betrekking hebben op de situatie na de executieveiling, zijn deze voor de beoordeling dan ook niet van belang.
4.11. In de opzeggingsbrief van 2 maart 2009 wordt verwezen naar diverse contacten tussen Rabobank en [eisers] voorafgaande aan de opzegging waarin de beslagleggingen aan de orde zijn gekomen. Zie de volgende passage in deze brief:
“Voorts is er op al uw registergoederen beslag gelegd. Wij verwijzen u in dit kader naar de eerder verstuurde brieven en de gesprekken waarin de problemen aan de orde zijn gekomen.”
Door Rabobank zijn niet betwist de stellingen van [eisers]: - dat hij Rabobank vóór de opzegging reeds had bericht dat ten aanzien van dit derdenbeslag door hem al een betalingsregeling was getroffen met de deurwaarder en dat deze deurwaarder derhalve niet zou gaan executeren; - dat hij daarbij te kennen had gegeven dat het bedrag waarvoor de beslagen waren gelegd, namelijk € 2.225,16 in hoofdsom plus bijkomende kosten, zo gering was dat het leggen van beslag op al zijn onroerende zaken een buitenproportioneel zwaar middel was; en - dat de betalingsregeling ervoor zou zorgen dat deze vordering binnen afzienbare tijd zou zijn afbetaald. Een en ander is dan ook komen vast te staan. Vervolgens is namens [eisers] op de comparitiezitting uitdrukkelijk het standpunt herhaald dat het Rabobank niet vrijstond vanwege het beslag door de Informatie Beheer Groep op te zeggen, waarna deze stelling namens Rabobank andermaal onbesproken is gelaten. Temeer omdat Rabobank, gelet op voormelde passage in haar opzeggingsbrief, schrijft dat er voorafgaande aan de opzegging (meermalen) contact is geweest met [eisers] over de beslagleggingen door de Informatie Beheer Groep, ziet de rechtbank dan ook, mede in het licht van genoemde zorgplicht van Rabobank jegens haar cliënt [eisers], geen aanleiding om deze beslagleggingen door de Informatie Beheer Groep te beschouwen als een deugdelijke grond voor opzegging van de geldleningovereenkomsten.
ten aanzien van opzeggingsgrond 3 (verstrekken door [eisers] van onjuiste en onvolledige informatie)
4.12. Vast is komen te staan dat [eiser] ten tijde van de opzeggingsbrief niet alle gevraagde informatie had verstrekt waarom was verzocht in de hierboven in 2.9 vermelde brief van 23 januari 2009, zoals (in ieder geval) een werkgeversverklaring en een eerstedagmelding van het Maasstad Ziekenhuis en kopieën van belastingaangiften.
180