.2.19

8E

2.2.19

4E

2.2.19

8E

2.2.19

ASSEN Bevestiging van de reactie-arm of panhardstang Bevestiging van het bovenste of onderste wielgeleidingselement OPHANGING Bevestiging van de schokdemper Bevestiging van de veer Bevestiging van de veerhand of veerschommel STUURINRICHTING Bevestiging van de hulppitmanarm Bevestiging van het stuurhuis per bout Bevestiging van de overige onderdelen REMINRICHTING Bevestiging van de hoofdremcilinder Bevestiging van het rempedaal CARROSSERIE Bevestiging per punt van de autogordel Deursloten en –scharnieren bevestiging van de scharnieren dan wel geleiding schuifdeur per deur bevestiging van de sloten per deur Indien de autogordel aan de deur is gemonteerd: bevestiging van de scharnieren dan wel geleiding schuifdeur per deur bevestiging van de sloten per deur Motorkap of kofferdeksel aan voorzijde voertuig totale bevestiging van de scharnieren totale bevestiging van de sloten Zitplaatsen bevestiging per punt van de zitplaats Indien de autogordel aan de zitplaats is bevestigd: bevestiging per punt van de zitplaats VERLICHTING Bevestiging van het verlichtingsarmatuur VERBINDING TUSSEN MOTORVOERTUIG EN AANHANGWAGEN Bevestiging per punt van de koppelinrichting voor een aanhangwagen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

82


APK

Regeling Permanente Eisen

Voorbeelden toepassing roestnorm

Lengtebepaling van de frontlangs- en eindlangsbalken

Lengtebepaling van de balken van een subframe

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

83


APK

Regeling Permanente Eisen

Verankeringen

Denkbeeldige lijn 100 mm rondom een veerverankering.

Denkbeeldige lijn 100 mm rondom een veerpootverankering.

Voorbeeld afname bevestigingssterkte van een koppeling. Materiaal rondom één bout weggeroest: omvang roestschade 50%

A

A X XX X X X X X X X X X

A–A

Voorbeeld afname bevestigingssterkte dubbelplaatwerk. Bovenste plaat is ± 80% geroest, onderste plaat nog intact: omvang roestschade: 40%

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

84


APK

Regeling Permanente Eisen

Balken

10 10

Voorbeeld berekening omvang roestschade. Totale lengte van de dwarsdoorsnede: 34 cm. Beschadigde deel: 10 cm. Berekening: 10 / 34 x 100% = 30%.

3

10

Voorbeeld berekening omvang roestschade. Totale lengte van de dwarsdoorsnede: 48 cm. Beschadigde deel: 10 cm. Berekening: 10 / 48 x 100% = 20%.

3

10

Voorbeeld berekening omvang roestschade. Totale lengte van de dwarsdoorsnede: 40 cm. Beschadigde deel: 10 cm. Berekening: 10 / 40 x 100% = 25%.

Voorbeeld bevestigingsflenzen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

85


APK

Regeling Permanente Eisen

Rekenvoorbeelden Voorbeeld 1 Schematische voorstelling van het voorste deel van een carrosserie welke op 5 plaatsen doorgeroest is: 1. verankering schroefveerkoker (rechts) 2. bevestiging rechter wielkast aan "chassispoot" 3. onderste veerschotel links voor een gat van 4. hulplangsbalk boven wielkast (links) 5. voorste deel van de linker wielkast

: : : : :

± 75% ± 30% van de bevestigingslengte ± 0,5 cm2 ± 50% van de lengte ± 15%

1

2

3

4

5

Voorbeeld van roestschades in een motorruimte.

ad 1:

(wielophanging) Verankering schroefveerkoker: roestschadegradatie 8E. Omvang van de schade 75% in het gebied rondom de verankering: 75% van 8E = 6E ‹ afkeur.

ad 2:

(wielkast belast) Verankering wielkast aan onderzijde: roestschadegradatie 6E. Omvang van de schade 30% van de randlengte (bevestiging onder): 30% van 6E = 1,8E ‹ goedkeur.

ad 3:

(veerbevestiging) Veerschotel: doorroesten niet toegestaan ‹ afkeur.

ad 4:

(balken) Hulplangsbalk: roestschadegradatie 4E. Omvang van de schade 50% van de lengte van de balk: 50% van 4E = 2E ‹ goedkeur.

ad 5:

(carrosserie) Wielkast (niet volledig dragend chassis): roestschadegradatie 8E. Omvang van de schade 15% van de gehele oppervlakte: 15% van 8E = 1,2E ‹ goedkeur.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

86


APK

Regeling Permanente Eisen

Voorbeeld 2 Schematische bovenaanzicht van een bodemplaat van een personenauto die geen volledig dragend chassis heeft. Bodemplaat: roestschadegradatie 8E. Sectielijn indeling: 1. lengte hartlijn. 2. het begin van de vlakke bodemplaat. 3. voorzijde voorzitting in achterste gebruiksstand. 4. voorzijde opvolgende zitting (achterbank). 5. einde bodemplaat onder personenruimte.

G

HTIN

C RIJRI

F D E B 1

5

C 4 A 2

3

Voorbeeld roestschades in een bodemplaat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

87


APK

Regeling Permanente Eisen

De omvang van de roestschade wordt per sectie beoordeeld. Sectie A: omvang roestschade 15% van de gehele oppervlakte van de sectie: 15% van 8E = 1,2E ‹ goedkeur. Sectie B: omvang roestschade 20% van de totale randlengte van de sectie: 20% van 8E = 1,6E ‹ zie extra beoordeling. Sectie D: omvang roestschade 10% + 10% van de totale randlengte van de sectie: 20% van 8E = 1,6E ‹ zie extra beoordeling. Extra beoordeling: de roestschade in sectie B en D is echter een schade welke AANSLUITEND doorloopt in deze secties. Sectie D is het grootst. De doorlopende roestschade in sectie B en D plus de resterende roestschade in sectie D moeten worden gezien als een grote roestschade in sectie D. Omvang roestschade 35% van de totale randlengte van sectie D: 35% van 8E = 2,8E ‹ afkeur. Sectie C: omvang roestschade 30% van de gehele oppervlakte van de sectie: 30% van 8E = 2,4E ‹ afkeur. Sectie E: geen roestschade. Sectie F: omvang roestschade 35% van de totale randlengte: 35% van 8E = 2,8E ‹ afkeur.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

88


APK

Regeling Permanente Eisen

Voorbeeld 3 Voorste deurstijl niet volledig dragend chassis. Deurstijl: roestschadegradatie 6E. In lengterichting doorgeroest In dwarsdoorsnede

: 40 cm. : 10%.

Omvang roestschade: In lengterichting In dwarsrichting

: 40 / 100 x 100% = 40%. : 10%.

Hoogste percentage maatgevend: 40%

40

100

40% van 6E = 2,4E ‚ afkeur.

Fabrieksnaad Voorbeeld roestschade in de voorste deurstijl.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

89


APK

Regeling Permanente Eisen

Voorbeeld 4 Middelste deurstijl bij een niet volledig dragend chassis. Deurstijl: roestschadegradatie 6E. In lengterichting doorgeroest In dwarsdoorsnede

: 12 cm. : 50%.

Omvang roestschade: In lengterichting In dwarsrichting

: 12 / 120 x 100% = 10%. : 50%.

Hoogste percentage maatgevend: 50%.

12

120

50% van 6E = 3E ‚ afkeur.

Voorbeeld roestschade in de middelste deurstijl.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

90


APK

Regeling Permanente Eisen

BIJLAGE 4 Behorende bij artikel 2.6.1. (Loadindices) LI 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50

Max. last (kg) 45 46,2 47,5 48,7 50 51,5 53 54,5 56 58 60 61,5 63 65 67 69 71 73 75 77,5 80 82,5 85 87,5 90 92,5 95 97,5 100 103 106 109 112 115 118 121 125 128 132 136 140 145 150 155 160 165 170 175 180 185 190

LI

Max. last (kg)

LI

Max. last (kg)

LI

51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100

195 200 206 212 218 224 230 236 240 250 257 265 272 280 290 300 307 315 325 335 345 355 365 375 387 400 412 425 437 450 462 475 487 500 515 530 545 560 580 600 615 630 650 670 690 710 730 750 775 800

101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150

825 850 875 900 925 950 975 1000 1030 1060 1090 1120 1150 1180 1215 1250 1285 1320 1360 1400 1450 1500 1550 1600 1650 1700 1750 1800 1850 1900 1950 2000 2060 2120 2180 2240 2300 2360 2430 2500 2575 2650 2725 2800 2900 3000 3075 3150 3250 3350

151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

Max. last (kg) 3450 3550 3650 3750 3875 4000 4125 4250 4375 4500 4625 4750 4875 5000 5150 5300 5450 5600 5800 6000 6150 6300 6500 6700 6900 7100 7300 7500 7750 8000 8250 8500 8750 9000 9250 9500 9750 10000 10300 10600 10900 11200 11500 11800 12150 12500 12850 13200 13600 14000

aanvulling 12 versie 12-2006

91


APK

Regeling Permanente Eisen

BIJLAGE 5 Behorende bij artikel 2.6.1 Variatie in aslast Variatie in aslast (%)

Alle load indices

Load indices (1) ≼ 122

Load indices (1) ≤ 121

Snelheidssymbool

Snelheidssymbool

Snelheidssymbool

Snelheid (km/uur)

F

0 (2) 5 (2) 10 (2) 15 (2) 20 (2) 25 (2) 30 (2) 35 (2) 40 (2) 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 125 130 135 140 145 150 155 160

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +117,5 +115,0 +112,5 +110 -10 3 -10 6 -1 10 -1 15

G

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +118,5 +117,0 +115,5 +114,0 +112,0 +110 -01 2,5 -01 5 -01 8 -1 13

J

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +118,5 +117,0 +115,5 +114,0 +113,0 +112,0 +111,0 +110 -01 2 -01 4 -01 7 -1 12

K

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +118,5 +117,0 +115,5 +114,0 +113,0 +112,0 +111,0 +110 +110 +110 - 113 - 117

L

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +118,5 +117,0 +115,5 +114,0 +113,0 +112,0 +111,0 +110 +110 +110 +110 +110

M

+150 +110 +180 +165 +150 +135 +125 +119 +115 +113 +112 +111 +110 +118,5 +117,0 +115,5 +114,0 +113,0 +112,0 +111,0 +110 +110 +110 +110 +110 +110 +110

L

M

N

P

+110 +190 +175 +160 +150 +142 +135 +129 +125 +122 +120 +117,5 +115,0 +113,5 +112,5 +111,0 +110,0 +118,5 +117,5 +116,5 +115,0 +113,75 +112,5 +111,25 +110 -11 2,5 -11 5 -11 7,5 -11 10

+110 +190 +175 +160 +150 +142 +135 +129 +125 +122 +120 +117,5 +115,0 +113,5 +112,5 +111,0 +110,0 +118,5 +117,5 +116,5 +115,0 +113,75 +112,5 +111,25 +110 +110 +110 -11 2,5 -11 5 -11 7,5 -1 10

+110 +190 +175 +160 +150 +142 +135 +129 +125 +122 +120 +117,5 +115,0 +113,5 +112,5 +111,0 +110,0 +118,5 +117,5 +116,5 +115,0 +113,75 +112,5 +111,25 +110 +110 +110 +110 +110 -11 2,5 -11 5 -11 7,5 -1 10

+110 +190 +175 +160 +150 +142 +135 +129 +125 +122 +120 +117,5 +115,0 +113,5 +112,5 +111,0 +110,0 +118,5 +117,5 +116,5 +115,0 +113,75 +112,5 +111,25 +110 +110 +110 +110 +110 +110 +110 -11 2,5 -11 5

(1) De load indices hebben betrekking op enkel-gemonteerde banden. (2) De aslast in dubbele montage bedraagt twee maal de aslast in enkele montage.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

92


Remberekeningsformulier RDW/IBKI APK I versie 01 /092003

BIJLAGE 6


APK

Regeling Permanente Eisen Taxi’s

Regeling van 10 december 1997 gepubliceerd in Staatscourant 1997, 243, zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 98 van 24 mei 2004. De Minister van Verkeer en Waterstaat Gelet op artikel 159 van het Besluit personenvervoer; Besluit: Artikel 1 - definitie In deze regeling wordt verstaan onder ‘taxi’ een auto waarmee het in artikel 1, onder j, van de Wet personenvervoer 2000, bedoelde taxivervoer wordt verricht Artikel 2 - bijlage kentekenbewijs 1. Als regels voor de afgifte van een keuringsbewijs van motorrijtuigen, waarvan het kentekenbewijs deel I A dan wel kentekenbewijs deel I onder bijzonderheden vermeldt: ’taxi, zie bijlage’, worden vastgesteld de regels welke zijn opgenomen in de artikelen 3 tot en met 8. 2. De bijlage welke deel uitmaakt van het kentekenbewijs deel I A dan wel kentekenbewijs deel I moet overeenkomstig het bepaalde in de bijlage behorend bij deze regeling zijn uitgevoerd. Toelichting Deze bijlage maakt deel uit van het kentekenbewijs en mag niet zijn geplastificeerd.

Artikel 3 - stoelen of banken 1. In het geval op de bijlage rails of andere bevestigingspunten voor de bevestiging van rolstoelen zijn aangegeven, mag het aantal stoelen of banken in de taxi minder zijn dan op de bijlage is aangegeven en behoeft de positionering van de stoelen of banken niet overeenkomstig de bijlage te zijn. 2. Indien op de rails stoelen of banken zijn bevestigd, moet de positionering ervan zodanig zijn dat voldoende doorgang naar een deur is gewaarborgd. Artikel 4 - bediening deuren De deuren moeten van binnen en van buiten kunnen worden geopend en gesloten. Toelichting Dit geldt niet voor deuren die blijkens de inrichting van de auto onbruikbaar zijn gemaakt of voorzover is vermeld op de bijlage.

Artikel 5 - noodvoorzieningen 1. Indien op de bijlage een nooduitgang in het dak danwel een hamertje is aangegeven moet: a. een nooduitgang in het dak aanwezig zijn, of b. een noodhamertje op een zichtbare plaats zijn aangebracht. 2. De in het eerste lid genoemde nooduitgang in het dak moet van binnen en van buiten kunnen worden geopend: a. het in het eerste lid genoemde noodhamertje moet zijn voorzien van een signalering dat de chauffeur van de taxi waarschuwt in geval van verwijdering van het noodhamertje. b. indien aan het noodhamertje een kabel is verbonden, moet deze een zodanig lengte hebben dat met het noodhamertje het midden van de ruit in welke directe omgeving het hamertje is bevestigd, kan worden bereikt. 3. Met een op de bijlage bij een schuifdeur aangegeven tweede deurklink, moet de betreffende schuifdeur kunnen worden geopend. Artikel 6 - middelen voor plaatsen van rolstoelen 1. Indien de taxi is bestemd voor het vervoer van personen in rolstoelen, moeten een lift, oprijplaten dan wel andere middelen aanwezig zijn om de rolstoelen in de taxi te kunnen plaatsen. 2. De in het eerste lid genoemde middelen moeten deugdelijk aan de taxi kunnen worden bevestigd en de lift moet functioneren.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Regeling Permanente Eisen Taxi’s

Artikel 7 - aanwezigheid voorzieningen t.b.v. rolstoelen 1. Op de plaats waar rolstoelen kunnen worden bevestigd moeten, met uitzondering van de plaatsen waar eventuele stoelen of banken zijn bevestigd, de bevestigingsmiddelen voor deze rolstoelen en de daarbij behorende autogordels aanwezig zijn. 2. De rails en de vastzetinrichtingen alsmede de onderdelen ervan voor de bevestiging van rolstoelen, mogen niet zijn vervormd of beschadigd. 3. Vastzetinrichtingen moeten op de daarvoor aanwezige bevestigingspunten passend kunnen worden bevestigd. 4. Vergrendelinrichtingen van vastzetinrichtingen moeten met de hand te bedienen zijn en moeten functioneren. 5. Bevestigingsmiddelen niet zijnde vastzetinrichtingen en autogordels moeten zijn voorzien van een goedwerkende sluiting en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Artikel 8 - doorgang naar uitgang Aanwezige interieurdelen mogen de doorgang naar een uitgang niet belemmeren. Artikel 9 - wijze van keuren 1. De in deze regeling gestelde eisen worden beoordeeld door middel van visuele controle. 2. Bij controle van artikel 4 moeten de deuren aan de binnen- en buitenzijde worden geopend en gesloten. 3. Bij controle van artikel 5, tweede lid, moet de nooduitgang aan de binnen- en buitenzijde worden geopend en gesloten. 4. Bij controle van artikel 5, tweede lid, onderdeel a, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en weer aangebracht. 5. Bij controle van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en moet worden gecontroleerd of het midden van de ruit kan worden bereikt waarna het noodhamertje weer moet worden aangebracht. 6. Bij controle van artikel 5, derde lid, moet de schuifdeur aan de binnenzijde worden geopend en gesloten. 7. Bij controle van artikel 6, tweede lid, moet de lift in werking worden gesteld. 8. Bij controle van artikel 7, derde lid, moet de vastzetinrichting op het betreffende bevestigingspunt worden aangebracht. 9. Bij controle van artikel 7, vierde lid, moet de vergrendelinrichting worden bediend. 10. Bij controle van artikel 7, vijfde lid, moet worden beproefd of de sluiting van de autogordels functioneert. Artikel 10 - datum in werking treding Deze regeling treedt in werking met ingang van 19 december 1997. Artikel 11 - citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling permanente eisen taxi’s. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Verkeer en Waterstaat,

RDW

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Regeling Permanente Eisen Taxi’s

MODEL BIJLAGE BIJ HET KENTEKENBEWIJS TEN BEHOEVE VAN TAXI’S Mogelijke teksten bij A RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie

De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats. Bijlage bij kentekenbewijs: .. - .. - .. De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van

De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en ... personen in rolstoelen. De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en 1 persoon in een rolstoel.

