Brakona2012 doornsprinkhanen

Page 1

Brakona jaarboek 2012 • 1

Verspreiding en ecologie van doornsprinkhanen (Orthoptera: Tetrigidae) in het voormalig zandwinningsgebied Bos van Aa (Zemst) Pallieter De Smedt Kevin Lambeets

Jaarboek

2012

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


2 • Brakona jaarboek 2012

Verspreiding en ecologie van doornsprinkhanen (Orthoptera: Tetrigidae) in het voormalig zandwinningsgebied Bos van Aa (Zemst) Pallieter De Smedt Kevin Lambeets

De voormalige zandgroeve Bos van Aa verrijst heden als een heuvel in het landschap. Na de grootschalige zandontginningen, tussen de jaren 1970 en halfweg de jaren 1990, werden de diepe putten opgevuld met gebiedsvreemde sedimenten. Afgelopen decennia liepen de industriële werkzaamheden ten einde en heden zijn de werken gestart voor de nabestemming van het gebied namelijk natuur. Deze zgn. ‘Nieuwe Natuur’ wordt sinds 2012 beheerd door Natuurpunt Beheer vzw en het lokale beheerteam. Bos van Aa staat echter al langer bekend voor zijn unieke fauna en flora op regionale schaal. Ondermeer de unieke aanwezigheid van vier soorten doornsprinkhanen is hier de getuige van. Dit artikel beschrijft het voorkomen van doornsprinkhanen in Bos van Aa, met aandacht voor hun fenologie en verspreiding. Een uitgebreide dataset van omgevingsvariabelen laat ons toe om dieper in te gaan op de specifieke ecologie van elke soort en aanbevelingen te doen naar beheer van de aanwezige biotopen.

Gewoon doorntje. Foto Ward Vercruysse

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


Brakona jaarboek 2012 • 3

Bos van Aa Bos van Aa situeert zich op 20 km ten noorden van Brussel in de gemeente Zemst, Vlaams-Brabant. Het gebied ligt net ten oosten van het Zeekanaal Brussel-Schelde, het kanaal dat Brussel met de Schelde verbindt. Voor 1970 bestond Bos van Aa uit een kleinschalig landbouwlandschap waar vooral klein fruit (besdragende struiken) werd geteeld. Een gebied van 220ha werd na 1970 onteigend voor de aanleg van een nieuwe zeesluis op het kanaal. 120ha daarvan werd ingedijkt en gebruikt om overtollig sediment op te spuiten (hoofdzakelijk zand). Eind jaren '70 startte men met een zandwinning op het terrein, eerst werd het opgespoten zand ontgonnen en later werd ook dieper zand gedolven. Eind jaren 1990 stopten de zandwinningsactiviteiten en werd de zandgroeve volgestort met gebiedsvreemde sedimenten. De werkzaamheden werden in 2010 beëindigd wegens het overschrijden van de ophogingslimieten. Anno 2010 kenmerkt het gebied zich door zandgronden in het centrale gedeelte en gebiedsvreemde grond van verschillende texturen in het noorden en zuiden van het gebied. Op verschillende locaties tornen de grondhopen ver boven het maaiveld uit. Niet enkel geomorfologisch onderging het gebied de afgelopen decennia een ware metamorfose, ook de juridische status van het gebied veranderde sterk. Sinds 2000 is het Bos van Aa aangeduid als natuurgebied op het gewestplan en werd het opgenomen binnen het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) en aangeduid als Habitatrichtlijngebied binnen het Natura 2000-netwerk (deel van BE2300044 “Bossen van het zuidoosten van de Zandleemstreek). Bos van Aa staat echter al langer bekend voor zijn unieke fauna en flora op regionale schaal. Vooral op gebied van hogere planten en vogels (MENZZ, 1994), maar ook op gebied van spinnen (Van Keer & Van Keer, 1990; De Smedt et al.,

2013) en waterkevers (Van Keer, 1996) heeft de site heel wat te bieden. Andere fauna- en floragroepen kregen pas aandacht vanaf 2008 na inventarisaties van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM). De unieke biotopen van Bos van Aa leverden ook voor een waaier van andere groepen interessante soorten op (JNM, 2009; 2011). Sprinkhanen (Orthoptera) werden tot voor kort maar sporadisch geïnventariseerd, met een eerste interessante waarneming van het in België kwetsbare Zanddoorntje (Tetrix ceperoi) in 2008 (04/08/2008 det. Gert Arijs). Deze waarneming werd in 2009 bevestigd door Hendrik Devriese (22/08/2009). Ook het in België bedreigde Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornis) werd toen voor het eerst waargenomen. Naast het eerder vastgestelde voorkomen van de algemenere soorten, Gewoon doorntje (Tetrix undulata) en Zeggendoorntje (Tetrix subulata), kwam met deze waarneming de teller voor het gebied op vier doornsprinkhaansoorten te staan. Bos van Aa is hiermee mogelijk ook het enige gebied in Vlaanderen waar we de vier soorten naast elkaar aantreffen. Een intensieve bodemvalbemonstering anno 2011-2012 in Bos van Aa (zie De Smedt et al., 2013) leverde voldoende gegevens op om de aanwezige doornsprinkhanen nauwkeuriger te bestuderen.

