UNESCO

Page 1

Op zoek naar een toonbeeld van de volkshuisvesting

de Amsterdamse School

UNESCO & Verslag van een expertmeeting op 3 maart 2014


Colofon Uitgave: Gemeente Amsterdam (Stadsdeel West) en Museum Het Schip, in samenwerking met Bureau Monumenten en Archeologie Begeleidingsteam: Niko Koers, Joop Gerrits, Esther Agricola, Louis Genet, Vladimir Stissi Tekst: Endre Timรกr Vormgeving: WisselWerking | Vanessa Rutgers Fotografie expertmeeting: Thomas Bokeloh (Stadsdeel West) Overige foto's: 'open source' internet Dit document is te downloaden op: WENDINGEN, platform voor de Amsterdamse School (www.amsterdamse-school.nl/themas/unesco-werelderfgoed/expert-meeting/) en de website van museum Het Schip (www.hetschip.nl) Den Haag, 19 mei 2014


Voorwoord De Nederlandse volkshuisvesting heeft veel moois tot stand gebracht: een sociaalmaatschappelijke beweging leidde tot fenomenale stedenbouw, architectuur, ambachten en kunstnijverheid. Hiervan zijn in stadsdeel West veel voorbeelden te vinden, waarvan Het Schip in de Spaarndammerbuurt tot één van de hoogtepunten wordt gerekend. Stadsdeel West koestert dat erfgoed. Er is veel geld gestoken in het opknappen van buurten, zoals de Staatsliedenbuurt, de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt, het Mercatorplein, de Witte de Withstraat in De Baarsjes en recentelijk Koningsvrouwen in Landlust; stuk voor stuk buurten met voorbeelden uit de begintijd van de volkshuisvesting, van de Amsterdamse School en van vernieuwende stedenbouw met open bouwstroken. In de openbare ruimte zijn uitmuntende voorbeelden te vinden van de ambachten en kunstnijverheid die werden ingezet om de nieuwe idealen tot uitdrukking te brengen. In het verlengde van deze zorg voor haar erfgoed organiseerde het stadsdeel deze expertmeeting. Samen met museum Het Schip. Want ere wie ere toekomt; het museum heeft de Nederlandse volkshuisvesting op de agenda geplaatst van de adviescommissie die het kabinet adviseert over voordrachten ten behoeve van de Werelderfgoedlijst. Veertig experts bogen zich op 3 maart 2014 over de vraag op welke manier het begin van de Nederlandse volkshuisvesting, grofweg tussen 1910 en 1930, het idealisme en de vormgevende kracht van de Amsterdamse School tot Unesco werelderfgoed kan worden ontwikkeld. Vier inspirerende inleidingen, en de discussie die er op volgde, hebben reliëf gegeven aan deze unieke periode in de geschiedenis. De resultaten van dat tijdperk in gedachten, woord en daad horen tot de top van de culturele prestaties van de mensheid. Aandacht en bescherming middels de status van Unesco werelderfgoed is volgens deze experts dan ook zeer op zijn plaats. Temeer omdat de organisatorische omgeving ervan (musea, woningbouwverenigingen, vastgoedeigenaren) garanties biedt voor een duurzaam en hoogwaardig beheer van dit erfgoed. Dergelijke garanties komen niet uit de lucht vallen. Gelukkig is de Amsterdamse School geliefd bij zowel leken als vakmensen. Een liefde die het waard is om naar internationale erkenning te streven.

Gerolf Bouwmeester Voorzitter bestuurscommissie West Portefeuillehouder voor kunst en cultuur, monumenten en wonen



Inhoudsopgave

6

1. Inleiding

10

2. Unesco werelderfgoed

14

3. Amsterdamse School in internationaal perspectief

20

4. Nederlandse volkshuisvesting in het interbellum

25

5. De politiek van de Amsterdamse School

29

6. Vier invalshoeken voor Unesco: een discussie

35

7. Hoe verder


1. INLEIDING Gebouw ‘Het Schip’ uit 1921 staat internationaal onder architecten hoog aangeschreven en het complex geldt als het onbetwiste boegbeeld van de volkshuisvesting in de stijl van de Amsterdamse School. In 2011 deed Museum Het Schip een poging om de Nederlandse Voorlopige Lijst van werelderfgoed te komen – het voorportaal van een kandidatuur voor de status van Unesco1 Werelderfgoed. De voordracht haalde het toen niet, maar de Rijkscommissie zag wel mogelijkheden om op zoek te gaan naar ‘een toonbeeld van de Nederlandse volkshuisvesting’, waarin Het Schip en de Amsterdamse School mogelijk een beeldbepalende rol zouden kunnen spelen. Met name de maatschappelijke beweging achter de bloeitijd van de Nederlandse volkshuisvesting is wellicht een krachtige invalshoek voor een Unesco kandidatuur. De commissie adviseerde dan ook om het genoemde ‘toonbeeld’ komende jaren zo te ontwikkelen dat deze in een volgende ronde (2020) mee zou kunnen dingen als Nederlandse nominatie voor Unesco werelderfgoed.

1 ) United Nations Educational, Scientific

and Cultural Organization (UNESCO)


7

Expert meeting ‘Op zoek naar een toonbeeld van de Volkshuisvesting’ Locatie: Het Sieraad, Amsterdam West Datum: 3 maart 2014 Een betere plek voor een expert meeting als deze is haast niet denkbaar. Het Sieraad werd in de jaren ’20 gebouwd om de Vierde Ambachtsschool te huisvesten. Het bijzondere gebouw is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School, inclusief fraai beeldhouwwerk van stadsbeeldhouwer Hildo Krop, en werd in 2003 tot Rijksmonument verklaard. Op 3 maart 2014 verzamelden zich hier ruim veertig deskundigen uit het hele land. Een van de deelnemers werd er zelfs uit de VS voor overgevlogen. Het programma van de meeting bestond uit de volgende onderdelen: • Welkomstwoord door stadsdeelwethouder Godfried Lambriex • Unesco werelderfgoed – beginselen, aanloop en procedure door Dré van Marrewijk, Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) • Amsterdamse School – hedendaagse betekenis vanuit internationaal cultureel perspectief door Aaron Betsky, directeur Cincinatti Museum of Arts • De Nederlandse volkshuisvesting – vanuit internationaal politiek en artistiek perspectief door Cor Wagenaar, Technische Universiteit Delft • Amsterdam, het Mekka van de volkshuisvesting – politiek, architectonisch en sociaal bevlogen door Vladimir Stissi, Universiteit van Amsterdam • Gesprek met de zaal Op zoek naar argumenten voor (en eventueel tegen) een Unesco kandidatuur • Conclusies en vooruitblik Inhoudelijke demarcaties, nader onderzoek, bouwen aan draagvlak en dragers van het verdere proces


8

Expert meeting en focus

Cadeau van Stadsdeel

Dat sluimerend enthousiasme bij de commissie vonden we ook terug bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Minister Jet Bussemaker kwam zelfs uit eigener beweging en op persoonlijke titel poolshoogte nemen in Amsterdam. Het Amsterdamse stadsdeel West en Museum Het Schip namen daarop begin 2014 het initiatief om een expert meeting te organiseren over de vraag wat de beste focus is voor een kansrijke nieuwe kandidatuur. Zou die focus bijvoorbeeld moeten liggen op:

De expert meeting was in praktischorganisatorisch opzicht een ‘afscheidscadeau’ van Stadsdeel Amsterdam West aan Museum Het Schip. In 2014 houden de zeven stadsdelen in hun huidige vorm op te bestaan, en het scheidend stadsdeelbestuur vond het een mooi gebaar om dit cadeau te geven.

