
4 minute read
Financiële schade door vorst is nu ondernemersrisico
by VMN Media
Arbo - De kans op een strenge winter lijkt klein. Voor bouwers een meevaller; ze kunnen doorwerken, de kosten voor doorbetaling van loon wegens vorstverlet blijven beperkt. Via een beroep op de WW kunnen ze daar bovendien een flink deel van terugkrijgen. Althans…
Echt lang gevroren heeft het nog niet deze winter. Begin december was er even een koudefront, maar de afgelopen weken was het warm voor de tijd van het jaar. Regelmatig steeg het kwik tot boven de 10 graden.
Ook de komende weken blijft het relatief zacht, als we tenminste de – doorgaans boterzachte – langetermijnvoorspellingen van onze weermannen en -vrouwen mogen geloven.
Dat is wel eens anders geweest. In de winter van 2009/2010 bijvoorbeeld registreerde het KNMI 55 vorstdagen. De bouw werd flink geraakt; de b&u lag 12 dagen plat, de gww zelfs 22. Gevolg: in december 2009 daalde de omzet van de sector 14 procent, in januari 2010 zelfs 22 procent. Een op de twintig aannemers vreesde voor een faillissement.
Klimaatverandering
In 2009/2010 was er dan ook sprake van een strenge winter. Mede door de klimaatverandering is het gemiddelde aantal vorstdagen in ons land de afgelopen decennia flink gedaald, van 47 medio vorige eeuw tot 35. Het KNMI verwacht dat deze trend doorzet; in het slechtste geval vriest het in 2050 volgens dit weerinstituut gemiddeld op nog maar 18 dagen.
Geen wonder dat er bijna geen aannemer meer is die zich verzekert tegen de financiële schade die strenge vorst kan veroorzaken. Dat was nog niet zo lang geleden wel anders. De sector had een eigen Risicofonds Vorstverlet, een speciale bedrijfstakvoorziening voor de bouwnijverheid. Alle aannemers betaalden hieraan mee. Om de ‘regelzucht’ te temperen werd deze collectieve voorziening in 2007 afgeschaft.
Wat kost dat eigenlijk: vorstverlet?
Sindsdien geldt vorst als een ondernemersrisico. Voor vaste werknemers kwam er een doorbetalingsverplichting in de cao. Verzekeren tegen dit risico was mogelijk, bij ABN Amro. Maar vanwege gebrek aan animo is de bank daar na twee winters in 2009 weer mee gestopt.
Samen met het Zwitserse bedrijf CelsiusPro ontwikkelde Bouwend Nederland een alternatief: vorstderivaten. Een op zich helder product: wilde een aannemer bijvoorbeeld 20.000 euro ontvangen na twee weken minimaal twee graden vorst, dan betaalde hij daarvoor een premie. Vroor het daadwerkelijk twee weken twee graden of meer, dan kreeg de bouwer uitbetaald, zo niet, dan was hij zijn premie kwijt.
Populair
Toen deze derivaten in 2011 voor het eerst werden aangeboden waren ze populair; zo’n 400 bedrijven schaften ze aan. Maar omdat strenge winters in de jaren daarna uitbleven, aannemers de derivaten ieder jaar opnieuw moesten kopen, deze relatief duur waren en de crisis zich aandiende, daalde de belangstelling alras.
Anno 2023 zijn bouwers aangewezen op het UWV. Wanneer vorstverlet van kracht wordt – gevoelstemperatuur -6 graden of lager – moeten zij het loon van hun bouwplaatsmedewerkers 100 procent doorbetalen. De eerste twee dagen zijn daarbij voor eigen risico, daarna kunnen ze voor deze personeelsleden een beroep doen op een tijdelijke WW-uitkering voor onwerkbaar weer. Die vergoedt 75 procent van het dagloon.
Dat lijkt royaal, maar de praktijk blijkt weerbarstig. “We hebben het hier over bruto dagvergoedingen”, aldus Gerard Werkhoven, senior adviseur sociale zaken bij Bouwend Nederland. “Daar komen nog de sociale lasten, bedrijfstakregelingen en onkostenvergoedingen overheen. Die komen voor rekening van de werkgever. Dus van het bruto dagloon krijgen werkgevers uiteindelijk veel minder dan 75 procent vergoed.”