Doornsprinkhanen in Vlaanderen Doornsprinkhanen (Tetrigidae) zijn kleine sprinkhanen die zich kenmerken door een verlengd halsschild, dat vaak tot aan de achterlijfspunt strekt. Deze ‘doorn’, waaraan de dieren hun naam danken, heeft de beschermende functie van de voorvleugels, waaronder zich de achtervleugels bevinden, volledig overgenomen. De voorvleugel is gereduceerd en niet meer functioneel. Doornsprinkhanen komen voor in allerlei biotopen, maar zijn gebonden aan vochtige habitats voor hun ei-afzet. In te-

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


4 • Brakona jaarboek 2012

Figuur 1: Bos van Aa. Foto Chantal Deschepper

Figuur 2: Bos van Aa. Foto Chantal Deschepper

Zeggendoorntje (Tetrix subulata) Het Zeggendoorntje is een algemene sprinkhanensoort in Vlaanderen, maar kwetsbaar in Wallonië (Decleer et al., 2000). Het is een typische soort van vochtige terreinen zoals beekdalen. Het is de enige Tetrix-soort waarvan zowel kortdoornige als langdoornige dieren frequent gevonden worden. Het halsschild is relatief vlak en de doorn steekt steeds uit tot voorbij de achterknie. De langdoornige dieren kunnen goed vliegen en koloniseren daardoor makkelijk nieuwe gebieden. Zeggendoorntjes zijn meestal vrij uniform bruin gekleurd. De soort is van Zanddoorntje te onderscheiden doordat de kiel ­- een smalle richel - op de achterdij geen bocht maakt.

Zanddoorntje (Tetrix ceperoi) Het Zanddoorntje is een kwetsbare sprinkhanensoort in Vlaanderen en vermoedelijk uitgestorven in Wallonië (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Het is een typische pionierssoort van zeer open vegetaties. Ze komt vooral voor in de duinen, maar breidt zich meer en meer uit naar het binnenland in Vlaanderen. Zanddoorntjes zijn zeer slanke sprinkhanen met een lange doorn en achtervleugels die voorbij de doorn uitsteken. Het zijn goede vliegers en kunnen zo vermoedelijk snel geschikte plekken koloniseren. Ze zijn bont gekleurd, met meestal bruine, grijze en groene tinten als basiskleur. De kiel op de achterdij maakt een knik net voor de knie, waar meestal ook witte vlekjes kenmerkend zijn. Hierdoor is de soort goed te onderscheiden van Zeggendoorntje.

genstelling tot de meeste andere sprinkhaanachtigen, maken doornsprinkhanen geen door mensen hoorbaar geluid en zijn daarom ook moeilijker waar te nemen. Ze leven hoofdzakelijk van mossen en algen (Kleukers et al., 1997). Doornsprinkhanen zijn goede zwemmers en kunnen hiervan dankbaar gebruik maken om te ontsnappen bij gevaar. In Europa komen slechts twaalf soorten voor waarvan vier in Vlaanderen (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Voor determinatie van de soorten zie Kleukers et al. (1997) of Kleukers (2007).

Werkwijze van het onderzoek Gedurende een grootschalig geleedpotigenonderzoek werden sprinkhanen verzameld met bodemvallen. 25 bodemvallen werden verspreid opgesteld in Bos van Aa van 6 maart 2011 tot 29 april 2012, bijna 14 maanden. De vallen (10,5 cm x 10,5 cm x 6 cm) waren voorzien van een plexiglazen dakje dat 5 cm

Doornsprinkhanen in Bos van Aa

boven elke bodemval stond. De vallen werden gevuld met een 4% formaldehyde oplossing en elke twee weken geleegd van april tot september en elke vier weken van oktober tot maart. Bodemvallen zijn geen ideale methode voor de bemonstering van soortenrijkdom van sprinkhanen (Schirmel et al., 2010), maar deze methode kan wel gebruikt worden om bodembewonende sprinkhaanachtigen te bemonsteren zoals krekels (Gryllidae) en doornsprinkhanen (Tetrigidae) (Nagy et al., 2007; Schirmel et al., 2010). Extra vangsten werden uitgevoerd met een sleepnet rond de bodemvallen op 20 augustus 2011 en op 28 mei 2012. Rond elke bodemval werd 120 (2x60) keer door de vegetatie gesleept en de gevangen doornsprinkhanen werden op naam gebracht. We verwijzen naar deze vangsten als “handvangsten”. Vegetatie in een 2 m x 2 m kwadraat rond elke bodemval was gekwantificeerd gebruik makend van een ordinale Braun-Blanquet bedekkingsschaal