• Het Schip (als exemplarisch object)? • De Spaarndammerbuurt 2 (als voorbeeldbuurt)? • De Amsterdamse School (als bouwperiode of als maatschappelijk-artistieke stroming)? • Het bloeiend begin van de Nederlandse volkshuisvesting (als internationaal thema)? Met andere woorden, het is de vraag of, en zo ja hoe, de kandidatuur moet worden begrensd naar plaats, tijd, object of thema. De expert meeting werd daarom zo opgezet dat deze begrenzingen allemaal aan bod konden komen. In dit verslag zullen we zien dat die opzet een waardevolle oogst aan argumenten, invalshoeken en bouwstenen heeft opgeleverd.

Museum Het Schip is buitengewoon blij met dat gebaar. Het museum staat op het punt om in 2015 een uitbreiding en verbreding te ondergaan naar een Museum van de Amsterdamse School. Een succesvolle start op weg naar een nieuwe (en hopelijk succesvolle) Unesco kandidatuur kan die metamorfose vooruit stuwen en is een steuntje in de rug bij de werving van fondsen en sponsors. Het stadsdeel is op zijn beurt gebaat bij een succesrijk museum op deze plek in de stad. Met dit initiatief willen de organisatoren dan ook voorkomen dat iedereen op iedereen wacht. Nadat de vraag over de focus is beantwoord, en daarvoor is deze bijeenkomst niet meer dan een begin, kan de vraag naar het eigenaarschap worden gesteld: wie zorgt (het best) voor dit erfgoed? Museum Het Schip heeft de ambitie om in elk van de genoemde scenario’s een rol te spelen.

2 ) Volgens architectuurhistorici geldt de Spaarndammerbuurt als ‘laboratorium’ voor de Amsterdamse School, waarin nog veel werd geëxperimenteerd met bouwstijlen, tuinstadachtige oplossingenen blokontwerpen. Plan Zuid zou later vrijelijk uit die experimenten putten.


9


2. UNESCO WERELDERFGOED Het Unesco programma van de Verenigde Naties bestaat vanaf 1978. Het definieert ‘werelderfgoed’ als cultureel en natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek, van waarde voor de hele wereld, en waarvan het van groot belang wordt geacht om te behouden. De lijst met werelderfgoed wordt samengesteld door een internationale commissie, op basis van voordrachten uit de lidstaten. Inmiddels staan er bijna duizend erfgoederen op de lijst uit 153 landen, waarvan 9 uit Nederland. Plaatsing van een monument, plek of fenomeen op de Werelderfgoedlijst levert overigens geen geld op. Wel is er een interna-

tionaal Werelderfgoedfonds voor hulp bij urgente bedreigingen. Het predicaat ‘World Heritage’ is felbegeerd, want het verleent internationaal gezien een bijzondere status. Het is echter goed om te weten dat de status allereerst verplichtingen schept voor een zorgvuldig beheer van het erfgoed. Unesco controleert ook actief of aan die verplichtingen wordt voldaan.


11

De 10 Unesco criteria voor ‘outstanding universal value’ Sinds 2005 hanteert de Unesco een set van tien criteria voor werelderfgoed, waarvan de kandidaat aan minimaal één criterium moet voldoen. Unesco hanteert lange volzinnen, daarom hebben we per criterium de strekking kort samengevat. Omdat de formulering nauw luistert citeren we daarna de originele tekst.

1. Meesterwerk van een genie: to represent a masterpiece of human creative genius;

2. Verstoffelijkte menselijke waarden: to exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design;

3. Getuigenis van een beschaving: to bear a unique or at least exceptional testimony to a cultural tradition or to a civilization which is living or which has disappeared;

4. Ongeëvenaarde architectuur of industrieel monument: to be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history;

5. Bijzondere en bedreigde cultuur: to be an outstanding example of a traditional human settlement, land-use, or sea-use which is representative of a culture (or cultures), or human interaction with the environment especially when it has become vulnerable under the impact of irreversible change;

6. Cultureel uitzonderlijk fenomeen: to be directly or tangibly associated with events or living traditions, with ideas, or with beliefs, with artistic and literary works of outstanding universal significance. (The Committee considers that this criterion should preferably be used in conjunction with other criteria);

7. Uitzonderlijk natuurfenomeen: to contain superlative natural phenomena or areas of exceptional natural beauty and aesthetic importance;

>


12

8. Historische ontwikkelstap van de Aarde: to be outstanding examples representing major stages of earth's history, including the record of life, significant on-going geological processes in the development of landforms, or significant geomorphic or physiographic features;

9. Exceptioneel ecologisch proces: to be outstanding examples representing significant on-going ecological and biological processes in the evolution and development of terrestrial, fresh water, coastal and marine ecosystems and communities of plants and animals;

10. Belangwekkend natuurlijk habitat: to contain the most important and significant natural habitats for in-situ conservation of biological diversity, including those containing threatened species of outstanding universal value from the point of view of science or conservation. Op grond van criteria 2, 3 en 4 kreeg de Amsterdamse grachtengordel in 2010 de status van Werelderfgoed.

Unesco criteria

Politieke overwegingen

Op de Werelderfgoedlijst staan vooral uitzonderlijke gebouwen en kunstvoorwerpen, cultuurlandschappen en natuur, archeologische vondsten en industriële monumenten. Unesco hanteert 10 officiële criteria (zie kader) om een kans te maken op de lijst terecht te komen. In de praktijk worden echter vooral de sleutelbegrippen ‘outstanding universal value’ gebruikt, of deze drie kernwoorden:

De keuzen van de Unesco Werelderfgoed commissie zijn deels politieke keuzen, waarbij twee belangrijke overwegingen meespelen. De eerste is een groeiend besef dat de status van Werelderfgoed aan inflatie onderhevig wordt als de lijst in hetzelfde tempo langer wordt en bij wijze van spreken duizenden erfgoederen gaat omvatten. Er wordt dus steeds kritischer naar nieuwe inzendingen gekeken. De tweede overweging komt voort uit de constatering dat naar verhouding erg veel erfgoederen op de lijst afkomstig zijn uit de Verenigde Staten en Europa, waarbij

1. Authenticiteit 2. Integriteit (kan ook worden vertaald als ‘ongeschonden’)

3. Uniciteit


13

vooral Europese historische binnensteden rijk vertegenwoordigd zijn. Unesco kijkt daarom ook steeds kritischer naar de herkomst van de inzendingen.

