11 minute read

ARCHITECT PIERRE CUYPERS

Pierre Cuypers Een moderne middeleeuwer

Tijdens zijn lange leven (1827-1921) heeft architect Pierre Cuypers het aanzien van Nederland veranderd. Zijn motto: terug naar de Middeleeuwen, maar dan met toepassing van de nieuwste bouwtechnieken en modern comfort. “Een toren moet hoog zijn. Een lage toren is een onding.”

Advertisement

Tekst Ronald Kuipers

Pierre Cuypers met zijn eerste vrouw Rosalia van de Vin en hun dochtertje Rosa.

Rechterpagina: de door Cuypers ontworpen SintJozefkathedraal in Groningen.

© Imageselect Begin 20ste eeuw staat Pierre Cuypers op eenzame hoogte. Geen enkele andere architect kan tippen aan zijn enorme oeuvre. Cuypers heeft op dat moment bijna honderd kerken gebouwd of gerestaureerd en tientallen kloosters, landhuizen, kastelen, musea en scholen.

Daarnaast heeft hij een ijsbaan ontworpen, een station, een universiteitsgebouw, een sterrenwacht en zelfs een troon, waarop sinds 1904 de vorst of vorstin jaarlijks de troonrede voorleest.

Toch kan Cuypers niet echt genieten >

Zijn bekendste ontwerp: Rijksmuseum Amsterdam.

Het door Cuypers gereconstrueerde ‘sprookjeskasteel’ De Haar.

van zijn succes. Hij piekert vaak of hij wel voldoende opdrachten binnen kan blijven halen om de tientallen mensen die hij in dienst heeft – van schrijnwerkers en ornamentsnijders tot metselaars en timmerlieden – een goed salaris te kunnen betalen. Hij ziet zijn medewerkers, degenen die het mogelijk maken om ambachtelijk topwerk af te leveren, als een deel van zijn familie. Door de zorgen en emoties heeft hij vaak last van zijn ogen en wordt hij geplaagd door hoofdpijnen, wat zijn humeur niet ten goede komt: “Mijn prikkelbaar en zozeer gevoelig wezen heeft zeker voor anderen die om mij heen moeten leven veel onaangenaams, maar ik kan er zo weinig aan doen en dikwijls, ja zeer dikwijls, barst ik in tranen uit wanneer ik alleen ben en over dit alles nadenk!” Maar voor de buitenwereld houdt Cuypers zijn tranen goed verborgen. Ondanks zijn kleine gestalte van net een meter zestig staat hij bekend als een onverzettelijke (en vaak ook driftige) geweldenaar, die voor niets en niemand bang is. Een tijdgenoot verbaast zich over “de tegenstelling tussen de schijnbare zwakte van dat lichaam en de metalen geestkracht die daarin woont”.

NAKOMERTJE Wie had kunnen denken dat dat kleine, in 1827 geboren nakomertje in het Limburgse gezin Cuypers (Pierre is de jongste van negen kinderen) zou uitgroeien tot zo’n beroemdheid? Zijn zwakke gezondheid belooft weinig goeds, maar Pierre laat zich niet kisten: “Ik ben sober geweest en heb voor mijn gezondheid gezorgd. Veel baden: drie-, viermaal in de week. Altijd maar weinig gekleed. En ik heb vooral veel beweging genomen. Van jongen af heb ik van grote wandelingen gehouden. We hadden tweemaal vakantie per jaar en die brachten we dan door met voetreizen, ’t zakje op de rug – dat is de aangenaamste tijd van mijn hele leven geweest.” Onderweg geniet Pierre van de kerkjes, boerenhoeven en landhuizen, van hun traditionele vormen en hun schoonheid. Het doet hem besluiten om na het gymnasium architectuur te gaan studeren. Vader Cuypers, een kerk- en decoratieschilder, heeft daar het geld niet voor, maar dankzij een studiebeurs van zijn geboorteplaats Roermond kan Pierre naar de Academie van Antwerpen. Daar raakt hij in de ban van de ideeën van Viollet-le-Duc, een Franse architect met wie Cuypers later goed bevriend zal raken. Volgens Viollet-le-Duc is de gotiek, een middeleeuwse bouwstijl die lange tijd is afgedaan als achterlijk en irrationeel, dé belofte voor de toekomst. De bouwkundige principes van de gotiek, gebaseerd op hoge, bijna zwevende kruisribgewelven, ranke luchtbogen en veel licht doorlatende spitsboogramen, zijn juist >