Brakona jaarboek 2012 • 5

Figuur 3: Bos van Aa. Foto Henk Wallays

Figuur 4: Bos van Aa. Foto Jonas Mortelmans

Gewoon doorntje (Tetrix undulata) Het Gewoon doorntje is een algemene sprinkhanensoort in Vlaanderen die op allerlei plekken met open vegetatie kan waargenomen worden. Het is een doornsprinkhaan met korte doorn (langdoornige dieren zijn zeldzaam) die zich niet vliegend kan verplaatsen door de korte achtervleugel. Het halsschild is dakvormig en de voorvleugel korter dan het verschil tussen de lengte van de doorn en de achtervleugel. Gewoon doorntje toont veel slanker dan Kalkdoorntje. De kleur is zeer variabel van licht en donkerbruin tot moskleurig, met soms zwarte vlekken of strepen.

Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornis) Het Kalkdoorntje staat op de Vlaamse Rode lijst als bedreigd en komt in Vlaanderen enkel voor op de Sint-Pietersberg en de Maasvallei. Vroeger werd de soort veel rond Brussel gevonden, maar ging hier sterk achteruit (Decleer et al., 2000; SALTABEL, 2013). Tijdens de inventarisatie van de sprinkhanen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd de soort in zeven gebieden gevonden (Saltabru, 2006). Het is een typische soort van kalkgraslanden en stenige plaatsen. Het is een doornsprinkhaan met een korte doorn (langdoornige dieren zijn zeer zeldzaam) en kan zich dus niet al vliegend verplaatsen. Het halsschild is dakvormig en de voorvleugel is langer dan het verschil tussen de lengte van de doorn en de achtervleugel. Kalkdoorntjes zijn meestal grijsbont gekleurd met twee donkere vlekken op het halsschild. Kalkdoorntjes tonen veel breder en forser dan Gewone doorntjes en hebben dunnere antennen.

zoals aangepast door Barkman et al. (1964). De vegetatiebemonstering werd uitgevoerd de tweede helft van mei 2011. Ellenbergwaarden voor de vegetatieplots werden berekend via het gewogen gemiddelde van de waarden van de Braun-Blanquet schaal. In de plots werden in mei 2012 bodemstalen genomen en geanalyseerd op relevante bodemparameters. Via een redundantie-analyse (RDA) werd de variatie in het voorkomen van doornsprinkhaansoorten en omgevingsvariabelen in de ruimte weergegeven, met een logaritmische schaal van de soortaantallen als afhankelijke variabele. Deze techniek spreidt of clustert soorten op basis van zowel hun ruimtelijke spreiding als vangstaantallen en onthult mogelijke relaties met opgemeten condities. Deze multivariate analyse werd uitgevoerd met het statistische pakket CANOCO versie 4.5 (Ter Braak & Ĺ milauer, 2002).

Resultaten van de vangstcampagne Tijdens het onderzoek werden met de bodemvallen 879 sprinkhanen gevangen, waarvan 179 doornsprinkhanen. Van deze doornsprinkhanen waren 113 individuen volwassen. Daarnaast werden er tijdens de handvangsten nog 48 individuen bij gevangen, wat het totaal op 161 volwassen doornsprinkhanen brengt. Kalkdoorntje was het talrijkst vertegenwoordigd met 94 individuen (58%), gevolgd door Gewoon doorntje (39 ind.), Zeggendoorntje (20 ind.) en Zanddoorntje (8 ind.). Het aantal gevangen individuen per vangstmethode is weergeven in Tabel 1. 1. Fenologie Op basis van de bodemvalvangsten kan gesteld worden dat de doornsprinkhanen van Bos van Aa twee activiteitspieken vertonen: een eerste van 28/05 tot 26/06 en een tweede kleinere piek van 24/07 tot 20/08 (Figuur 5). Een periode van 8 weken scheidt deze twee pieken, die overeenstemt met de ontwikkelingstijd van

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


6 • Brakona jaarboek 2012

Figuur 5: Fenologie van juveniele (donkere lijn) en adulte (lichte lijn) doornsprinkhanen op Bos van Aa van maart 2011 tot en met april 2012. De y-as geeft het totale aantal individuen weer dat gevangen werd met 25 bodemvallen.