• Kies materiële objecten met toekomstwaarde als kandidaat;

Datzelfde mechanisme zien we ook bij de Nederlandse Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Deze rijksdienst is zich ervan bewust dat relatief veel rijksmonumenten en erfgoederen in de Randstad staan, waardoor andere regio’s onderbelicht zouden kunnen blijven. Om die reden is het Rijk nu ontvankelijker voor erfgoed kandidaten van buiten de Randstad.

• Zorg ervoor dat je tussen nu en tien jaar op Nederlandse Voorlopige Lijst terechtkomt;

Aanbevelingen van een kenner

• Overweeg om een cluster van objecten en plekken te kandideren, waarvan een deel buiten de Randstad kan worden gevonden;

Spreker Dré van Marrewijk kent de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed van binnenuit en is een kenner van het Unesco traject. Hij kwam tijdens de expert meeting met een paar concrete aanbevelingen:

• Bepaal aan welke Unesco criteria de voordracht voldoet;

• Onderbouw de kandidatuur met argumenten en comparative analyses, en toon overtuigend aan wat de uitzonderlijke waarde is voor Nederland en voor de hele wereldgemeenschap;

• Sta klaar voor herzieningen van de ‘Voorlopige Lijst’.

“Volgens velen is de Werelderfgoedlijst volstrekt scheef samengesteld, met vooral objecten en plekken in de Verenigde Staten en Europese binnensteden. Daarom kijkt Unesco nu steeds kritischer waar een aanvraag vandaan komt…” Dré van Marrewijk, Rijksdienst Cultureel Erfgoed


14

3. AMSTERDAMSE SCHOOL IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF Volgens Aaron Betsky laat de Amsterdamse School zich als architecturaal fenomeen niet gemakkelijk nomineren als werelderfgoed. Hoe fraai een bouwblok als Het Schip ook is, de Amsterdamse School is meer een stedenbouwkundig en sociaal-maatschappelijk fenomeen dan een verzameling individuele architectuurhoogstandjes. In de grote verzamelwerken van wereldwijde architectuur-

wonderen neemt de Amsterdamse School dan ook een bescheiden plaats in. Waarschijnlijk omdat de Amsterdamse School vooral de typisch Nederlandse kwaliteit weerspiegelt van de ‘ordening van het gewone’ en van de aandacht en de schoonheid voor hen die zonder macht zijn. Dat is een realiteit die we onder ogen moeten zien. Ook de Unesco staat erom bekend dat zij vooral gevoelig zijn voor


15

het monumentaal imposante, of de nostalgie van het stokoude en pittoreske. Geen van deze kwalificaties zijn overtuigend van toepassing op de Amsterdamse School. Toch gelooft Betsky dat er een lans te breken valt voor de specifieke kwaliteit van de Amsterdamse School als boegbeeld van de Nederlandse volkshuisvesting.

Een stedenbouw voor kleine luiden Vanouds waren de Europese binnensteden voornamelijk organisch en kleinschalig van karakter; een bont mengsel van kleine bouwsels en grote bouwwerken, onooglijke steegjes, kanalen, straten en pleinen. Toen Europa eind 19e eeuw een periode van ongekende expansie, bloei en rijkdom doormaakte, ondergingen de

meeste Europese hoofdsteden een ingrijpende transformatie. In Parijs, Wenen, Berlijn, Londen en Madrid gingen hele volksbuurten à la Haussmann tegen de vlakte en maakten plaats voor monumentale grandeur voor de snel opkomende middenklasse. De boulevards in Parijs en Madrid, en de Ring van Wenen, zijn daarvan een paar welbekende hoogtepunten. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 kwam er een einde aan de belle époque, maar ook in de roaring twenties kenmerkte de bouw in de grote metropolen zich door vaak extravagante stedenbouw en architectuur. Amsterdam sloeg in diezelfde periode een andere richting in. Ook hier vertaalde de periode van economische bloei zich in een snelle groei van de stad en het realiseren van plekken met een zekere - maar bescheiden – grandeur. Bijzonder is echter dat Amsterdam zich vooral bleef richten op de arbeidersklasse. Anders dan de uitgestrekte garden cities en suburbs elders, koos men hier nadrukkelijk voor de stad. De toegenomen welvaart vertaalde zich hier in een utopisch ideaal om de arbeidersklasse in allerlei opzichten te ‘verheffen’, niet in de laatste plaats door overal in de stad burgerlijke, betaalbare en toch mooie woningen te bouwen. De volkshuisvesting van de Amsterdamse School is daarvan een uniek en ongeëvenaard hoogtepunt in de sociale- en architectuurgeschiedenis.


16

Over Het Schip De Spaarndammerbuurt werd eind 19e eeuw opgezet als arbeiderswijk, vlakbij de nieuwe havens. Als een soort groene oase in de zee van baksteen werd rond 1913 het Spaarndammerplantsoen aangelegd. De bebouwing eromheen werd overgelaten aan de jonge ambitieuze aannemer Klaas Hille. Zijn architect, Michel De Klerk, kwam niet met de toen gebruikelijke ontwerpen van lange rijen smalle woonpanden, maar ontwierp weidse en monumentale arbeiderspaleizen, in opvallende kleuren baksteen. De Eerste Wereldoorlog legde de ontwikkeling aan het plantsoen enkele jaren stil. In 1917 kreeg De Klerk opdracht van woningbouwvereniging Eigen Haard om het derde blok aan het Spaarndammerplantsoen te ontwerpen, dat later bekend zou worden als Het Schip. Uiteindelijk is het hele ‘gele blok’ in opdracht van Eigen Haard gebouwd. Het Schip is een spectaculair voorbeeld van 20e eeuwse Nederlandse volkshuisvesting. Op een onmogelijk driehoekig perceel wist De Klerk hier de meest wilde vormen samen te smelten tot een onvergetelijk en wereldberoemd ensemble van arbeiderswoningen met school, een verenigingsgebouw van Eigen Haard en een postkantoor. Door de felle kleuren en extravagante vormgeving vertoont het meer verwantschap met een expressionistisch kunstwerk dan met de traditionele volkswoningbouw. De bouw leidde tot felle discussies, maar het blok is er in zijn volle excentriciteit toch gekomen. Het gebouw werd in 1921 voltooid en kreeg al snel de faam van een monument van de volkshuisvesting, een 'paleis voor de arbeiders'. Vanaf 2001 maken het voormalig postkantoor, een woning aan de Hembrugstraat 248 en een nagebouwde krotwoning deel uit van Museum Het Schip. Het museum wordt binnenkort uitgebreid met het schoolgebouw. Dat voornemen is niet alleen een goed moment om fondsen te werven voor een hoogwaardige restauratie van het geheel, maar het vergroot ook de kansen voor Het Schip om de status van Werelderfgoed te verkrijgen, al of niet in samenhang met andere hoogtepunten van de Nederlandse volkshuisvesting.


