21 minute read

NATIONAAL PARK WEERRIBBEN-WIEDEN IN VOGELVLUCHT

Deze gids omvat het laagveenmoeras in de Kop van Overijssel en aangrenzend Friesland, met daaromheen enkele natuurgebieden in aangrenzend Drenthe, de Noordoostpolder en de IJsseldelta, Het is veel groter dan de strikte omgrenzing van het Nationaal Park Weerribben-Wieden, maar we noemen het toch maar zo, omdat dit natuurgebied het grootste en bekendste is en bovendien het hart van deze regio vormt.

Het omschreven gebied is landschappelijk gezien een grote kom – een laagte tussen heuvelruggen. Die heuvelruggen zijn bescheiden in omvang en hoogte, maar waren genoeg om het water tussen hen in te laten stagneren, zodat er na de laatste ijstijd veen is ontstaan. Het hart van dit veengebied is zoals gezegd het duo De Weerribben en De Wieden, maar direct aansluitend aan de noordkant (in Friesland) de laagvenen van de Rottige Meente, de Lindevallei en Easterskar, terwijl naar het zuiden toe het natuurgebied Olde Maten ligt. Samen genomen vormen ze het grootste en gaafste laagveenmoeras van West-Europa: een landschap en ecosysteem van wereldformaat.

Advertisement

De laagveenmoerassen konden ontstaan doordat talrijke kleine riviertjes vanuit het oosten uitmondden in deze kom, waar het water stagneerde en het veen kon groeien. Deels komen deze riviertjes van het nabijgelegen zandplateau van Drenthe en deels uit verder gelegen gebieden in Oost Nederland en Duitsland.

Nog steeds vormen deze brede beekdalen, samen met de glaciale leemruggen en dekzandvlaktes waar ze tussendoor stromen een bijzonder landschap dat onlosmakelijk is verbonden met het laagveenmoeras.

In het noorden is het de Tjonger en de Linde (of Lende) die vanuit de Oost-Friese zandgronden als veenriviertjes naar Rottige Meente en Weerribben stromen. Ze vormen niet alleen schitterende natuurgebieden op zichzelf, maar ook een verbinding tussen de beboste bovenstroomse gebieden en het lagergelegen moeras. Wat verder naar het zuiden stroomt de Vledder Aa vanaf de heuvelruggen van het Drents-Friese Wold en Holtingerveld via Steenwijk de Weerribben in en de Dwingelderstroom (stroomafwaarts Oude Vaart geheten) via het Dwingelderveld naar Meppel, waar hij samenkomt met het riviertje de Reest en verder stroomt naar De Wieden. Helemaal in het zuiden stroomt de in Duitsland ontspringende Overijsselse Vecht naar Zwolle en gaat vervolgens als het Zwarte Water verder naar Hasselt en Genemuiden om daar in het Zwarte Water uit te monden. Hoewel al deze riviertjes bij lange na niet meer natuurlijk zijn, vormen ze samen met de nabijgelegen hogere gronden een natuurrijk gebied, waar bovendien allerlei natuurherstelprojecten uitgevoerd worden. Het hydrologische systeem van de bron op de heuvelruggen tot aan de monding in het laagveenmoeras en de kustwateren van de voormalige Zuiderzee is dan ook grotendeels intact en de reden voor ons om dit gehele gebied in een natuurgids te vangen.

Ten zuidwesten en westen van dit gebied ligt, ook weer direct aansluitend, de delta van de IJssel en het Zwarte Water, die uitmondt in een ketting van wateren – Ketelmeer, Zwarte Meer, Kadoelermeer en Meer van Vollenhove. Het zijn stuk voor stuk schitterende wetlands met brede rietkragen en een rijke vegetatie. Vanwege de bodem en de voedselrijkheid vormen deze meren een totaal ander ecosysteem dan de nabijgelegen laagveengebieden.

Het overige deel van dit deel van de Zuiderzeekust is ingepolderd. De Noordoostpolder wordt gekenmerkt door uitgestrekte akkerlanden, maar juist de zone die het dichtste bij de voormalige kust ligt, is vanwege de zandige en lemige bodem voor de landbouw minder aantrekkelijk en werd daarom bebost. Het hier gelegen Kuinderbos en Voorsterbos/ Waterloopbos zijn vanwege de unieke geschiedenis en ondergrond uitgegroeid tot bijzondere bossen met een rijke natuur.

Het gebied van deze gids strekt zich uit van Zwolle in het Zuiden tot Heerenveen in het noorden, wat meteen ook de twee grootste plaatsen in de regio zijn. Tussen deze twee plaatsen ligt zowel een snelweg (de A28) als de belangrijke treinverbinding tussen Zwolle en Heerenveen (en verder door naar Leeuwarden). Ten westen van deze snelweg ligt het eigenlijke Nationaal Park; ten oosten ervan stromen de veenriviertjes en liggen de heuvelruggen en dekzanden van de Woldberg, de Eese, de Havelterberg en het Holtingerveld.