Figuur 6: Fenologie van Gewoon doorntje (licht grijze lijn), Kalkdoorntje (donker grijze lijn) en Zeggendoorntje (zwarte lijn) op Bos van Aa van maart 2011 tot en met april 2012. De y-as geeft het totale aantal individuen weer dat gevangen werd met 25 bodemvallen.

doornsprinkhanen van ei tot imago. Ook de juveniele individuen tonen twee pieken: een eerste rond 24/07 en een tweede rond 04/09. Vermoedeljk betreft de eerste piek Zeggendoorntje en Zanddoorntje, die de vroegste voortplantingstijd hebben en Gewoon doorntje, dat zich voortplant over een langere periode. De tweede piek zal hoofdzakelijk uit Kalkdoorntje bestaan, maar ook uit Gewoon doorntje. Zowel de activiteit van de volwassen als van de juveniele dieren stopt in oktober en start weer vanaf half maart. Dit geeft weer dat zowel volgroeide (maar niet geslachtsrijpe) als juveniele dieren overwinteren. Dit klopt met het gegeven dat de meeste doornsprinkhanen een één- of tweejarige cyclus hebben (Kleukers et al., 1997). Als we kijken naar de gegevens per soort zien we dat de activiteitspiek van de volwassen individuen samenvalt met die van Kalkdoorntje (Figuur 6). Niet zo verwonderlijk aangezien deze soort het talrijkst werd aangetroffen in de bodemvallen. We merken echter dat volwassen Kalkdoorntjes het laatst op het seizoen verschijnen, pas vanaf mei,

Doornsprinkhanen in Bos van Aa

en het vroegst niet meer actief zijn met de laatste exemplaren in september. Dit bevestigt vroegere studies die stelden dat het Kalkdoorntje waarschijnlijk niet als volwassen dier overwintert. Juveniele dieren overwinteren en worden volwassen in het voorjaar, leggen eieren en sterven. Dit zorgde voor de eerste piek volwassen dieren. De tweede piek valt echter moeilijk te verklaren, volgens huidige studies zijn er geen twee generaties per jaar (pers. comm. Hendrik Devriese). Over de fenologie van het Kalkdoorntje zijn er echter enkel fragmentaire gegevens beschikbaar (Devriese, 1996). De soort is slechter bestudeerd dan de overige drie soorten. Bijkomend veldonderzoek op het Bos van Aa en andere Belgische populaties (vb. rond Sint-Pietersberg in het oosten van ons land) kan hier vermoedelijk meer duidelijkheid over geven. De eieren van alle soorten behalve Kalkdoorntje ontwikkelen tot volwassen sprinkhanen na ongeveer twee maanden en zorgen voor de tweede piek volwassen dieren (subadulte dieren die pas het volgende jaar zich zullen voortplanten). Deze overwinteren en zullen het volgende jaar de eerste piek volwassen dieren vormen. Kleukers et al. (1997) geven voor Gewoon doorntje een lagere najaarspiek dan voorjaarspiek in België (dit is omgekeerd in Nederland) wat ze mogelijk wijten aan een verschil in waarnemingsintensiteit. Onze gegevens duiden echter ook een duidelijkere voorjaars- dan najaarspiek terwijl de waarnemingsintensiteit gelijk bleef. 2. Ecologie Uit de ordinatie (zie kadertekst) blijkt de tegenovergestelde respons van Gewoon doorntje en Zeggendoorntje als ook de gelijkaardige respons van Zanddoorntje en Kalkdoorntje op de omgevingsvariabelen (Figuur 7). Zeggendoorntje blijkt eerder vochtige biotopen te verkiezen, terwijl de andere drie soorten drogere biotopen prefereren op Bos van Aa. Zeggendoorntje komt vooral voor in natte biotopen (Kleukers et al. 1997), terwijl de