17


18


19

Volkshuisvesting uniek van soort en omvang

Sovjetbouw

Het fenomeen volkshuisvesting is op zich natuurlijk niet uniek. Uit het einde van de 19e eeuw kennen we al de zeeën van arbeidershuisjes, die vlakbij de fabrieken door ‘verlichte industriëlen’ werden gebouwd, bij wijze van doordacht human resources beleid. In de grote Europese metropolen verrezen daarna tal van woonkazernes die hun naam vaak alle eer aan deden. Later werd die benadering nog een stapje opgevoerd met de ‘Sovjetbouw’ van monotoon en slecht gebouwde arbeidersflats aan de rand van de stad, zoals we die nu nog in het voormalig Oostblok en China aantreffen, en waarin geen enkele zichtbare moeite is gedaan om iets te doen met ambachtelijke tradities, schoonheid, zorg voor de omgeving, comfort en respect voor de menselijke schaal. De Nederlandse volkshuisvesting van het begin van de 20e eeuw is een lichtend voorbeeld van hoe dat anders had gekund. Aaron Betsky noemt de volkshuisvesting in de stijl van de Amsterdamse School zelfs the road not taken in de rest van de wereld: buiten Nederland inspireerde het als utopisch ideaal. De Amsterdamse School had het geluk

dat zij aansluiting wist te vinden met de Arts and Crafts-beweging van het begin van de eeuw, die een sterke hang vertoonde naar ambachtelijk werken, small is beautiful en de opvatting dat de stad eigenlijk moet bestaan uit een verzameling dorpen. De Amsterdamse School kenmerkt zich dan ook door een zekere kleinschaligheid en ambachtelijkheid, met plastische gevels, ornamentiek en liefde voor het detail. In de woorden van Betsky: ‘Nergens in de wereld vind je zulke mooie sociale woningbouw bij elkaar als in Plan Zuid en de Spaarndammerbuurt van Amsterdam.’

“De Nederlandse volkshuisvesting in de tijd van de Amsterdamse School is in zijn schoonheid en idealisme wereldwijd een absoluut zeldzaam fenomeen.“ Aaron Betsky, directeur Cincinatti Art Museum


4. NEDERLANDSE VOLKSHUISVESTING IN HET INTERBELLUM Er is iets uitzonderlijks aan de hand met de Amsterdamse School. Wie de achtergrond ervan bestudeert, komt erachter dat deze stroming staat voor een gedachtengoed dat in die vorm inmiddels niet meer bestaat en vrijwel vergeten lijkt. Een eerste aanwijzing daarvoor is het bijzondere feit dat de toenmalige woningbouw in Amsterdam vrijwel uitsluitend bedoeld was voor de arbeidersklasse. Cor Wagenaar, hoofddocent aan de TU Delft, schildert de context waarin dat gebeurde.

Onvermijdelijke vooruitgang De Amsterdamse School markeert een breuk met de negentiende eeuw.

Vanaf het midden daarvan domineerde Charles Darwin het denken. Zijn evolutietheorie verklaarde niet alleen het ontstaan en geleidelijke transformatie van plant- en diersoorten, maar tevens het verloop van de geschiedenis, want ook die zou door vaststaande wetmatigheden worden bepaald. Karl Marx liet zich daar hevig door inspireren. Als de evolutie een historische wetmatigheid is, zo redeneerde hij, dan zou die historische wetmatigheid op den duur ook de arbeidersklasse ‘vanzelf’ aan het bewind moeten brengen. Deze uitkomst stond vast en was te vertragen noch te bespoedigen. Spraakmakende theoretici beweerden dat ook


21

de ontwikkeling van kunst en cultuur volgens vergelijkbare evolutionaire wetmatigheden zou verlopen. Alleen architectuur, muziek en schilderkunst die voortkwamen uit wat eraan vooráf ging was van belang; voortbrengselen van individuele originaliteit, hoe virtuoos ook, waren dat niet. Camillo Sitte, schrijver van een befaamd handboek over stedenbouw, was een invloedrijk aanhanger van deze opvattingen; boven zijn piano hingen daarom niet alleen bustes van Beethoven en Wagner, maar ook van Darwin. Het vooruitgangsgeloof dat impliciet achter dit dialectisch materialisme zat was begrijpelijk. Het begin van de 20e eeuw kenmerkte zich door een stormachtige vooruitgang van wetenschap, industriële ontwikkeling en massaproductie waardoor van alles bereikbaar werd voor gewone mensen. Met andere woorden, technologie, arbeid en wetenschap waren onbetwist winnaar. Marxisten meenden dat ook kunst en architectuur dienstbaar moesten zijn aan die zegentocht. In elk geval was er sprake van een innige verstrengeling tussen technologie, vakmanschap en (volks)kunst. Het toen opkomende begrip Gesamtkunstwerk verwijst naar die symbiotische relatie en we zien dat eveneens terug in stromingen als de Amsterdamse School.

Van evolutie naar activisme De Eerste Wereldoorlog, en de plotselinge ineenstorting van Europese rijken en conventies, plaatsten een forse kanttekening bij dit denken in evolutionaire wetmatigheden. Lenin vond dat het historisch proces wel degelijk te versnellen was: evolutie werd revolutie. Ook architectuurcritici zoals Siegfried Giedion geloofden niet langer in een geleidelijke verandering van architectuur en stedenbouw, maar pleitten voor activisme: de toekomst ontstaat niet vanzelf, men moet er strijd voor voeren. In Nederland werden H.P. Berlage en de zijnen sterk door dat gedachtegoed beïnvloed. Brave, traditionele ontwerpen maakten plaats voor een activistische, evolutie voortstuwende architectuur. Gelukkig vond deze architectuur in Amsterdam een vruchtbare bodem. In de jaren ’20 en ’30 werd de stad verrijkt met toen buitengewoon vreemde, expressionistische gebouwen in een verder veelal traditioneel 19e eeuws stratenpatroon. Het zelfbewustzijn straalt ervan af. Tot de overheid de geldkraan in het midden van de jaren twintig dichtdraaide werd een groot deel van de Amsterdamse nieuwbouwwijken door woningbouwverenigingen volgebouwd.