A Bij genoemd aantal is de bestuurder niet begrepen.

De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogst ... personen op zitplaatsen en ... personen in rolstoelen. Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon in een rolstoel. Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en 1 persoon in een rolstoel.

Spec.nr.: T130-0000

Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en ... personen in rolstoelen.

B

Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en 1 persoon in een rolstoel. Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en ... personen in rolstoelen. Voorbeeld droogstempel Deze wordt met behulp van een stempel het papier aangebracht. Het nummer in het droogstempel kan variëren.

Afgegeven op De Directeur van de RDW in reliëf in

RDW

Droogstempel

Mogelijke symbolen bij B

1 PERSOONS STOEL

NOODUITGANG IN HET DAK

1 PERSOONS KLAPSTOEL

ROLSTOEL RAIL SCHUIFDEUR

1 PERSOONS DRAAGSTOEL

SCHUIFDEUR MET EXTRA DEURBEDIENING 2 PERSOONS BANK NOODHAMER MET SIGNALERING 3 PERSOONS BANK

GORDELBEVESTIGING ROLSTOELPASSAGIER BEVESTIGINGSPUNT ROLSTOEL

ROLSTOEL

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Erkenningsregeling

Inhoud

blz.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

2

Hoofdstuk 2. Erkenningseisen § 1. Erkenningseisen keuringsplaatsen § 1.1 Algemeen § 1.2 Gebouw en uitrusting § 1.3 Apparatuur keuringsruimte § 1.4 Personeel §2 Erkenningseisen mobiele keuringseenheden § 2.1 Algemeen § 2.2 Gebouw en uitrusting § 2.3 Apparatuur mobiele keuringseenheid § 2.4 Personeel

4 4 4 4 5 7 7 7 7 9 10

Hoofdstuk 3. Aanvraag erkenning

11

Hoofdstuk 4. Keuringsbevoegdheidseisen

12

Hoofdstuk 5. Aanvraag bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen

13

Hoofdstuk 6. Voorschriften §1 Erkenningsvoorschriften §2 Keuringbevoegdheidsvoorschriften §3 Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring §4 Voorschriften administratie en bescheiden

14 14 16 16 19

Hoofdstuk 7. Toezicht §1 Algemeen §2 Toezicht op de erkenningseisen en de erkenningsvoorschriften §3 Toezicht op de keuringsbevoegdheidseisen en de keuringsvoorschriften §4 Toezicht op de keuringseisen

20 20 20 21 22

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

23

Bijlage 1 behorende bij artikel 35 Model controlelijst alsmede systematiek justering koolmonoxidemeter Controlelijst CO-meter

24

Bijlage 2 behorende bij artikel 41, derde lid, onder b

27

Bijlage 3 behorende bij artikel 41, derde lid onder c

31

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Erkenningsregeling

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 februari 2000, gepubliceerd in Staatscourant 2000, 35, houdende vaststelling regels erkenning voor en bevoegdheid tot het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (Erkenningsregeling APK), zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 246 van 19 december 2005.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, Gelet op de artikelen 83, vierde lid, 84, eerste en tweede lid, 85a, 86, zesde lid, 86a, 87a en 88, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994; Besluit: HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. wet: Wegenverkeerswet 1994; b. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat; c. erkenning: erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet; d. erkenninghouder: houder van een erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet; e. justering: handeling die bedoeld is om een instrument in een zodanige toestand te brengen dat het geschikt is voor gebruik; f. keuring: periodieke keuring als bedoeld in artikel 75 van de wet; g. keuringseisen: op de desbetreffende voertuigcategorie toepasselijke permanente eisen zoals neergelegd in, en vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement alsmede, voor zover van toepassing, de permanente eisen zoals neergelegd in de Regeling permanente eisen taxi’s; h. keuringsplaats: inrichting waarin een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, de handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten; i. mobiele keuringseenheid: keuringseenheid waarmee een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, niet steeds in dezelfde inrichting, doch afwisselend in verscheidene inrichtingen handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten; j. onderzoeksgerechtigde: onderneming of instelling die op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 door een keuringsinstelling is erkend tot het afgeven van certificaten van herkeuring ten aanzien van nader bepaalde categorieën van in gebruik zijnde meetmiddelen; k. steekproef: steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in artikel 86 van de wet; l. keuringsinstelling: ingevolge artikel 84, eerste lid, van de wet door de minister aangewezen instelling; m. boekwerk “APK milieukeuringseisen”: editie van het door de minister vastgestelde boekwerk “APK milieukeuringseisen”, die geldig is op het moment van de keuring; n. boekwerk “Regelgeving APK”: editie van het boekwerk “Regelgeving Algemene Periodieke Keuring” of cd-rom “Regelgeving Algemene Periodieke Keuring”, die door de Dienst Wegverkeer is vastgesteld en geldig is op het moment van de keuring; o. keuringsruimte: één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats; p. inrichting: perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst; q. roetmeting: meting als bedoeld in artikel 5.2.11, elfde lid, en artikel 5.3.11, tiende lid, van het Voertuigreglement; r. viergasmeting: meting als bedoeld in artikel 5.2.11, negende lid, en artikel 5.3.11, achtste lid, van het Voertuigreglement; Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Erkenningsregeling

s. keurmeester: degene aan wie de bevoegdheid is verleend voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a van de wet; t. bevoegdheidspas: pas als bedoeld in artikel 85a van de wet; u. anonieme keuring: keuring als bedoeld in artikel 86a van de wet; v. afkeurpunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek; w. adviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd binnenkort te verwachten gebrek; x. reparatiepunt: in het kader van een keuring gerepareerd gebrek;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 2 ERKENNINGSEISEN § 1 Erkenningseisen keuringsplaatsen § 1.1 Algemeen Artikel 2 - verlenen erkenning 1. Een erkenning kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland gevestigde keuringsplaatsen, indien deze elk voldoen aan de in de artikelen 3 tot en met 10 gestelde eisen. 2. Indien de aanvrager van een erkenning exploitant is van een keurings- of onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark. 3. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark. 4. Gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan. § 1.2 Gebouw en uitrusting Artikel 3 - eisen keuringsruimte 1. De keuringsruimte is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming. 2. De keuringsruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn. 3. In de keuringsruimte: a. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met een elektrische ontsteking, is een voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd; b. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressieontsteking, is een voorziening aanwezig die bestaat uit: 1º. een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen, 2º. een afvoersysteem dat voorkomt dat uitlaatgassen in de werkplaats terecht kunnen komen, 3º. een systeem dat ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd, en 4º. afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd. 4. In de keuringsruimte kan de administratie van de keuringen behoorlijk worden uitgevoerd. Tevens is er een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de in artikel 48 bedoelde bescheiden en documentatie kunnen worden opgeborgen. 5. De keuringsruimte is aangesloten op een openbaar telefoonnet. 6. In de keuringsruimte is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken. Artikel 4 - eisen inspectieput/hefinrichting 1. In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd. Het draagvermogen wordt zichtbaar op de hefinrichting aangebracht.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Erkenningsregeling

Artikel 4 - eisen inspectieput/hefinrichting 2. De in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting is zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor: a. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m; b. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m. c. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m; d. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,55 m. 3. De in het eerste lid bedoelde hefinrichting kan ten minste vier wielen van het voertuig ondersteunen. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis. 4. In geval van een aanvraag voor een erkenning voor de keuring van motorrijtuigen is ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van een koplamptestapparaat een voorziening aanwezig die bestaat uit: a. een vlakke vloer van voldoende afmetingen of een hefinrichting als bedoeld in de voorgaande leden, waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, of b. een vlakke vloer of rails, gelegen voor de hefinrichting als bedoeld in de voorgaande leden, waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting. § 1.3 Apparatuur keuringsruimte Artikel 5 - aanwezigheid apparatuur algemeen In de keuringsruimte is de volgende apparatuur aanwezig: a. een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien; b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind; c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte; d. een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting; e. basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie; f. een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp; g. hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet; h. een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Erkenningsregeling

Artikel 6 - aanwezigheid apparatuur afhankelijk van erkenning Naast de in artikel 5 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen: a. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen: 1º een koplamptestapparaat, 2º een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een drukluchtremsysteem, 3º een universele toerenteller; en 4º een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden; b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm; c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg: 1º twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en 2º een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m; d. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter; e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambdabepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is; f. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambdabepaling. Artikel 7 - eisen apparatuur en certificaten 1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambdabepaling, beschikt de aanvrager van een erkenning over een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997 die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 januari 1982 en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984. 2. Het certificaat van eerste keuring is afgegeven door een keuringsinstelling; het certificaat van herkeuring is afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde. 3. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 3, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997, die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 juli 1998, en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 juli 1998. 4. Een koplamptestapparaat voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen. 5. De aanvrager van een erkenning beschikt ten aanzien van de in artikel 3, derde lid, onderdeel b, bedoelde voorziening over een geldig controlecertificaat, afgegeven door een keuringsinstelling of een onderzoeksgerechtigde als bedoeld in artikel 1.23, tweede lid, van de Voorschriften meetmiddelen 1997.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Erkenningsregeling

Artikel 8 - deugdelijkheid en onderhoud apparatuur De apparatuur, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud. § 1.4 Personeel Artikel 9 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa meer dan 3500 kg. Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen. Artikel 10 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa tot en met 3500 kg. Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen. § 2 Erkenningseisen mobiele keuringseenheden § 2.1 Algemeen Artikel 11 - verlenen erkenning mobiele keuringseenheden 1. Een erkenning kan voorts worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland geregistreerde mobiele keuringseenheden, indien deze elk voldoen aan de in de artikelen 12 tot en met 19 gestelde eisen. 2. Als de aanvrager van een erkenning exploitant is van een keurings- of onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark. 3. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark. 4. Gezamenlijk gebruik van een mobiele keuringseenheid door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan. 5. Het keuringsinstantienummer van de mobiele keuringseenheid wordt gekoppeld aan het voor het voertuig, van waaruit de werkzaamheden als mobiele keuringseenheid worden verricht, opgegeven kenteken. § 2.2 Gebouw en uitrusting Artikel 12 - eisen keuringsruimte 1. Met de mobiele keuringseenheden mogen keuringen worden verricht in erkende keuringsplaatsen waarvan de erkenning niet definitief is ingetrokken of in afzonderlijke inrichtingen, indien die aan de desbetreffende eisen voldoen en mits deze op het erkenningsbesluit van de betrokken mobiele keuringseenheid zijn vermeld. 2. De keuringsruimte is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming. 3. De keuringsruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Erkenningsregeling

4. In de keuringsruimte: a. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met een elektrische ontsteking, is een voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd; b. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressieontsteking, is een voorziening aanwezig die bestaat uit: 1ยบ. een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen, 2ยบ. een afvoersysteem dat voorkomt dat uitlaatgassen in de werkplaats terecht kunnen komen, 3ยบ. een systeem dat ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd, en 4ยบ. afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd; 5. In de keuringsruimte kan de administratie van de keuringen behoorlijk worden uitgevoerd. Is deze mogelijkheid in de keuringsruimte niet aanwezig dan kan de administratie van de keuringen in de mobiele keuringseenheid worden uitgevoerd. Tevens is er in de mobiele keuringseenheid een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de in artikel 48 bedoelde bescheiden en documentatie kunnen worden opgeborgen. 6. De keuringsruimte waar de mobiele keuringseenheid keuringen verricht, is aangesloten op een openbaar telefoonnet. 7. In de mobiele keuringseenheid is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie, wanneer deze in de in het eerste lid genoemde keuringsplaats of inrichting niet beschikbaar is. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken. 8. In de mobiele keuringseenheid is de in het vierde lid, onder a en b, bedoelde voorziening voor het afvoeren van uitlaatgassen aanwezig, wanneer deze in de in het eerste lid bedoelde keuringsplaats of inrichting niet beschikbaar is. Artikel 13 - eisen inspectieput/hefinrichting 1. In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd. Het draagvermogen wordt zichtbaar op de hefinrichting aangebracht. 2. De in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting is zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor: a. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m; b. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m. c. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m; d. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,55 m. 3. De in het eerste lid bedoelde hefinrichting ondersteunt ten minste vier wielen van het voertuig. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis. 4. In geval van een aanvraag voor een erkenning voor de keuring van motorrijtuigen is ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van een koplamptestapparaat een voorziening aanwezig die bestaat uit: a. een vlakke vloer van voldoende afmetingen of een hefinrichting als bedoeld in de voorgaande leden, waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, of b. een vlakke vloer of rails, gelegen voor de hefinrichting als bedoeld in de voorgaande leden, waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

8


APK

Erkenningsregeling

§ 2.3 Apparatuur mobiele keuringseenheid Artikel 14 - aanwezigheid apparatuur algemeen De mobiele keuringseenheid beschikt over de volgende apparatuur: a. een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien; b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind; c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte; d. een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting; e. basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie; f. een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp; g. hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet; h. een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd. Artikel 15 - aanwezigheid apparatuur afhankelijk van erkenning Naast de in artikel 14 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen: a. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen: 1º een koplamptestapparaat; 2º een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een drukluchtremsysteem; 3º een universele toerenteller, en 4º een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden; b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm; c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg: 1º twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en 2º een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m; d. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

9


APK

Erkenningsregeling

e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een uitlaatgastester met lambdabepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is; f. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg: een uitlaatgastester met lambdabepaling. Artikel 16 - eisen apparatuur en certificaten 1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambdabepaling beschikt de aanvrager van een erkenning over een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997 die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 januari 1982 en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984. 2. Het certificaat van eerste keuring is afgegeven door een keuringsinstelling. Het certificaat van herkeuring is afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde. 3. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 3, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997, die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 juli 1998, en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 juli 1998. 4. Een koplamptestapparaat voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen. 5. De aanvrager van een erkenning beschikt ten aanzien van de in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, bedoelde voorziening over een geldig controlecertificaat, afgegeven door een keuringsinstelling of een onderzoeksgerechtigde als bedoeld in artikel 1.23, tweede lid, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 Artikel 17 - deugdelijkheid en onderhoud apparatuur De apparatuur, bedoeld in de artikelen 14 en 15, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud. § 2.4 Personeel Artikel 18 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa meer dan 3500 kg. Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen. Artikel 19 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa tot en met 3500 kg. Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

10


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG ERKENNING Artikel 20 - aanvraagformulier Voor de aanvraag van een erkenning wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model, bij de Dienst Wegverkeer ingediend. Artikel 21 - te overleggen bescheiden De aanvrager van een erkenning overlegt de volgende bescheiden: a. een uittreksel, afschrift, afdruk, fotokopie of schriftelijke mededeling van de inschrijving van de aanvrager in een register bij de Kamer van Koophandel waarop het adres van betrokken keuringsplaats is vermeld, die op het tijdstip van de indiening van de erkenningsaanvraag niet ouder dan één jaar is. In het geval van een nevenvestiging kan het adres op dit document afwijken van het adres van de nevenvestiging; b. indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is; c. voor elke keuringsplaats waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, en voor elke inrichting waarin een mobiele keuringseenheid werkzaam is waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, een plattegrond van de keuringsruimte en de ruimte waarin de administratie ter zake van de keuringen wordt gevoerd. Op de plattegrond moet zijn aangegeven waar de rollenremtestbank of de platenremtest-bank en de inspectieput of hefinrichting zich bevinden alsmede de plaats waar de controle op de afstelling van de koplampen met het koplamptestapparaat, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 12, vierde lid, onderdeel b, zal plaatsvinden; d. voor zover ingevolge artikel 7 of artikel 16 voor de aldaar vereiste meetmiddelen een certificaat wordt verlangd, een afschrift van dat certificaat; e. afschriften van de voorzijde en de achterzijde van de in artikel 26 genoemde bevoegdheidspassen die zijn afgegeven aan de personen die op het aanvraagformulier als keurmeester staan vermeld. Artikel 22 - uitzonderingen Indien aan de aanvrager van een erkenning al eerder een erkenning is verleend, doch deze op grond van artikel 87 van de wet is ingetrokken, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 84, derde lid, van de wet, door de Dienst Wegverkeer worden bepaald dat van onderdelen van de artikelen 20 en 21 kan worden afgeweken. Artikel 23 - te overleggen verklaring ‘Eigen wagenpark’ Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, doet de exploitant onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave hiervan aan de Dienst Wegverkeer. Het verband moet ten genoege van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond door middel van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een accountantsverklaring.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

11


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 4 KEURINGSBEVOEGDHEIDSEISEN Artikel 24 - bevoegdheid tot keuren voertuigen max. massa meer dan 3500 kg. 1. De bevoegdheid zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan worden verleend aan een natuurlijke persoon die in het bezit is van een, mede door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd. 2. De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden wordt voldaan alvorens deelgenomen kan worden aan het examen keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen. Deze voorwaarden worden in de Staatscourant bekendgemaakt. 3. Het examen wordt afgenomen overeenkomstig een door de Stichting VAM vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement. Artikel 25 - bevoegdheid tot keuren voertuigen max. massa tot en met 3500 kg. 1. De bevoegdheid lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan worden verleend aan een natuurlijk persoon die in het bezit is van een, mede door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd. 2. De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden wordt voldaan alvorens deel genomen kan worden aan het examen keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen. Deze voorwaarden worden in de Staatscourant bekendgemaakt. 3. Het examen wordt afgenomen overeenkomstig een door de Stichting VAM vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement. Artikel 26 - bevoegdheidspas 1. Ten bewijze van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt aan de keurmeester een bevoegdheidspas overeenkomstig een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model verstrekt. Op de bevoegdheidspas worden ten minste het pasnummer, het diplomanummer en de groep van voertuigen genoemd waarvoor de bevoegheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen geldt alsmede de geldigheidsduur van de pas. 2. Ten behoeve van het afmelden van een voertuig als bedoeld in artikel 44 door middel van datacommunicatie, wordt aan de keurmeester een pincode verstrekt. Deze pincode is strikt persoonlijk. Artikel 27 - afleggen toets 1. Nadat de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen is verleend, wordt onverminderd het bepaalde in de artikelen 59 tot en met 62 door de keurmeester iedere twee jaar een toets bij de in de artikelen 24 en 25 genoemde instelling afgelegd. 2. De toets wordt afgenomen overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde instelling vastgelegd en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

12


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 5 AANVRAAG BEVOEGDHEID VOERTUIGEN AAN EEN KEURING TE ONDERWERPEN Artikel 28 Vervallen Artikel 29 - te overleggen bescheiden De aanvrager van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen overlegt de volgende bescheiden: a. een afschrift van de in de artikelen 24 of 25 genoemde diploma’s; b. indien van toepassing een afschrift van het resultaat van de toets als bedoeld in artikel 27.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

13


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 6 VOORSCHRIFTEN Artikel 30 - artikelen met betrekking tot erkenning Aan een erkenning worden de in de artikelen 32 tot en met 38 en 41 tot en met 48 opgenomen voorschriften verbonden. Artikel 31 - artikelen met betrekking tot bevoegdheid Aan een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen worden de in de artikelen 39 tot en met 46 opgenomen voorschriften verbonden. § 1 Erkenningsvoorschriften Artikel 32 - hanteren voorschriften 1. De erkenninghouder neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vindt de periodieke keuring van een motorrijtuig waarvan op het kentekenbewijs onder "bijzonderheden" "taxi, zie bijlage" wordt vermeld, tevens plaats aan de hand van de Regeling permanente eisen taxi’s. 3. Keuringen worden slechts verricht in een keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt. 4. In de keuringsplaats worden slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats geldt. 5. Met de mobiele keuringseenheid worden in een keuringsplaats of inrichting slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid geldt. 6. Het boekwerk ‘Regelgeving APK’ en, voorzover de aanwezigheid hiervan vereist is, het boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’ wordt door de erkenninghouder beschikbaar gesteld aan de keurmeester; de erkenninghouder draagt er tevens zorg voor dat de boekwerken tot en met de laatste wijziging zijn bijgewerkt. Artikel 33 - erkenningsbewijzen en gevelschilden 1 Vanaf de buitenkant van elke keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt is op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat de erkenning is verleend. Deze eis geldt niet voor keuringsplaatsen waarvan in het erkenningsbesluit is vastgelegd dat de erkenning alleen geldt voor voertuigen die behoren tot het eigen wagenpark. 2. In elke keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de keuringsplaats een erkenning is verleend en voor welke groep voertuigen de erkenning voor de keuringsplaats geldt. 3. Bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de eenheid een erkenning is verleend, voor welke groep voertuigen de erkenning voor de eenheid geldt en in welke inrichtingen de keuringen mogen plaatsvinden. 4. Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt het in het tweede en derde lid bedoelde bewijs ter inzage gegeven. Artikel 34 - voldoen aan erkenningsvoorschriften 1. De keuringsplaatsen blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 3 tot en met 8. 2. De mobiele keuringseenheden, alsmede de inrichtingen of keuringsplaatsen waarin met een mobiele keuringseenheid keuringen mogen worden verricht blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 12 tot en met 17. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, geldt tot 1 januari 2010 in afwijking van de in artikel 4, tweede lid, en artikel 13, tweede lid genoemde maten: a. voor erkenningen verleend voor 1 januari 1995 dat de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hoogte heeft van ten minste 1,20 m, indien de erkenning is verleend voor zowel voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg als waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

14


APK

Erkenningsregeling

b. voor erkenningen verleend na 31 december 1994, doch voor 1 januari 2006: 1º. dat de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,20 m, indien de erkenning is verleend voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg; 2º. dat de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,40 m, indien de erkenning is verleend voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Artikel 35 Vervalt Artikel 36 - aanwezigheid certificaten apparatuur 1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, en uitlaatgastesters met lambdabepaling is steeds een geldig certificaat van eerste keuring dan wel van herkeuring aanwezig. 2. Na verwijdering van de rollenremtestbank of de platenremtestbank van zijn fundering waaraan hij was bevestigd, teneinde te worden herplaatst op dezelfde plaats of een andere plaats, wordt wederom een certificaat van eerste keuring dan wel herkeuring afgegeven en is de verzegeling aan de fundering aangebracht. Tevens wordt door de erkenninghouder van een verplaatsing hieraan voorafgaand onder vermelding van de ingangsdatum aan de Dienst Wegverkeer mededeling gedaan. Dit geschiedt door middel van overlegging van een plattegrond van de keuringsplaats waarop de plaats van de rollenremtestbank of platenremtestbank staat aangegeven. 3. Na verplaatsing van de nulemissie-eenheid naar een andere keuringsplaats, moet wederom een certificaat van eerste keuring, dan wel herkeuring worden afgegeven. Tevens wordt door de erkenninghouder van een verplaatsing hieraan voorafgaand onder vermelding van de ingangsdatum aan de Dienst Wegverkeer mededeling gedaan. Dit geschiedt door middel van overlegging van een plattegrond van de keuringsplaats waarop de plaats van de nulemissie-eenheid staat aangegeven. Artikel 37 - aanwezigheid boekwerk “APK milieukeuringseisen” In elke keuringsplaats en bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor een erkenning geldt voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, is het boekwerk "APK milieukeuringseisen" aanwezig. Artikel 38 - melding wijzigingen 1. Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 23, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld. 2. Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen. 3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het voorgaande lid de bedrijfsvoering van het reeds erkende bedrijf wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 53, eerste lid, beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon. Dit geldt ook voor de opgelegde sancties.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

15


APK

Erkenningsregeling

§ 2 Keuringbevoegdheidsvoorschriften Artikel 39 - hanteren voorschriften 1. De keurmeester neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht: 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vindt de periodieke keuring van een motorrijtuig waarvan op het kentekenbewijs onder “bijzonderheden” “taxi, zie bijlage” wordt vermeld, tevens plaats aan de hand van de Regeling permanente eisen taxi’s. 3. De keurmeester controleert of hij de beschikking heeft over het boekwerk “Regelgeving APK” en, voorzover de aanwezigheid hiervan vereist is, het boekwerk “APK milieukeuringseisen” voordat hij een keuring gaat verrichten. Artikel 40 - bevoegdheidspas en pincode 1. Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt de bevoegdheidspas ter inzage gegeven. 2. De keurmeester draagt er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen. § 3 Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring Artikel 41 - procedure uitvoeren keuring 1. Indien bij de erkenninghouder een keuringsrapport wordt aangevraagd, stelt deze, na overleg met de aanvrager, onverwijld het tijdstip voor de keuring vast. De keuring vindt zo spoedig mogelijk na de aanvraag plaats. 2. Er wordt geen keuring verricht dan nadat door de aanvrager het deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs is overgelegd. 3. Voorafgaande aan de keuring: a. wordt gecontroleerd of de gegevens met betrekking tot het voertuig, vermeld in het kentekenregister, overeenstemmen met het kentekenbewijs, b. wordt aan de hand van de in bijlage 2 (blz. 24) opgenomen controlepunten gecontroleerd of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemmen, c. wordt aan de hand van de in bijlage 3 (blz. 26) opgenomen controlepunten gecontroleerd of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten, en 4. Er wordt geen keuring verricht en de aanvrager van een keuringsrapport wordt naar de Dienst Wegverkeer doorverwezen indien: a. op grond van de in het derde lid, onder a of b bedoelde controle één of meer afwijkingen worden geconstateerd; b. de beperkte geldigheidsduur van het kentekenbewijs verstreken is, waardoor het kentekenbewijs ingevolge artikel 56, eerste lid, onder a, van de wet, zijn geldigheid heeft verloren; c. in het kentekenbewijs wijzigingen zijn aangebracht; of d. geen afgiftedatum respectievelijk datum eerste toelating op het kentekenbewijs is vermeld. 5. Niet als afwijking als bedoeld in het vierde lid, onder a, worden aangemerkt: a. indien in afwijking van het register op het kentekenbewijs niet G maar G3 staat vermeld. 6. Indien het raadplegen van de voertuiggegevens als gevolg van een storing in een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk als bedoeld in artikel 3, zesde lid, respectievelijk 12, zevende lid, niet mogelijk is, kan de in het derde lid, onder a, bedoelde controle achterwege blijven en wordt dit aangetekend op het keuringsrapport. Artikel 42 - keuringsruimte en personeel 1. De keuring wordt verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in hoofdstuk 2 gestelde eisen voldoet. Van deze eis kan worden afgeweken indien volgens de wijze van keuren zoals vermeld in de Regeling wijze van keuren APK een rij- of remproef buiten de keuringsruimte wordt uitgevoerd, mits de buitentemperatuur binnen het temperatuurgebied van de verplichte apparatuur ligt. 2. De keuring wordt verricht door een keurmeester.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

16


APK

Erkenningsregeling

Artikel 43 - keuringsrapport 1. Het resultaat van elke keuring wordt door de keurmeester schriftelijk vastgelegd op het keuringsrapport. 2. Voor dit keuringsrapport wordt gebruikgemaakt van het in de Regeling vaststelling keuringsrapport opgenomen model keuringsrapport. 3. Uitsluitend indien de invulling rechtstreeks plaatsvindt uit het kentekenregister en de tekst ‘afdruk RDW’ na de transactiecode is ingevuld mag gebruik worden gemaakt van het model keuringsrapport zonder gele doorslag. Artikel 44 - procedure afmelden 1. Na afloop van elke keuring wordt het bepaalde in het tweede lid tot en met het vijfde lid in acht genomen alvorens het keuringsrapport af te geven aan de aanvrager. 2. Alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, wordt door de keurmeester die het voertuig afmeldt, aan de hand van het kentekenbewijs nagegaan of de keuring van dat voertuig heeft plaatsgevonden. 3. Het voertuig wordt door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de volgende gegevens: a. het pasnummer en de pincode van de keurmeester; b. het kenteken van het voertuig; c. de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het identificatienummer, letters en leestekens buiten beschouwing gelaten; d. indien het voertuig is goedgekeurd en het een voertuig betreft dat is voorzien van een kilometerteller, de afgelezen kilometerstand van het voertuig; e. indien het voertuig is goedgekeurd, indien van toepassing, de adviespunten; f. indien het voertuig is afgekeurd, de afkeurpunten; g. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie, de reparatiepunten en indien van toepassing, de adviespunten; h. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna acceptatie van de afmelding wordt weergegeven: 1º de transactiecode en het tijdstipvan de afmelding; 2º indien het voertuig is goedgekeurd: tevens een nieuwe vervaldatum; 3º indien het voertuig aan een steekproef moet worden onderworpen: tevens de einde wachttijd van de steekproef 4. Op het keuringsrapport moet schriftelijk worden vermeld: a. het pasnummer als bedoeld in het derde lid,onderdeel a, en het bepaalde in de onderdelen b en c; b. de afgelezen kilometerstand indien het voertuig is voorzien van een kilometerteller; c. dat het voertuig is goedgekeurd indien het aan de keuringseisen blijkt te voldoen en indien van toepassing, eveneens de adviespunten; d. indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen dat het voertuig is afgekeurd en de afkeurpunten; e. indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, de reparatiepunten, en indien van toepassing, eveneens de adviespunten; f. de transactiecode, en uitsluitend indien de schriftelijke invulling rechtstreeks plaatsvindt uit het door de Dienst Wegverkeer bijgehouden kentekenregister de tekst ‘afdruk RDW’; g. indien het voertuig is goedgekeurd de vervaldatum, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters is geschreven; h. indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen de einde wachttijd van de steekproef; i. de naam, adresgegevens en het keuringsinstantienummer van de erkenninghouder. 5. Alvorens het keuringsrapport wordt ondertekend, wordt door de keurmeester nagegaan of het rapport volledig is ingevuld, zodanig dat dit, indien van toepassing, ook zichtbaar is op de doorslag. 6. Door een keurmeester worden niet meer dan vier voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, per zestig minuten afgemeld. 7. Het keuringsrapport wordt onverwijld aan de aanvrager afgegeven indien het voertuig niet aan een steekproef wordt onderworpen. 8. Indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen, deelt de erkenninghouder dit aan de aanvrager mede en houdt de erkenninghouder het keuringsrapport onder zich voor een periode van ten hoogste negentig minuten, vanaf het tijdstip van afmelding. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

17


APK

Erkenningsregeling

Artikel 45 - steekproef 1. Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, gelden de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen. 2. In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht. 3. De erkenninghouder wijst de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen er op dat deze verplicht is het voertuig voor de uitvoering van de steekproef beschikbaar te houden. 4. Voorafgaande aan de steekproefherkeuring wordt het kentekenbewijs van het voertuig door de eigenaar of houder dan wel door de erkenninghouder of de keurmeester aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer overhandigd. Door de erkenninghouder of de keurmeester wordt tevens het keuringsrapport overhandigd. 5. Aan een steekproef wordt alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat: a. bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van de steekproef; b. vervallen c. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is; d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef; e. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld. 6. Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat het voertuig niet voldoet aan de keuringseisen, het voertuig onterecht is af- of goedgekeurd, het keuringsrapport onjuist of onvolledig is ingevuld, er onterecht onderdelen zijn vervangen of indien wordt geconstateerd dat de voorschriften met betrekking tot de steekproef niet in acht zijn genomen, wordt door de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt dat door deze wordt ondertekend alsmede door de keurmeester. Artikel 46 - onttrekken aan steekproef 1. Indien de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen met het voertuig wegrijdt, wordt dit onverwijld door de keurmeester aan de Dienst Wegverkeer (Regiokantoor) gemeld. De eventuele goedkeuring wordt door de Dienst Wegverkeer ingetrokken en het voertuig kan niet meer worden afgemeld. 2. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de eigenaar of houder van een weggereden voertuig op de hoogte is gesteld van de verplichting om een nieuwe aanvraag van een keuringsrapport bij de Dienst Wegverkeer in te dienen. Artikel 47 - anonieme keuring De Dienst Wegverkeer voert steekproefsgewijs anonieme keuringen uit door middel van het ter keuring aanbieden van een voertuig in het kader van het toezicht op het verrichten van keuringen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

18


APK

Erkenningsregeling

§ 4 Voorschriften administratie en bescheiden Artikel 48 - administratie 1. De volgende bescheiden worden goed geordend ten minste twee jaar bewaard: a. indien van toepassing, de gele doorslag van ieder afgegeven keuringsrapport; b. foutief ingevulde of onbruikbaar geworden keuringsrapporten; c. de doorslag van het steekproefcontrolerapport. Op de onder a tot en met c genoemde bescheiden worden geen wijzigingen aangebracht. 2. Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn worden de genoemde bescheiden en de controlelijsten desgevraagd onverwijld aan een functionaris van de Dienst Wegverkeer ter inzage gegeven of ter inzage opgestuurd. 3. Ongebruikte keuringsrapporten en de aan de erkenninghouder met betrekking tot de erkenning afgegeven beschikking worden in een goed afgesloten kast of bureaulade of een gelijkwaardige voorziening opgeborgen. 4. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte code niet toegankelijk is voor onbevoegden. 5. De boekwerken “Regelgeving APK” en “APK Milieu Keuringseisen” met betrekking tot de periodieke keuring alsmede de vereiste certificaten en handleidingen zijn goed geordend aanwezig.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

19


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 7 TOEZICHT § 1 Algemeen Artikel 49 - toepassingsbeleid De in dit hoofdstuk opgenomen regels ten aanzien van het toezicht op keuringsplaatsen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele keuringseenheden en de inrichtingen waar door deze mobiele keuringseenheden keuringen worden verricht. Mobiele keuringseenheden zijn gedurende de gehele steekproef aanwezig én beschikbaar bij de inrichtingen waar de keuringen worden verricht. Artikel 50 - intrekking/wijziging/schorsing erkenning 1. Het bepaalde in de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de erkenning, zoals omschreven in artikel 87 van de wet, in andere gevallen dan de in de paragrafen 2 en 3 beschreven gevallen, onverlet. 2. Een intrekking of wijziging van een erkenning als bedoeld in artikel 87, tweede lid, van de wet geldt alleen voor de betrokken keuringsplaats. De Dienst Wegverkeer kan, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, echter bepalen dat een intrekking of wijziging alle keuringsplaatsen betreft waarvoor de erkenning geldt. Artikel 51 - intrekking/wijziging/schorsing keuringsbevoegdheid Het bepaalde in paragraaf 3 van dit hoofdstuk laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, zoals omschreven in artikel 87a van de wet, in andere gevallen dan de in paragraaf 3 beschreven gevallen, onverlet. Artikel 52 - verlenen medewerking Onverminderd artikel 45, vijfde lid, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: a. het verlenen van toegang tot de keuringsruimte; b. het verstrekken van inlichtingen; c. het overleggen van bescheiden; en d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur. De door de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen worden in acht genomen. Artikel 53 - cusumsysteem 1. In het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 86 van de wet, wordt door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken. Dit systeem heeft tevens betrekking op artikel 41, derde lid, onderdeel b tot en met c. 2. In het kader van het toezicht op de keurmeester, bedoeld in de artikelen 86 en 86a van de wet, wordt door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de keurmeester vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt ingetrokken. Dit systeem heeft tevens betrekking op artikel 41, derde lid, onderdeel b tot en met c. § 2 Toezicht op de erkenningseisen en de erkenningsvoorschriften Artikel 54 - herschouwing en toepassen cusumsysteem 1. Nadat een erkenning is verleend wordt ten minste één maal per twee jaar door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder alsmede de keuringsplaats nog voldoen aan de in hoofdstuk 2 opgenomen erkenningseisen alsmede of de in hoofdstuk 6 opgenomen voorschriften worden nageleefd. Deze controle kan tevens plaatsvinden in het kader van een steekproef van het voertuig. 2. Het resultaat van de herschouwing telt mee in een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld en bekendgemaakt systeem van strafpunten. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

20


APK

Erkenningsregeling

Artikel 55 - toepasssen cusumsysteem Indien bij de anonieme keuring blijkt dat een persoon die niet bevoegd is voertuigen aan een keuring te onderwerpen, deze keuring toch uitvoert, telt dit mee in het systeem, bedoeld in artikel 53, eerste lid. Artikel 56 - niet voldoen aan erkenningseisen De in artikel 87 van de wet bedoelde schorsing, intrekking of wijziging van de erkenning zal, indien de erkenningseis of het erkenningsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt blijven tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen. Artikel 57 - schorsing erkenning 1. Indien er sprake is van een situatie waarin aan één of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl die situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking of wijziging van de erkenning, overgegaan worden tot schorsing van de erkenning voor een termijn van ten hoogste twaalf weken. 2. Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking of wijziging van de erkenning. Artikel 58 - intrekking erkenning Indien door de erkenninghouder de in de artikelen 43 en 44 neergelegde verplichtingen, de in artikel 45, tweede, vierde en vijfde lid, opgenomen voorschriften, dan wel het bepaalde in artikel 48, eerste lid, laatste volzin, niet worden nageleefd wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning. § 3 Toezicht op de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften en de keuringsvoorschriften Artikel 59 - verlenging keuringsbevoegdheid Afhankelijk van het resultaat van de toets, bedoeld in artikel 27, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, met twee maanden of niet verlengd. Artikel 60 - intrekking keuringsbevoegdheid De in artikel 87a van de wet bedoelde intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan, indien de keuringsbevoegdheidseis, het keuringsbevoegdheidsvoorschrift of het keuringsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt worden tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen. Artikel 61 - schorsing keuringsbevoegdheid 1. Indien er sprake is van een situatie waarin aan één of meer keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl die situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, overgegaan worden tot schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voor een termijn van ten hoogste twaalf weken. 2. Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen. Artikel 62 – intrekking keuringsbevoegdheid keurmeester Indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

21


APK

Erkenningsregeling

§ 4 Toezicht op de keuringseisen Artikel 63 – uitvoering steekproef 1. De steekproef wordt uitgevoerd door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer en vindt plaats in de keuringsplaats waar het keuringsrapport is afgegeven. 2. Bij de steekproef wordt andermaal onderzocht of het voertuig aan de keuringseisen voldoet. Artikel 64 - toepassen cusumsysteem 1. Het resultaat van de steekproef telt mee in het systeem, bedoeld in artikel 53. Aan de hand van dit systeem wordt vastgesteld of de kwaliteit van de keuringen van dien aard is dat intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen mogelijk dan wel noodzakelijk is of dat verminderd toezicht, verscherpt toezicht dan wel intrekking van de erkenning mogelijk dan wel noodzakelijk is. 2. De resultaten van de herkeuring en het deskundigenonderzoek worden meegenomen in het systeem, bedoeld in artikel 53. 3. Indien tijdens een steekproef dan wel deskundigenonderzoek blijkt dat voor een apert onveilig voertuig een keuringsbewijs is afgegeven, wordt, ongeacht het systeem, bedoeld in artikel 53, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning alsmede intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

22


APK

Erkenningsregeling

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN Artikel 65 - intrekking vervallen erkenningsregeling De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 februari 1999, nr. CDJZ/WBI/1999-224, houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (Stcrt. 40), wordt ingetrokken. Artikel 66 - geldigheid reeds afgegeven erkenningen Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling bestaande erkenningen, die zijn verleend met toepassing van de in artikel 65 genoemde regeling, worden aangemerkt als te zijn verleend met toepassing van de onderhavige regeling. Artikel 67 - gezamenlijk gebruik keuringsplaats In afwijking van artikel 2, vierde lid, is gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats door meerdere erkenninghouders toegestaan indien met zodanig gebruik overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van de in artikel 65 genoemde regeling, is begonnen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling. Artikel 68 - datum inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2000, met uitzondering van artikel 41, derde lid, onderdeel C, dat in werking treedt met ingang van 1 juni 2000. Artikel 69 - citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Erkenningsregeling APK. Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst. DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

T. Netelenbos

Bijlage 1 Vervalt

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

23


APK

Erkenningsregeling

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 41, DERDE LID, ONDER B 1. Kenteken, identificatienummer Indien het een personenauto, bedrijfsauto of aanhangwagen betreft moeten de volgende gegevens, voor zover op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I vermeld, in overeenstemming zijn met het voertuig: a. het kenteken; b. het identificatienummer; Toelichting Bij de controle van het identificatienummer worden tekens, welke geen letters of cijfers zijn, buiten beschouwing gelaten.

2. Brandstofsoort, bijzonderheden (aanpassing gehandicapte) Indien het een personenauto of bedrijfsauto betreft moeten tevens de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig: a. de brandstofsoort, waarbij: “B” staat voor benzine; “C” staat voor cryogeen (gas onder hoge druk en bij lage temperatuur); “D” staat voor dieselolie; “E” staat voor elektrisch; “G” staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine; “G3” staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine; “H” staat voor CNG, eventueel gecombineerd met benzine; “W” staat voor waterstof; “A” staat voor alcohol; Indien op deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs de brandstofcode ‘B’ is vermeld en in het voertuig is een L.P.G.- of C.N.G.-installatie gemonteerd geweest, dienen ten minste de volgende onderdelen van deze installatie te zijn verwijderd: - verdamper/drukregelaar en/of ander brandstofdoseringssysteem; (een uitlaatstift die bij een luchtgekoelde motor als verdamper fungeert behoeft niet te worden verwijderd) - LPG-tank; - gasafsluiter; - gasmengstuk; - inspuitstukken; - inspuitstuk-adapter, tenzij deze definitief is afgeplugd; - buitenvulklep, tenzij deze definitief is afgeplugd; - hogedrukleiding, met uitzondering van het gedeelte dat rechtstreeks vast tegen de onderzijde van het voertuig bevestigd is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

24


APK

Erkenningsregeling

b. bijzonderheden op het kentekenbewijs: indien het voertuig is aangepast voor het vervoer van gehandicapten of ten behoeve van het gebruik door een gehandicapte, moet zijn vermeld: “Het voertuig is ingericht voor het vervoer van invaliden.” of “Het voertuig is ingericht voor het vervoer van gehandicapten.”, respectievelijk “Het voertuig is ingericht voor het gebruik door een invalide.” of “Het voertuig is ingericht voor het gebruik door een gehandicapte.” Eén van deze vermeldingen moet zijn opgenomen indien één of meer van de volgende aanpassingen ten behoeve van een gehandicapte zijn uitgevoerd: 1º wijziging carrosserie, zijnde: - verlaging van de bodemplaat; - verhoging van het dak; - aanbrengen van vastzetinrichtingen of rails voor de bevestiging van een rolstoel en waarin een gehandicapte kan worden vervoerd; - gewijzigde bevestigingspunten voor autogordels; - gewijzigde zitplaatsen en bevestigingspunten hiervan; 2º wijziging remsysteem zijnde: - een gewijzigd bedieningsmechanisme; - het aanbrengen van een extra of grotere rembekrachtiger; - aanpassing remkrachtregelaar doordat de wielophanging is aangepast waardoor het mogelijk is het voertuig tijdens het in- en uitrijden van een rolstoel te verlagen (knielsysteem); 3º wijziging stuurinrichting, zijnde: - een gewijzigd bedieningsmechanisme zoals stuurkolom, stuur, stangenstelsel of extra aangebrachte bekrachtiging; - een extra aangebrachte noodstuurinrichting. 3. Taxibijlage Indien op het kentekenbewijs van een motorrijtuig onder “Bijzonderheden” vermeld staat “Taxi, zie bijlage”, moet het motorrijtuig voldoen aan de omschrijving zoals neergelegd in de bijlage die deel uitmaakt van het kentekenbewijs.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

25


APK

Erkenningsregeling

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 41, DERDE LID ONDER C. Een personenauto, bedrijfsauto, aanhangwagen of driewielig motorrijtuig moet zijn voorzien van gele retroreflecterende kentekenplaten (aanhangwagen één, driewielig motorrijtuig één of twee) welke aan de linkerzijde zijn voorzien van een in het laminaat geïntegreerd Eurosymbool. Van het voorgaande zijn uitgezonderd: 1. voertuigen waarvan op het kentekenbewijs de toestemming tot het voeren van kentekenplaten model 18.2 staat vermeld; deze voertuigen mogen zijn voorzien van het kleine model kentekenplaten; Toelichting Als het voertuig aan de achterzijde is voorzien van een kentekenplaat model 18.2 dan dient ook aan de voorzijde een kentekenplaat model 18.2 te zijn aangebracht. Kentekenplaten van het model 18.2 worden niet voor aanhangwagens afgegeven.

2. voertuigen met een datum eerste toelating welke ligt vóór 1 januari 1978; deze voertuigen mogen zijn voorzien van donkerblauwe kentekenplaten. Toelichting Deze donkerblauwe kentekenplaten met witte letters en cijfers worden toegepast bij een kentekennummer dat bestaat uit een combinatie van twee groepen van twee cijfers en één groep van twee letters.

3. voertuigen die worden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet Personenvervoer 2000; deze voertuigen moeten zijn voorzien van lichtblauwe kentekenplaten als bedoeld in de Regeling kentekens en kentekenplaten. Toelichting Dit zijn voertuigen waarvan op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden is vermeld “Taxi” of “Taxi, zie bijlage”. Deze voertuigen moeten zijn voorzien van lichtblauwe kentekenplaten die zijn voorzien van een zwarte kaderrand en zwarte letters en cijfers. Zij zijn niet voorzien van het Euro-symbool.

Personenauto’s, bedrijfsauto’s en driewielige motorrijtuigen en gekentekende aanhangwagens mogen geen andere kentekenplaten voeren dan de in deze bijlage genoemde

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

26


APK

Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder

Bekendmaking cusumsysteem Erkenningshouders APK 2009. 6 oktober 2006, VIZ 2006/8287. De directie van de Dienst Wegverkeer, Gelet op artikel 53, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK, CDJZ/WBI/2000-82, Stcrt. 2000, nr. 35. Besluit: Artikel 1 - definities In deze bekendmaking wordt verstaan onder: a. herkeuring: steekproef als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en het deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede onderzoeken door politie of RDW; b. cusumsysteem: het systeem van bonus- en strafpunten als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK; c. cusumbijdrage: de bijdrage aan straf- en bonuspunten van een herkeuring; d. cusumstand: startwaarde vermeerderd met de som van bonus- en strafpunten van herkeuringen; e. keuringseisen: de permanente eisen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de Regeling permanente eisen taxi’s als mede de eisen opgenomen in het boekwerk ‘APKmilieukeuringseisen’; f. misser: bij een herkeuring geconstateerd onjuist of vergeten afkeurpunt, adviespunt of reparatiepunt als bedoeld in artikel 1, onder v, w en x van de Erkenningsregeling APK; g. gradatie: kwalificatie van een misser uitgedrukt in strafpunten bij toepassing van de keuringseisen; h. klasse: classificatie voor de kwaliteit van werken bij de toepassing van de keuringseisen door de erkenninghouder; de 3 klassen geven tevens een indicatie voor de kans op het aantal uit te voeren herkeuringen. Artikel 2 - toepassing Het cusumsysteem erkenninghouders APK wordt toegepast bij herkeuringen ten behoeve van het meten van de kwaliteit bij het toepassen van de keuringseisen. Artikel 3 1. Gradaties worden ingedeeld in: a. gradatie 1: een misser die de verkeersveiligheid indirect beïnvloedt, die 1 strafpunt oplevert; b. gradatie 2: een geringe milieu misser die1,5 strafpunten oplevert; c. gradatie 3: een geringe misser die1,5 strafpunten oplevert; d. gradatie 4: een ernstige misser waarbij die 3 strafpunten oplevert c. gradatie 5: een ernstige misser waarbij sprake is van een apert onveilig voertuig die 3 strafpunten oplevert. 2. De cusumbijdrage wordt berekend aan de hand van de formule: totaal aantal strafpunten per herkeuring minus het bonuspunt van 0,4 punt. Artikel 4 - klassen 1. De erkenninghouder wordt geplaatst in: a. de normale klasse (N): 1° na het verlenen van de erkenning en na een tijdelijke intrekking van de erkenning, waarbij de startwaarde 4,5 is; 2° indien de cusumstand na de laatste 5 herkeuringen in de P-klasse kleiner is dan 7,5, waarbij de startwaarde de laatste cusumstand in de P-klasse is; 3° indien de cusumstand in de C-klasse groter of gelijk is aan 4,5 doch kleiner dan 7,5, waarbij de startwaarde de laatste cusumstand in de C-klasse is; b. de compensatie klasse (C) indien de cusumstand in de N-klasse kleiner of gelijk is aan 0, waarbij de startwaarde 0 is en waarna de cusumstand niet kleiner wordt dan 0; c. de penalty klasse (P), waarbij de startwaarde 4,5 is indien: 1° de cusumstand 7,5 of hoger is; 2° één afzonderlijke cusumbijdrage groter is dan 5; 3° de som van de cusumbijdragen van de laatste 5 herkeuringen groter is dan 5. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder

2. De kans op herkeuringen in genoemde klassen wordt bepaald door de verhouding N : C : P = 2 : 1 : 6. 3. Plaatsing in de C-klasse geeft aanleiding tot verminderd toezicht en plaatsing in de P-klasse tot verscherpt toezicht. Artikel 5 - intrekken erkenning Een procedure tot intrekking van de erkenning wordt begonnen indien: a. in de P-klasse de volgende cusumstand wordt bereikt of overschreden: 1° na de eerste herkeuring 9,1; 2° na de tweede herkeuring 8,7; 3° na de derde herkeuring 8,3; 4° na de vierde herkeuring 7,9; 5° na de vijfde herkeuring 7,5; b. een misser van gradatie 5 wordt geconstateerd; c. één afzonderlijke cusumbijdrage 9,6 of hoger is; d. in een periode van 12 maanden driemaal plaatsing in de P-klasse heeft plaatsgevonden. Artikel 6 – intrekking vorige bekendmaking De bekendmaking cusumsysteem erkenninghouders APK 2004 van 23 november 2004, Stcrt. 2004, nr. 226 wordt ingetrokken. Artikel 7 – historie De voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze bekendmaking bestaande cusumstanden blijven in stand. Artikel 8 – ingangsdatum Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van 1 januari 2007. Artikel 9 - citeertitel Deze bekendmaking wordt aangehaald als: Bekendmaking cusumsysteem erkenninghouders APK 2004. Deze bekendmaking wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst. Zoetermeer, 6 oktober 2006. De directie van de Dienst Wegverkeer, J.G. Hakkenberg. Algemeen Directeur

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 10 versie 12-2004

2


APK

Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester

Bekendmaking cusumsysteem Keurmeester APK 2007 6 oktober 2006, VIZ 2006/8288, Staatscourant nr. 226 van 23 november 2004. De directie van de Dienst Wegverkeer, Gelet op artikel 53, tweede lid van de Erkenningsregeling APK, CDJZ/WBI/2000-82, Stcrt. 2000, nr. 35; Besluit: Artikel 1 - definities In deze bekendmaking wordt verstaan onder: a. herkeuring: steekproef als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en het deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede onderzoeken door de politie of RDW; b. cusumsysteem keurmeester: het systeem van bonus- en strafpunten voor de keurmeester zoals bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de Erkenningsregeling-APK; c. keuringsbevoegdheid: de bevoegdheid om voertuigen APK te keuren en met behulp van een door de RDW geaccepteerd systeem af te melden. Deze bevoegdheid moet blijken uit een diploma Keurmeester en een geldige bevoegdheidspas periodieke keuring lichte voertuigen respectievelijk (zware) bedrijfsvoertuigen welke documenten zijn afgegeven door de Stichting VAM; d. cusumbijdrage: de bijdrage aan straf- en bonuspunten van een herkeuring; e. cusumstand: waarde, met een minimum van 0, vermeerderd met de som van bonus- en strafpunten van herkeuringen; f. keuringseisen: de permanente eisen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de Regeling permanente eisen taxi’s alsmede de eisen opgenomen in het boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’; g. misser: bij een herkeuring geconstateerd onjuist of vergeten afkeurpunt, adviespunt of reparatiepunt als bedoeld in artikel 1, onder v, w en x van de Erkenningsregeling APK; h. gradatie: kwalificatie van een misser uitgedrukt in strafpunten bij toepassing van de keuringseisen; i. klasse: classificatie voor de kwaliteit van werken bij de toepassing van de keuringseisen door de keurmeester. Artikel 2 - toepassing Het cusumsysteem keurmeester-APK wordt toegepast bij herkeuringen ten behoeve van het meten van de door de keurmeester geleverde kwaliteit bij het toepassen van de keuringseisen. Artikel 3 - gradaties Gradaties worden ingedeeld in: a. gradatie 1: een misser die de verkeersveiligheid indirect beïnvloedt, die 1 strafpunt oplevert; b. gradatie 2: een geringe milieu misser die 1,5 strafpunt oplevert; c. gradatie 3: een geringe misser die 1,5 strafpunt oplevert; d. gradatie 4: een ernstige misser waarbij die 3 strafpunten oplevert c. gradatie 5: een kritieke misser waarbij sprake is van een apert onveilig voertuig die 3 strafpunten oplevert. 2. De cusumbijdrage wordt berekend aan de hand van de formule: totaal aantal strafpunten per herkeuring minus het bonuspunt van 0,4 punt. Artikel 4 - klassen De keurmeester wordt geplaatst in: 1. de normale klasse (N): a. met een startwaarde 0: 1° na het verlenen van de keuringsbevoegdheid, en 2° na een met goed gevolg afgelegde tweejaarlijkse toets als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Erkenningregeling APK, en 3° na een aanbeveling tot intrekking van de keuringsbevoegdheid; b. indien de cusumstand in de P-klasse kleiner wordt dan 7,5; 2. de penalty klasse (P) indien de cusumstand in de N-klasse 7,5 bereikt of overstijgt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 10 versie 12-2004

1


APK

Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester

Artikel 5 - intrekken keuringsbevoegdheid Een procedure tot intrekking van de keuringsbevoegdheid wordt begonnen indien: a. de cusumstand 10 wordt bereikt of overschreden; b. ĂŠĂŠn afzonderlijke cusumbijdrage 9,6 of hoger is; c. een misser van gradatie 3 wordt geconstateerd; Artikel 6 - intrekking vorige bekendmaking De Bekendmaking cusumsysteem Keurmeester-APK 2004 van 23 november 2004, Stcrt. 2004, nr. 226 wordt ingetrokken. Artikel 7 - historie De voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze bekendmaking bestaande cusumstanden blijven in stand. Artikel 8 - ingangsdatum Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van 1 januari 2007. Artikel 9 - citeertitel Deze bekendmaking wordt aangehaald als: Bekendmaking cusumsysteem Keurmeester-APK 2007. Deze bekendmaking zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Zoetermeer, 6 oktober 2006. De directie van de Dienst Wegverkeer, J.G. Hakkenberg. Algemeen Directeur.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 10 versie 12-2004

2


APK

Procedure Roetmeting

Procedure Roetmeting 1. Voer in de roetmeter de volgende gegevens in: a. stationair toerental: minimum: 400 omw/min, en maximum: 1000 omw/min; b. afregeltoerental: een minimum en een maximum met een dusdanige waarde dat het geschatte afregeltoerental binnen deze waarden zal vallen; c. minimum motorolietemperatuur: 60°C. d. maximum k-waarde: 1º 2,5 m-1 voor een motor met natuurlijke aanzuiging, in gebruik genomen na 31-12-1979 en voor 01-07-2008 of 2º 3,0 m-1 voor een motor met drukvulling, in gebruik genomen na 31-12-1979 en voor 01-07-2008 of 3º 1,5 m-1 voor een motor met natuurlijke aanzuiging of voor een motor met drukvulling in gebruik genomen na 31-06-2008. 2. sluit de roetmeter aan volgens de handleiding. 3. controleer of de motorolietemperatuur de minimum waarde heeft bereikt, zo niet: a. motor op temperatuur brengen, of b. de beveiliging op de roetmeter uitschakelen. 4. controleer of het stationair toerental binnen de ingebrachte waarden valt. Zo niet, dan moet u het stationair toerental bijstellen tot een waarde die ligt tussen de ingebrachte waarden, en mag u verder gaan met de meting. Is bijstellen niet mogelijk of niet wenselijk dan moet u stoppen met de meting en kan het voertuig niet worden goedgekeurd. 5. controleer of het afregeltoerental binnen de ingebrachte waarden valt. Zo niet dan de instellingen voor het afregeltoerental in de roetmeter wijzigen zodat het afregeltoerental van de motor hierbinnen valt. 6. volg de handelingen zoals deze door de roetmeter wordt aangegeven, waarbij het volgende in acht moet worden genomen: - het ‘gaspedaal’ zonder onderbreking binnen 1 seconde tot aan de aanslag indrukken. Het loslaten van het ‘gaspedaal’ moet langzamer gebeuren om eventuele schades te voorkomen; - indien het display van de roetmeter na de eerste of tweede meetcycli aangeeft dat de k-waarde kleiner of gelijk is dan de maximale k-waarde minus 0,5 m-1 mag de meting worden afgebroken. 7. als de k-waarde aan de hand van de roetmeetstrook moet worden vastgesteld omdat de k-waarde van de eerste of tweede meting niet kleiner of gelijk is dan de maximale k-waarde min 0,5 m-1 dan mogen de verschillen van de afregeltoerentallen van de metingen waarmee de gemiddelde kwaarde wordt bepaald, niet meer zijn dan 10% van het hoogste afregeltoerental. 8. bepaal aan de hand van de gemeten k-waarde of het voertuig voldoet aan de gestelde eisen. Indien een print van toepassing is, is de hierop vermelde gemeten k-waarde de gemiddelde k-waarde van drie achtereenvolgende meetcycli. Let op: Indien de meting niet voortijdig mag worden afgebroken omdat de k-waarde hiervoor te hoog is, bestaat de mogelijkheid dat de roetmeter na beëindiging van de meting aangeeft dat het resultaat niet goed is, terwijl ogenschijnlijk wel alles akkoord lijkt te zijn: de toerentallen blijven tijdens de meting tussen de ingestelde waarden en de k-waarde is lager dan de ingebrachte waarde. Dit kan worden veroorzaakt doordat het onderlinge verschil tussen de gemeten k-waarde te groot is (de zogenaamde bandbreedte). In de software van de roetmeter is namelijk opgenomen dat dit onderlinge verschil niet groter mag zijn dan: - 0,5 m-1 als de berekende k-waarde kleiner of gelijk is aan 2,5 m-1 en - 0,7 m-1 als de berekende k-waarde groter is dan 2,5 m-1. In een dergelijk geval mag de auto niet worden goedgekeurd maar moet de roetmeting, na eventuele aanpassingen aan de motor, worden overgedaan. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Procedure Roetmeting

Indien tijdens een keuring of anderszins blijkt dat de brandstofpomp dusdanig is afgesteld dat de maximum snelheid van de auto minder bedraagt dan 60 km/uur, zal de auto alsnog worden afgekeurd. De brandstofpomp dient in een dergelijk geval opnieuw te worden afgesteld waarna de roetmeting opnieuw moet worden uitgevoerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

TOEZICHTBELEID APK ERKENNINGHOUDERS van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, 12-2005 en 12-2006

Inhoud

blz.

1. 1.1 1.2 1.3 1.4

Toezicht Basis voor het toezicht Wat omvat het toezicht? Herschouwingen Frequentie van het toezicht

3 3 3 3 3

2. 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8 2.1.9 2.1.10

Sancties Algemeen Meerdere keuringsplaatsen Welke sancties zijn er? Intrekking na schorsing Tweede schorsing aanleiding tot intrekking Tweede aanleiding tijdelijke intrekking Tijdelijke intrekking langer dan 4 weken Voorwaardelijke intrekking Ernstige overtredingen Ingangsdatum sanctie Inleveren keuringsrapporten en gevelschild

3 3 3 4 4 4 4 4 5 5 5 5

2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3

Onderscheid sancties erkenning/keuring Sancties erkenningseisen en -voorschriften Sancties erkennings- en keuringseisen Sancties procedurevoorschriften keuring FinanciĂŤle verplichtingen

5 5 6 6 6

3.

Horing

6

4.

Verjaringstermijn

7

5.

Bezwaar en beroep

7

6. 6.1 6.2 6.3 6.4

Nadere uitwerking en toelichting enige keuringsvoorschriften Verplichtingen voor aanvang van de keuring De APK-keuring en het verlenen van medewerking aan de steekproef Aanwezigheid voertuig bij de steekproef APK-handhaving

7 7 7 8 8

Bijlage 1 Voorbeelden sancties Bijlage 2: Beoordeling erkenningseisen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

TOEZICHTBELEID APK ERKENNINGHOUDERS van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, 12-2005 en 12-2006 1.

Toezicht

1.1

Basis voor het toezicht Op basis van de Wegenverkeerswet 1994 wordt toezicht gehouden op de erkenninghouders en de keurmeesters. In deze toezichtsbeleidsbrief wordt steeds, als wordt gesproken van een erkenning, daar ook onder verstaan de keuringsplaats(en) en de mobiele keuringseenheid, waarvoor de erkenning geldt. Voor de mobiele keuringseenheid zijn de erkenningseisen in een aparte paragraaf opgenomen. Ten behoeve van het gebruik van de erkenning worden toegangscodes en certificaten afgegeven in verband met de datacommunicatie met de RDW. Hiervoor geldt dat deze uitsluitend voor de betreffende erkenning en de betreffende keuringsplaats mogen worden gehanteerd.

1.2

Wat omvat het toezicht? Het toezicht omvat in ieder geval: a. het periodiek controleren (herschouwen) op de eisen en verplichtingen die gelden voor het in stand houden van de erkenning; b. het beoordelen van de kwaliteit van de uitgevoerde keuringen door een herkeuring in de vorm van een steekproef nadat het voertuig bij de RDW is afgemeld.

1.3

Herschouwingen Hierbij wordt u gewezen op het feit dat de herschouwingen, ten minste eenmaal per twee jaar, met of zonder vooraankondiging kunnen worden uitgevoerd. Indien een naschouwing van uw keuringsplaats noodzakelijk is vanwege tekortkomingen, zal hiervoor een tarief in rekening worden gebracht. Indien tijdens de herschouwing tekortkomingen worden geconstateerd dan kan dit aanleiding geven tot het opleggen van een sanctie. In bijlage 2 wordt aangegeven hoe een aantal erkenningseisen wordt beoordeeld.

1.4

Frequentie van het toezicht Indien u zich steeds aan de eisen en voorschriften houdt, zal het toezicht door de RDW beperkt blijven tot de genoemde herschouwing, welke eenmaal per twee jaar wordt gehouden, en de steekproefsgewijze herkeuring op gemiddeld 3 van elke 100 afgemelde voertuigen.

2.

Sancties

2.1

Algemeen Als blijkt dat ĂŠĂŠn of meerdere zaken bij u niet in orde zijn, bestaat voor de RDW de mogelijkheid om bij overtreding van de bepalingen uit de erkenningsregeling en/of bij verslechtering van de kwaliteit van de keuringen, aan u als erkenninghouder een sanctie op te leggen.

2.1.1

Meerdere keuringsplaatsen Wanneer een erkenning geldt voor meerdere keuringsplaatsen zal in de regel de kwaliteit per keuringsplaats worden beoordeeld en kan een eventuele sanctie hierop worden afgestemd. Hetzelfde geldt voor mobiele keuringseenheden. Indien u erkenninghouder van meerdere keuringsplaatsen bent, zal in beginsel steeds per keuringplaats worden gesanctioneerd, met inachtneming van het onder 2.1.2. genoemde in zwaarte opeenvolgende sancties. Indien u een erkenning voor meerdere keuringsplaatsen heeft wijs ik u er met klem op dat het certificaat ten behoeve van de datacommunicatie alleen bij 1 bepaalde keuringsplaats behoort en u dit bij het in gebruik nemen van een nieuw certificaat, wisselen van computers kunt controleren of het certificaat bij de bewuste keuringsplaats hoort. Een goede controle hiervan kan overtredingen en sancties voorkomen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK 2.1.2

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Welke sancties zijn er? De volgende sancties kunnen worden opgelegd: a. waarschuwing (schriftelijk of via de datacommunicatie); b. voorwaardelijke intrekking van de erkenning; c. tijdelijke intrekking van de erkenning (maximaal 12 weken); d. definitieve intrekking van de erkenning, en; e. schorsing van de erkenning (maximaal 12 weken). Deze opsomming is niet bepalend voor de volgorde waarin de sancties worden opgelegd. Een waarschuwing wordt gegeven in de vorm van een vermelding in de datacommunicatie bij plaatsing in de P-klasse. Een waarschuwing wordt ook gegeven bij constatering van een lichte overtreding. Een voorwaardelijke intrekking wordt gegeven als het geconstateerde niet ernstig genoeg is, of als zich zodanige bijzondere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het niet rechtvaardigen om de erkenning feitelijk in te trekken. Het afmelden van voertuigen blijft mogelijk. Wel dient aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het besluit te worden voldaan. Een tijdelijke intrekking betekent dat er niet meer gekeurd en afgemeld mag worden voor de in het besluit genoemde periode. Na deze periode wordt u in beginsel automatisch weer aangesloten op het afmeldsysteem. Wel zal een herschouwing moeten plaatsvinden waarvoor kosten in rekening worden gebracht (zie 2.1.6)1. Een definitieve intrekking betekent ook dat u niet meer mag keuren en afmelden. Als u weer in het bezit wilt komen van een erkenning zult u een nieuwe aanvraag moeten indienen tegen het daarvoor geldende tarief. Deze aanvraag kan, na een eerste intrekking, pas na 12 weken, dan wel na 6 maanden, na twee of meer intrekkingen, in behandeling worden genomen. De behandelingstermijn bedraagt over het algemeen tenminste 4 weken. Een schorsing betekent eveneens dat er niet meer afgemeld mag worden. De schorsing wordt in beginsel alleen opgelegd voor een verzuim dat door u zelf binnen de termijn van 12 weken kan worden hersteld. Nadat dit aantoonbaar is gebeurd kan er weer worden afgemeld. Indien een naschouwing noodzakelijk is, zullen hiervoor kosten in rekening worden gebracht. In bijlage 1 wordt globaal aangegeven welke overtreding tot welke sanctie aanleiding kan geven.