Ondanks zijn kleine gestalte van net een meter zestig staat hij bekend als een onverzettelijke geweldenaar, die voor niets en niemand bang is

Penning met afbeelding van Pierre Cuypers, aangeboden bij de opening van het Rijksmuseum Amsterdam (1885).

© Imageselect

zeer rationeel en vinden hun (voorlopige) hoogtepunt in de kathedralen van Reims, Chartres en Amiens. Helaas heeft de reformatie de verdere ontwikkeling ruw onderbroken: de protestanten hebben de gotiek bij het grofvuil gezet en verhinderd dat deze verder kon groeien. Er is dus werk aan de winkel, aldus Viollet-le-Duc. De gotiek moet worden vernieuwd en verbeterd, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de nieuwste materialen en technieken, zoals ijzeren spanten, gewapend beton en glazen overkappingen: the sky is the limit! Cuypers ziet grootse mogelijkheden voor Viollet-le-Ducs ‘neogotiek’. Niet alleen bij de bouw en restauratie van kerken en kathedralen, maar ook van woonhuizen, scholen en andere wereldlijke gebouwen, die met een ruim repertoire aan torentjes, trapgevels, erkers en nissen een middeleeuws, maar qua constructie en comfort tevens modern karakter kunnen krijgen. Met deze inzichten (en meerdere gewonnen prijzen) keert Cuypers na zijn afstuderen in 1849 als een “moderne middeleeuwer” terug naar Roermond, waar hij “als Limburgs gloriekind met vlaggen, wimpels, muziek, erewijn en opgewonden redevoeringen” wordt ontvangen.

Cuypers wordt al snel benoemd tot stadsarchitect, waarna hij – dankzij zijn jaarsalaris van 75 gulden – kan trouwen met de vrouw die hij in Antwerpen heeft ontmoet: hoedenmaakster Rosalia van de Vin. In Roermond brengt Cuypers zijn neogotische inzichten in de praktijk. Zo verrijkt hij de Munsterkerk met enkele spitse torens, om het gebouw zo een “middeleeuwser” karakter te geven en in “een ideale toestand” te brengen.

NEOGOTIEK ALS SOCIAAL CONCEPT Lang niet iedereen is het met deze “correctie” eens, maar Cuypers verklaart: “Een toren moet hoog zijn. Een lage toren is een onding.” Hij vindt dat een kerk vanuit de verte goed zichtbaar moet zijn en dat het klokgelui zoveel mogelijk gelovigen moet bereiken. Dit laat ook goed zien dat de neogotiek voor de katholieke Cuypers niet alleen een bouwkundige theorie is, maar ook een sociaal concept. Cuypers idealiseert de Middeleeuwen als een periode waarin iedereen zijn plek weet, waarin meesters en gezellen harmonieus samenwerken in gilden en waarin de mensen met elkaar verbonden zijn door een

Cuypers vindt dat een kerk vanuit de verte goed zichtbaar moet zijn en dat het klokgelui zoveel mogelijk gelovigen moet bereiken