22

Concurrentie uit andere Europese steden? Eind jaren ’20 werden in Europa op diverse plekken fraai vormgegeven en sociaal geëngageerde ‘arbeiderspaleizen’ gebouwd. In dat opzicht staan Het Schip en de Amsterdamse School dus niet alleen. Zo werd Berlijn het toneel van de tot de verbeelding sprekende ‘Siedlungen’ Siemensstadt, Onkel Toms Hütte en de Hufeisensiedlung. Mogelijk nog indrukwekkender zijn de arbeiders ‘hoven’ in Wenen, met ondermeer het George Washington Hof en het beroemde Karl Marx Hof. Laatstgenoemde complex is met een lengte van 1.100 meter één van de langste gebouwen ter wereld. Toen het in 1930 werd opgeleverd omvatte het complex een kleine 1.400 appartementen, wasserijen, een grote tuin met speeltuinen, baden, winkels, een kliniek, een apotheek en een postkantoor. De vraag is, zijn deze indrukwekkende arbeiderspaleizen en –nederzettingen serieuze concurrentie voor een kandidatuur van de Amsterdamse School/Het Schip voor de status van werelderfgoed? Als we naar de schaal en faam van deze stedenbouwkundige en architecturale wonderen kijken misschien wel. Maar zij komen in een iets ander licht te staan als we ons realiseren dat deze architecten hun inspiratie waarschijnlijk voor een deel hebben geput uit de voorbeelden van de Amsterdamse School; zij kwamen in de jaren ’20 in elk geval wel in Amsterdam kijken. Daarnaast is de opzet en ontstaansreden van bijvoorbeeld een Karl Marx Hof fundamenteel anders. Zij ademen toch de haast intimiderende sfeer van een grote woonkazerne, hoe fraai het ontwerp en concept van deze hoven ook moge zijn. Bovendien werden deze complexen puur top-down door de overheid gerealiseerd, waarschijnlijk als een soort zoethoudertjes voor het potentieel opstandige proletariaat. Dat lag bij de Amsterdamse School anders. Die complexen hebben een veel ‘menselijker’ schaal en zijn in wezen bottom-up vanuit de samenleving ontwikkeld door vakbonden en (arbeiders-)woningbouwverenigingen, met financiële steun door de overheid.


23


24

Cultureel monument van een utopie Dit activisme onderscheidt de Amsterdamse School ook van buitenlandse tegenhangers uit dezelfde periode. De Amsterdamse School was geen vooropgezette poging tot appeasement, zoals de arbeiderscomplexen in Das Rote Wien dat wel waren, noch identificeerde de Amsterdamse School zich met de stroming die arbeiders in gemoedelijke tuinsteden buiten de stad wilde plaatsen. De makers van de Amsterdamse School staken juist nadrukkelijk de loftrompet over de geconcentreerde stad van de toekomst, want alleen die kon de uitvalsbasis

zijn van een sterke arbeidersbeweging, en een proeftuin van de maatschappij van morgen. Die maatschappij van morgen, zoals de Amsterdamse School die in voor ogen had, is geen werkelijkheid geworden, al zijn de laagste klassen van vandaag welvarender dan ooit en al zullen ze zelden zo weinig te lijden hebben gehad van onderdrukking en deprivatie als nu. Die nooit werkelijkheid geworden utopie maakt de Amsterdamse School tot een toonbeeld van universele historische tendensen, gedocumenteerd in een cultureel monument van volstrekt unieke waarde.

“De nooit werkelijkheid geworden utopie maakt de Amsterdamse School tot een toonbeeld van universele historische tendensen, gedocumenteerd in een cultureel monument van volstrekt unieke waarde.…” Cor Wagenaar, Technische Universiteit Delft


5. DE POLITIEK VAN DE AMSTERDAMSE SCHOOL 25

De Amsterdamse School staat in schril contrast met de neoklassieke architectuur van eind 19e eeuw, zoals we die aantreffen in Amsterdamse wijken als De Pijp, Oud-West en Oud-Zuid. De meeste architecten uit de Amsterdamse School hadden weinig waardering voor die buurten en waren zelfs niet erg enthousiast over de middeleeuwse binnenstad. Vladimir Stissi, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, vat die onderhuidse ‘politiek’ achter Amsterdam als Mekka van de volkshuisvesting voor ons samen.

Collectieve schoonheid Hun ontwerpfilosofie vertoonde eigenlijk meer overeenkomsten met die van de latere architect Le Corbusier, vooral diens collectivistische ontwerpen uit de jaren ’40 (Unité d'Habitation) en ’50 (Chandigarh), zij het met andere vormen en materialen. Die hang naar collectieve kwaliteiten blijkt treffend uit het volgende citaat van de dichter en tijdgenoot Roland Holst: ‘De neiging van het proletariaat is aesthetisch genot en bevrediging te zoeken minder in armelijke opsiering


26

der individueele woning dan in gemeenschappelijk bezit en gebruik van schoone gebouwen en voorwerpen.’ Die collectieve benadering werd ook beoogd in het ontwerp (door Berlage) van Plan Zuid. Goed zichtbaar is de poging aldaar om de stad als geheel krachtig en schoon vorm te geven – stedenbouwkundig, voor iedereen – en niet zozeer door het versieren van het individueel eigendom, met panden vol ornamentiek die soms schaamteloos tegen elkaar op lijken te bieden. Berlage, als wegbereider van de Amsterdamse School, moest daar niets van hebben. Hij werd misschien bekender met zijn fraaie Gesamtkunstwerk ontwerpen van de Beurs van Berlage, jachtslot

Sint Hubertus of ‘De Burcht’ 3, maar eigenlijk stond hij voor een sobere en haast Spartaanse architectuuropvatting. Het ging Berlage om het grotere geheel, om het scheppen van een democratisch collectief stadsbeeld. Daarin nam de arbeider een belangrijke plaats in, maar niet belangrijker dan welk ander willekeurige baksteen in het gebouw van de samenleving.

Arbeiderspaleizen De Amsterdamse School-architecten zelf waren beduidend minder streng in de leer en experimenteerden graag met barokke vormen en een ongewoon gebruik van materialen. 3) Vakbondsgebouw aan de Henri Polaklaan


27

Michel de Klerk, ontwerper van bouwblok Het Schip, behoorde tot die rekkelijke groep van architecten. Voor zover het budget dat toeliet pakte hij graag uit met expressionistische vormen en schiep daarmee soms ware ‘arbeiderspaleizen’. Zulke ontwerpen werden in die tijd, ook door zijn kameraden, als buitengewoon provocerend gezien. Door anderen zelfs als ideologisch bedreigend, want de arbeiders moesten het in zulke paleizen niet te hoog in de bol krijgen. Op dit punt aangekomen is het goed om een kanttekening te plaatsen. Anders dan het beeld dat in voorgaande passages wordt opgeroepen, waren lang niet alle Amsterdamse School architecten marxistisch georiënteerd. Er zaten ook sociaal bevlogen architecten bij (zoals Van der Pek, Van der Meij, Van Gendt) die evengoed streefden naar ‘het verheffen van den werkenden stand’, maar dan vanuit een progressief-liberale overtuiging.

Toevallige synergie Grote successen in de geschiedenis zijn veelal te danken aan de synergie tussen een aantal essentiële actoren; een winning team. Het succes van de Amsterdamse School is daarop geen uitzondering. Waarschijnlijk hadden de Amsterdamse School-architecten niet zoveel kunnen doen zonder de krachtige steun van toenmalige be-

stuurders en sponsoren. In de periode tussen 1910 en 1940 had een groep sociaaldemocratische stadsbestuurders en woningcorporaties het roer in handen, met steun van het Rijk als de (aanvankelijk) ruimhartige geldschieter. Amsterdamse socialistische wethouders als Wibaut en De Miranda, de vrijzinnig-democratische (liberale) burgemeester Tellegen en de directeur van de gemeentelijke woningdienst Keppler waren de Amsterdamse School goed gezind. Dat gold overigens ook voor de rijke en ‘verlichte bourgeois’, die opdrachten gaven tot het bouwen van kantoren en villa’s. In dat klimaat konden deze architecten jarenlang hun talenten botvieren.