2.1.3

Intrekking na schorsing Als bij een schorsing binnen de termijn van 12 weken het geconstateerde verzuim niet is verholpen, zal de erkenning definitief worden ingetrokken. Voor een nieuwe erkenning dient een aanvraag te worden ingediend tegen het daarvoor geldende tarief 1.

2.1.4

Tweede schorsing aanleiding tot intrekking Als voor de tweede maal binnen 3 jaar voor eenzelfde overtreding de erkenning wordt geschorst dan zal deze tweede overtreding kunnen leiden tot een tijdelijke intrekking van uw erkenning.

2.1.5

Tweede aanleiding tijdelijke intrekking Na een tijdelijke intrekking zal een tweede aanleiding voor een tijdelijke intrekking binnen 3 jaar leiden tot een zwaardere sanctie. Indien uw erkenning definitief wordt ingetrokken kunt u voor een nieuwe erkenning een aanvraag indienen tegen het daarvoor geldende tarief 1.

2.1.6

Tijdelijke intrekking langer dan 4 weken Bij een sanctie van tijdelijke intrekking voor een periode langer dan 4 weken is dit aanleiding voor een herschouwing door de bedrijfsinspecteur. Van een dergelijk bezoek zullen kosten aan u in rekening worden gebracht 1.

1 De tarieven worden jaarlijks d.m.v. het ‘Besluit tarieven Dienst wegverkeer’ in de Staatscourant bekendgemaakt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

2.1.7

Voorwaardelijke intrekking Voor de voorwaardelijke intrekking van uw erkenning geldt dat u feitelijk nog gebruik kunt maken van de erkenning. Bij een volgende overtreding zult u zwaarder worden gesanctioneerd. Voorts dient u de in het sanctiebesluit genoemde voorwaarden na te leven.

2.1.8

Ernstige overtredingen Bij een ernstige overtreding of bij een veelvoud van overtredingen dan wel ondermijning van het toezicht blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan per direct een definitieve intrekking op te leggen, dan wel de sanctie voor meerdere keuringsplaatsen te laten gelden.

2.1.9

Ingangsdatum sanctie In de regel wordt bij een besluit tot een (tijdelijke) intrekking van de erkenning een termijn van 5 werkdagen gegeven om de eerstkomende afspraken na te komen, voordat de intrekking wordt geĂŤffectueerd. Doen zich in de periode, na de overtreding, opnieuw gronden voor een intrekking voor, dan zal uw erkenning opnieuw worden ingetrokken (zie 2.1.5). Indien u een erkenning heeft ten behoeve van het eigen wagenpark zal de intrekking steeds onmiddellijk ingaan.

2.1.10 Inleveren keuringsrapporten en gevelschild Als uw erkenning definitief wordt ingetrokken, bent u verplicht om de ongebruikte keuringsrapporten voor de keuringsplaats bij de RDW in te leveren. Daarnaast dient u de betreffende APK-erkenningssticker te verwijderen. Indien u als gevolg van de definitieve intrekking niet meer in het bezit bent van enige erkenning of geldig handelaarskenteken dan dient u ook het gevelschild in te leveren. 2.2.

Onderscheid sancties erkenning/keuring Bij het opleggen van sancties wordt in beginsel een onderscheid gemaakt tussen de overtredingen van de eisen en voorschriften die aan de instandhouding van een erkenning zijn gesteld en de eisen en voorschriften die gelden bij het uitvoeren van een keuring. Bij overtreding van de erkenningseisen, keuringsvoorschriften en keuringseisen kan dit aanleiding zijn een sanctie op te leggen aan zowel de erkenninghouder als de keurmeester. Dit geldt met name voor het gestelde onder punt 2.2.2. en punt 6.

2.2.1

Sancties erkenningseisen en -voorschriften Bij overtreding van de erkenningseisen wordt in beginsel een sanctie van schorsing van de erkenning opgelegd. De essentie van de schorsing is dat op het moment dat u weer aan de eisen voldoet deze schorsing wordt opgeheven. De duur van de schorsing heeft u dus zelf in de hand. Bij overtreding van de algemene erkenningsvoorschriften wordt in het algemeen eveneens een sanctie van schorsing van de erkenning opgelegd. Als voorbeeld wordt hier genoemd dat voor de apparatuur waarvoor dit geldt steeds geldige keuringscertificaten in het bedrijf aanwezig moeten zijn en het niet op orde hebben van de boekwerken Regelgeving APK en APK milieukeuringseisen. Het is dan mogelijk uw erkenning voor die keuringsplaats te schorsen tot het moment dat aangetoond is dat er wel geldige keuringscertificaten zijn of de boekwerken weer op orde zijn. Ingeval van overtreding van artikel 32 van de Erkenningsregeling APK wordt een intrekkingsprocedure gestart. U dient er zorg voor te dragen dat uitsluitend voertuigen worden gekeurd in de keuringsplaats waarvoor uw erkenning geldig is. Let hierbij derhalve op de hoogte en breedte van de voertuigen alsmede de categorie of bijzonderheden op het kentekenbewijs.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK 2.2.2

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Sancties erkennings- en keuringseisen Sanctionering van de keuringen gebeurt zowel negatief als positief. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogenoemde cusumsysteem2 erkenninghouders, dat bij elke uitgevoerde herkeuring in het kader van een steekproef aan uw keuringsplaats bonus- of strafpunten toekent, afhankelijk van de kwaliteit van één of meerdere keuringen. Ook de constateringen gedaan door de politie, door eigen bevindingen van de RDW of die door een beroep tegen de afgifte van een keuringsrapport (artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994) aan de RDW bekend worden, worden gesanctioneerd op de wijze zoals hierboven aangegeven. Indien u het niet eens bent met het technische resultaat van de steekproefherkeuring, de misser of de gradatie van de misser, kunt u hiertegen in beroep gaan op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994. De bevoegde keurmeester wordt geacht mede namens u, als erkenninghouder, dit beroep in te dienen, aangezien er van de erkenninghouder niet verwacht wordt dat deze te allen tijde in de betreffende keuringsplaats aanwezig is. Dit dient terstond na de weigering tot afgifte van het keuringsrapport te gebeuren, dat wil zeggen direct nadat het voertuig door de steekproefcontroleur is afgekeurd en tegen betaling van het daarvoor geldende tarief. Bij gebruikmaking van deze procedure dient u dit op het steekproefcontrolerapport aan te geven door middel van invulling en ondertekening van dit rapport. De steekproefcontroleur zal daarna telefonisch contact opnemen met het regiokantoor. Ook dan is van belang dat de staat van het voertuig ongewijzigd blijft (zie 2.2.3). Bij de herschouwing worden de gebreken vastgelegd op het herschouwingsrapport. De aard, het aantal alsmede de bij de vorige herschouwing geconstateerde gebreken kunnen aanleiding zijn tot een intrekkingsprocedure. Hiertoe wordt een horing uitgevoerd. Zie voor de horing verder onder 3. In bijlage 1 wordt u verder geïnformeerd over de manier waarop met de geconstateerde tekortkomingen wordt omgegaan.

2.2.3

Sancties procedurevoorschriften keuring Voor de uitvoering van de keuring en de steekproef geldt een aantal procedurevoorschriften. Naleving hiervan is van belang omdat deze voorschriften verband houden met de wijze waarop de RDW het toezicht moet kunnen uitvoeren. U wordt hier met name gewezen op het feit dat na de afmelding van het gekeurde voertuig bij de RDW er geen enkele wijziging meer mag worden aangebracht in de staat van het voertuig. Bij dit zogenoemde ‘verbod tot sleutelen in quarantaine-tijd’ is het dus absoluut niet toegestaan om bijvoorbeeld alsnog een kapot lampje te (laten) vervangen of een meting uit te voeren dan wel (een en ander nogmaals te laten) te controleren vóór of na de aankomst van de steekproefcontroleur en de aanvang van de steekproefherkeuring.

2.3

Financiële verplichtingen Met nadruk wordt u er hier op gewezen dat ook met betrekking tot de nakoming van de financiële verplichtingen sancties kunnen worden opgelegd. Indien u de kosten voor het toezicht niet of niet tijdig voldoet zal in beginsel worden overgegaan tot een sanctie van schorsing van uw erkenning. De schorsingstermijn bedraagt hierbij minder dan 12 weken, namelijk 6 weken.

3.

Horing Voordat aan uw bedrijf een sanctie wordt opgelegd, zult u in de regel door een medewerker van de RDW worden gehoord. U (of uw vertegenwoordiger) krijgt dan de gelegenheid om uw visie te geven op het gebeurde. Daarbij kunnen alle relevante feiten en (bijzondere) omstandigheden ten aanzien van de overtreding naar voren worden gebracht. Van deze horing wordt een proces-verbaal opgemaakt. Op basis van onder andere dit proces-verbaal wordt besloten of een sanctie en zo ja, welke sanctie wordt opgelegd.

2

Cusum staat voor cumulating sum. Het cusumsysteem is bekend gemaakt in de Staatscourant. De regeling is opgenomen achter tabblad 7 van uw map Regelgeving Algemene Periodieke Keuring.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

4.

Verjaringstermijn Voor sancties wordt een verjaringstermijn van drie jaar gehanteerd. Dit betekent dat bij het opleggen van een vervolgsanctie de eerdere sanctie wordt meegewogen. Bepalend hiervoor is de datum van overtreding.

5.

Bezwaar en beroep Tegen een sanctiebesluit kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt. U dient dit bezwaar binnen 6 weken schriftelijk en gemotiveerd in te dienen bij de Directie van de RDW. Naast deze mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift, kunt u bij de Rechtbank, sector bestuursrecht, een voorlopige voorziening vragen. Ook dit dient schriftelijk te gebeuren. Tegen een waarschuwing, schriftelijk of via plaatsing in de penalty-klasse, kunt u volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bezwaar of beroep indienen.

6.

Nadere uitwerking en toelichting enige keuringsvoorschriften Zoals al eerder aangegeven zijn deze voorschriften essentieel voor het toezicht van de RDW op zowel de kwaliteit van de keuring als op de naleving van de Erkenningsregeling APK.

6.1

Verplichtingen voor aanvang van de keuring In de keuringsplaats moet de meest recente regelgeving aanwezig zijn, de boekwerken APK milieukeuringseisen en Regelgeving APK of de Cd-rom. Deze moeten aan de keurmeesters ter beschikking worden gesteld alvorens zij tot de technische keuring overgaan. Indien dit niet gebeurt zal een sanctie worden opgelegd. In artikel 41 van de Erkenningsregeling APK is nadrukkelijk bepaald welke activiteiten voorafgaande aan de feitelijke technische keuring moeten worden verricht: - het originele, complete en geldige kentekenbewijs deel I A dan wel deel I dient te zijn overgelegd. Let daarbij ook op de duplicaatcode en eventuele bijlagen; - controle van de gegevens in het kentekenregister met de gegevens op deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs. Hiervoor heeft u een geldige toegangscode nodig; - vervolgens aan de hand van de in bijlage 2 van de Erkenningsregeling APK opgenoemde punten nagaan of het voertuig met het kentekenbewijs overeenstemt, en - controle of de juiste kentekenplaten zijn gemonteerd. In voorkomende gevallen dient u de aanvrager van het keuringsrapport naar de RDW te verwijzen. Bij overtreding van dit artikel wordt een sanctie opgelegd.

6.2

De APK-keuring en het verlenen van medewerking aan de steekproef In de artikelen 42 tot en met 46 van de Erkenningsregeling APK wordt het keuringsproces beschreven. U wordt er met nadruk op gewezen dat u uw bedrijfsvoering zodanig dient in te richten dat aan deze verplichtingen wordt voldaan. Kort gezegd omvat dit: a. de volledige keuring door de keurmeester, zonodig inclusief roetmeting; b. aan de hand van het kentekenbewijs nagaan of de keuring heeft plaatsgevonden en dan overgaan tot het afmelden van het resultaat van de keuring, waarbij: 1. indien het voertuig niet aan de keuringseisen voldoet, de afkeurpunten worden gemeld; 2. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie, de reparatiepunten en eventuele adviespunten worden gemeld; 3. indien het voertuig is goedgekeurd de goedkeur wordt gemeld en de eventuele adviespunten; c. het bevestigen dat de onder a. tot en met b3 genoemde verplichtingen zijn nagekomen; d. het in alle gevallen, dus ook bij afkeur invullen van het keuringsrapport, door middel van printen of handmatig overnemen van de schermgegevens; e. na controle of het keuringsrapport juist en volledig is ingevuld, het ondertekenen van het keuringsrapport door de keurmeester.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

7


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Bij al deze handelingen dienen zowel het voertuig als de keurmeester in de keuringsplaats aanwezig te zijn. De aan de keurmeesters verstrekte pincodes, ten behoeve van het afmelden, zijn strikt persoonlijk en mogen niet door enig ander persoon worden gebruikt. Ook voor u geldt de verplichting dat u er zorg voor dient te dragen dat de pincode van een keurmeester persoonlijk is en blijft. De verplichting tot aanwezigheid van de keurmeester geldt ook nadat volgens mededeling van de RDW het voertuig aan een steekproef moet worden onderworpen. De erkenningsregeling bepaalt verder in artikel 45, dat aan de steekproef alle medewerking moet worden verleend. Buiten het feit dat de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd en het keuringsrapport heeft ondertekend, bij de steekproef aanwezig dient te zijn, valt hier ook onder dat deze keurmeester onverwijld feitelijke assistentie verleent. Daarnaast dient de steekproefcontroleur binnen 15 minuten na zijn aankomst met de uitvoering van het technische gedeelte van de steekproef te kunnen beginnen. Deze periode van 15 minuten is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om de keurmeester in de gelegenheid te stellen van elders, buiten de keuringsplaats, te (laten) komen. Bij overtreding van deze voorschriften zal een intrekkingsprocedure worden gestart. 6.3

Aanwezigheid voertuig bij de steekproef U dient er voor te zorgen dat ook na de afmelding het voertuig voor de uitvoering van de steekproef door de steekproefcontroleur van de RDW in de keuringsruimte aanwezig is en blijft. Ingeval er na 90 minuten nog geen steekproefcontroleur is verschenen, mag u het keuringsrapport afgeven en hoeft het voertuig niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW. U wordt er hier met nadruk op gewezen dat u verplicht bent om de gang van zaken rond de APK-keuring zo in te richten dat het wegrijden uit een steekproef wordt voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het niet laten wachten van de klant op de keuring of het aanbieden van vervangend vervoer. Als wordt geconstateerd dat een voertuig niet beschikbaar is voor de steekproefherkeuring wordt dit opgevat als een ernstige overtreding. Om het wegrijden van een voertuig bij de toewijzing van een steekproef tegen te gaan, dient u in ieder geval aan de aanvrager voorafgaande aan de keuring duidelijk te maken dat hij verplicht is om het voertuig voor de steekproef beschikbaar te houden tot na de steekproefherkeuring. Als de aanvrager onverhoopt toch met het voertuig wegrijdt voordat de steekproefcontroleur van de RDW is gearriveerd dient u: a. geen keuringsrapport af te geven; b. de aanvrager er direct op te wijzen dat de eventuele goedkeuring van het voertuig komt te vervallen en dat een nieuwe keuring uitsluitend bij de RDW kan worden aangevraagd; c. direct per fax of telefonisch, en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur, bij het regiokantoor van de RDW te melden dat het voertuig is weggereden.

6.4

APK-handhaving Als blijkt dat een voertuig niet in het zogenoemde APK-register voorkomt, maar voor dat voertuig wel een keuringsrapport door u is afgegeven vormt dit aanleiding om een intrekkingsprocedure te starten. U kunt, om zeker te zijn dat een afgemeld voertuig ook daadwerkelijk is geaccepteerd door de RDW en dus in het keuringsregister is opgenomen, zelf hierop een controle uitvoeren. In dit verband wijs ik u op de transactiecode die u direct krijgt na de afmelding, de directe of dagelijkse controle van het register, het zogenoemde raadpleegscherm voor de afmeldingen, en de maandelijkse controle van de rekening van de provider via welke u afmeldt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

8


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Bijlage 1 bij Toezichtbeleid APK erkenninghouders van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, 12-2005 en 12-2006 In deze bijlage worden enige voorbeelden gegeven van overtredingen die aanleiding geven tot het direct opleggen van een sanctie. Met nadruk wordt hier gesteld dat het om VOORBEELDEN gaat. Het wil dus niet zeggen dat overtredingen die hier niet zijn genoemd niet tot een directe oplegging van een sanctie kunnen leiden. De voorbeelden dienen ertoe om enig inzicht te geven in welke soort overtreding aanleiding geeft tot welke soort sanctie. Schriftelijke waarschuwing m geen geldig en / of, compleet kentekenbewijs aanwezig m advies en / of reparatiepunt niet afgemeld, maar wel vermeld op het keuringsrapport m advies en/ of reparatiepunt niet vermeld op keuringsrapport, maar wel afgemeld Voorwaardelijke intrekking: m niet raadplegen voertuiggegevens m niet ter beschikking stellen meest recente regelgeving APK Schorsing: m niet hebben van geldige keuringscertificaten m niet hebben van vereiste apparatuur m niet nakoming financiĂŤle verplichtingen Tijdelijke intrekking (4 weken): m tweemaal schorsing voor hetzelfde verzuim m niet vooraf doorgeven van wijzigingen ten aanzien van de erkenning Tijdelijke intrekking (12 weken): Bij de keuringseisen m overschrijden van de grenswaarde in de P-klasse m een cusumbijdrage van 9,6 of hoger m driemaal plaatsing in de P-klasse binnen een periode van 12 maanden m goedkeuren van een apert onveilig voertuig Bij de keuringsvoorschriften m sleutelen in quarantainetijd m niet verlenen van medewerking bij het toezicht door de RDW m eerdere tijdelijke intrekking voor maximaal 6 weken m onbevoegde ondertekening keuringsrapport m keuren en afmelden van een voertuig waarvoor de erkenning niet geldt m onbevoegd gebruik van de pincode van een keurmeester m een keuringsrapport afgeven zonder dat het voertuig is afgemeld Bij overtreding van de keuringsvoorschriften zal in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 12 weken worden opgelegd. Indien de historische kwaliteit van naleving van de keuringseisen, -voorschriften en erkenningseisen goed is kunt u voor sanctiematiging in aanmerking komen. Indien u de afgelopen 3 jaar niet eerder een sanctie is opgelegd, anders dan eenmaal een schriftelijke waarschuwing, of slechts 1 plaatsing in de P-klasse heeft gehad, zonder dat om die reden uw erkenning is ingetrokken komt u in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 9 weken. Indien u de afgelopen 3 jaar geen sanctie is opgelegd en in het geheel niet in de P-klasse bent geplaatst en voorts in die periode geen gegronde in- of externe klachten zijn ingediend komt u in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning voor de duur van 6 weken. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Uitzondering hierop vormt de afgifte van een keuringsrapport zonder dat het voertuig is afgemeld; Hierbij zal bij een eerste overtreding een voorwaardelijke intrekking van de erkenning worden opgelegd, mits tevens aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een sanctie van 6 weken is voldaan. Definitieve intrekking: m dubbele overtreding of veelvoud van overtredingen m zeer grove overtreding dan wel ondermijning van het toezicht m niet nakoming erkenningseisen- en/of voorschriften na verstrijken schorsingstermijn m eerdere tijdelijke intrekking (9 / 12 weken) m eerdere intrekking m niet nakoming financiĂŤle verplichtingen na verstrijken schorsingstermijn

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Bijlage 2 bij Toezichtbeleid APK Erkenninghouders van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, vervangen op 12-2005, gewijzigd 12/2006 In deze bijlage wordt inzicht gegeven in de wijze van beoordeling van een aantal erkenningseisen bij het toezicht door de RDW. Bij de aanvraag van een erkenning wordt onderzocht of wordt voldaan aan de erkenningseisen. Hiervoor geldt dat u – onder meer – ruimte en apparatuur dient te hebben. Aan deze eisen dient u permanent te voldoen. De RDW beoordeelt deze eisen primair ten tijde van de herschouwing, maar dit kan eveneens ten tijde van steekproeven plaatsvinden. A. Eisen aan de keuringsruimte (Artikel 3, lid 1 en 12, lid 2 van de Erkenningsregeling APK): Verlichting Onder goede verlichting in de keuringsruimte wordt verstaan dat de gemiddelde lichtopbrengst minimaal 300 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst in de keuringsruimte vastgesteld door het uitvoeren van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter, op de volgende wijze: q Onder de hefinrichting of in de inspectieput, met daarop een voertuig, wordt op 1 meter afstand van het voertuig aan alle zijden van het voertuig de lichtsterkte gemeten, waarbij de lichtcel naar de lichtbron wordt gehouden. q Op 1 meter afstand van dat voertuig wordt aan beide zijden en de voor- en achterzijde de lichtsterkte gemeten, daarbij wordt de luxmeter op 1 meter hoogte gehouden en wordt de lichtcel van de luxmeter naar het voertuig gericht. q De gemiddelde waarde van deze vier metingen dient minimaal 300 lux te bedragen. Verwarming Onder het verwarmd zijn van de keuringsruimte wordt verstaan dat de gemiddelde temperatuur in de keuringsruimte minimaal 10 graden Celsius is. De verwarming moet van een dusdanige capaciteit zijn dat de ruimte na het openen van deuren voldoende verwarmd is en blijft. De apparatuur moet gebruikt worden binnen het door de fabrikanten opgegeven temperatuurbereik van deze apparatuur. B. Eisen aan de hefinrichting en/of inspectieput (Artikel 4 en 13 van de Erkenningsregeling APK) Hefinrichting Onder een doelmatige hefinrichting wordt verstaan dat: q De afrijbeveiliging volledig werkt als een voertuig op de hefbrug staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijbeveiliging mag niet zijn verwijderd. q De hefbrug voorzien is van een goed werkende valbeveiliging. q Bediening en beveiliging van de hefbrug in goede staat verkeert en juist werkt. q De elektrische installatie aan de hefbrug geen gebreken vertoont. q De hefkabels onbeschadigd zijn. q Hydraulische onderdelen niet lekken. q De hefbrug aan alle zijden toegankelijk is, waarbij de vrije ruimte minimaal 0,5 meter rondom de hefbrug is. q De hefbrug voorzien is van voldoende verlichting. De verlichting van de hefinrichting moet voldoen aan onderstaande eisen: • de verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen; • de hefinrichting is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door het uitvoeren van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter, op de volgende wijze: a. Midden op de hefinrichting wordt een voertuig geplaatst. b. Bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten, daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de hefinrichting gericht. c. De gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen. Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Toezichtbeleid Erkenninghouders

Inspectieput Onder een doelmatige inspectieput wordt verstaan dat: q De inspectieput vrij toegankelijk is: • Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg moet indien een voertuig op de inspectieput staat minimaal één uitgang vrij toegankelijk zijn. Er moet minimaal 1 meter vrije ruimte aanwezig zijn. • Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg moet indien een voertuig op de inspectieput staat een vrije ruimte aan de voor- en achterzijde van het voertuig van minimaal 1 meter aanwezig zijn. • De uitgangen dienen te allen tijde vrij van obstakels en toegankelijk te zijn. • De toegang tot de inspectieput moet mogelijk zijn d.m.v. een vaste trap of klimijzers. q In de inspectieput geen water en / of andere vloeistof aanwezig is. q De elektrische installatie in de inspectieput geen gebreken vertoont en zodanig is uitgevoerd dat de afzuiginstallatie minstens 30 seconden in werking is voordat de verlichting kan worden ingeschakeld of een ander punt onder spanning wordt gebracht. q De inspectieput voorzien is van een mechanische afzuiginstallatie waarmee dampen (bijvoorbeeld LPG of benzine) doeltreffend worden afgezogen. Daartoe dient: • Aan beide zijden van de inspectieput afzuigkanalen te zijn aangebracht waarin gelijkmatig verdeeld over de lengte, afzuigopeningen aanwezig zijn. • De capaciteit van de afzuiginstallatie per minuut ten minste één kubieke meter lucht per vierkante meter inspectieput te bedragen. • De verbinding met de buitenlucht te bestaan uit een onbrandbare buisleiding met een inwendige diameter van minimaal 150 mm. • De ventilator motor van de afzuiginstallatie zich buiten de luchtstroom te bevinden of explosie veilig uitgevoerd worden. • De afvoergassen minstens 1 meter boven het dak van de keuringsinrichting te worden afgevoerd, buiten de nabijheid van ramen en deuren. q De inspectieput voorzien is van voldoende verlichting. De verlichting van de inspectieput moet voldoen aan onderstaande eisen: • De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen. • De inspectieput is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst in de inspectieput minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door het uitvoeren van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter, op de volgende wijze: a. Midden op de inspectieput wordt een voertuig geplaatst. b. Bij ieder wiel de lichtsterkte gemeten, daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de inspectieput gericht. c. De gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen. C. Eisen aan overige apparatuur (artikel 5 van de Erkenningsregeling APK) Krik Onder een doelmatige krik wordt indien gebruik wordt gemaakt van een putkrik verstaan dat deze voorzien is van een beveiligingsvoorziening die ervoor zorgt dat in geval van problemen met de krik (b.v. lekkage) het voertuig niet kan zakken. De krik moet minimaal voorzien zijn van een terugstroombeveiliging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

TOEZICHTBELEID APK KEURMEESTER van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, 12-2005 en 12-2006

Inhoud

blz. nrs.

1. 1.1 1.2 1.3

Toezicht Basis voor het toezicht Wat omvat het toezicht? Frequentie van het toezicht

2 2 2 2

2. 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8

Sancties Algemeen Meerdere keuringsplaatsen Welke sancties zijn er? Intrekking na schorsing Tweede schorsing aanleiding tot intrekking Tweede aanleiding tijdelijke intrekking Voorwaardelijke intrekking Ernstige overtredingen Ingangsdatum sanctie

2 2 2 2 3 3 3 3 3 3

2.2 2.2.1 2.2.2

Onderscheid sancties keuringsbevoegdheidseisen en -voorschriften Sancties keuringseisen Sancties procedurevoorschriften keuring

3 3 4

2.3

Toets als sanctie

4

3.

Horing

4

4.

Verjaringstermijn

5

5.

Bezwaar en beroep

5

6. 6.1 6.2 6.3 6.4

Nadere uitwerking en toelichting van enige keuringsvoorschriften Verplichtingen voor aanvang van de keuring De APK- keuring en het verlenen van medewerking aan de steekproef Aanwezigheid voertuig bij de steekproef APK-handhaving

5 5 5 6 6

Bijlage 1 Voorbeelden sancties

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

TOEZICHTBELEID APK KEURMEESTER van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004, 12-2005 en 12-2006 1.

Toezicht

1.1

Basis voor het toezicht Op basis van de Wegenverkeerswet 1994 wordt toezicht gehouden op de erkenninghouders en de keurmeesters.

1.2

Wat omvat het toezicht? Het toezicht omvat in ieder geval: het beoordelen van de kwaliteit van de uitgevoerde keuringen door een herkeuring in de vorm van een steekproef nadat het voertuig bij de RDW is afgemeld. (zie ook 2.2.1)

1.3

Frequentie van het toezicht De frequentie van het toezicht is afhankelijk van de kwaliteit die de erkenninghouder ten aanzien van keuringen levert.

2.

Sancties

2.1

Algemeen Als blijkt dat ĂŠĂŠn of meerdere zaken bij u niet in orde zijn, bestaat voor de RDW de mogelijkheid om bij overtreding van de bepalingen uit de erkenningsregeling en/of bij verslechtering van de kwaliteit van de keuringen, aan u een sanctie op te leggen.

2.1.1

Keuren bij meerdere keuringsplaatsen / erkenninghouders Uw kwaliteit van keuren wordt bijgehouden in uw eigen cusumsysteem, ongeacht of u op meerdere keuringsplaatsen keurt, dan wel voor meerdere erkenninghouders. Wel wijs ik u er in dit verband op altijd de juiste toegangscodes van de betreffende keuringsplaats van die erkenninghouder te hanteren en er op te letten of het juiste certificaat is geinstalleerd. Een goede controle voorkomt overtredingen en sancties.

2.1.2

Welke sancties zijn er? De volgende sancties kunnen worden opgelegd: a. waarschuwing (schriftelijk of via de datacommunicatie); b. voorwaardelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid; c. tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid (maximaal 12 weken, al dan niet in combinatie met een sanctietoets); d. tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid (6 maanden in combinatie met sanctietoets); e. schorsing van de keuringsbevoegdheid (maximaal 12 weken). Deze opsomming is niet bepalend voor de volgorde waarin de sancties worden opgelegd. Een waarschuwing wordt gegeven in de vorm van een vermelding in de datacommunicatie bij plaatsing in de P-klasse. Een waarschuwing wordt ook gegeven bij constatering van een lichte overtreding. Een voorwaardelijke intrekking wordt gegeven als het geconstateerde niet ernstig genoeg is of als zich zodanige bijzondere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het niet rechtvaardigen om uw bevoegdheid tot keuren feitelijk in te trekken. Het afmelden van voertuigen blijft mogelijk. Wel dient aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het besluit te worden voldaan. Een tijdelijke intrekking betekent dat u niet meer bevoegd bent voertuigen te keuren en derhalve mag u geen voertuigen meer afmelden voor de in het besluit genoemde periode. Na deze periode wordt u in beginsel automatisch weer aangesloten op het afmeldsysteem, soms onder voorwaarde dat u ook met goed gevolg de toets heeft afgelegd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

Een schorsing betekent eveneens dat er niet meer afgemeld mag worden. De schorsing wordt in beginsel alleen opgelegd voor een verzuim dat door u zelf binnen de termijn van 12 weken kan worden hersteld. Nadat dit aantoonbaar is gebeurd kan er weer worden afgemeld. In bijlage 1 wordt globaal aangegeven welke overtredingen tot welke sanctie aanleiding kan geven. 2.1.3

Intrekking na schorsing Als bij een schorsing binnen de termijn van 12 weken het geconstateerde verzuim door u niet is verholpen, zal de bevoegdheid worden ingetrokken voor de duur van 6 maanden. Voor het verkrijgen van een nieuwe bevoegdheid dient u zich te wenden tot de Stichting VAM (Innovam).

2.1.4

Tweede schorsing aanleiding tot intrekking Als voor de tweede maal binnen 3 jaar voor eenzelfde overtreding de keuringsbevoegdheid wordt geschorst dan zal deze tweede overtreding kunnen leiden tot een tijdelijke intrekking van uw keuringsbevoegdheid.

2.1.5

Tweede aanleiding tijdelijke intrekking Na een tijdelijke intrekking zal een tweede aanleiding voor een tijdelijke intrekking binnen 3 jaar, leiden tot een zwaardere sanctie.

2.1.6

Voorwaardelijke intrekking Voor de voorwaardelijke intrekking van uw keuringsbevoegdheid, geldt dat u feitelijk nog gebruik kunt maken van de bevoegdheid. Bij een volgende overtreding zult u zwaarder worden gesanctioneerd. Wel dient u zich aan de in het besluit genoemde voorwaarden te houden.

2.1.7

Ernstige overtredingen Bij een ernstige overtreding of bij een veelvoud van overtredingen dan wel ondermijning van het toezicht blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan per direct een technische schorsing en een intrekking van de keuringsbevoegdheid op te leggen.