kathedraal of kerk. Wat een verschil met de protestantse maatschappij, die is gebaseerd op winstbejag en arbeiders wegstopt in grauwe sloppen! In 1919, twee jaar voor Cuypers’ dood, beschrijft historicus Johan Huizinga het in Herfsttij der Middeleeuwen als volgt: “De stad verliep niet – zoals onze steden – in slordig aangelegde buitenwijken van dorre fabrieken en onnozele landhuisjes, maar lag in haar muur besloten, een afgerond beeld, stekelig van talloze torens. Zo hoog en zwaar de stenen huizen van edelen of koopheren mochten zijn, de kerken bleven met hun omhoogrijzende massa’s de aanblik van de stad beheersen.” Cuypers had het niet beter kunnen verwoorden… Wie Cuypers kiest als architect, weet dat hij kwaliteit krijgt. Dat geldt niet alleen voor het gebouw, maar ook voor de totale aankleding. Cuypers opent in Roermond een atelier voor ‘gewijde beeldhouwkunst’, waar – net als in de middeleeuwse gilden – tientallen marmerbeitelaars, beeldhouwers, houtbewerkers en meubelmakers op ambachtelijke wijze onder andere altaren, preekstoelen, heiligenbeelden en doopvonten vervaardigen. Het resultaat is een harmonieus ‘totaalkunstwerk’. Cuypers: “Het geheel wat een kerk moet bevatten, moet als het ware één ziel hebben.” Over opdrachten heeft Cuypers niet te klagen. Eeuwenlang zijn de zuidelijke katholieken door de protestantse machthebbers in het verre Holland achtergesteld, maar na een harde emancipatiestrijd wordt in 1853 eindelijk de bisschoppelijke hiërarchie hersteld. Al die vers aangestelde bisschoppen, kloosteroversten en pastoors willen maar één ding: nieuwe of gerestaureerde kerken, bij voorkeur in de onder katholieken populaire stijl van de neogotiek. >

De gerestaureerde Munsterkerk in zijn geboorteplaats Roermond (met door hem toegevoegde spitse torens) met het Cuypers-monument.

© ANP Foto

Nog een megaklus: Centraal Station in Amsterdam. Cuypers reist, als getalenteerd netwerker, door heel Nederland om opdrachten binnen te halen. Dat doet hij “met spoor, omnibus, stoomboot, schuitje, kar of mestwagen”, maar ook te voet: “Gisteren wandelde ik als een arme drie uren door een koude regen over de velden en door de bossen van NoordBrabant, en dat alles geeft mij zeer veel reden om God dankbaar te zijn.” Na één van die reizen, in 1855, krijgt Cuypers bij thuiskomst het verschrikkelijke bericht dat zijn vrouw Rosalia is overleden, waarschijnlijk aan cholera. Om zijn verdriet te overwinnen, werpt hij zich fanatieker dan ooit op zijn werk. Vier jaar later treedt hij voor de tweede keer in het huwelijk; nu met Nenny Alberdingk Thijm, de zus van zijn beste vriend. Nenny had zich voorgenomen maagd te blijven en het klooster in te gaan, maar als ze Cuypers ontmoet verandert ze van gedachte; het is liefde op het eerste gezicht. Hun eerste kindje wordt helaas doodgeboren, maar daarna groeit het gezin Cuypers als kool. Oudste zoon Joseph zal later als architect in Cuypers’ voetsporen treden, al zal het hem veel moeite kosten zich naast zijn dominante vader een plaats te bevechten. Langzaam maar zeker ontgroeit het architectenbureau van Cuypers de katholieke contreien van Zuid-Nederland. In 1865 besluit hij te verhuizen naar Amsterdam, “om de ruimte, ’t intellectuele leven, het moderne verkeer, dat je toch nodig hebt als jong architect voor de groei van je werk”. Dankzij zijn onvermoeibare lobbywerk haalt Cuypers de ene opdracht na de andere binnen, tot hij in 1875 een megaklus in de wacht weet te slepen: de bouw van het Rijksmuseum in Amsterdam, het grootste project van de eeuw. Cuypers ontwerpt het gebouw, dat de kunst – ooit een elitezaak – midden in de samenleving plaatst en een inspirerend “nationaal verhaal” moet uitdragen, als een “Hemels Jeruzalem”, een ideale ministad die is neergedaald op aarde.