Stad neemt regie Aanvankelijk lag het initiatief tot het bouwen in Amsterdamse Schoolstijl bij woningbouwverenigingen en ontwikkelaars. Toen de rijkssubsidies begonnen op te drogen en de ambities van de woningcorporaties geen kans van slagen meer hadden hield de gemeente de regie in handen. De gemeente bleef haar macht als grondeigenaar gebruiken (de grond werd onder voorwaarden in erfpacht uitgegeven) om de nu particuliere bouwers op het ‘juiste spoor’ te houden. Bij de ontwikkeling van Plan Zuid (naar een ontwerp van Berlage) stelde de gemeente een groot aantal stedenbouwkundige eisen aan woningcorporaties en particuliere


28

ontwikkelaars. Die eisen liepen uiteen van voorschriften voor het gebouwsilhouet en het straat- en gevelbeeld, tot eisen aan bijvoorbeeld de vorm van wc-raampjes. Het is achteraf bijzonder dat deze ontwerpeisen zo consequent en zo lang zijn volgehouden. Daardoor kreeg Plan Zuid dat unieke karakter waaraan een eeuw later nog steeds met bewondering wordt gerefereerd. Toch zouden we volgens Vladimir Stissi de Amsterdamse School enorm tekort doen door onze blik alleen op Plan Zuid te richten. Ook in Plan West (1922) en de tuindorpen van Amsterdam Noord bevinden zich juwelen. Niet alleen juwelen van gebouwen, maar ook van straten, pleinen, hoven en blokken.

“Het gaat om meer dan het veelbezongen Plan Zuid. Kijk ook eens naar de juwelen in Plan West of de tuindorpen in Noord. De betekenis van de Amsterdamse School ligt verspreid over de stad. Daarom moeten we ons niet blindstaren op een enkel gebouw of blok…” Vladimir Stissi, Universiteit van Amsterdam


6. VIER INVALSHOEKEN VOOR UNESCO: DE DISCUSSIE De praktijk leert dat een kandidaat voor werelderfgoed een lange adem moet hebben om op de vergadertafel van de Unesco selectiecommissie te komen. Dat kan zomaar tien jaar duren. Als eerste stap moet een kandidaat op de Voorlopige Lijst van Nederland zien te komen. Deze Voorlopige Lijst is een inventarisatie van alle belangrijke monumenten die

het land de komende jaren voor Unesco wil nomineren. Vervolgens stelt het land een nominatiedossier samen met zo veel mogelijk informatie bij elk monument. Dit dossier moet in elk geval het volgende bevatten:

29


30

• De gedetailleerde beschrijving van het erfgoed (het object of objecten, de plekken, het fenomeen) dat we wensen te nomineren, alsmede de wijze waarop het erfgoed wordt beheerd; • Een betoog waarin wordt aangetoond wat de veronderstelde unieke waarde van het monument is. Wat kan helpen is een vergelijkende analyse (benchmark) met soortgelijke monumenten elders in Nederland en de wereld. Het is belangrijk om te beseffen dat Unesco bij zo’n vergelijking niet is geïnteresseerd in de vraag of een kandidaat ‘repre sentatief is’ voor een bepaalde stroming of fenomeen. Unesco is alleen geïnteresseerd in de vraag of de kandidaat eenzaam aan de top staat en mondiaal tot de verbeelding spreekt. Maak het dus geen verhaal van Hollands Glorie, maar laat zien waarom dit overal in de wereld mensen zal aanspreken; • Daarnaast is een goede analyse van de context essentieel. Kijken we naar zoiets als Het Schip en de Amsterdamse School, dan zou het interessant zijn om hier met een architecturale en stedenbouwkundige beschouwing te komen, een verhaal over de Nederlandse volkshuisvesting en andere ideologisch meeslepende betogen;

Daarna stuurt Nederland het dossier naar het ondersteunend bureau van de Commissie voor het Werelderfgoed. Vindt het bureau het dossier compleet, dan wordt het voorgelegd aan twee adviesorganen: ICOMOS voor de culturele erfgoederen en IUCN voor de natuurlijke erfgoederen. Kijkend naar de Amsterdamse School en de zojuist opgesomde dossiereisen zijn er waarschijnlijk vier belangrijke invalshoeken voor een Unesco nominatie: het voordragen van een uniek object, en een achtergrondverhaal over de artistieke, ideologische en volkshuisvestelijke importantie.

Invalshoek 1: het object Hoe fantastisch het complex Het Schip van Michel de Klerk ook is, er wordt betwijfeld of een nieuwe nominatie van alléén dit object Unesco zal halen. Een overtuigend achtergrondverhaal bij de voordracht zal zeker helpen, maar misschien is het verstandig om Het Schip met enkele ‘topstukken’ uit Plan Zuid te combineren tot één voordracht, als een serie van architecturale hoogtepunten uit de jaren 1910-1930. Dat groeperen tot een zwaardere nominatie kan nog grotere vormen aannemen. Wellicht maakt de voordracht


31

voor de Nederlandse Voorlopige Lijst meer kans als Amsterdamse hoogtepunten van de Amsterdamse School worden gecombineerd met soortgelijke gebouwen buiten de Randstad. Op deze manier verder denkend is het zelfs een interessante denkoefening om de Nederlandse voordracht op Europees niveau te groeperen met Höfe en Siedlungen uit dezelfde bouwperiode in Wenen en Berlijn. Dan is de voordracht uitgegroeid tot een forse Europese kandidaat, representatief voor een unieke en inspirerende historische beweging.

Invalshoek 2: de volkshuisvesting De Amsterdamse School vormt ook het absolute hoogtepunt van de volkshuisvesting, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Volkshuisvesting is op zich niet uniek Nederlands, en zelfs het verschijnsel van de woningcorporatie is eigenlijk een Britse uitvinding. Maar we kunnen met stelligheid beweren dat nergens in de wereld sprake was van zo’n breed gewortelde en langdurige volkshuisvestingsbeweging als hier, die eigenlijk al begon met de 17e eeuwse hofjes. Hierbij is de typisch Nederlandse insitutionele onderlaag van belang: waterschappen, zuilen, corporaties, overheidsregie en poldermodel. Ook de omvangen de kwaliteit van de volkshuisvesting zijn ongeëvenaard. De materiele weerslag en hoogtepunten van dat fenomeen vinden we met name in de

Spaarndammerbuurt, Plan Zuid en andere Amsterdamse locaties die in het interbellum werden ontwikkeld. Die plekken verdienen ook uit volkshuisvestelijk oogpunt een plek op de Werelderfgoedlijst. We moeten de invloed van de volkshuisvesting uit de Amsterdamse School niet onderschatten. In de jaren ’20 kwamen bestuurders en architecten uit heel Europa naar Nederland om zich daardoor te laten inspireren. De beroemde Höfe en Siedlungen in Wenen of Berlijn waren er zonder de Amsterdamse School zo niet gekomen.

Invalshoek 3: de kunst De Amsterdamse School is veel meer dan een mooi gebouw of voorbeeld van volkshuisvesting. Daarvoor hoeven we slechts een blik te werpen op de in die periode gemaakte beeldhouwwerken, de deurkrukken en lampen, boeken en typografie, schilderingen en glas-in-loodkunst, industriële vormgeving, keramiek, landschapsontwerp en zelfs opvoedkundige opvattingen. Berlage riep


32

niet voor niets dat de stad als geheel moest worden vormgegeven; van het stratenplan tot de balkons, van de brughoofden en wc-raampjes tot gevels en woningplattegronden. Wat dat aangaat mogen we Het Schip nog steeds beschouwen als de finest hour van de Amsterdamse School.

Invalshoek 4: de ideologie Het is niet uitgesloten dat de Unesco steeds gevoeliger wordt voor de ide-

ële achtergronden van nieuwe voordrachten. Met zo’n duizend werelderfgoederen op de lijst is het voorstelbaar dat de commissie naar meer criteria gaat kijken dan schoonheid en zeldzaamheid alleen. Op ideëel gebied biedt de Amsterdamse School drie kansrijke aanknopingspunten voor een Unesco voordracht:


33

• Verheffing van de onderklasse: de volkshuisvesting van de Amsterdamse School was erop gericht om eenvoudige arbeiders middenin de stad een betaalbare mooie woning te bieden, met respect voor menselijke waarden, schoonheid en kleinschalige ambachtelijkheid. Dat moest op zijn minst de fysieke omstandigheden scheppen voor de verheffing 4 van de werkende onderklasse en de samenleving als geheel. Dat thema resoneert met actuele wereldwijde ontwikkelingen, waarin de meerderheid van de mensheid onder moeilijke omstandigheden in steden woont en waarin een steeds hardere strijd wordt gevoerd tussen een beweging die streeft naar de cultuur van een moderne zelfbewuste wereldburger en een tegenbeweging die terug wil naar tribale en ultraconservatieve omstandigheden; • Liberale en vooruitstrevende bourgeoisie: er zijn vele voorbeelden van objecten die tot stand kwamen dankzij de invloed van opdrachtgevers uit de burgerij. In aantal overtreffen die objecten zelfs de ‘arbeiderspaleizen’. De synergie tussen individuen uit verschillende maatschappelijke lagen is nog altijd belangwekkend en actueel. Gedacht kan worden aan de door hen gerealiseerde kantoorgebouwen, villa’s, ateliers, particuliere massawoningbouw, objecten van kunst en kunstnijverheid, zoals meubilair, glas, zilver en textiel; • Coöperatieve verbanden: de Verenigde Naties riepen 2012 uit tot het jaar van de coöperaties. Dat deden zij uiteraard niet zomaar. Er is bij burgers wereldwijd behoefte aan een alternatief voor enerzijds de cynische ieder-voor-zich mentaliteit en anderzijds het overgeleverd zijn aan anonieme systemen, zoals regeringen en multinationals, die onvoldoende inspelen op sluimerende gevoelens van onvrede bij de middenklasse. In de afgelopen jaren zochten overal in de wereld mensen elkaar op om in coöperatief verband een gemeenschappelijk doel na te streven. Het ‘poldermodel’ van de Nederlandse volkshuisvesting ten tijde van de Amsterdamse School vormt daarvoor een waardevolle bron van inspiratie. Het was immers een uitzonderlijke situatie dat woningbouwverenigingen (huurders waren aanvankelijk zelfs mede-eigenaren) van onderop met prachtige sociale bouwinitiatieven kwamen, die door de overheid van bovenaf ruimhartig met geld en regie mogelijk werden gemaakt. Jan Rotmans, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit, zou die historische situatie waarschijnlijk toejuichen als een schoolvoorbeeld van transitiedenken, waarin bottom-up en top-down als twee handen in elkaar grijpen om samen een duurzame ontwikkeling aan te jagen. 4) Enlightenment, Aufklärung, emancipatie


34

Deze vier invalshoeken schetsen samen een compleet beeld. Daarbij zal in de nominatie de nadruk moeten liggen op de Amsterdamse School, die als uiting van de Nederlandse volkshuisvesting een unieke plaats in de wereld heeft, meer dan het begrip 'volkshuisvesting' alleen. De suggestie om ook de ideologische invalshoek van een nominatie te benadrukken komt deels voort uit pragmatische overwegingen. Monumentaal bekeken zijn veel objecten van de Amsterdamse School in de loop van hun bestaan uit onwetendheid kapot gerenoveerd, opgeknapt, en dan weer liefdevol gerestaureerd. Daarbij kan niet altijd meer met zekerheid worden gezegd in hoeverre alle onderdelen van de gebouwen nog als ‘authentiek’ mogen worden bestempeld. Een puur objectgerichte voordracht zou dan ook riskant zijn.


35

7. HOE VERDER

De sluitsteen van dit bescheiden boekje is de vraag ‘hoe verder?’ Wie neemt de verantwoordelijkheid om de lange mars naar Unesco te leiden, wie lopen er mee en welke stappen zouden we nu moeten zetten? Die vraag gaf tijdens de expert meeting op 3 maart 2014 aanleiding tot een levendige discussie. Museum Het Schip liet direct weten dat zij graag een actieve rol wil spelen, maar alleen als er een brede coalitie van partijen meedoet. De verleiding is groot om meteen naar allerlei theoretisch denkbare partijen te kijken, maar dat werd terecht teruggefloten. Logischer is om eerst de inhoudelijke invalshoek en afbakening van een Unesco voordracht te definiëren. Op basis van de inhoud is het vervolgens gemakkelijker om de echte stakeholders bereid te vinden om de schouders eronder te zetten.

Academische fase Het inhoudelijk afbakenen en verdiepen van een Unesco nominatie leent zich bij uitstek voor een eerste fase van onderzoek. Er moeten legio kansen liggen om promovendi, onderzoekers, auteurs en studenten van universiteiten en hogescholen te interesseren voor nadere studie rondom het thema Amsterdamse School, met als invalshoek bijvoorbeeld erfgoed-


36

analyse, stadssociologie, volkshuisvesting, kunst, stedenbouw en architectuur. In die beginfase is het verstandig om veel invalshoeken te kiezen, want in het latere Unesco erfgoedtraject kan het opportuun zijn om van invalshoek te wisselen, en dan is die inhoudelijke basis daarvoor reeds gelegd.

van de Amsterdamse School steeds prominenter naar voren moet komen. De contacten met de corporaties zijn goed en hun belangstelling voor de culturele waarde van hun bezit is groot. Zij zullen in het vervolgtraject een belangrijke partner zijn.