2.1.8

Ingangsdatum sanctie In de regel wordt bij een besluit tot tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid, een termijn van 5 werkdagen gegeven om de eerstkomende afspraken na te komen, voordat de intrekking wordt geĂŤffectueerd. Doen zich in de periode, na de overtreding, opnieuw gronden voor een intrekking van de keuringsbevoegdheid voor dan zal uw bevoegdheid opnieuw worden ingetrokken (zie 2.1.5).

2.2

Onderscheid sancties keuringsbevoegdheidseisen en -voorschriften Bij het opleggen van sancties wordt in beginsel een onderscheid gemaakt tussen de overtredingen van de eisen en voorschriften die aan de instandhouding van de keuringsbevoegdheid zijn gesteld en de eisen en voorschriften die gelden bij het uitvoeren van een keuring. Bij overtreding van de keuringsbevoegdheidseisen wordt in beginsel een sanctie van schorsing van de keuringsbevoegdheid opgelegd. De essentie van de schorsing is dat op het moment dat u aantoonbaar weer aan de eisen voldoet deze schorsing wordt opgeheven. De duur van de schorsing heeft u dus zelf in de hand.

2.2.1

Sancties keuringseisen De missers, die bij een steekproef worden vastgesteld en die op het steekproefcontrolerapport worden vermeld, tellen mee in het cusumsysteem1 keurmeester.

1

Cusum staat voor cumulating sum. Het cusumsysteem is door de Algemeen Directeur RDW bekend gemaakt in de Staatscourant. De regeling is opgenomen achter tabblad 8 van uw map Regelgeving Algemene Periodieke Keuring.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

3


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

Sanctionering van de keuringen gebeurt zowel negatief als positief. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het zogenoemde cusumsysteem keurmeesters, dat bij elke uitgevoerde herkeuring in het kader van een steekproef aan u bonus- of strafpunten toekent, afhankelijk van de kwaliteit van de keuring. Ook de constateringen gedaan door de politie, door eigen bevindingen van de RDW of die door een beroep tegen de afgifte van een keuringsrapport (artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994) aan de RDW bekend worden, zullen worden gesanctioneerd op de wijze zoals hierboven aangegeven. Indien u het niet eens bent met het technische resultaat van de steekproefherkeuring, de misser of de gradatie van de misser, kunt u hiertegen in beroep gaan op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit dient terstond na de weigering tot afgifte van het keuringsrapport te gebeuren, dat wil zeggen direct nadat het voertuig door de steekproefcontroleur is afgekeurd en tegen betaling van het daarvoor geldende tarief. U wordt tevens geacht dit mede namens de erkenninghouder te doen. Bij gebruikmaking van deze procedure dient u dit op het steekproefcontrolerapport aan te geven door middel van invulling en ondertekening van dit rapport. De steekproefcontroleur zal daarna telefonisch contact opnemen met het regiokantoor. Van belang is dat ook dan de staat van het voertuig ongewijzigd blijft. De vastlegging van de gebreken ten aanzien van de erkenningsvoorschriften dan wel keuringsvoorschriften, die bij de herschouwing van de keuringsplaats op het herschouwingsrapport worden vermeld, kunnen aanleiding zijn tot een intrekkingsprocedure. Hiertoe zal een horing plaatsvinden. Zie voor de horing verder onder punt 3. 2.2.2

Sancties procedurevoorschriften keuring Voor de uitvoering van de keuring en de steekproef geldt een aantal procedurevoorschriften. Naleving hiervan is van belang omdat deze voorschriften verband houden met de wijze waarop de RDW het toezicht moet kunnen uitvoeren. U wordt hier met name gewezen op het feit dat na de afmelding van het gekeurde voertuig bij de RDW er geen enkele wijziging meer mag worden aangebracht in de staat van het voertuig. Bij dit zogenoemde ‘verbod tot sleutelen in quarantainetijd’ is het dus absoluut niet toegestaan om bijvoorbeeld alsnog een kapot lampje te (laten) vervangen of een meting uit te voeren (de meetapparatuur mag niet aangekoppeld zijn aan het voertuig) dan wel (een en ander nogmaals te laten) te controleren vóór of na de aankomst van de steekproefcontroleur.

2.3

Toets als sanctie Normaal gesproken wordt aan u de bevoegdheid tot het keuren van voertuigen verleend voor de duur van twee jaar. Vervolgens dient u een toets af te leggen. Indien u die toets met goed gevolg aflegt, wordt uw keuringsbevoegdheid verlengd voor de duur van twee jaar. Indien blijkt dat u de keuringseisen overtreedt en u dienaangaande wordt gesanctioneerd, bestaat de mogelijkheid dat aan u uw keuringsbevoegdheid wordt ontnomen. In een aantal gevallen kunt u uw keuringsbevoegdheid weer terug “krijgen” door, onder meer, met goed gevolg de toets af te leggen (zie bijlage 1).

3.

Horing Voordat u een sanctiebesluit ontvangt, zult u in de regel door een medewerker van de RDW worden gehoord. U (of uw vertegenwoordiger) krijgt dan de gelegenheid om uw visie te geven op hetgeen is gebeurd. Daarbij kunnen alle relevante feiten en (bijzondere) omstandigheden ten aanzien van de overtreding naar voren worden gebracht. Van deze horing wordt een procesverbaal opgemaakt. Op basis van onder andere dit proces-verbaal wordt besloten of een sanctie en zo ja, welke sanctie wordt opgelegd.

2

Cusum staat voor cumulating sum. Het cusumsysteem is bekend gemaakt in de Staatscourant. De regeling is opgenomen achter tabblad 8 van uw map Regelgeving Algemene Periodieke Keuring.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

4


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

4.

Verjaringstermijn Voor sancties wordt een verjaringstermijn van drie jaar gehanteerd. Dit betekent dat bij het opleggen van een vervolgsanctie de eerdere sanctie wordt meegewogen. Bepalend hiervoor is de datum van overtreding.

5.

Bezwaar en beroep Tegen een sanctiebesluit kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt. U dient dit bezwaar binnen 6 weken schriftelijk en gemotiveerd in te dienen bij de Directie van de RDW. Naast deze mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift, kunt u bij de Rechtbank, sector bestuursrecht, een voorlopige voorziening vragen. Ook dit dient schriftelijk te gebeuren. Tegen een waarschuwing, schriftelijk of door plaatsing in de penalty-klasse, kunt u volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bezwaar of beroep indienen.

6.

Nadere uitwerking en toelichting van enige keuringsvoorschriften Zoals al eerder aangegeven zijn deze voorschriften essentieel voor het toezicht van de RDW op zowel de kwaliteit van de keuring als op de naleving van de Erkenningsregeling APK.

6.1

Verplichtingen voor aanvang van de keuring Alvorens tot het keuren van een voertuig over te gaan dient u te controleren of de erkenninghouder aan u de meest recente regelgeving (de boekwerken “APK milieukeuringseisen” en “Regelgeving APK” of de Cd-rom) ter beschikking heeft gesteld. Indien wordt geconstateerd dat controle achterwege is gelaten vormt dit aanleiding een sanctie op te leggen (zie bijlage 1). In artikel 41 van de Erkenningsregeling APK is bepaald dat voorafgaande aan de technische keuring u: - er zorg voor dient te dragen dat het originele, complete en geldige kentekenbewijs deel I A dan wel deel I is overgelegd, let daarbij ook op de duplicaatcode en eventuele bijlagen; - verplicht bent te controleren of de gegevens in het kentekenregister overeenstemmen met de gegevens op het deel 1 A dan wel deel I van het kentekenbewijs. Om dit op een juiste wijze te kunnen doen dient u de beschikking te hebben over een geldige toegangscode; - vervolgens aan de hand van de in bijlage 2 van de Erkenningsregeling APK opgenoemde punten nagaat of het voertuig met het kentekenbewijs overeenstemt, en - controleert of de juiste kentekenplaten zijn gemonteerd. In voorkomende gevallen dient u de aanvrager van het keuringsrapport naar de RDW te verwijzen. Bij overtreding van dit artikel wordt een sanctie opgelegd.

6.2

De APK-keuring en het verlenen van medewerking aan de steekproef In de artikelen 42 tot en met 46 van de Erkenningsregeling APK wordt het keuringsproces beschreven. U wordt er met nadruk op gewezen dit zorgvuldig uit te voeren en na te leven. Kort gezegd omvat dit: a. de volledige keuring door u als keurmeester, zonodig inclusief roetmeting; b. aan de hand van het kentekenbewijs nagaan of de keuring heeft plaatsgevonden en dan overgaan tot het afmelden van het resultaat van de keuring, waarbij 1°. indien het voertuig niet aan de keuringseisen voldoet, de afkeurpunten worden gemeld; 2°. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie, de reparatiepunten en eventuele adviespunten worden gemeld; 3°. indien het voertuig is goedgekeurd de goedkeur wordt gemeld en de eventuele adviespunten; c. het nagaan voor de afmelding of de onder a. tot en met b3 genoemde verplichtingen zijn nagekomen; d. het in alle gevallen, dus ook bij afkeur invullen van het keuringsrapport, door middel van printen of handmatig overnemen van de schermgegevens; e. na controle of het keuringsrapport juist en volledig is ingevuld, het ondertekenen van het keuringsrapport door u.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

5


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

Bij al deze handelingen dienen zowel het voertuig ĂŠn u, als keurmeester in de keuringsplaats aanwezig te zijn. De aan u verstrekte pincodes, ten behoeve van het afmelden, zijn strikt persoonlijk en mogen niet door enig ander persoon worden gebruikt. De verplichting tot aanwezigheid van u geldt ook nadat volgens mededeling van de RDW het voertuig aan een steekproef moet worden onderworpen. De erkenningsregeling bepaalt verder in artikel 45, dat aan de steekproef alle medewerking moet worden verleend. Buiten het feit dat u, die het voertuig heeft gekeurd en het keuringsrapport heeft ondertekend, bij de steekproef aanwezig dient te zijn, valt hier ook onder dat u zelf onverwijld feitelijke assistentie verleent. Daarnaast dient de steekproefcontroleur binnen 15 minuten na zijn aankomst met de uitvoering van het technische gedeelte van de steekproef te kunnen beginnen. Deze periode van 15 minuten is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om u in de gelegenheid te stellen van elders, buiten de keuringsplaats, te (laten) komen. Voorts dient u in de gevallen dat een steekproefcontrolerapport wordt opgemaakt dit te ondertekenen. Bij overtreding van deze voorschriften zal een intrekkingsprocedure van uw keuringsbevoegdheid worden gestart. 6.3

Aanwezigheid voertuig bij de steekproef U dient er voor te zorgen dat ook na de afmelding het voertuig voor de uitvoering van de steekproef door de steekproefcontroleur van de RDW in de keuringsruimte aanwezig is en blijft. Ingeval er na 90 minuten nog geen steekproefcontroleur is verschenen, mag u het keuringsrapport afgeven en hoeft het voertuig niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW. U dient al het mogelijke te doen om te voorkomen dat een voertuig uit de steekproef wegrijdt, zoals bijvoorbeeld het niet laten wachten van de klant of het aanbieden van vervangend vervoer. Als wordt geconstateerd dat een voertuig niet beschikbaar is voor de steekproefherkeuring wordt dit opgevat als een ernstige overtreding. Om het wegrijden van een voertuig bij de toewijzing van een steekproef tegen te gaan, dient u in ieder geval aan de aanvrager voorafgaande aan de keuring duidelijk te maken dat hij verplicht is om het voertuig voor de steekproef beschikbaar te houden tot na de steekproefherkeuring. Als de aanvrager onverhoopt toch met het voertuig wegrijdt voordat de steekproefcontroleur van de RDW is gearriveerd dient u: a. geen keuringsrapport af te geven; b. de aanvrager direct er op te wijzen dat de eventuele goedkeuring van het voertuig komt te vervallen en dat een nieuwe keuring uitsluitend bij de RDW kan worden aangevraagd; c. direct per fax of telefonisch, en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur, bij het regiokantoor van de RDW te melden dat het voertuig is weggereden.

6.4

APK-handhaving Als blijkt dat een voertuig niet in het zogenoemde APK-register voorkomt, maar voor dat voertuig wel een keuringsrapport door u is afgegeven, vormt dit aanleiding om een intrekkingsprocedure te starten. U kunt, om zeker te zijn dat een afgemeld voertuig ook daadwerkelijk is geaccepteerd door de RDW en dus in het keuringsregister is opgenomen, zelf hierop een controle uitvoeren. In dit verband wijs ik u op de transactiecode die u direct krijgt na de afmelding, de directe of dagelijkse controle van het register, het zogenoemde raadpleegscherm voor de afmeldingen, en de maandelijkse controle van de rekening van de provider via welke u afmeldt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

6


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

Bijlage 1 bij Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000 Gewijzigd 10-2001, 2-2003, 12-2004,12-2005 en 12-2006 In deze bijlage worden enige voorbeelden gegeven van overtredingen die aanleiding geven tot het direct opleggen van een sanctie. Met nadruk wordt hier gesteld dat het om VOORBEELDEN gaat. Het wil dus niet zeggen dat overtredingen die hier niet zijn genoemd niet tot een directe oplegging van een sanctie kunnen leiden. De voorbeelden dienen ertoe om enig inzicht te geven in welk soort overtreding aanleiding geeft tot welk soort sanctie Schriftelijke waarschuwing m geen geldig en / of compleet kentekenbewijs aanwezig m advies en / of reparatiepunt niet afgemeld, maar wel vermeld op het keuringsrapport m advies en / of reparatiepunt niet vermeld op keuringsrapport, maar wel afgemeld Voorwaardelijke intrekking m niet raadplegen voertuiggegevens m niet controleren aanwezigheid meest recente regelgeving APK Schorsing m verlopen bevoegdheidspas Tijdelijke intrekking (4 weken) m tweemaal schorsing voor hetzelfde verzuim Tijdelijke intrekking (6 weken) bij keuringseisen m eerste maal bereiken en /of overschrijden van de grenswaarde in de P-klasse m eerste maal een cusumbijdrage van 9,6 of hoger m eerste maal goedkeuren van een apert onveilig voertuig Tijdelijke intrekking (12 weken) m eerste maal overtreding van de keuringseisen na eerdere sanctie van maximaal 6 weken op grond van de keuringsvoorschriften Tijdelijke intrekking (12 weken) en de verplichting tot het afleggen van de toets m tweede maal overtreding van de keuringseisen Uw keuringsbevoegdheid zal pas weer kunnen herleven nadat u met goed gevolg de toets heeft afgelegd. Tijdelijke intrekking (12 weken) bij de keuringsvoorschriften m sleutelen in quarantainetijd m niet verlenen van medewerking bij het toezicht door de RDW m eerdere tijdelijke intrekking voor maximaal 6 weken m onbevoegde ondertekening keuringsrapport m onbevoegd gebruik pincode (van andere keurmeester dan wel door een andere persoon) m keuren en afmelden van een voertuig waarvoor de erkenning niet geldt m een keuringsrapport afgeven zonder dat het voertuig is afgemeld. Bij overtreding van de keuringsvoorschriften zal in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van 12 weken worden opgelegd. Indien de historische kwaliteit van de naleving van de keuringseisen en -voorschriften goed is komt u voor sanctiematiging in aanmerking.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

1


APK

Toezichtbeleid Keurmeester

Indien u de afgelopen 3 jaar geen sanctie is opgelegd, anders dan ĂŠĂŠnmaal een schriftelijke waarschuwing, of slechts 1 plaatsing in de P-klasse heeft gehad zonder dat om die reden uw keuringsbevoegdheid is ingetrokken, komt u in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid van 9 weken. Indien u de afgelopen 3 jaar geen sanctie is opgelegd en in het geheel niet in de P-klasse bent geplaatst en geen gegronde in- of externe klachten zijn ingediend tegen u als keurmeester zal in dit geval een sanctie van tijdelijke intrekking van uw keuringsbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van 6 weken. Uitzondering hierop vormt de afgifte van een keuringsrapport zonder dat het voertuig is afgemeld; Hierbij zal bij een eerste overtreding een voorwaardelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid worden opgelegd, mits tevens aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een sanctie van 6 weken is voldaan. Tijdelijke intrekking (zes maanden) en de verplichting tot het afleggen van de toets: m dubbele overtreding of veelvoud van overtredingen m zeer grove overtreding dan wel ondermijning van het toezicht m na eerdere tijdelijke intrekking (9/12 weken of 6 maanden) m niet nakoming keuringsbevoegdheidseisen- en / of voorschriften na verstrijken van de schorsingstermijn Uw keuringsbevoegdheid zal pas weer kunnen herleven nadat u met goed gevolg de toets heeft afgelegd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring

aanvulling 12 versie 12-2006

2


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.