Aan de westkant loopt de snelweg/autoweg van Zwolle over Kampen naar Emmeloord in de Noordoostpolder en verder richting Friesland. Dit is de belangrijkste aanrijroute wanneer je de IJsseldelta, de gebieden in de Noordoostpolder of de oude Zuiderzeestadjes Vollenhove en Blokzijl wilt bezoeken, die op hun beurt ook weer toegangspoort zijn tot het Nationaal Park Weerribben-Wieden.

Geologie

Het landschap van de Weerribben-Wieden en IJsseldelta is prachtig leesbaar. Alle structuren en geologische tijdsvakken zijn herkenbaar in de bodem en het landschap.

De geologie van het gebied is een trilogie, waarvan het oudste deel zo’n honderdduizend jaar geleden geschreven is. Het landijs dat dit deel van ons land bedekte legde er de heuvelruggen neer, die nu het hoge land van Steenwijk en Vollenhove vormen. Het tweede deel wordt gevormd door de laatste ijstijd, en de zandpakketten die toen werden neergelegd. Als voorlopig laatste deel is de warme tijd, toen grote moerassen tussen de heuvelruggen de basis legden voor het huidige veen.

Met uitzondering van Zuid-Limburg en een smal reepje Achterhoek en Twente is Nederland piepjong. Naar geologische maatstaven is het een van de jongste stukken land ter wereld. Maar ook deze juveniele bodem kent duidelijke ouderdomsfasen. Het ‘hoge land’ (de stuwwallen van Vollenhove en het Drents plateau) werd opgebouwd in de twee laatste ijstijden. De leemrijke heuvelruggen stammen uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien, (periode 230.000-126.000 jaar geleden), en de zandgronden uit de laatste, het Weichselien (periode 116.000-11.700 jaar geleden). De veel jongere veen- en kleigebieden van de IJsseldelta en de Weerribben-Wieden stammen uit het Holoceen (11.700 jaar geleden tot nu).

Het gebied van deze gids beslaat precies het grensgebied van dat hoge en lage land, en dat is duidelijk terug te zien in het landschap. Maar er is meer. Inmiddels is het Holoceen afgelopen en het Antropoceen is begonnen – de geologische tijdschaal waarin de menselijke hand een belangrijke, zo niet dominante factor is in de vorming van het land. Geologisch echt antropocene landschappen zijn desondanks nog zeldzaam in de wereld – die zijn zich nu nog aan het vormen. Een uitzondering daarop zijn de IJsselmeerpolders, waaronder de Noordoostpolder – een landschap dat nauwelijks zo oud is als een mensenleven.

Vereenvoudigde geologische kaart van het gebied. Het omkaderde deel is het gebied van deze gids.

Hoog Nederland heuvelrug zandgronden en hoge beekdalen

Laag Nederland zeeklei laagveen rivierklei en -zand

HET SAALIEN – LAND VAN LEEM EN ZWERFKEIEN

Het Saalien (periode 230.000-126.000 jaar geleden) is de ijstijd waarin de poolkappen zo sterk aangroeiden dat de gletsjers zelfs helemaal tot Nederland reikte. Op het meest extreme moment kwamen ze helemaal tot het midden van het land. Het ijs duwde met zijn machtige gewicht diep in de bodem, drukte daarmee de grond naar voren en legde zo stuwwallen neer. De bekendste en hoogste stuwwallen in ons land zijn die van de Veluwe, de Utrechtse en Nijmeegse heuvelrug en de Sallandse heuvels, die samen het grillige uiteinde van deze immense gletsjer markeren.

Het Saalien was echter een lange periode, waarin het soms wat kouder was, en dan weer wat warmer. De uiterste ligging van het landijs wisselde dan ook. Nadat het landijs bij Nijmegen haar verste punt bereikte, trok het zich terug, om vervolgens weer op te marcheren en zo een nieuwe lijn neer te leggen. Dit heeft zich een aantal keren herhaald, waardoor er ook in Noord Nederland stuwwallen te vinden zijn. Een ervan strekt zich uit van Texel via Wieringen over het Gaasterland naar Steenwijk. Ook de voormalige eilanden Urk en Schokland, en het Hoge Land van Vollenhove zijn restanten van stuwwallen uit het Saalien. Zij hebben voor een belangrijk deel het landschap van ons gebied bepaald. Gletsjers veranderen niet alleen van ligging door schommelingen in het klimaat. Het ijs zelf beweegt – het stroomt als een rivier, maar dan heel traag. Dit komt enerzijds vanwege de druk aan de hoger en noordelijk gelegen bronzijde, waar het ijs alsmaar aangroeit, terwijl het aan de warme (zuidelijke) uiteinden afsmelt. Anderzijds, en misschien wel belangrijker, wordt ijs onder hoge druk aan de basis een heel klein beetje vloeibaar, waardoor het als een taaie stroom over de bevroren onderliggende bodem glijdt. Onder de honderden meters dikke ijslaag is de druk zo groot dat door deze traag stromende beweging de oorspronkelijke bodem helemaal vermalen wordt tot een fijne substantie: leem, of keileem als er stenen in zitten. De omhoog gedrukte stuwwallen bestaan uit dit keileem, dat als kenmerk heeft dat regenwater er maar heel beperkt in door kan dringen. Het bleef daarbij overigens niet tot kiezels en keitjes. Enorme stukken rots uit de Scandinavische ondergrond raakten los door de ijsstroom en werden als zwerfkeien helemaal meegevoerd naar Nederland. Zwerfkeien zitten overal in de ondergrond, met de grootste concentraties aan de randen van de stuwwallen. Her en der in het gebied kom je ze tegen, vooral als monument langs wegen waar ze tijdens wegwerkzaamheden uit de bodem zijn gevist. Grote aantallen tref je verder bij het monument Holterwolten (punt 11 op route 10), bij Schokland en bij Urk. De Hunebedden zijn ook gemaakt van grote zwerfkeien uit het Saalien.