Hoeveel kost vorstverlet een middelgrote aannemer (100 werknemers, van wie 60 bouwplaatsmedewerker) dan ongeveer per dag? Werkhoven rekent het voor aan de hand van de meest recente loontabellen (2023) uit de cao Bouw & Infra.
Een vakman in functiegroep D met 10 procent prestatietoeslag – bijvoorbeeld een ervaren timmerman 1 – is volgens de adviseur zo’n ‘gemiddelde bouwplaatsmedewerker’. Deze timmerman heeft een bruto dagloon van 162,48 euro. Na twee dagen vorstverlet kan de werkgever daar vanuit de WW 121,86 euro van terugkrijgen.
Bijlappen
Maar de totale loonsom voor diezelfde timmerman bedraagt per dag liefst 340,48 euro. Oftewel: voor een gemiddelde bouwplaatsmedewerker moet de werkgever bij vorstverlet per dag 218,48 bijlappen. Heeft deze bouwer zestig bouwplaatsmedewerkers in dienst dan kost dat hem per dag 13,108 euro. Uitgaand van 15 dagen vorstverlet, het gemiddelde in de afgelopen jaren, is deze aannemer in één winter dan in totaal een kleine twee ton (196.630 euro) kwijt.
Is dat substantieel? Een middelgrote bouwer heeft een nettomarge van ongeveer 5 procent. Oftewel: in dit voorbeeld maakt hij een nettowinst van 2,5 miljoen euro. In dat opzicht is deze vooralsnog zeer zachte winter voor de bouw een geluk bij een ongeluk (klimaatverandering).
Aluminium en komkommers
Een kilo CO2 staat voor: drie komkommers, of acht aardappelen, of twee m2 steenwol van 100 mm dikte, of een 1/412de deel van een standaard aluminium kozijn. Deze vrij inzichtelijke opsomming, die pagina’s lang doorgaat met alle denkbare materialen, hangt aan de wand bij een Deens architectenbureau waarmee wij samenwerken.
Het is onderdeel van een studie naar de milieubelasting van bouwmaterialen waarop enkele van hun medewerkers promoveren. Zij zochten zelfs voor 32 baksteentypen en -fabricaten de CO2-impact apart uit. De opsomming geeft interessante inzichten in een opgave waar ook wij, in de Nederlandse bouw, voor gesteld staan. Vanuit eigen idealen of alleen al vanwege de regelgeving – rond nieuwjaar werd bekend dat de minister voornemens is een CO2-normering voor materiaalgebruik in nieuwbouw op te stellen en de milieuprestatie-eis (MPG) aan te scherpen.
De MPG (milieuprestatie gebouwen) is nu al wettelijk ingevoerd als onderdeel van de omgevingsvergunningsaanvraag. In theorie is de Nationale Milieudatabase, die de basis vormt voor de software waarmee de MPG wordt berekend, een geweldig idee. In praktijk blijkt de input echter hopeloos gemankeerd. Veel bouwmaterialen staan er niet in, al helemaal innovatieve materialen niet. Bovendien is materiaal vaak te generiek of juist idioot specifiek omschreven, zoals ‘granulaat van een partij X uit Limburg’ – het is kortom een grabbelton aan informatie. En daar is een logische verklaring voor: de database wordt tegen betaling gevuld door marktpartijen.
Het vullen van de Nationale Milieudatabase met objectieve, verifieerbare informatie lijkt mij een mooi overheidsvoornemen voor het nieuwe jaar. Wellicht vraagt dat, zoals bij de Denen, om een objectieve onderzoeker. Zeker is dat een goede database direct bijdraagt aan de eerste ambitie van de minister: het terugdringen van milieubelasting door het toetsen van de CO2-impact van bouwmaterialen. Ondertussen moeten we als bouwers en ontwerpers elke dag al kritisch zijn over de hoeveelheid, herkomst en herbruikbaarheid van de materialen in onze gebouwen. We kunnen ons niet veroorloven te wachten op de minister.
Ronald Schleurholts architect cepezed