Brakona jaarboek 2012 • 7

andere drie soorten vermoedelijk deze nattere biotopen enkel opzoeken voor de ei-afzet. Sprinkhanen hebben immers hoge temperaturen nodig voor al hun biologische activiteiten en ontwikkeling (Chapell & Whitman, 1990), deze hoge temperaturen gaan meestal gepaard met droge, schaarse vegetaties. Ook de hoeveelheid ammonium heeft een significante invloed op de variatie in het voorkomen van de vier doornsprinkhanen. Van de beschikbare stikstof in de bodems op Bos van Aa vinden we 99% terug onder de vorm van ammonium (De Smedt, niet gepubliceerde data), dus we kunnen aannemen dat ammonium de beschikbare stikstof goed weergeeft. Pioniersgronden zijn over het algemeen arm aan stikstof, waardoor de biomassaproductie beperkt is. Het voorkomen van zowel Gewoon doorntje als Zeggendoorntje lijkt niet beĂŻnvloed door het aanwezige ammonium in de bodem. Kalkdoorntje en Zanddoorntje daarentegen tonen een negatieve relatie met de hoeveelheid ammonium in de bodem. We kunnen besluiten dat deze twee soorten uitgesproken pionierssoorten zijn, gebonden aan arme bodems met schaarse vegetatie. In Bos van Aa komen deze soorten hoofdzakelijk voor op open graslanden van het Europees habitattype 2330 (buntgras- en struisgraslanden). Daarnaast werd er geen relatie gevonden met de hoeveelheid kalk in de bodem en het voorkomen van Kalkdoorntje, een relatie die in de literatuur wel eens wordt gesuggereerd (bv. Kleukers et al., 1997). 3. Verspreiding op Bos van Aa Om de verspreiding van de doornsprinkhanen visueel in kaart te brengen zijn verspreidingskaartjes

Figuur 7: RDA (Redundantie-analyse) van de vier soorten doornsprinkhanen op Bos van Aa, gebaseerd op de aanwezigheid van deze soorten in en rond de 25 bodemvallen. Significante omgevingsvariabelen zijn weergegeven d.m.v. rode pijlen, het voorkomen van de vier doornsprinkhaansoorten d.m.v. de blauwe pijlen. Het beschikbare ammonium (N-NH4) en de Ellenbergindicatorwaarde voor vocht (VOCHTIND) verklaarden daarbij 29.5% van de totale soortenvariabiliteiten. Tabel 1: Aantal gevangen doornsprinkhanen per vangstmethode.

Bodemvallen

Handvangsten

Zeggendoorntje

Tetrix subulata

12

8

Zanddoorntje

Tetrix ceperoi

0

8

Gewoon doorntje

Tetrix undulata

37

2

Kalkdoorntje

Tetrix tenuicornis

64

30

gemaakt van de soorten in het gebied en kort besproken. Verspreidingskaartjes tonen de aantallen (LOG10 schaal) doornsprinkhanen per soort verzameld tijdens het onderzoek met bodemvallen (witte bolletjes). Deze gegevens werden aangevuld met losse zichtwaarnemingen van 2009 tot 2013 (kruisjes). Het Zeggendoorntje vinden we vooral nabij vochtige plaatsen of stilstaand water in acht van de 25 bodemvallen (Figuur 8). Zeven individuen werden gevangen in de vochtige weilanden in het zuiden (Figuur 9), vijf individuen in

Ordinatie

Met een ordinatie kan de samenhang tussen twee of meerdere omgevingsfactoren en de invloed daarvan op het voorkomen van soorten worden weergegeven. Een ordinatie laat toe soorten te rangschikken langs gradiĂŤnten (assen) op grond van gemeten waarden voor meerdere omgevingsfactoren. De richting waarin de pijl van een omgevingsvariabele wijst, is de richting waar hoge waarden gevonden worden. Pijlen die samen lopen zijn sterk gecorreleerd en hebben dus een gelijkaardige respons tegen over de gemeten omgevingsvariabelen. Pijlen die in tegengestelde richting wijzen hebben een tegenovergestelde respons en pijlen die haaks op elkaar staan vertonen geen of een zeer zwakke correlatie.

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


8 • Brakona jaarboek 2012

het oosten nabij een vijver en nog vier in het moerasgebied in het centrum van het gebied. Daarnaast zijn er nog verspreide losse waarnemingen, maar ook deze zijn meestal nabij waterplassen of vochtige biotopen. Deze plekken worden waarschijnlijk al vliegend bereikt, aangezien het de langdoornige vorm, die even frequent voorkomt als de kortdoornige vorm (Decleer et al., 2000), een goede vlieger is. Hoewel het Zanddoorntje een zeer goede vlieger is komt hij het minst verspreid voor in het gebied (Figuur 10). Deze soort heeft een bolwerk in Bos van Aa t.h.v. een zandige kuil met een oppervlakte van ongeveer 0,15 ha die een tweetal meter lager ligt dan de omringende zandbodems (Figuur 11). Deze vochtige zandkuil met plasjes en droge heuveltjes is geschikt biotoop voor dit doorntje. Deze populatie is waarschijnlijk een brongebied voor andere open zandige vegetaties elders in Bos van Aa. Het Gewoon doorntje wordt verspreid over het gebied waargenomen in 15 van de 25 bodemvallen (Figuur 12). Vanuit de bodemvallen lijkt hij het vooral goed te doen op graslanden van de zogenaamde vogelpootjes-associatie. Dit zijn pioniersgemeenschappen van zandige gronden met, hoofdzakelijk in het westen, een groot aandeel Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus). Daarbuiten vinden we Gewoon doorntjes op allerlei graslandtypen en pioniersvegetaties. Zowel in de natte graslanden van het zuiden als op de

Figuur 8: Verspreiding van Zeggendoorntje op Bos van Aa Figuur 9: Vochtige graslanden in het zuiden van het gebied als voornaamste biotoop voor Zeggendoorntje. Foto Pallieter De Smedt Figuur 10: Verspreiding van Zanddoorntje op Bos van Aa Figuur 11: Zandige kuil met plasjes en droge heuvels als hotspot voor Zanddoorntje. Foto Pallieter De Smedt

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


Brakona jaarboek 2012 • 9

noordelijke gronden, en rond de oude zandverwerkingscentrale op zeer droge kale grond werden zichtwaarnemingen gedaan. Opvallend was ook de waarneming van drie individuen in bosgebied. Deze soort lijkt het meest algemeen op open, schrale graslanden (Figuur 13), maar lijk minder strikt gebonden aan het pioniersmilieu dan Kalkdoorntje en Zanddoorntje. Ook het Kalkdoorntje vinden we verspreid overheen het gebied in 14 van de 25 bodemvallen (Figuur 14). Dit is het doorntje dat in de grootste aantallen in het gebied wordt waargenomen. Deze soort toont een duidelijk zwaartepunt op de westelijke zandgronden met 48% van de gevonden individuen. De soort ontbreekt bijna op de vergraste zandgronden meer naar het noorden (Figuur 13) en vinden we wederom massaal op de open pioniersvegetaties waar de meest recente werken naar het noorden toe stopten met 22% van de individuen. Verder vinden we 35% op schrale gronden in het oosten van het gebied (Figuur 15). Daarnaast zijn er losse zichtwaarnemingen gedaan over bijna het gehele gebied, uitgezonderd bos- en moerasgebieden. Opvallend is de vangst van drie individuen op de natte graslanden in het zuiden. Mogelijk vinden we in het westen en oosten van het gebied bronpopulaties en zwerven individuen uit over het gehele gebied. Hoewel de soort niet kan vliegen kunnen we er wel vanuit gaan dat zij zich via de grond toch over enkele honderden meters kan verplaatsen.

Figuur 12: Verspreiding van Gewoon doorntje op Bos van Aa Figuur 13: Schrale graslanden als voornaamste biotoop voor Gewoon doorntje. Foto Kevin Lambeets Figuur 14: Verspreiding van Kalkdoorntje op Bos van Aa Figuur 15: Droge, open zandgronden met een hoog percentage kaal zand in het oosten van Bos van Aa. Op dit type graslanden worden de grootste aantallen Kalkdoorntje gevonden. Foto Pallieter De Smedt

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


10 • Brakona jaarboek 2012

Conclusie

Figuur 16: Zeggendoorntje. Foto Ward Vercruysse

Dit artikel beschrijft het voorkomen van de vier in Vlaanderen voorkomende doornsprinkhanen en hun ruimtelijke verspreiding op Bos van Aa. Op basis van de gevangen individuen werd de fenologie en de ecologie van deze interessante sprinkhanen verder opgehelderd. Deze gegevens bleken ook waardevol voor het toekomstig beheer van het gebied, en gaven mee vorm aan het ontwerpbeheerplan (Lambeets, 2012). Onze gegevens ondersteunen verder de veronderstelling dat Kalkdoorntje enkel als juveniel de winter doorbrengt, maar dat nog bijkomend onderzoek nodig is naar de levenscyclus van deze soort. De data van Gewoon doorntje indiceert een lagere tweede activiteitspiek ten opzichte van de eerste, hoewel dit momenteel ecologisch niet te verklaren is. Hoewel Zanddoorntje en Zeggendoorntje de beste vliegers zijn, werden ze het minst waargenomen. De eigenschap om zich vliegend te kunnen verplaatsen resulteert waarschijnlijk

Doornsprinkhanen in Bos van Aa

in de lage vangstaantallen met bodemvallen. Gewoon doorntje mag dan wel het meest gebiedsdekkend aanwezig lijken, als we enkel de data van de handvangsten bekijken blijkt het Gewoon doorntje het minst talrijk. Het is bijgevolg niet voor de hand liggend om effectief de meest talrijke soort te duiden. Kalkdoorntje lijkt het centrale natte deel en de bosgebieden te mijden, terwijl Gewoon doorntje hier wel voorkomt in lage aantallen. Hoewel uit dit onderzoek te vermoeden is dat Kalkdoorntje een sterke voorkeur heeft voor droge, open graslanden (Kleukers et al., 1997), lijkt de soort toch flink te zwerven. Dit biedt goede mogelijkheden voor de kolonisatie van deze soort na habitatherstel van droge kalk- en schraalgraslanden elders in BelgiĂŤ. Op voorwaarde echter dat er bronpopulaties in de regio aanwezig zijn. In Bos van Aa toont Zeggendoorntje een uitgesproken


Brakona jaarboek 2012 • 11

voorkeur voor vochtige biotopen. Het areaal vochtig grasland en kleine open waters is sterk afgenomen de afgelopen jaren (zie De Smedt et al., 2013); vermoedelijk was het Zeggendoorntje voorheen algemener in het gebied. Verder is het Zeggendoorntje de meest algemene doornsprinkhaan in het nabijgelegen natuurgebied Bos van Aa - Kollinten (geg. JNM ‘s Heerenbosch) en heeft van de vier soorten waarschijnlijk de beste kansen om verder uit te wijken en voortplantingsbiotoop te vinden. Dit geldt niet voor Zanddoorntje, die nu de meest beperkte verspreiding heeft en nog enkel voortplantingsbiotoop lijkt te vinden in het oosten van het gebied. Droge open zandige terreinen wisselen hier af met vochtige zandgronden voor de ei-afzet. Zanddoorntje is de meest bedreigde soort in het gebied en het behoud van vochtige zandbodems is prioritair voor het voortbestaan van deze soort op Bos van Aa. Gewoon doorntje en Kalkdoorntje hebben waarschijnlijk

beide baat bij de bescherming van open pioniersvegetaties die het centrum van Bos van Aa karakteriseren. Deze kleine familie van ongewervelden met slechts vier soorten in Vlaanderen ondersteunt het belang van Bos van Aa en haar bedreigde biotopen voor biodiversiteit in de regio. De ratificatie van de Habitatrichtlijn en het bijbehorende herstel van bedreigde Europese natuur zoals (hei)schrale graslanden, structuurrijke ruigten en mesofiele, bloemrijke hooilanden (De Rycke, 2011), zijn al een eerste stap in de goede richting om het leefgebied van de doornsprinkhanen te beschermen. Daarnaast vormt een ontwerpbeheerplan (Lambeets et al., 2012) de eerste aanzet tot een goede beheerpraktijk op maat en op kleinere ruimtelijke schaal. De verdere uitwerking hiervan zal deze soorten een duurzame toekomst verzekeren.

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


12 • Brakona jaarboek 2012

Referenties: •

Barkman, J.J., Doing, H., Segal, S. (1964). Kritische Bemerkungen und Vorschläge zur quantitativen Vegetationsanalyse. Acta Botanica Neerlandica 13: 394 419 Chappell, M.A., Whitman, D.W., (1990). Grasshopper thermoregulation. In: Chapman R.F., Joern A. (ed). Biology of grasshoppers. Wiley-Interscience, New York. p. 143-172 Decleer, K., Devriese, H., Hofmans, K., Lock, K., Barenburg, B., Maes, D. (2000). Voorlopige atlas en “rode lijst” van de sprinkhanen en krekels van België (Insecta, Orthoptera). Werkgroep Saltabel i.s.m. I.N. en K.B.I.N., Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/10, Brussel: pp. 76 De Rycke, A. (2011). S-IHD-rapport 13 – Bossen van het zuidoosten van de Zandleemstreek Schelde- en Durmeëstuarium tussen de Nederlandse grens en Gent, gebieden buiten Sigma en Natuurontwikkelingsplan (NOP). Agentschap voor Natuur en Bos. pp. 358. De Smedt, P., Van Keer, J., Van Keer, K., Lambeets, K. (2013). The arachnofauna of Bos van Aa: Comparison between two faunistic studies, 25 years apart. Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 28: in druk Devriese, H. (1996) Bijdrage tot de systematiek, morfologie en biologie van de West-Palearctische Tetrigidae. Saltabel 15: 2-38

Doornsprinkhanen in Bos van Aa

• •

JNM (2009). Natuur in ademnood op het Bos van Aa. Aanbevelingen voor de ecologische restauratie van het Bos van Aa. Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) Afdeling ‘s Heerenbosch. www.kanaalregio-bosvanaa.be, 7 augustus 2012 JNM (2011). Inventarisaties – Bos van Aa 2010. Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) Afdeling ‘s Heerenbosch. www.kanaalregio-bosvanaa.be, 7 augustus 2012 Kleukers, R.M.J.C. (2007). De sprinkhanen van Nederland en België. 4de ed. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht: pp. 80 Kleukers, R.M.J.C., Nieukerken, E.J. van, Odé, B., Willemse, L.P.M., Wingerden, W.K.R.E. van (1997). De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera) - Nederlandse Fauna I. Nationaal Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden: pp. 416 Lambeets, K., i.s.m. het beheerteam (2012). Ontwerpbeheerplan Bos van Aa, omwald gebied. Dossier Natuurpunt Beheer: pp 12. MENZZ (1994). Het Bos van Aa te Zemst: Pleidooi voor het behoud van een ‘maanlandschap’. Eigen publicatie Nagy, A., Sólymus, P., Rácz, I.A. (2007). A test on the effectiveness and selectivity of three sampling methods frequently used in orthopterological field studies. Entomologica Fennica 18: 149-159


Brakona jaarboek 2012 • 13

• • •

SALTABEL (2013). Werkgroep Saltabel Natuurpunt. www.saltabel.be, 9 april 2013 SaltaBru (2006) Atlas van de Sprinkhanen van Brussel. SaltaBru project 3, zomer 2006, Leefmilieu Brussel: 11 Schirmel, J., Buchholz, S., Fartmann, T. (2010). Is pitfall trapping a valuable sampling method for grassland Orthoptera? Journal of Insect Conservation 14: 289-296 Ter Braak, C.J., Šmilauer, P. (2002). CANOCO Reference Manual and CanoDraw for Windows User's Guide: Software for Canonical Community Ordination (Version 4.5). Microcomputer power, Ithaca NY Van Keer, J., Van Keer, K. (1990). Spinnenfauna van het Bos van Aa te Zemst (Brabant). Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 5: 21-27 Van Keer, K. (1996). Soorten DYTISCIDAE (Waterroofkevers), GYRINIDAE (“Schrijverkens”), HYGROBIIDAE (Slijkzwemmers) en HALIPLIDAE (Watertreders) gevangen in het Bos van Aa (Collectie K. Van Keer)

Auteur De Smedt Pallieter Labo voor Bos & Natuur, Universiteit Gent Geraardsbergse Steenweg 267 9090 Gontrode (Melle) pallieter.desmedt@ugent.be

Lambeets Kevin Natuurpunt Beheer vzw, dienst natuur M. Coxiestraat 11 2800 Mechelen kevin.lambeets@natuurpunt.be

Doornsprinkhanen in Bos van Aa


14 • Brakona jaarboek 2012

Colofon

Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie De provincie Vlaams-Brabant ging in 2000 over tot de oprichting van de Vlaams-Brabantse Koepel voor Natuurstudie, Brakona. Dit initiatief kadert momenteel binnen het provinciaal milieubeleidsplan 2009 - 2013 onder project 9 "natuurlijke entiteiten kwalitatief bevorderen" (betere natuur) en meer bepaald onder subdoelstelling 3 "uitbouw soortgericht beleid". BRAKONA stelt zich de optimalisatie van het potentieel aan natuurkennis in functie van het natuurbehoud en -beheer in de provincie Vlaams-Brabant als hoofddoel. Meer bepaald de werking rond Prioritaire Provinciale Soorten (PPS) en de concretisering daarvan binnen het provinciaal biodiversiteitsproject "Koesterburen" is één van de taakstellingen. Tevens wil het als contactorgaan het lokale studiewerk een meerwaarde geven door het voeren van een georganiseerd overleg tussen de bestaande milieuverenigingen en natuurstudiewerkgroepen. Info: Griet Nijs, Projectcoördinator Brakona Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen 015 77 01 61 E-mail: brakona@natuurpunt.be www.brakona.be

Doornsprinkhanen in Bos van Aa

Met dank aan auteurs en co-auteurs • Pallieter De Smedt en Kevin Lambeets • Roosmarijn Steeman • Wout Willems • Iwan Lewylle • Jens D’Haeseleer Voor het nalezen van de artikelen werd een beroep gedaan op enkele experts ter zake en gelegenheidsreferenten. Hiervoor wensen we uitdrukkelijk Dominique Verbelen, Hendrik Devriese en Robert Jooris te bedanken. Eveneens dank aan de vele fotografen die belangeloos hun foto’s ter beschikking stelden: • Fons Bongers, Chantal Deschepper, Pallieter De Smedt, Jens D’Haeseleer, Jan Decreton, Bernhard Jacobi, Johannes Jansen, Leo Janssen, Kevin Lambeets, Iwan Lewylle, Jonas Mortelmans, Johan Neegers, Bruno Nef, Jean-Pierre Roland, Jules Robijns, Roosmarijn Steeman, Kasper Van Acker, Jan Van der Voort, Ralph Vandiest, Ward Vercruysse, Nicolas Vereecken, Henk Wallays, Wout Willems, Hugo Willocx Coördinatie en eindredactie • Griet Nijs, Brakona projectcoördinator Vormgeving • Luc Nagels, luc@vissenaken.be Coverfoto's • Zanddoorntje. Foto Ward Vercruysse


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.