Ijstijdlandschap Beleven

Op routes 1, 10 en 21 herken je duidelijk het reliëf van de stuwwallen in het landschap. Zwerfkeien en zwerfkeiverzamelingen tref je op routes 1 en 10. Bezoek ook eens Schokland in de Noordoostpolder. Dit voormalige eiland in de Zuiderzee is een klein stukje heuvelrug met een grote hoeveelheid zwerfkeien. Pleistocene dekzanden domineren het landschap in het Holtingerveld (route 22) en Boswachterij Staphorst. Pingoruïnes vind je op de Woldberg (route 10).

LANDSCHAP VAN NATIONAAL PARK WEERRIBBEN-WIEDEN

In 2020 presenteerde een commissie onder leiding van Pieter van Vollenhoven een aanbeveling voor de oprichting van vijf grote Nationale Parken in Nederland. Een daarvan was het Park “IJsseldelta en Weerribben-Wieden” – een gebied dat een stuk groter is dan het huidige Nationaal Park Weerribben-Wieden. Het argument voor dit grotere gebied is dat de watersystemen van de delta en die van het laagveenbekken, nauw met elkaar verbonden zijn. Het laagveen-

De Randmeren En Bossen Van De Noordoostpolder

Waar: ten noorden en westen van de IJsseldelta.

Routes: 1, 2, 5

Pagina: 76

Landschap: Voedselrijke meren aan de voormalige kust van de Zuiderzee. Brede rietkragen en bosrijke eilandjes in de randmeren.

Natuur: Bijzondere vegetatie en vooral een enorm belangrijk gebied voor vogels, met broedende zeearenden, grote karekieten en allerhande riet- en watervogels. Met name van belang voor reuzenstern, dwergmeeuw, krooneend, wilde zwaan en kleine zwaan.

DE IJSSEL-ZWARTE WATERDELTA

Waar: De rivier met al haar geulen en rivierarmen van Zwolle naar de monding.

Routes: 2, 3, 4, 5, 11

Pagina: 64

Landschap: Binnendijks uitgestrekte open poldergraslanden en buitendijks een afwisselend landschap met rivierarmen, rietvelden, ooibos, natte (kievitsbloem) graslanden en rivierduinen.

Natuur: EUnieke natuur die in Nederland nauwelijks elders te vinden is, zoals de kievitsbloemhooiland, de hardhoutooibos en rivierduin. Het Reevediep en de Vreugderijkerwaard zijn zeer rijk aan vogels.

Het Laagveenbekken

Waar: In het hart van het gebied in een lange, brede strook van Hasselt in het zuiden vrijwel tot Heerenveen in het noorden. De kern hiervan is het Nationaal Park WeerribbenWieden.

Routes: 1, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 18, 20, 23, 24, 25

Pagina: 46 bekken heeft kunnen ontstaan doordat het in een kom van heuvelruggen en dekzanden ligt, van waaruit allerlei veenriviertjes het veen voeden. Deze verbinding tussen ‘hoog’ en ‘laag’ is nog dermate intact dat het volgens dezelfde commissie tot één groot, overkoepelend Nationaal Park zou moeten horen. Vanuit deze gedachte legt ook deze gids het verband tussen de hoge gronden van het Drents Plateau tot aan het laagveengebied en verder door naar het westen, naar de kustzone van de voormalige Zuiderzee en de Delta van de IJssel en het Zwarte Water.

Landschap: zeer afwisselend, met wijden (grote meren) en een eindeloos labyrint van kolken, vaarten en trekgaten, drijvende matten van waterplanten, rietvelden en moerasbossen.

Natuur: uniek, met een groot aantal soorten die uitsluitend of voornamelijk in dit ecosysteem voorkomen. Met name erg rijk aan libellen, vogels en planten. Dit is dé plek waar de grote vuurvlinder nog voorkomt.

De Veenweides

Waar: Een brede zone ten oosten van het Nationaal Park en een smallere band ten noorden, westen en zuiden van het Nationaal Park.

Routes: 1, 6, 7, 8, 10

Pagina: 38

Landschap: uitgestrekte open graslandpolders met rechte sloten en veldwegen. Op de drogere delen een singellandschap met rijen elzen en eiken langs de weg.

Natuur: Van oorsprong bloemrijke schraallanden en veel weidevogels. Dit is grotendeels verdwenen maar niet overal, en op sommige plekken wordt het ook weer hersteld.

De Hoge Gronden En Beekdalen

Waar: De noord- en oostrand van het gebied, van Paasloo via Steenwijk naar Boswachterij Staphorst. Daarnaast een geïsoleerd gebied bij Vollenhove.

Routes: 1, 10, 19, 21 en 22

Pagina: 28

Landschap: flauw glooiend landschap met leem en zand op de hoge delen, bedekt met heide, hagen en bos. In de dalen liggen traag stromende beken (deels rechtgetrokken), met natte, bloemrijke hooilanden.

Natuur: divers, met planten en dieren van heidegronden en loofbossen, beekdalflora en op bescheiden schaal ook laagveennatuur.

Veenweidegronden

Koningsvarens

Droge Weidegrond

De droge weidegronden, op hun sloten na (zie verderop), hebben natuurliefhebbers weinig te bieden. De percelen worden veelal voor de teelt van gras en mais benut. Steeds vaker schakelen de boeren over op de teelt van lelies of worden er boompjes voor tuinderijen geteeld. De lelieteelt is problematisch, omdat het de bodem uitput en er veel bestrijdingsmiddelen voor gebruikt worden. Met de oogst van de kleine boompjes verdwijnt er steeds een beetje van de bouwvoor in de vorm van de kluit met grond, en daarmee rest op termijn een volledig uitgeputte grond met door gif vervuild grondwater.

Op de diep ontwaterde weilanden zijn vaak nog wel vogels te vinden. Helaas is ook dat niet altijd een goed teken. Meeuwen, reigers en ooievaars willen nog wel eens achter de tractor lopen als er mest geïnjecteerd wordt, waardoor de wormen en andere bodemdieren naar de oppervlakte gedwongen worden, en zo een makkelijke maaltijd vormen. Ook na het hooien is het weiland een gedekte tafel voor deze vogels.

SLOTEN EN TALUDS: LINTEN VAN BIODIVERSITEIT

Vele duizenden kilometers aan sloten en weteringen dooraderen de weilanden. Aangezien een sloot per definitie twee walkanten heeft, is de lengte van de taluds nog eens verdubbeld. Het zijn deze lijnen waar de biodiversiteit in het agrarische gebied het hoogste is, met name van planten en insecten.

De beste plekken zijn die waar hogere gronden aan lagere grenzen. Daar worden de sloten vooral gevoed met schoon kwelwater. Je kunt er diverse soorten fonteinkruid aantreffen, samen met waterviolier, veel dotterbloem en grote boterbloem. De oevers kunnen een refugium zijn voor hooilandplanten als echte koekoeksbloem, grote ratelaar en soms zelfs grote boterbloem. Wat er op een specifieke locatie staat hangt ook van het beheer af – als er maar niet bemest wordt en alleen gemaaid, waarbij het maaisel wel afgevoerd moet worden.

In deze waterlopen zelf kun je een grote verscheidenheid aan waterleven tegenkomen, zoals watertorren (schrijvertjes), staafwantsen, watermijten, watervlooien, tal van bijzondere weekdieren en vissen als grote en kleine modderkruiper, bittervoorn en tiendoornige stekelbaars.

De Mooiste Veenweidegebieden

Veel veenweidegebieden zijn inmiddels saaie raaigrasvelden. Maar niet allemaal. Dit zijn de mooiste gebieden.

Polders tussen Kuinre en Vollenhove (route 1 en 7)

Tussen Kuinre en Vollenhove ligt een uitgestrekt kleiop-veen-gebied tussen de voormalige zeedijk en het Nationaal Park. In het winterhalfjaar zijn deze graslandgebieden erg belangrijk voor trekvogels, met name ganzen en wilde en kleine zwanen. In het zomerhalfjaar is vooral het zuidelijke gebied (Leeuwterveld) van belang voor de weidevogels, waaronder kievit, grutto, tureluur, gele kwikstaarten en veldleeuwerik.

De Barsbekerbinnenpolder (route 1)

De Barsbekerbinnenpolder ligt direct westelijk van Zwartsluis en is een graslandgebied van 700 ha. Net voordat deze half maart in noordelijke richting wegtrekken, concentreren kol- en rietganzen zich hier met vele tienduizenden. De polder was ook altijd belangrijk voor weidevogels, maar heeft in de laatste decennia sterk aan betekenis ingeboet. Inmiddels wordt het gebied opnieuw voorweidevogels ingericht.

Staphorsterveld (route 6)

Het Staphorsterveld is een duizenden hectare grote polder die zich uitstrekt van Staphorst en Rouveen in het oosten tot aan het natuurgebied Oldematen in het westen, het Meppelerdiep in het noorden en de N377 in het zuiden. Het oostelijk deel is intensief beboerd, maar in het westen liggen uitgestrekte, natte polders. Het grote gebied dat aan de Oldematen grenst is recent verschraald en vernat en nu een juweel van een veenweidegebied. Het Staphorsterveld is ook botanisch erg bijzonder, met dotterbloemhooiland en blauwgrasland. De laatste is een restant van een groot blauwgrasland dat op wonderbaarlijke wijze aan de ruilverkavingen is ontsnapt. Er groeien orchideeën en er komen er enkele zeldzame vlinders voor. Het is ook een bijzonder weidevogelgebied. Alle typische soorten komen hier tot broeden, maar het is de wulp die de show steelt. Nergens in Nederland is de dichtheid aan wulpenparen zo hoog als hier.

Veenweide de Klosse (route 7)

Ten oosten van het laagveenmoeras van Giethoorn, ligt het Veenweidegebied van de Klosse. Het is een onderdeel van Nationaal Park De Wieden en erg moerassig. Er komen zowel moeras- als weidevogels voor. Het gebied staat bekend om zijn grote populatie watersnippen.

Polder Mastenbroek en de Mandjeswaard (route 2)

Deze enorme polders liggen in de IJsseldelta en zijn strikt genomen geen veenweidegebied, omdat er een kleilaag op het veen ligt. Toch noemen we de polders hier omdat de soorten, met name de weidevogels, overeenkomen met die van genoemde veenweidegebieden. Mastenbroek (10.000 ha) ligt tussen IJsselmuiden, Genemuiden en Zwolle. De Mandjeswaard ligt daar net ten noorden van. Beide gebieden behoorden lang tot de beste weidevogelgebieden van Nederland, maar de landbouwintensivering heeft korte metten gemaakt met deze rijkdom. Toch zijn er lokaal zijn er nog goede gebieden, voornamelijk dankzij boeren die zich inspannen om de vogels op hun land te behouden.

JONGE MOERASSEN

EN RIETLAND

• Ontstaan na het opnieuw vernatten van voormalige akkers

• Voedselrijkere moerassen dan in de kern van het laagveen.

• Belangrijk broed- en jachtgebied voor moerasvogels.

Laagveenmoeras

Of je nu roeit, kanoot, fietst of wandelt, overal in het laagveenmoeras word je omsloten door riet en moerasbos. Het is een halfopen landschap – telkens heb je doorkijkjes over open water, drijvende tapijten van waterplanten, hooiland of een ruige begroeiing van zeggen. In de zomer hangt er een klamme, verstilde warmte, bloeit de watervegetaties spectaculair en hoor je overal het geritsel van

VAARTEN, TREKGATEN EN KOLKEN

• massa’s drijvende waterplanten en krabbescheervelden.

• Bijzondere libellen.

• Broedgebied van de zwarte stern.

KRAGGEN MET

VEENMOSRIETLAND

• Kragge op zure bodems.

• Bijzondere structuur met ijl rietland dat voedingsstoffen uit de bodem haalt en veenmos dat helemaal van regenwater leeft.

• Veel vlinders en libellen en een bijzondere flora met andere soorten dan in het trilveen.

• Veel voorkomend in het laagveen.

WIJDEN MET

DRIJFTILLEN libellenvleugels. In het voorjaar zingen allerlei moerasvogels uitbundig. Hoog boven je cirkelt een buizerd of bruine kiekendief. Wat vooral opvalt aan het laagveenmoeras is het gigantische formaat. Dit is het grootste moeras van zijn soort in West-Europa. De watertjes, sloten en kolken lijken zich eindeloos naar alle kanten uit te strekken. Het is dan ook moeilijk te bevatten dat het moeras zoals het zich nu voordoet, het resultaat is van uitgebreide, menselijke exploitatie.

• Ondiepe wateren met ijle oevervegetatie.

• Drijvende oevervegetatie in de luwte.

• Overwinterende eenden.

Vaarten Struweel en moerasbos Veenheide Trilveen (berken en elzen en hafhoogveen

STRUWEEL EN BOS

• Grauwe wilgen struweel en elzen- en berkenbos.

• Belangrijk broed gebied voor allerlei vogelsoorten.

• Eindpunt van de successie.

Veenheide En Hafhoogveen

• Vrijwel boomloos open landschap met pijpenstrootje, dopheide en veenmos.

• Ontstaat wanneer veenmos en voedselarm regenwater de overhand krijgt.

• Alternatief eindpunt van de successie –ooit een veel voorkomend landschapstype, nu zeldzaam.

TRILVEEN

• Basenrijke kwelwater stromen.

• Bijzondere flora, o.a. met wilde orchideeën; veel libellen en vlinders.

• Zeldzaam en kwetsbaar milieu.

Laagveenmoeras

Laagveenmoeras In Het Kort

Routes: 1, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 23, 24, 25

Landschap: zeggemoeras, rietmoeras, trilveen, veenmosrietland, petgaten, drijvende en ondergedoken watervegetaties, berkenbroekbos, elzenbroekbos, kooibos

Topgebieden: Weerribben, Wieden, Olde Maten, Rottige Meente, Easterskar, Lindevallei

Bijzonderheden:

• Grootste aaneengesloten laagveenmoeras van West-Europa.

• Spectaculaire vogelwereld.

• Een van Europa’s waardevolste gebieden voor libellen.

• Thuis van de laatste populatie van de Nederlandse ondersoort van grote vuurvlinder.

Soorten

visotter, boommarter, ree, haas purperreiger, roerdomp, waterral, klein waterhoen, watersnip, grutto, zwarte stern, blauwborst, nachtegaal, snor, sprinkhaanzanger, baardmannetje, wielewaal moerasvaren, wateraardbei, waterlelie, krabbenscheer, waterdrieblad, moeraswederik, waterscheerling, slangenwortel, rietorchis heikikker, ringslang oranjetipje, grote vuurvlinder, zilveren maan, landkaartje, grote weerschijnvlinder grote roodoogjuffer, variabele waterjuffer, donkere waterjuffer, noordse winterjuffer, vroege glazenmaker, groene glazenmaker, glassnijder, bruine korenbout, gevlekte glanslibel, gevlekte witsnuitlibel, sierlijke witsnuitlibel, Kempense heidelibel, zwarte heidelibel

De laagvenen vormen de kern van het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Beide delen van het park bestaan volledig uit dit type ecosysteem, net als het ten zuiden van De Wieden gelegen Olde Maten en de naar het noorden gelegen moerassen van de Rottige Meente, de Lindevallei en Easterskar. Gezamenlijk beslaan ze maar liefst een kleine 15.000 hectare moeras – het grootste aaneengesloten laagveengebied van West-Europa. Pas in Oost-Duitsland, Oost Polen en Wit-Rusland komen laagvenen van vergelijkbaar formaat voor (zie kader op de volgende pagina).

Het laagveenmoeras is uitermate divers – er zijn talrijke sloten en vaarten, kleine en grote meren, waarvan de meeste ontstaan zijn in grote stormen; zie pag 89). Je vindt er uitgestrekte velden met drijvende vegetatie van krabbenscheer en waterlelie, drijftillen, moerasbossen, rietlanden en zeggenvelden (grasachtige moerasplanten), al dan niet met verspreide bomen en struiken.

Laagveenmoerassen zijn anders dan de wetlands langs de rivieren en bij de zee waar de bodem van klei is. Kleigrond is vettig en voedselrijk, waardoor dichte rietvelden, graslanden en bossen van schietwilgen domineren. Dit is ook het soort moeras dat je langs de randmeren tegenkomt (zie pag. 74) De omzet van organisch materiaal (afgestorven planten en dieren) gaat in op klei gelegen moerassen op turbosnelheid – zeker waar de bodem periodiek droogvalt. Micro-organismen leven van het decomposterende plantmateriaal en vormen zelf weer het voedsel voor water- en bodemdiertjes, die zelf weer gegeten worden door vissen en amfibieën en uiteindelijk vogels. Laagveenmoerassen hebben (de naam zegt het al) een bodem van veen – dood plantenmateriaal dat onder water ligt en in die zuurstofarme condities, nauwelijks kan vergaan. Hierdoor is dit ecosysteem minder voedselrijk dan moerassen op klei, maar weer voedselrijker dan hoogveen.

Zuurstof is namelijk niet strikt noodzakelijk om dode planten (of dieren) te laten vergaan en hun nutriënten vrij te laten komen. Zuurstof is wel verreweg het meest effectief, maar bij afwezigheid ervan kunnen allerlei andere mineralen de rol van zuurstof overnemen, zij het veel trager en veel minder volledig. Deze mineralen zitten in het bodemwater en wat juist laagvenen typeert is dat ze gevoed worden door mineraalrijk (bodem)water. Hoogveen daarentegen is (vrijwel) volledig gevoed door regenwater, dat noch mineralen, noch voedingsstoffen bevat (de met het regenwater meekomende stikstof uit landbouw en industrie niet meegerekend). Doordat hoogveen ondergedompeld is in mineraalloos water breekt het niet af en komen er uit het dode plantenmateriaal ook geen voedingsstoffen vrij. Het resultaat is een volledig voedselarm ecosysteem, waar vooral veenmossen, pijpenstrootje en wollegras groeit. Laagveen zit in mineraal- en voedselrijkdom dus tussen de kleimoerassen en de hoogvenen in. In het laagveen groeit ook wel riet, zoals op de kleibodems, maar het is hier heel ijl. In plaats daarvan zijn het allerlei zeggen die er de boventoon voeren. Ook groeit er in laagvenen ook wel veenmos, zoals in het hoogveen, maar allerlei andere planten voeren de boventoon. De flora en fauna van laagveenmoerassen zijn dan ook heel anders dan die van kleimoeras en hoogveen.

Door De Mens Gemaakte Wildernis

Als je een beetje romantisch bent aangelegd en voor het eerst met een kano of fluisterboot op een rustige dag door de Wieden vaart, dan krijg je al snel het gevoel de Hollandse variant van de wildernis te ontdekken. De dichte watervegetatie met honderden libellen, de vele geulen en sierlijk overhangende elzen, een ringslang die voor de boot langs zwemt en een purperreiger die plotseling opvliegt – zoals Alfred Wallace de Amazone exploreerde in de 19 e eeuw, zo ontdek je het laagveenmoeras. Dezelfde schoonheid, maar dan zonder malaria en gele koorts. Toch is deze impressie bedrieglijk, want de laagveenmoerassen zoals ze zich nu aan je openbaren, zijn sterk door de mens beïnvloed. Veenmoeras kun je moeilijk bebouwen, maar als je het ontwatert, dan is de veengrond op te graven en kan deze als brandstof dienen. De overblijvende bodem is weer goede grond om gewassen op te telen. Al ver vóór de Middeleeuwen groeven boeren de veengrond op, legden de bodem te drogen om vervolgens met de gedroogde bodem (de turf) de kachel aan te maken (zie pag. 87).

Om op de plekken met het beste veen te komen werden kanalen

Laagveenmoeras In Nederland En Daarbuiten

Het Weerribben-Wiedencomplex vormt met bijna 15.000 ha het grootste, maar zeker niet het enige laagveenmoeras in Nederland. Rondom het IJsselmeer en in het Groene Hart zijn meer van deze bijzondere venen te vinden. Bekende gebieden zijn Het Wormer- en Jisperveld en het Naardermeer, beide in Noord-Holland. De Vinkeveense, Ankeveense en Reeuwijkse Plassen in Zuid-Holland en Utrecht, en de Alde Faenen in Friesland zijn andere grote laagveenmoerassen.

Buiten Nederland is dit ecosysteem behoorlijk schaars. Je vindt laagveen in een band van het uiterste noorden van Frankrijk (Étang de Romelaere; 100 ha.) en Engeland (The Great Fen; 120 ha) naar het oosten. Er liggen laagvenen in Zuid Scandinavië, Noord Duitsland en Polen. Enkele grote laagveengebieden daar zijn de Peenevallei (Mecklenborg Vorpommern; 20.000 ha), de Slonskmoerassen aan de Poolse kant van de Oder (7000 ha), en de beroemde moerassen van de Biebrza (59.200 ha) in Oost Polen. Nog verder, op de grens van Wit-Rusland en de Oekraïne (bij Tsjernobyl) liggen de Pripyatmoerassen. Die zijn, net als de Biebrza in Oost Polen, groter dan de Weerribben-Wieden.

Laagveenlibel bij uitstek: de groene glazenmaker gegraven, die ook weer dienstdeden om de bodem te ontwateren. Eerst werd het land opgedeeld in rechte kavels, omlijnd door sloten. Naast de sloot bleef een stuk veenbodem onaangeroerd. Daarachter werd het weggegraven. De turven die gestoken werden, konden zo te drogen gelegd worden op de niet vergraven stroken veen (zie pag. 87). Die laatste heten de legakkers, terwijl de natte poelen waaruit het veen gestoken is, de pet- of trekgaten genoemd worden. In lokaal dialect heten de petgaten ‘weren’ waartussen de legakkers alias de ‘ribben’ uitsteken – vandaar de naam Weerribben (hoewel, er is een alternatieve verklaring voor de naam, waarin het woord ‘weer’ afkomstig is van de ‘weerdijk’ – een lage dijk die gemakkelijk overstroomt en waarmee in tijden van grote waterafvoer gebieden gecontroleerd onder water gezet kon worden). Daar waar de ribben te smal en de weren te breed en te diep werden, had de wind vrij spel. De golfslag kon dan door de ribben heen breken en in het water verdwenen. Wat overbleef waren grote veenmeren, die, eveneens in lokaal dialect, wieden genoemd worden (je schrijft soms wijde, maar ook dan is de uitspraak ‘wiede’). Hiermee zijn ook meteen de namen van het nationale dubbelpark Weerribben-Wieden verklaart. Een blik op de kaart laat ook zien dat deze namen ook geografisch kloppen: in de noordelijke Weerribben zie je de geometrische structuur van weren en ribben het beste terug, terwijl de zuidelijke De Wieden verreweg de meeste stormgaten heeft. De vervening begon het eerste in het huidige gebied van de Wieden. In die vroege jaren ging dat allemaal nog behoorlijk ongeorganiseerd, wat ook meteen verklaart waarom het vaarten- en werenpatroon hier veel grilliger is dan in de Weerribben.

Verlanding Als Sleutel

Om het laagveenmoeras als ecosysteem te begrijpen, moet je het zien als een verlandings-landschap. Van nature ‘willen’ de moerassen dichtgroeien, maar de activiteiten van mensen – turf baggeren, sloten schonen, riet snijden en krabbenscheer oogsten – maakt ze telkens weer open. Het resultaat is een bonte afwisseling van allerlei tussenstadia van open water naar moerasbos – een variatie die de natuur van het laagveenmoeras zo ongelofelijk rijk maakt. Zonder ingreep van de mens groeit dit moeras dan ook langzaam dicht. Dit is een natuurlijk proces. Immers, in het zuurstofarme water kan afgestorven plantenmateriaal niet wegrotten en hoopt zich langzaam op. Het water vult zich met veen dat uiteindelijk het water vervangt door veenbodem. Als dit lang genoeg met rust wordt gelaten zal uiteindelijk bos of hoogveen het landschap gaan domineren.

Verlanding van petgaten.

Rechts: petgat met open water en krabbenscheer.

Boven: Massavegetatie van krabbenscheer bdekt de hele waterlaag.

Een Uniek En Complex Ecosysteem

Tot zover de eenvoudige beschrijving. Om het laagveengebied wat beter te doorgronden en te begrijpen waar al die verschillende moerasecosystemen vandaan komen (zie overzicht op de volgende pagina’s), moeten we het wat ingewikkelder maken. Het blijkt namelijk dat het verlandingsproces op de ene plek heel anders verloopt dan op de andere. Verlanding is niet één lineair traject, maar volgt meerdere paden, die soms langs elkaar oplopen, dan weer uiteenwaaieren of in elkaar overlopen. Ieder van deze manieren van verlanding doet weer andere tussenstations aan, stuk voor stuk ecosysteempjes met hun eigen eigenschappen, flora en fauna. In het gebied liggen ze vaak kriskras door elkaar, maar door de tijd heen, doorlopen al deze gebiedjes hun eigen ontwikkeling om uiteindelijk als moerasbos te eindigen.

Toegegeven, dit is wellicht te taaie kost voor de vakantie. De finesses van het laagveen-ecosysteem zijn, meer dan de andere Nederlandse landschappen het gevolg van slecht tot niet zichtbare processen in de bodem, die ook ‘in het veld’ niet altijd makkelijk terug te zien. Wellicht is dit dan ook het moment om dit boek dicht te doen, de kano te pakken en je gewoon te laten verrassen door wat je onderweg tegenkomt. Maar wil je meer weten, dan zijn hier de verschillende verlandingsstadia die je in het laagveen tegenkomt. Ze volgen grofweg de volgende routes (zie ook figuur op de volgende pagina):

• van open water naar voedselrijk elzenbos

• van open water via drijvende kraggen naar voedselarme bosschages

• van open water via trilveen naar bos of hooiland

• van open water via drijftillen naar bos

Open Water

SOORTEN VAN OPEN WATER

Alle ‘verlandingsreeksen’, zoals ecologen het noemen, beginnen hetzelfde. Het startpunt is open, helder, matig voedselrijk water met een kale zandbodem. Hier ontwikkelen zich na verloop van tijd de eerste wieren, waaronder de vuistgrote bollen van het wier Cladophora. Daarna verschijnen soorten kranswieren die door hun voedselrijke voortplantingsorganen erg in trek zijn bij allerlei eendensoorten. De krooneend is er zelfs op gespecialiseerd. Zo’n stadium kan decennia in stand blijven, getuige de uitgestrekte kranswiervelden, die vanaf het begin van de vervening tot na de Tweede Wereldoorlog in De Wieden te vinden waren.

Routes: 7, 23, 24 en 25 kuifeend, tafeleend, fuut, meerkoet, visdief kranswieren, gele plomp, pijlkruid, fonteinkruiden, mattenbies

Overzicht van de verlanding van het laagveenmoeras van open water tot bos of hoogveen

De traditionele beroepen vertragen de verlanding

Successie eutroof

Rietsnijdcultuur – het rietland blijft in stand

Harde wind – watervegetatie krijgt geen kans

Onder voedselrijke omstandigheden groeit vanuit de kant het petgat dicht

Rietmoeras

Open water

Niets doen –luwe omstandigheden

Krabbenscheeroogst

Successie mesotroof mineralenrijk

Onder matig voedselrijke en mineraalrijke omstandigheden ontstaat een drijvende vegetatie (kragge) van mossen en holpijp

Trilveen

Rietsnijdcultuur – de kragge blijft in stand

Krabbenscheer

Successie mesotroof zuur

Onder matig voedselrijke en zure omstandigheden ontstaat een drijvende vegetatie (kragge)van veenmos met zegges en riet

Kragge / Veenmosrietland doen

Grauwe wilgenstruweel

Niets doen

Niets doen

Elzenbroekbos doen

Hooien – het hooiland blijft in stand

Blauwgrasland / hooiland

Berkenbroekbos doen

Sphagnumoogst – de veenheide blijft in stand

Niets doen onder droge omstandigheden

Niets doen onder natte omstandigheden

Veenheide / berkenstruweel

Hoogveen