Rol voor woningcorporaties

Ook de stad Amsterdam voelt zich vermoedelijk medeverantwoordelijk voor een succesvolle Unesco kandidatuur van de Amsterdamse School. Het reeds bestaande Bureau Werelderfgoed van de gemeente (ondergebracht bij het Bureau Monumenten & Archeologie) liet al direct weten om

Woningcorporaties verdienen vanzelfsprekend een volwaardige plek in de coalitie. Aanvankelijk als aangever en begeleider van de zojuist genoemde studies. Daarna zal in de voordracht een fase aanbreken waarin hun belang als volkshuisvester en beheerder

Het stadsbestuur als verankering


37

het traject enthousiast te verwelkomen en naar vermogen te ondersteunen. BMA gaat broeden op ideeën om ook het gemeentestuur warm te laten lopen voor de kandidatuur, bijvoorbeeld door in de tijd ‘een wervende stip op de horizon te zetten die zo’n drie bestuursperioden moet meegaan.’ Als het gemeentebestuur zijn commitment uitspreekt is er immers ook een stevige bestuurlijke ophanging, of verankering, voor het hele avontuur. Naast de analyse van erfgoedwaarden kan de doorwerking hiervan in de uitvoering van actuele projecten verankerd worden in een managementplan. De (lange) voorbereidingsperiode kan benut worden om zo’n plan vorm te geven via een wisselwerking tussen de hiervoor genoemde academische fase en de inzet van corporaties en stad(sdeel).

Draagvlak in stad en land Naast een bestuurlijk commitment is

het van belang om de liefde voor de Amsterdamse School te blijven voeden en uit te breiden. Initiatieven gericht op de publieke opinie en vakwereld(en) zijn hiervoor erg belangrijk. Hierbij kan gedacht worden aan voorlichting, educatie, publieksacties bij de fondsenwerving voor de uitbreiding van het museum van de Amsterdamse School, naast de inzet van digitale middelen zoals het Platform Wendingen op www.amsterdamse-school.nl.

Bevlogen en betrokken experts En tot slot is er het even gewaardeerde als illustere gezelschap van deze expert meeting, in het Sieraad te Amsterdam. Dit gezelschap heeft volmondig laten weten graag betrokken te blijven bij het wel en wee van het komende Unesco traject. Over pakweg een jaar worden zij dan ook, bij wijze van klankbord, uitgenodigd om opnieuw bij elkaar te komen voor advies, kritische reflectie en morele steun.

“Zonder moeite niets….“ Hildo Krop. Beeldhouwer (1923)


38

Genodigde experts Prof. dr. Vladimir Stissi Architectuurhistoricus en archeoloog, Commissielid Aanwijzing Voorlopige lijst Werelderfgoed, Voorzitter Cuypersgenootschap

Aaron Betsky Directeur Cincinnati Art Museum, voormalig directeur NAi

Prof. dr. Cor Wagenaar Universitair hoofddocent TU Delft en Groningen

Godfried Lambriex Stadsdeel West, portefeuillehouder RO, Wonen en Cultuur

Drs. Dré van Marrewijk Landelijk coördinator Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed

Louis Genet Oud-wethouder Stadsvernieuwing/Monumentenzorg Amsterdam

Prof. Dr. Ir. Jan van der Schaar Emeritus hoogleraar UvA Volkshuisvesting, RIGO partner

Drs. Gerard Anderiesen Bestuurder Stadgenoot, voormalig directeur Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties

Hedwig Heinsman Msc. Partner DUS architects

Drs. Carol Schade Auteur ‘Jan Ernst van der Pek: 1865-1919; pionier van de volkshuisvesting,’ (2010) en ‘Woningbouw voor arbeiders in het 19de-eeuwse Amsterdam’ (1981)

Ir. Mechtild Linssen Mede-eigenaar adviesbureau van Linssen & van Asseldonk, voormalig lid Raad voor de Volkshuisvesting, voormalig afdelingshoofd Nederlandse Woonbond.

Drs. Esther Agricola Directeur Bureau Monumenten & Archeologie Gemeente Amsterdam, voormalig directeur KEI

Prof. ir. Wytze Patijn Stadsbouwmeester van Delft, voormalig rijksbouwmeester en voormalig decaan Bouwkunde TU Delft

Prof. dr. Vincent van Rossem Medewerker Bureau Monumenten en Archeologie, medewerker Universiteit van Amsterdam

Herman de Liagre Böhl Historicus, voormalig UvA hoofddocent Politicologie, auteur van ‘Wibaut de machtige’

Dr. ir. Noud de Vreeze Voorzitter adviescommissie ruimtelijke kwaliteit (gemeente Amstelveen en Aalsmeer), voorzitter Van Eesteren museum

Drs. Dick Schuiling Voormalig docent aan de UvA, voormalig voorzitter Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling


39 Drs. Karl Kupka Adviseur ministerie BZK, auteur van ‘Redevelopment by Tradition, Urban Renewal in World Heritage Cities 1972-2012, voormalig gastdocent UvA

Ir. M.C.M. de Boers-Kommers Voormalig hoofd Ruimtelijk Beleid Stadsdeel Centrum Amsterdam, voormalig coördinator Bureau Werelderfgoed (trekker van kandidatuur grachtengordel)

Helma Bokhove Coördinator Bureau Werelderfgoed/Grachtengordel Stadsdeel Centrum

Boudewijn Oranje Lid dagelijks bestuur Stadsdeel Centrum, bestuurlijk verantwoordelijke van ‘site holder’ Werelderfgoed Grachtengordel

Michiel van Iersel Gastcurator van het Unesco Werelderfgoed podium, auteur van meerdere publicaties over Werelderfgoed

Ir. Ab Vos Voorzitter Initiatiefgroep Museum van de Amsterdamse School (IMAS), voormalig directeur Stedelijke Woningdienst Amsterdam

Peter Hildering MRE Directeur Vastgoedbeheer Woningstichting Eigen Haard

Drs. Anita Blom Specialist Wederopbouw en naoorlogse Stedenbouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Ir. Niko Koers Lid van de Initiatiefgroep Museum van de Amsterdamse School (IMAS), hoofdredacteur van WENDINGEN, platform voor de Amsterdamse School

Yvon Driehuis lid van de Initiatiefgroep Museum van de Amsterdamse School en medewerker cultuur bij Stadsdeel West

Drs. Ton Heydra Stadsgeograaf, auteur van boeken over de geschiedenis van Amsterdamse volksbuurten, opbouwwerker, medewerker Museum Het Schip

Alice Roegholt Directeur Museum Het Schip, co-auteur ‘Amsterdamse School, verbeelde idealen’

Marcella van Room MSc Medewerker Museum Het Schip, eindredacteur reader t.b.v. de expert meeting

Ir. Joop Gerrits Stadsdeel West, projectleider Spaarndammerbuurt

Jella Smoorenburg Stadsdeel West, organisatie van de meeting



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.