KATHEDRAAL VOOR DE KUNST Cuypers’ Rijksmuseum is een kathedraal voor de kunst, volgestopt met moraliserende decoraties die de bezoekers moeten beschaven en verheffen tot vaderlandslievende burgers. Geen detail ontsnapt

aan zijn aandacht. Een vriend meldt: “Geen bloem, geen blad, geen deurhengsel, geen windvaan die niet eigenhandig door hem ontworpen is.” Als het gebouw in 1885 feestelijk wordt geopend, is Cuypers – inmiddels gepromoveerd tot Rijksbouwmeester – mentaal uitgeput: “Mijn geest is dof gewerkt.” Het weerhoudt hem echter niet om een andere megaklus aan te nemen: de bouw van het Centraal Station in Amsterdam. Cuypers ontwerpt het station als de ‘tweelingbroer’ van het Rijksmuseum. Ook hier gebruikt hij het concept van het Hemels Jeruzalem, waarin de reiziger met talloze decoraties wordt gewezen op de heilzame effecten van mobiliteit, handel en vooruitgang. De critici van Cuypers bestoken het station met soortgelijk commentaar als bij het Rijksmuseum. Ze vinden het een “torendol” gedrocht, eerder een “bisschoppelijk paleis” dan een station. De kritiek laat Cuypers koud. In plaats daarvan neemt hij nog meer publieke verantwoordelijkheden op zich, door in 1891 toe te treden tot de tumultueuze Amsterdamse gemeenteraad. De combinatie van architect en politicus dreigt na enkele jaren zelfs de ambitieuze Cuypers te veel te worden. Om een burn-out te voorkomen besluit hij, mede op aandringen van zijn vrouw Nenny, te verhuizen naar het rustige Limburgse Valkenburg. Maar van rust komt weinig terecht. Cuypers neemt allerlei nieuwe projecten op zijn schouders en begint zelfs een experiment om op commerciële basis champignons te kweken in de mergelgrotten. Cuypers’ wereld stort in als in 1898, terwijl hij op zakenreis is in Helmond, zijn geliefde Nenny overlijdt. Aan zijn zoon Joseph schrijft hij wanhopig: “Wanneer dit leven zo moet voortgaan, word ik krankzinnig. Ik heb geen ogenblik meer rust en mijn geest kan tot geen kalmte komen. Slapen doe ik bijna niet meer, het rustigste nog in ’t spoor!” Ter afleiding stort hij zich op een enorm project: de reconstructie van kasteel De Haar bij het dorpje Haarzuilens, op dat moment weinig meer dan een ruïne. In opdracht van baron Étienne van Zuylen van Nijevelt ontwerpt Cuypers – met toepassing van de modernste technieken (gewapend beton, stalen constructies) en eigentijds comfort (warm water, elektriciteit) – een weelderig ‘middeleeuws’ kasteel.

EEN WERK VAN VREDE Als het project in 1912, na ruim twintig jaar, eindelijk klaar is, is De Haar omgetoverd tot één van de grootste kastelen van Nederland, met talloze torens, spitsjes, erkertjes, weergangen, trapgevels, elegante raampartijen en gotische beelden, omringd door strak-geometrische Franse stijltuinen en een dromerig-

romantisch Engels park. Een verblufte bezoeker noemt De Haar een sprookjeskasteel, waar alleen nog de spoken ontbreken die aan hun kettingen rammelen. Voor Cuypers is De Haar de ultieme concretisering van zijn middeleeuwse ideaal: “De herbouw van De Haar is een vrome, ridderlijke daad, een werk van vrede, waardoor de nakomeling van een oud geslacht zich zijn voorouders waardig toont.” Begin 1921, op 93-jarige leeftijd, verslechtert Cuypers’ gezondheidstoestand. Hij wordt drie keer doodverklaard en krijgt drie keer het laatste oliesel toegediend – hij ontwaakt elke keer. Pas na een sterfbed van drie weken maakt hij de definitieve reis naar zijn Hemels Jeruzalem. •

Oudste zoon Joseph zal later als architect in Cuypers’ voetsporen treden, al zal het hem veel moeite kosten zich naast zijn dominante vader een plaats te bevechten

BEZOEK HET CUYPERSMUSEUM Wilt u meer weten over leven en werk van Pierre Cuypers? Breng dan een bezoek aan het Cuypersmuseum in Roermond, gevestigd in het door Cuypers zelf ontworpen woonhuis annex atelier. cuypershuisroermond.nl

This article is from: