Atlantis #14.4 Ken je plek!

Page 1

ATLANTI

jaargang 14 nr. 4, juni 2003

KEN JE PLEK!


KEN JE PLEK!

Van de redactie Beitske Boonstra

Dit Atlantisjaar sluiten we af met een niet al te theoretisch nummer. We hebben dit jaar Utopie, Identiteit en Confrontatie gehad, en we eindigen met Ken je Plek! Want ondanks alle theorie blijft de stedenbouw toch vooral leuk door het maken van betekenisvolle plekken. Plekken die in je herinnering blijven hangen, of plekken waar je gewoon stil van wordt. Sierksma vertelt ons in zijn beschrijving over Rome over de rol die wij zelf spelen bij het invullen van een plek, de genius loci die wij zelf kunnen scheppen. Maar hoe zit het met de plekken waar we ons niet direct bewust van zijn? Plekken die we om de een of andere reden ontkennen, verbergen of niet meer herkennen. Toch blijken juist deze plekken vaak een essentieel onderdeel van de stad te zijn. Voorbeeld hiervan is de ‘Hortus Conclusus’, oftewel de omsloten tuin, waarover Matthias Huijgen een artikel heeft geschreven, naar aanleiding van het boek ‘De openbare stadstuin’. En hoe zit het met functies die we misschien liever helemaal niet zien, zoals prostitutie? Functies die niet zonder stedelijkheid zouden kunnen bestaan. Hoe hiermee op een creatieve manier omgegaan kan worden staat beschreven in Redlightplatform door Jasper Jägers. Een andere verborgen plek is TunFun. Wie zou zeggen dat er onder een groot verkeersplein in Amsterdam een grote speelplek ligt? Een van de initiatiefnemers voor TunFun is Adriaan van Hoogstraten, die hierover een artikel heeft geschreven.

2

Atlantis - juni 2003

Het Vondelpark is juist geen verborgen plek, maar een plek die wij allemaal zo vanzelfsprekend vinden dat we nauwelijks nog aandacht aan haar problematiek schenken. Rob van Zoest schrijft hoe het Vondelpark zich ontwikkelde van rustplek tot plek van evenementen. IJmuiden daarentegen wordt door velen gezien als een beperkte industriestad. Uit het artikel van Lammert Prins en Anita Blom van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg blijkt echter dat de wederopbouwarchitectuur van Dudok kwaliteiten heeft die we maar beter niet kunnen ontkennen. Niet alleen Ken je Plek maar ook Erken je plek! De fotoreportage gaat over de verborgen plekken in de stad en is zwervend door Delft en Rotterdam gemaakt door Foppe Hoekstra. De column van Edward Hulsbergen heeft als titel Keurmerk en gaat daarmee in op het sociale aspect van de stedenbouw. Verder in deze Atlantis een verslag van de studiereis naar Schotland, een terugblik op een jaar van de onderwijscommissie en een artikel van Edward Hulsbergen en Eileen van Stam over de transformatie van naoorlogse wijken. Deze Atlantis is tevens de napublicatie van de Polisrede, waarover alles is te lezen in het hartkatern. �


INHOUD

ATLANTIS, tijdschrift voor stedenbouw, is een uitgave van POLIS, podium voor stedebouwkunde en verschijnt 4 maal per jaar.

Inhoud

14e jaargang, nummer 4, juni 2003 oplage: 650 exemplaren

14

Hoofdredacteur Beitske Boonstra

Redlightplatform

Stedelijke interieurs in urbane gebouwen Jasper Jägers

Redactie Matthias Huijgen Jeroen van Schaick Jeroen van der Vlist Redactieadres Polis, Podium voor Stedebouwkunde Faculteit Bouwkunde Berlageweg 1, kab. 11.51 2628 CR Delft t.: 015-2784093 f.: 015-2783694 e.: polis@bk.tudelft.nl i.: www.bk.tudelft.nl/verenigingen/polis

22

TunFun

30

Grootstedelijke dynamiek in kreunend Vondelpark

Adriaan van Hoogstraten

Rob van Zoest

34

Druk Van Marken Drukkers, Delft

Wederopbouw in IJmuiden: hoe ga je daar mee om? Lammert Prins en Anita Blom

Advertenties Informatie via het redactieadres. Artikelen Artikelen, mededelingen en reacties kunnen worden aangeboden aan het redactieadres. Auteursrichtlijnen zijn bij de redactie beschikbaar. Artikelen overnemen toegestaan met toestemming van auteurs en bronvermelding. Abonnementen Polis-leden ontvangen de Atlantis gratis. Polis-jaarlidmaatschap: Studenten € 7,Alumni/AIO € 12,Praktijkleden € 24,Bureauleden € 48,Losse nummers € 3,-

Hartkatern: Polisrede 2003 2

Van de redactie

26

Beitske Boonstra

5

Van het bestuur

Foppe Hoekstra

38

Hilke Batist

6

Genius Loci

Studiereis Schotland 2003 Deelnemers

42

R.J. Sierksma

10 De open omsloten tuin

Fotoreportage

Transformatie wijken 1950-70 Edward Hulsbergen en Eileen van Stam

46

Onderwijscommissie

47

Agenda

47

Vooruitblik

Matthias C. Huijgen Deze publicatie is mede tot stand gekomen dankzij het Stimuleringsfonds voor Architectuur

20 Column Edward Hulsbergen

© 2003 Polis, Podium voor Stedebouwkunde ISSN 1387-3679 (advertentie) Kaft: Duif in rioolpijp, © Foppe Hoekstra

personeel in stedenbouw en ruimtelijke ordening werving & selectie detachering coaching interim management www.sabhumanresources.nl juni 2003 - Atlantis

3


KEN JE PLEK!

Polis, Podium voor Stedebouwkunde Historie De vereniging Polis is in oktober 1989 opgericht door docenten en studenten Stedenbouwkunde aan de Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Het initiatief kwam voort uit de wens om de kwaliteit van het stedebouw onderwijs te handhaven en te versterken, onder druk van onderwijsherzieningen. Daarnaast werd en wordt het initiĂŤren van een intenser contact tussen onderwijs, wetenschap en praktijk als een belangrijke doelstelling van Polis gezien. Stedenbouwkunde Stedenbouwkunde is dynamisch, volgend en sturend. De inhoud van het stedebouwkundige vak is steeds aan veranderingen onderhevig en onderwerp van discussie. Dit wordt aangestuurd door veranderingen in de maatschappij. Als stedenbouwkundige in zowel de praktijk als in de wetenschap is het belangrijk om van deze veranderingen kennis te nemen en met deze kennis als stedenbouwkundige een positie in de maatschappij in te nemen. De stedenbouwkundige kan dan vanuit zijn positie een visie op (ontwerp) opgaven in de maatschappij geven. Podium Polis, Podium voor Stedenbouwkunde, wil voor stedebouwkundigen in zowel de praktijk als in de wetenschap een podium aanbieden waarop deze positiebepaling mogelijk is. Het doel van Polis is het verleiden van stedenbouwkundigen om het podium te beklimmen. Het verleiden gebeurt door het ontplooien van verschillende activiteiten. Zo worden er onder andere excursies, lezingen, debatten, symposia en prijsvragen georganiseerd. De periodiek Atlantis speelt hierbij een belangrijke rol. De Atlantis vormt een platform voor discussie. Daarnaast geeft de Atlantis een goed overzicht van de Polis activiteiten.

4

Atlantis - juni 2003

Overleg Polis vormt een schakel tussen wetenschap en praktijk. Polis onderhoudt contacten met verschillende partijen in de stedenbouw. Polis voert binnen de Faculteit op verschillende niveaus overleg over de kwaliteit van het onderwijs. De relevantie voor de wetenschap en praktijk is hierbij een belangrijk criterium. Om het bereik van Polis te vergroten wordt er binnen en buiten de Faculteit overleg gevoerd met verwante organisaties. PolisFonds Het PolisFonds is in het leven geroepen door Polis, podium voor stedebouwkunde om individuele en kleinschalige initiatieven, die voortkomen uit de dagelijkse stedenbouwpraktijk of wetenschap te kunnen financieren. Neem voor een aanvraag contact op met Polis. In het PolisFonds hebben de volgende leden zitting: Roy Bijhouwer, Stedenbouwkundige Quadrat, atelier voor stedebouw, architectuur en landschap, Hans Wiersma, vice-voorzitter Polis en student bouwkunde, Miranda Reitsma, redactie tijdschrift Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, Maarten Schmitt, stadsstedebouwer Den Haag, Thom Wolf, adjunct directeur Dura Bouw Amsterdam. Donaties blijven van harte welkom op gironummer: 8522358 o.v.v. Polis Fonds. ďż˝


VAN HET BESTUUR

Van het bestuur Hilke Batist

Dit is alweer de laatste Atlantis van dit studiejaar. De tijd is gevlogen door de vele geslaagde activiteiten en we kunnen terugkijken op wederom een succesvol Polisjaar. Laat ik beginnen met de studiereis naar Schotland. Jullie hebben er in de voorgaande nieuwsbrieven al heel wat over kunnen lezen. Ook de verwachtingen van de deelnemers waren hooggespannen. Deze verwachtingen zijn volop waargemaakt in de twaalf dagen. Het was een fantastische, uitstekend georganiseerde reis met een goed gevuld programma. De afstanden die per dag moesten worden afgelegd waren soms groot, maar het landschap was zo indrukwekkend dat de tijd voorbij vloog. Verderop in deze Atlantis staat een artikel waarin jullie meer kunnen lezen over onze ervaringen van twaalf dagen Schotland. Afgelopen maand heeft daarnaast de Polis Stedenbouwweek ‘Hi Lowlands’ plaatsgevonden. Helaas is deze week wat kleinschaliger uitgevallen dan aanvankelijk de bedoeling was. De workshop is niet doorgegaan door een gebrek aan inschrijvingen en ook de geplande filmavond moest van het programma worden geschrapt. De overgebleven activiteiten waren echter zeker de moeite waard. Een lezing van Monique Mooij en een fietsexcursie door het Groene Hart gingen beide in op het thema van de week, ‘Hi Lowlands’.

van de Polisrede, die met behulp van de sprekers, de tafelvoorzitters en de vele actieve leden van Polis zo snel in elkaar is gezet. Maar…dit was nog niet alles! We hebben namelijk 28 mei ook nog een bezoekje gebracht aan onze zuiderburen, de voor Polis inmiddels traditionele Belgiëexcursie. Dit jaar bracht de trein ons naar Antwerpen, waar we onder andere de nieuwe stationsplannen, het Justitiepaleis, de Kiel (een stadsvernieuwingswijk) en ‘het eilandje’, met de nieuwe ontwikkelingen van de haven hebben bekeken. Deze excursie was het resultaat van een geslaagde samenwerking met VIA, de studievereniging voor stedenbouw uit Eindhoven. In de toekomst zullen deze combi-excursies vast en zeker vaker op de Poliskalender verschijnen. Momenteel zijn we druk bezig met het hoe en wat van Polis volgende jaar. Wat de agenda dan zal brengen is aan het nieuwe bestuur, maar ongetwijfeld wordt het weer een mooi Polisjaar met veel leuke activiteiten en ons tijdschrift, Atlantis. Als je interesse hebt om te helpen bij de organisatie van deze activiteiten, laat het dan even weten. Ook praktijkleden zijn uiteraard welkom! We kunnen altijd wel wat nieuwe ideeën en helpende handen gebruiken. �

Als afsluiting van de week was er de tweede Polisrede, die net als de eerste Polisrede ‘Territorium’ een groot succes was. De twee sprekers Aaron Betsky (directeur NAI) en DG André van der Zande (ministerie landbouw, natuurbeheer en visserij) spraken beide vanuit hun eigen visie een rede uit over het thema. Het deelnemersveld was zeer divers, zodat er tijdens de Polis RondeTafelgesprekken later die avond onder leiding van de acht uitgenodigde tafelvoorzitters genoeg te discussiëren en te bepraten viel. Ook over dit geslaagde evenement is verderop in de Atlantis meer te lezen in de bijgevoegde napublicatie

juni 2003 - Atlantis

5


KEN JE PLEK!

Vanuit ver Rome wil ik u verhalen over plaats, plek en plekje. De redactie verzocht me een inleiding te schrijven over ‘plekken die in het geheugen blijven hangen’ en haar brief maakte zelfs gewag van een ‘collectief bewustzijn’. Laten we ‘t eens kijken. Sierksma

Genius Loci Om een plaats in te nemen moet iets tenminste één buurman hebben. Geheel alleen is niemand ergens - dan is hij eigenlijk niets. Aristoteles omschreef de plaats van een ding als het binnenste oppervlak van wat dit voorwerp onmiddellijk omringt. Mooi - maar duister. Dezelfde filosoof geloofde - in scherp contrast met de later ontwikkelde Newtoniaanse natuurkunde - dat alles op weg is naar zijn rustplaats, naar zijn voorbestemde plek. Maar in dat geval heb je helemaal geen geheugen nodig, je komt ter bestemder plaats aan en al het voorafgaande valt daarin samen. Rust spreekt vanzelf, beweging moet verklaard worden. Niet zozeer Ken je plekje! als wel Ken je plaats! Taal begon in de gebiedende wijs…

Om een plaats in te nemen moet iets tenminste één buurman hebben.

6

steden en landschappen, met alles daarop en daarin wat herkend wordt, verafschuwd en bemind. Wanneer wordt een plaats een eigen plek? In Rome werd vanaf 72 na Christus het Colosseum gebouwd op een plaats die ooit werd ingenomen door keizerlijke paleizen en tuinen. Martialis zag het en was er blij mee. ‘Rome heeft zichzelf terug… Welk volk is zo ver heen, zo achterlijk gebleven dat het niet in Caesars stad wil komen kijken?’ Dezelfde Martialis kankert ook op de toenmalige stad vol formele prots en lawaaischoppers. Hij wil wel graag in de buurt wonen maar zeker niet er middenin.1 Dankzij het dichten kon hij zich een rus in urbe permitteren, landelijkheid in de stad. Het Colosseum is er in zijn ogen alleen maar voor het vulgus dat zo uit de buurt blijft van zijn Villa op de hellingen van de Gianicolo. Zijn tijdgenoten Petronius en Juvenalis komen met een soortgelijk oordeel. De eerste windt zich vooral

In de moderne kijk op dingen en mensen zijn we juist altijd onderweg – niet beweging, maar stilstand is uitzonderlijk, dus moet die verklaard worden. Voortdurend op pad zijn we, steeds maar een beetje thuis en daar zelfs in dromenland nog zoekende. Van die onrust, van dat onophoudelijk bewegen is geschiedenis de resultante. En geschiedenis is, weten we, steeds wat er niet meer is, althans niet meer aan de oppervlakte. Wat van geschiedenis rest zijn documenten, monumenten en ruïnes - wat van geschiedenis nog effectief is schuilt in gewoonten en structuren.

op over zedelijk verval en over de opkomst van parvenu’s. ‘Wat mag, verliest zijn waarde… Zo wint ook allerwegen de courtisane ’t van de echtelijke sleur’.2 Juvenalis dicht over Rome’s ‘grofsteedse narigheden,… een plaats waarover een toverglans zou liggen als er gras en tufsteen was, in plaats van marmerwerken… Maar ik? Wat moet ik nog in Rome doen?.. Het volk sterft hier aan slaapgebrek…, nachtrust in Rome is slechts de rijkelui gegund’. Net als zijn vriend Martialis sneert hij dat ‘heel Rome vandaag in ’t stadion zit’.3

We zijn weliswaar een beetje onze geschiedenis - maar ongemerkt. Dus proberen we die geschiedenis te merken. Zo ontstaan plaatsen - onze dorpen,

Rome was in die eerste eeuw na Christus wel de plaats waar deze dichters woonden, maar blijkbaar niet

Atlantis - juni 2003

hun plek. Ze waren haar kritische chroniqueurs. Zij


GENIUS LOCI

schreven erover in de presens, voor ons hele, halve en kwart Romeinen van nu is het perfectum. Maar deze heerlijke stad is voor mij ook niet perfect, en over eeuwen heen beaam ik Martiali’s klacht over het lawaai: ‘Rome licht op mijn hoofdkussen’.4 Wat is dat trouwens - ‘Rome, gebouwd op zeven heuvels’? In de loop van de tijd wees men verschillende zeventallen aan – kortom welke heuvels? Het begint te lijken op de glimlach van de Cheshire Cat waarvan de glimlach wel, de kat echter niet meer in de boom zit.5 Eigenlijk zijn er wel dertien uitlopers van de bergen, waaruit iedereen een eigen selectie van zeven kan maken, afhankelijk van de historische betekenis die hij aan elk toeschrijft.6 Hoe zit het met dat ‘collectieve bewustzijn’? Blijkbaar – als het al iets is – krijgt het verschillende vullingen.

Niet beweging, maar stilstand is uitzonderlijk Op een van de allereerste foto’s die in Rome rond 1850 werden gemaakt, zie je een uitgestorven Piazza del Populo. Op het plein mocht bij de opname niets en niemand bewegen - geen mens en geen kar. In die dagen stond daarvoor de sluiter nog te lang open. Dus vertonen die eerste opnamen ofwel zeer vroeg mor-

genlicht, of juist de helse zonnemachine, in werking wanneer men hier urenlang siësta houdt. Eén ezel hield zich niet aan de afspraak – na zo’n driekwart van de opnameduur is hij met zijn kar links in beeld verschenen, schuifelt als een streperige schaduw over de afdruk, om tenslotte bij de fontein als… de glimlach van een schaduw in de eeuwige stad vereeuwigd te worden. Aristoteles gooit in de fysica geen hoge ogen meer, op het punt van plekken heeft hij nog steeds gelijk. Een mens is op zoek naar zijn bestemming. Drie en een halve week was ik al in Rome en voelde me er door omstandigheden, onder meer een gebroken kies, niet thuis. Een plaats was het - van een beladen pracht, maar niet mijn plek. Met weemoed dacht ik aan huis. Nu ken ik echter mijn bestemming. In een dumpzaak kocht ik een paardendeken van het Italiaanse leger en op die plaid stalde ik een chique wijn uit en dito olijven. Samen met mijn boek lig ik hier, ongeschoren onder de hoog opgeschoren Borghese dennen. Voor niets anders kwam ik naar de Eeuwige Stad - weet ik nu! Wel kan zo’n enorme dennenappel op mijn hoofd vallen, maar zelfs dan krijgt Aristoteles weer gelijk. Villa Borghese

Piazza del Popolo

juni 2003 - Atlantis

7


KEN JE PLEK!

Het park van de Villa Borghese is echter ook een collectief geheugen bij uitstek! Er zijn zeker dertien musea en internationale instituten gevestigd, gevuld met collecties en bibliotheken. Om grootheden uit de politieke en literaire geschiedenis kun je niet heen – in steen of brons woont hier de canon der kunsten: van Goethe tot Byron, van Gogol tot Washinton, meestal vergezeld van een befaamde quote. Maar juist in deze uitstalkast schuilt het probleem van deze inleiding en van dit nummer van Polis. Allereerst ‘Villa Borghese’ hoezo? Dat staat wel op de meeste kaarten en ook op het kaartje in de folder voor de viering van het Honderjarig Bestaan ervan, maar het klopt niet. Weliswaar mijmer ik hier nu inderdaad in de Villa Borghese, maar mijn Istituto Olandese benevens Gogol en verschillende andere groten staan in de voormalige tuinen van de Villla Giulia, die vanaf mijn plaid aan gene zijde van de Viale G. Washington lag/ligt.7 Als ik al even met het collectieve deel van mijn geheugen aan het Park deel nam, deed ik dit tot op dit moment blijkbaar foutief. Mijn dagboek staat vol met opmerkingen over insomnia in de Villa Borghese… Al die memento’s zijn trouwens ook een probleem. Gisteren nog stond ik met een prachtige, oudere

8

Atlantis - juni 2003

Italiaanse voor het beeld van Gogol van wie wordt geciteerd dat hij pas in ver Rome goed over zijn vaderland kon schrijven. ‘Mooie hè!’ zei de mooie mevrouw tegen mij. Waarop ik, met het oog op de leeftijden, een grapje dacht te maken: ‘Geschreven, speciaal voor ons - twee dode zielen’.

Een plaats was het - van een beladen pracht, maar niet mijn plek. Dat begreep ze niet, die verwijzing naar wellicht zijn grootste roman Dode Zielen. Daarin leurt iemand met de namen van lijfeigenen die dood zijn, maar alsnog met gunstige pecuniaire effecten kunnen worden ingeschreven. Precies dat grapje zou vallen onder een collectief geheugen dat ik blijkbaar wel, zij niet had. Ik denk, eerlijk gezegd, dat de grote meerderheid die langs het intens lelijke beeld van Gogol loopt zijn uitspraak niet eens leest. Een plaats waarin objectief de palimpsesten van onze historische daden en ingrepen aanwezig zijn, moet steeds opnieuw door elk van ons tot een plek gemaakt worden – dat is echter steeds zijn plek. De genius loci8 – dat ben je zelf! Maar slechts een deel van zo’n objectieve plaats wordt tot eigen plek,


GENIUS LOCI

daarin steekt veel projectie, veel biografie en een beetje historische kennis. Kennis, die dan ook nog eens foutief kan zijn, zoals bleek met de geschiedenis van die twee tuinen…

1 2 3 4 5

Het collectieve geheugen huist in bibliotheken en is dus geen geheugen, veeleer een archief dat eerst min of meer deskundig moet worden bezocht en geraadpleegd, waarna elk er toch alleen persoonlijk

6 7

8 9

Martialis, Epigrammen, V.20, VI.43, X.51, X.58, XII.18 en 57. Door mij vertaald naar de engelse vertaling van Whigham, 1985. Petronius, Satyricon, paragr. 93. Vertaling Leeman,1972. Juvenalis, Satiren, III, XI. Vertaling d’Hane-Scheltema, 1984. Martialis, XII.57. Een metafoor, ontleend aan Carroll’s Alice in Wonderland. A. Claridge, Rome - Oxford archaeological guide 1998, 5. Folder Il centenario al via – Villa Borghese 2003; en honderden niet met name te noemen stadsplattegronden. Mijn gids is The Green Guide van Michelin 1999, het kaartje staat op p. 318/9. Het ‘godje van de plek’. Petrarca, Canzoniere 128. Hij leefde van 1304-1374.

De genius loci – dat ben je zelf! gebruik van kan maken. Voor architecten en urbanisten schuilt hierin een waarschuwing. Hang niet te veel aan de illusie dat jouw ‘interventie’ objectief is en door stedelingen gebruikt en getraceerd gaat worden zoals jij het op grond van je objectieve onderzoek bedoelde. Op de Italiaanse bevrijdingsdag zag ik een Amerikaan met zijn zoontje american football spelen op het plein voor de Chiesa Nuova. Met een enorm chocoladen paasei. Petrarca vroeg ooit, bij weer een inval van barbaren uit het Noorden:9 Wat doen de zwaarden van die vreemden hier?… O zondvloed, samengebald in vreemde woestenij Om al ons zoete land te overspoelen!

Sierksma is filosoof op bouwkunde van leerstoel GTM en schrijft regelmatig voor B~nieuws.

Rome, april 2003 � Via Borgognona

juni 2003 - Atlantis

9


KEN JE PLEK!

In 2001 organiseerde stichting AIR de interdisciplinaire manifestatie ‘Breeze of AIR’ met als onderwep de stadstuin. Ontwerpers onderzochten of het stedelijk groen gedifferentieerder, expressiever en toegankelijker kan aan de hand van de typologie van de hortus conclusus. Het debat binnen Breeze of AIR leidde tot een aantal dilemma’s om in het kader van de manifestatie te onderzoeken. Vier worden er in het onderstaande artikel onderscheiden: de betekenis en gebruik van de tuin, semi-openbaarheid, nieuwe vormen van beheer en de tuin tussen natuur en cultuur. Het artikel is een essay aan de hand van passages uit het manifestatieboek van Breeze of AIR: ‘De openbare stadstuin’ en het boek ‘De omsloten tuin’ van Rob Aben en Saskia de Wit. Matthias Huijgen

De open omsloten tuin Hortus conclusus De omsloten tuin – ofwel hortus conclusus - is terminologisch bijna een tautologie; woorden zoals ‘tuin’ en ‘gaarde’ verwijzen allebei naar een om-gording. Het begrip ‘tuin’ is al vroeg geconfronteerd met feitelijke overgangen naar de wilde of vrije natuur, waardoor de benadrukking van de omheining aan betekenis afnam. Maar ook het omgekeerde gebeurde: het vernauwen van het begrip ‘tuin’ tot een specifiek afgescheiden gebied waar de mens intensief van natuurbelevenissen kan genieten. Deze kleine ‘hof van Eden’ komt in alle grote culturen voor, en heeft allerlei namen, waaronder ‘hortus conclusus’. Het motief van de omsloten tuin volgt in onze westerse cultuur een lange literaire en beeldende traditie, die vanaf de klassieke Oudheid de omsloten tuin ziet als zowel een bijzondere bestaande plek, als een oord van verbeelding. De tuin is in wezen een kleinere of grotere open plek, die naar buiten toe is afgeschermd door een hek, haag of muur om naar

Ongeschondenheid en individualiteit zijn ook eigenschappen, die door de afgeslotenheid van de tuin ontstaan zijn. In de middeleeuwse literatuur maken deze laatste betekenissen van de hortus conclusus een locus amoenus (lieflijke plek), die een samenballing is van de essentie van de natuur, afgezonderd van de wildernis. Voor het eigenlijke tuinontwerp is de besloten tuin een leidend ruimtelijk motief gebleken. Wie in de tuin alleen de stilistische ontwerptermen wil zien, zal niet de kracht en betekenis van de besloten tuin als een cultureel fenomeen van de eerste orde kunnen ontdekken. De hortus conclusus vertegenwoordigt namelijk tot op de dag van vandaag de symbiotische verhouding tussen natuur en kunst, tussen plek en verbeelding. De Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw laat in verschillende belangrijke teksten zien dat de omsloten tuin niet alleen een oord is van zelfontplooiing en het goede en schone, maar dat de hortus

binnen toe veiligheid en beslotenheid te suggereren.

conclusus ook van een verstikkende benauwenis kan zijn, zoals bijvoorbeeld gevangenissen. Geen andere levensruimte is zo gesloten als deze plaatsen.

Omsloten tuin in een manuscript van de Roman de la Rose, eind 15e eeuw

Niet toevallig heeft Nederland een grote traditie van om- en besloten tuinen. Erasmus gaf in de vijftiende eeuw al in een van zijn geschriften (Convivium Religiosum) een geestelijke grondslag aan binnentuinen. Dit is men later internationaal als een specifiek Nederlandse bijdrage aan de tuingeschiedenis gaan zien. Omdat hortus conclusus sterk beantwoordde aan de behoeften van privacy, vindt men deze intieme tuinvorm in allerlei gestaltes: hofjes en achtertuinen van herenhuizen. De omsloten tuin kan gelden als een vorm van verzet tegen een al te veruiterlijkte

10

Atlantis - juni 2003


DE OPEN OMSLOTEN TUIN

Rotterdamse binnenhoven, Agniesebuurt

cultuur. De hortus conclusus is echter geen exclusief Europese cultuurvorm; de meest zelfstandige nietwesterse traditie van omsloten tuin is te vinden in de klassieke Chinese cultuurkring. Hoewel deze hortus conclusus de algemene kenmerken vertoont van afzondering, rust en stilte, is deze tuin conceptueel minder afhankelijk van de afzondering achter een muur. Zo blijken er als cultureel erfgoed wereldwijd tradities van omsloten tuinen te bestaan. De betekenis van de hortus conclusus geldt ook voor de Hollandse stad en het is goed er bij stil te staan dat stad en tuin een gemeenschappelijke etymologische herkomst hebben in het Oud-Hooggermaanse ‘tun’. Voor de manifestatie Breeze of AIR vormde de tuin dan ook geen tegenhanger van de stad, maar een

De tuin biedt ruimte aan de geest onlosmakelijk onderdeel van de stedelijke cultuur. De tuin als metafoor heeft onder andere betrekking op de stad als menselijke biotoop. Zowel tuin als stad boden bescherming en beslotenheid en dat maakt elkaar verwant, zodat we in Nederland een overeenkomst mogen zien in de straten, pleinen en binnenhoven van de stad, een kenmerk dat we tot in onze tijd in onze steden kunnen volgen, vooral bij de gesloten bouwblokken met binnenhoven.

kunnen zowel het publieke als het private domein betreffen. Wat echter tot het onvervreemdbaar wezen van de tuin behoort, is een relatie tot de natuur. Steeds zal een concept van de natuur het eigene van de tuin bepalen. Als wij aannemen dat de tuinontwikkeling parallel verloopt met de ontwikkeling van de landbouw, kan men spreken van de tuin als een andere vorm van dialoog met de natuur, waarbij bij landbouw de nutsfunctie domineert en bij de tuin het vermaaksof machtsaspect. De onlosmakelijkheid met de natuur blijkt bijvoorbeeld uit het belang van elementen als zon en water, plant en dier. In de westerse traditie scheidt de tuin zich van de wilde natuur af om een deel daarvan te transformeren tot paradijs. Daartegenover staat de OostAziatische landschapstuin, die de mens juist doet versmelten met natuur en landschap en de tuin ziet als onderdeel van de kosmos. Omdat deze keuzes zo duidelijk zijn, kunnen we er niet omheen om bij de tuinkunst te kijken naar de bovenzinnelijke redenen van haar werking. Dit zou niet zo zijn als de tuinkunst puur decoratief was. Het geeft de tuinkunst de mogelijkheid cultureel groot of hoog of diep te zijn. De tuin biedt hierdoor ruimte aan de geest. De tuin weerspiegelt niet alleen opvattingen van een cultuur, maar geeft bovendien daaraan ook een eigen dimensie, waar wezenlijke opvattingen af te lezen zijn met betrekking tot de natuur. Grenzen Tuinen scheiden en verbinden tegelijkertijd. De omsloten tuin staat met zijn grenzen altijd op een of andere wijze in verbinding met de buitenwereld. Door de duidelijke begrenzing bevindt de stadstuin zich meer dan het stadspark in de overgangszone tussen het private en het publieke domein. De vorm-

Tuin He Yuan, Yangzhou, Jiangsu, China, laat-19e, vroeg 20e eeuw

Tuincultuur Zelfs bij oppervlakkige beschouwing valt het op dat de tuin inzichten en waarden van een cultuur, tijd of plaats weerspiegelt. De verschillende waarden die in een omsloten tuin worden weerspiegeld, kunnen voortkomen uit de behoefte aan machtsvertoon of vermaak, maar ook uit levensbeschouwingen, en

juni 2003 - Atlantis

11


KEN JE PLEK!

geving en de betekenis van de grens weerspiegelen dit spanningsveld tussen privé en openbaar. Terwijl de afgesloten openbare ruimte in de Verenigde Staten – zoals shopping malls en gated communities – in Europa een sterke negatieve betekenis heeft, blijkt de omheinde tuin in Europa vooralsnog een minder beladen gevoelswaarde te hebben. Als publiek domein kan de tuin resulteren in verrassende of meditatieve plekken waar de diversiteit van de stedelijke samenleving tot uitdrukking komt zonder bedreigend te zijn. Formalisering van de ruimte door middel van een hek is echter alleen nuttig als de ruimten zo min mogelijk aan openbaarheid verliezen. Door de aandacht voor de omkaderingen van de horti conclusi zetten de ontwerpers de vormgeving van de omheining op de agenda. De begrenzingen van de horti conclusi kunnen hierdoor ongedefinieerde ruimten transformeren in betekenisvolle ruimten. Volgens de cultuursocioloog Richard Sennett dienen in de openbare ruimte de harde grenzen van de functionele zonering plaats te maken voor de zwakke grenzen als overgangen tussen de verschillende sferen in de stad. Zwakke grenzen bevorderen geen segregatie of terugtocht in het privé-domein, maar stimuleren juist de uitwisselingen in de stad als een verzameling publieke domeinen die van elkaar verschillen in drukte en sfeer. Het thema van de hortus conclusus heeft dus niet alleen betrekking op het definiëren van grenzen voor specifieke groepen of activiteiten, maar ook op het doorbreken van grenzen. In de horti conclusi zijn ook de grenzen tussen de hoge en de lage cultuur diffuus geworden. De hortus conclusus is niet langer elitair. De tuin lijkt opgenomen te worden in een beleveniseconomie, waarbij de ervaring van een panorama of zelfs de viering van de stilte zich steeds sterker onderscheiden als attractie. De hedendaagse omsloten tuin De verdwijning van de hortus conclusus uit het bewustzijn van veel hedendaagse wereldburgers heeft tal van historische redenen. Het lijkt net of de hortus conclusus iets is wat niet past in de geest van onze tijd. Toch weerspreekt een feit dit. Waar een hortus conclusus nog bestaat, trekt hij ook veel belangstelling. Waar nieuwe omsloten tuinen ontstaan, kunnen deze vooral gezien worden als tegendraadse scheppingen van het individu. In een samenleving waarin het private leven steeds privater en het publieke leven steeds massaler wordt, valt niet van markt of overheid te verwachten dat

12

Atlantis - juni 2003

veel oog bestaat voor de ‘giardino segreto’, voor een verborgen tuin, ook al bestaat daaraan wezenlijke behoefte bij het publiek. Een oordeel omtrent de tuin in de hedendaagse cultuur. Men moet bij het beschouwen van tuinen in de eenentwintigste eeuw verdacht blijven op minstens twee mogelijkheden. Zowel die van een regelrechte weerspiegeling van hedendaagse opvattingen, als van een tegencultuur die misschien teruggrijpt naar traditionele, andere waarden. In de zich uitbreidende ambities van landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen om steeds grootschaliger stukken landschap te ontwerpen, is de kleine schaal verwaarloosd. Tussen de zich onstuimig ontwikkelende markt voor de private tuin en de grootschalige opdrachten van projectontwikkelaars en overheden is een niemandsland ontstaan. De ontwerpopgave Leven ideeën aan de hortus conclusus nog bewust of onbewust voort en kunnen ze worden ingezet voor nieuwe oplossingen?

De hortus conclusus is niet langer elitair De vraag of de (nieuwe) omsloten tuin bijvoorbeeld aan de levende natuur gekoppeld moet blijven is geen overbodige, omdat de meerderheid van de ideeën voor tuinen van de kunstenaars die op de expositie van Breeze of AIR in galerie Witte de With exposeerden, nauwelijks betrekking had op levende natuur. Deze hedendaagse kunstenaars leken meer geboeid door de innerlijke werking van het menselijke brein en de technische oplossing voor vraagstukken van privacy of rust, dan door een dialoog met een levende, groeiende of stervende natuur. De wijdverbreide desinteresse in de levende natuur kan heel wel duiden op de toekomstige oriëntatie van onze cultuur op techniek en artificialiteit als middel om individuele ruimte te scheppen. De rol die de openbare ruimte speelt in het maatschappelijk leven is afhankelijk van de mate waarin gebruikers en beheerders zich eraan hechten. Betrokkenheid en toe-eigening vereisen intensief onderhoud en beheer. De vraag rijst of de besloten tuin alleen afhankelijk moet zijn van de investeringen van rijke liefhebbers. Voor de creatie van de omsloten tuin is meer geld nodig dan meestal voorzien. Het vormgeven aan dit contrapunt is in de hedendaagse samenleving dus niet gemakkelijk. Het is zelfs een uitdaging om een vorm te vinden die past bij


DE OPEN OMSLOTEN TUIN

Conclusies Langzaam wordt duidelijk dat we de omsloten tuin niet als een ontsnapping uit de werkelijkheid moeten zien, maar als een verbijzondering van het stedelijke leven. De hortus conclusus blijkt uit het voorgaande een vruchtbaar ruimtelijk en cultureel concept. Een open tuin kan als gesloten worden ervaren, een hortus conclusus als open; het spanningsveld tussen gesloten en open is misschien wel het geheim van de hortus conclusus. � Spinozapark, Rotterdam, 2001

onze tijd. Enerzijds in de vorm van cultuurbehoud, anderzijds is er de mogelijkheid om nieuwe vormen te bedenken. Een experimenteel programma dient zowel een typologie van nieuwe plaatsen te ontwikkelen als culturele tradities te omvatten uit de hele wereld. Niet-westerse voorbeelden kunnen namelijk de omsloten tuin als een integraal fenomeen van de eerste orde verrijken en herijken in een samenleving die multicultureel is. Hoe complex en tegenstrijdig ook, er bestaan mogelijkheden voor een revitalisering van de hortus conclusus op een actuele wijze en op het snijvlak van het private en het openbare. Het gebrek aan integraal beleid blijkt vooral uit het ontbreken van een modern opdrachtgeverschap in het publieke domein en het gebrek aan durf bij stedelijke instanties om de tuin als ontworpen schepping onderdeel van cultuurbeleid te maken. De besloten ruimte van de hortus conclusus leent zich voor verschillende programma’s: van sacraal tot profaan. Het verschil tussen de betekenis van de tuin als meditatieve ruimte en als ruimte voor het (schouw)spel is vaak diffuus; het Spinozapark en de Valkeniersweide in Rotterdam zijn beide ingericht voor sport en spel, maar bieden ook plek voor meditatie. Het schouwspel van kijken en bekeken worden speelt zich onder andere af in de Lijnbaanhoven. Hargreaves Associates heeft bovendien aangegeven dat aan de hoven extra programmaonderdelen kunnen worden toegevoegd, zoals een café en een openbaar toilet.

Literatuur: - Aben, R en S. de Wit (1998) De omsloten tuin, NAi, Rotterdam - Jong, E. de (2002) Hortus Conclusus: de wet van de tuin, in E. Brinkman (ed) De openbare stadstuin – De omsluiting en ontsluiting van de openbare stadstuin, NAi, Rotterdam - Nio, I. (2002) Zwakke grenzen, in E. Brinkman (ed) De openbare stadstuin – De omsluiting en ontsluiting van de openbare stadstuin, NAi, Rotterdam - Sennett, R. (1990) The concience of the Eye, The Design and Social Life of Cities, Alfred A. Knopf, New York - Staay, A. van der (2002) De omsloten tuin, in E. Brinkman (ed) De openbare stadstuin – De omsluiting en ontsluiting van de openbare stadstuin, NAi, Rotterdam (advertentie)

Matthias Huijgen is zesdejaars student Stedenbouwkunde en studeert momenteel af op de binnenstad van Amersfoort.

juni 2003 - Atlantis

13


KEN JE PLEK!

Het verlangen van de overheid naar compactere verstedelijking en de terugtredende rol van de overheid in de openbare ruimte, vraagt om een herdefiniering van de collectieve ruimten in de stad. Deze ruimten zullen steeds vaker gekoppeld worden aan commerciële functies en vragen om een nieuwe benadering. De prijsvraaginzendingen RedLightPlatform en Skytivate zijn twee projecten in deze zoektocht naar nieuwe vormen van stedelijke interieurs. Jasper Jägers

Redlightplatform Stedelijke interieurs in urbane gebouwen

Ruimte is in Nederland een schaars goed. De huidige trend is echter dat steden zich meer spreiden, zich verdunnen en dat steden steeds minder menging van functies laten zien. Dit gaat niet alleen ten koste van ruimte in het landelijk gebied, het is ook een bedreiging voor de stedelijke voorzieningen. En het werkt bovendien een overmaat van mobiliteit in de hand. Door compactere verstedelijking na te streven wil de overheid deze ontwikkeling keren.1 Door het verdichten van steden dient het openbare leven zich op steeds minder vierkante meters plaats te vinden. Toe te voegen verdichting zou niet alleen het aantal private vierkante meters dienen te verdichten, maar ook ruimte moeten maken voor dit openbare leven. Nu de overheid zich een terugtredende rol aanmeet zullen er op andere manieren

collectieve ruimtes ontwikkeld moeten worden. Tot nu toe zijn opdrachtgevers echter nog huiverig om dergelijke collectieve ruimten in gebouwen op te nemen. Architecten en opdrachtgevers zullen hun denken daarom meer moeten voeden met actuele stadssociologische inzichten.2 Multifunctionaliteit zou bijvoorbeeld ingezet dienen te worden om het urbane leven te versterken. Multifunctionaliteit zou van grote gebouwen meer dienen te maken dan monofunctionele kolossen. Door bijvoorbeeld naast de tot nu toe bekende besloten en private programma’s als wonen en werken ook shopping en leisure activiteiten te situeren zou een frame kunnen ontstaan waarin het urbane leven zich in de gebouwen voortzet of zelfs versterkt. De skyline van urbane gebieden zou dan meer dan een object worden, het wordt toegankelijk en een wezenlijk onderdeel van het urbane leven. Redlightplatform Het project RedLightPlatform is gebaseerd op het terugbrengen van de prostitutie naar de collectieve ruimte van de stad. Dit project combineert allerlei soorten van erotisch vermaak in één eroscentrum en situeert de prostitutie weer in het centrum van Rotterdam. Eind 2005 wordt de huidige tippelzone op de Keileweg in Rotterdam gesloten. Dit vanwege de erbarmelijke leefomstandigheden van de verslaafde prostituees en de overlast die wordt veroorzaakt door handel in, en gebruik van drugs. Er zijn in totaal 400 prostituees werkzaam op de zone, waarvan er per avond gemiddeld 100 prostituees actief zijn. Gemiddeld

14

Atlantis - juni 2003


REDLIGHTPLATFORM

600 mannen bezoeken per avond de Keileweg. Dit genereert zo’n 3000 autobewegingen per avond op de tippelzone. Het aantal daadwerkelijke klanten is gemiddeld 350 per avond.3 In het totale aanbod van prostitutie, van clubs, privéhuizen tot massagesalons zijn in Rotterdam in totaal 1500 prostituees per dag actief. Prostitutie is sinds de opheffing van het bordeelverbod een legaal beroep en er is dus duidelijk sprake van een vraag en aanbod. Tippelprostitutie is hiervan een van de meest laagdrempelige en anonieme vorm van aanbod. Elke vorm van prostitutie vraagt om een eigen specifieke stedelijke locatie. Clubs vragen om een boulevard als stedelijke typologie, raamprostitutie vraagt om kleinschalerige straten en stegen en tippelprostitutie vraagt om een ontmoetingsplein en intiemere plekken waar de klant met de dame zich

in de auto kunnen terugtrekken. Het Redlightplatform is als alternatief voor de huidige tippelzone aan de Keileweg een driedimensionale rosse buurt ontworpen als een urbaan gebouw. Raam-, club- en straatprostitutie zijn zo met elkaar vervlochten dat deze verschillende soorten prostitutie, en de daarbij behorende verschillende stedebouwkundige typologieën elkaar versterken. Hierdoor ontstaat er een overdekt stedelijk erosplein voor de straatprostitutie, een meer besloten interne wan-

Elke vorm van prostitutie vraagt om een eigen specifieke stedelijke locatie delboulevard langs de raamprostituees, een met de auto toegankelijk skyplatform met privacy maar wel met uitzicht over de stad en een cluster met clubs en allerlei voorzieningen voor de dames. Het eroscentrum is gesitueerd op het al jaren braakliggende terrein tussen de Blaak, Boompjes en de Verlengde Willemsbrug. Het is een groots stedelijk landschap met de Wijnhaven, de Willemsbrug en Willemswerf, het marktplein op de Binnerotte, station Blaak en het uitgaansgebied de Oude Haven. RedLightPlatform is ingebed tussen de grote verkeersaders van de Blaak en de Boompjes. De locatie is

juni 2003 - Atlantis

15


KEN JE PLEK!

bovendien gesitueerd nabij het Blaak station, waar naast de tram en metro nationale en internationale treinverbindingen stoppen. Zelfs met de watertaxi is het RedLightPlatform vanaf het water bereikbaar. De raamprostitutie, welke georganiseerd is in de driedimensionale S vorm van het platform vormt de besloten body. De rondgang langs de raamprostituees vindt plaats door een wandeling door de interne stegen. Met aan de ene kant uitzicht op de dames en met aan de andere zijde uitzicht op de stad door de ronde uitsparingen in de wand. De steeg langs de raamprostituees heeft twee entree’s, één aan de Blaak en één aan de Wijnhaven. Door de ronde uitsparingen schijnt het gekleurde lichtspel van het RedLightPlatform de stad mysterieus tegemoet. Vanaf de Verlengde Willemsbrug kan men via een nieuwe afslag, na betaald te hebben bij de slagboom, zo het overdekte erosplein oprijden. De wand tussen

16

Atlantis - juni 2003

het erosplein en de Oude Haven is geprogrammeerd met diverse ondersteunende functies als één uur hotels, (animeer)bars, hulpverleningsorganisaties voor de dames en ook de huisdealer vindt hier z’n plek. Tevens bevinden zich hierin de woonunits voor de dames. Aan de kant van de Oude Haven bevinden zich de entree’s voor de clubs die zich ook in dit volume bevinden.

In deze tijd van maximale werkdruk is er behoefte aan maximale ontspanning Het verhoogde erosplein, wat overdekt én stedelijk is, krijgt door middel van materialisering en verlichting een flashy erotische tint. Op dit plein maken de bezoekers in hun auto de kennismakingsronde langs


REDLIGHTPLATFORM

de aanwezige Koninginnen van de Nacht. Er ontstaat zo een samenspel tussen de bezoekers in hun auto’s, de verlichting, de ruimte van het plein en de zich presenterende dames. Nadat er een keuze voor een dame is gemaakt, rijdt het kersverse vrijerspaar over

een door de publieksfuncties van het stadskantoor over het hele gebouw te verspreiden. Tevens wordt er voorgesteld hier een lunapark in de vorm van een toren aan toe te voegen welke moet voorzien in de toenemende behoefte aan adrenaline opwekkende

één van de ramps naar boven naar het skyplatform. Hierdoor ontstaat er een natuurlijke afstand tussen het maaiveld en deze loverszone. Met privacy, maar met uitzicht over de skyline van Rotterdam kan de betaalde, laagdrempelige en anonieme liefde hier plaatsvinden.

sporten. De skyline wordt hiermee meer dan een object, het wordt toegankelijk en een onderdeel van het vermaak.

Skytivate Het project Skytivate, een ontwerp voor de ideeënprijsvraag voor een nieuw stadskantoor in Rotterdam, maakt de skyline van de stad toegankelijk voor ieder-

Rotterdam gaat steeds meer de hoogte in. Nadeel voor vele Rotterdammers is dat al deze hoogbouw privaat is en degene die er niet woont of werkt er niet van kan genieten. Het programma van het stadskantoor en het toegevoegde lunapark in de vorm van een adrenaline machine biedt de ideale mogelijkheid om een podium voor de inwoners te maken.

juni 2003 - Atlantis

17


KEN JE PLEK!

In deze tijd van maximale werkdruk is er in de directe leefomgeving behoefte aan maximale ontspanning. Skytivate voorziet in deze behoefte en levert Rotterdam een extra identiteit in de lijn van de Kuip, de Euromast, het Schouwburgplein en de Erasmusbrug. Het project levert ontspanning in de vorm van hoogte overbruggende snelheidssporten zoals raften, skiën, snowboarden, bungyjumping en mountainbiking. Deze hoogte wordt gecombineerd met de openbare skyline. Identiteit wordt gemaakt door de twee programma’s van het stadskantoor en het lunapark te verweven in vorm, de raakvlakken van de programma’s te maximaliseren en het geheel een absolute hoogte mee te geven. In dit programma wordt een koppeling gemaakt tussen de vermaak vakanties elders en de vermaak horeca formules in Rotterdam. De baya-beach club bij het zwembad en het strand op het dak van het stadskantoor, de skihut onder aan de skipiste bij het ijsplein. Om het stadskantoor toegankelijk en inzichtelijk te maken als dienstverlenend bedrijf worden de verschillende frontoffices van de afdelingen verspreid in de grote hoeveelheid backoffices. Elke afdeling heeft zijn eigen vorm en identiteit in het grid van kantoren. De inwoner van Rotterdam mengt zich als klant optimaal in het warenhuis van het stadskantoor. Met zijn twee entree’s, één aan de Coolsingel, via de roltrap vanaf het stadhuis, en de tweede aan het ijsplein heeft dit gebouw geen begin en geen eind. Een continue gebouw met een routing via allerlei publieksfuncties. Zo kan men trouwen met uitzicht over niet alleen de Coolsingel maar ook het Weena, wachten op een nieuw paspoort terwijl men de Kop van Zuid bewondert, zwemmen met uitzicht over nachtelijk Rotterdam, lunchen in de beachclub bij het

18

Atlantis - juni 2003


REDLIGHTPLATFORM

strand en vergaderen in de bamboeruimte met uitzicht over de schaatsbaan. Na dit alles kan men op vele verschillende manieren naar beneden. Adrenaline heeft naast snelheid vaak ook met hoogte te maken. Water-, sneeuw-, mountainbike liften, klimwand en roltrappen brengen een continucyclus van adrenaline verwekkend stijgen en dalen op gang. Het programma van de adrenaline machine is ingezet om de tocht naar de hoogte onderdeel te laten zijn van een avontuur. Klimmend naar je paspoort, raftend in je huwelijksbootje, bungyjumpend na de vergadering, en dat alles in de skyline van Rotterdam. �

1

2

3

J.J. Harts, C. Maat en M. Zeijlmans van Emmichoven, Meervoudig Stedelijk Ruimtegebruik – Methode en analyse, Delft University Press, Delft, 1999 Kees de Graaf, Ruimte voor openbaarheid, artikel BladNA, pag. 12-13, november 2002 Contouren Rotterdams Prostitutiebeleid, Rotterdam, december 2002

RedLightPlatform Ideeënprijsvraag Eroscentrum Rotterdam 2003 Opdrachtgever Stichting Koninginnen van de Nacht Ontwerp Jasper Jägers en Ronald Hoogeveen m.m.v. Sander van Baalen eerste prijs Skytivate Ideeënprijsvraag Stadskantoor Rotterdam 2001 Opdrachtgever Gemeente Rotterdam Ontwerp Jasper Jägers en Ronald Hoogeveen m.m.v. Sander van Baalen en Judith Broeders nominatie

Jasper Jägers en Ronald Hoogeveen zijn in 1998 afgestudeerd aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft. Ronald Hoogeveen is als architect werkzaam bij Architectenbureau Van den Broek en Bakema, Jasper Jägers is als architect werkzaam bij Hoogstad Architecten. Hiernaast zijn beide actief als gastdocent aan de TU Delft en vormen zij een gelegenheidsduo voor uitéénlopende prijsvragen en opdrachten.

(Advertentie)

juni 2003 - Atlantis

19


KEN JE PLEK!

“Het mag een gegeven zijn dat cultuur zich op een materiële wijze manifesteert, de vraag is echter hoe er binnen een cultuur wordt omgegaan met materialiteit.” (Floris Paalman, in: A. Bangma & F. Snelting, eds., Sites + Situations, Willem de Kooning Academy, Amsterdam, 2000, p.47).

Ruimtelijk-sociale uitsluiting is de resultante van het onvermogen van de samenleving om af te rekenen met achterstand en kwetsbaarheid.

KEURMERK Edward Hulsbergen

De lichtheid van het heden Wat mij altijd weer opvalt in mijn vis-à-vis contacten met (stede)bouwkundigen is, dat hun maatschappelijk hart minstens even groot is als het mijne. We willen allen de eigenhandig gevormde stenen bijdragen aan samenlevingsruimte met echte gebruiks-, belevingsen toekomstwaarde. Waarom verloopt het collectieve stedebouwkundige debat over vakinhoud, onderwijs en onderzoek dan zo stroef? De TUDelftse Stedebouwkunde werd ooit een aparte discipline om aan de maatschappelijke opgaven en aan het ontwerpen op de hogere ruimtelijke schalen vanuit een technisch en praktisch gezichtspunt een zwaar gewicht te geven. Met wisselende intensiteit en inhoud beproefden de verschillende leerstoelen vanaf de jaren zestig tot begin negentig de richting en grenzen van de vakinhoud. De definitie van techniek was gewoonlijk kritisch ten opzichte van het steile techniekdenken elders in de TH, later TU. In het debat over de feitelijke, wenselijke en mogelijke maatschappelijke rol van de stedebouwkundige hadden brede taakopvattingen de overhand. Anno 2003 lijkt de situatie drastisch anders. De Delftse Stedebouwkunde vertoont essentialistische en solipsistische trekken.

20

Atlantis - juni 2003

Jaren negentig Wat gebeurde er in de jaren negentig? De bezuinigingen aan de TU begonnen door te zetten. Het CvB uit die jaren hing een prijskaartje aan rekkelijke definities van techniek en ontwerpen. Buiten de TU worstelde de samenleving in toenemende mate met geïntegreerde planvorming, om de ruimtelijke ontwikkelingen directer te koppelen aan sociale, economische, ecologische, en andere noden. Tegelijkertijd rezen de spiegelende architectuurprojecten het stadsbeeld en het landschap uit. De architecten zeiden de stedebouw er wel bij te doen. In reactie daarop hieven stedebouwleerstoelen de hand op naar de architectuur, in plaats van krachtig tegenspel te bieden. In hoeverre de hiervoor onderscheiden ontwikkelingen causaal samenhangen, laat zich raden. Geconstateerd moet worden, dat de afbakening van ‘de kern’ van de stedebouwkunde verengende trekken begon te vertonen. Die kern zou een combinatie zijn van landschapsarchitectuur en stedebouw. Het stedebouwkundig ontwerp zou identiek zijn aan een fysiek-ruimtelijke constructie van een mogelijke toekomstige werkelijkheid. De tekening zou het enige echte stedebouwkundige communicatiemiddel en eindproduct van het ontwerpen zijn. De wereld voorbij de Nederlandse grenzen zou nauwelijks relevant zijn. Waaraan spiegelt zich deze stedebouwkunde? Waarom zo benauwd over wat we te bieden hebben en elders kunnen leren? Voor welke verantwoordelijkheid zijn we bang?


Kathedralenbouwers De TUDelft heeft de neiging de oren te spitsen naar het bedrijfsleven en wetenschapsbeoefening te beschouwen als een functie van politieke en commerciële korte-termijn spierballen. Met de bezuinigingen werden de controverses hierover steeds grimmiger, en kwamen deze meer en meer terecht op de werkvloer van de diensten, vakgroepen en leerstoelen. Het gebruikelijke vernieuwen van de ondersteuning en de inhoud van onderwijs en onderzoek werd onderhorig aan het spel van het veranderen van de organisatie. De ‘nieuwe kathedralenbouwers’ kwamen en gingen. Om het geheel te compliceren werd en wordt alles tegelijk op de schop genomen: onderwijs, onderzoek, financiën, personeel, ruimte. Dat beeld van de ‘nieuwe kathedralenbouwers’ is van vriend Jos van Graas, geen bouwkundige maar ondernemer met vernieuwende inzichten en educatieve praktijk op het gebied van informatica. In de zogenoemde Middeleeuwen graasden de kathedralenbouwers in groepen Europa af, en bouwden aan een kathedraal tot ter plaatse het geld op was. Dan vertrokken zij naar het volgende kathedrale project, om terug te komen als er weer gespaard was. Economisch gezien werd op deze manier geld rondgepompt, sociaal gezien werden lokale prestigebehoeften bevredigd, bouwkundig werden stedelijke hoogtepunten gecreëerd, en de kathedralenbouwers hadden er eeuwenlang een goede boterham aan, zonder zich lokaal verantwoordelijk en verbonden te hoeven voelen. Deze kathedralen kwamen nooit af. Dat was ook niet de bedoeling. De ‘nieuwe kathedralenbouwers’ zijn de dure adviesbureaus en interim-managers, die zonder vakinhoudelijke prioriteit een tijdje komen reorganiseren, alvorens te vertrekken naar het volgende project.

Opgeven of opgave? Moeten we concluderen, dat in de jaren negentig bij de vormgevende stedebouwers een collectieve regressieve beweging is ingezet, als gevolg van de gepercipieerde successen van architecten, van de bezuinigingen en van de managementgeïnduceerde kathedrale loskoppeling van vakinhoudelijke en organisatorische ontwikkelingen? Blijven die ideeën de toekomst van de stedebouwkundige identiteit en het stedebouwkundig onderzoek domineren? Of is deze regressie een schijngestalte, een pas op de plaats? Gaat het om het nemen van bezinningstijd, om vanuit verstevigde fundamenten er weer breed maatschappelijk geëngageerd tegen aan te gaan? Er is niets mis mee als stedebouwkundigen extra geïnteresseerd zijn in bijzonder plekken die furore maken, te genieten van opdrachten waarin ruimtelijke esthetiek een kans of prioriteit heeft. Want dat alles is nodig om de motivatie tot het ontwerpen en realiseren van een betere wereld levend te houden. Wereldplekken blijken echter veelal zeer individuele aangelegenheden. De Polis-lustrumpublicatie van 2000 geeft hiervan een prachtig overzicht. Collectieve wereldplekken zijn een uitzondering, zodat het maar goed is, dat bouwkundigen voor een verscheidenheid aan bijzondere plaatsen zorgen, als extraatjes naast de gewone plekken die het leeuwendeel van de bouwproductie uitmaken. De goede gewone en de bijzondere gebouwde omgevingen zijn belangrijke instrumenten tegen maatschappelijke uitsluiting, mits maatschappelijk geïntegreerd. Recent onderzoek zou uitwijzen, dat jonge generaties weer idealen (willen) hebben. Moge dit waar zijn. Moge de verbinding tussen het ‘ruimtelijke’ en het ‘sociale’ tot de uitgesproken en openlijk geclaimde kern van de stedebouwkunde blijven behoren. �

juni 2003 - Atlantis

21


KEN JE PLEK!

Op 21 februari 2003 opende een nieuw speelpark haar deuren in Amsterdam. TunFun is een overdekt speelpark voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Onder begeleiding van ouders of verzorgers kunnen kinderen hier hun tijd op actieve en creatieve wijze doorbrengen. Deze plek, waar nu kinderen vrolijk spelen en ouders rustig kletsen en lezen, was jarenlang een doorn in het oog van de gemeente Amsterdam en omwonenden. Het park is namelijk gevestigd in een oude en bijna in vergetelheid geraakte verkeerstunnel en voetgangerspassage onder het Mr Visserplein in hartje Amsterdam. Adriaan van Hoogstraten

TunFun De ondergrondse speelplek Het Mr. (L.E.) Visserplein (*), vernoemd naar de joodse president van de Hooge Raad die ten tijde van de 2e wereldoorlog protesteerde tegen de anti joodse maatregelen, is wellicht beter bekend als het drukke verkeersplein dat een verbinding maakt tussen de Weesperstraat, Muiderstraat, Valkenburgerstraat, Jodenbreestraat en het Waterlooplein. Het is in de jaren 60 aangelegd om de stad beter te ontsluiten voor het steeds toenemende gemotoriseerde vervoer.

Situatie voor ingreep

22

Atlantis - juni 2003

Voor het doorgaande verkeer vanuit de Wiboutstraat richting IJtunnel kwam er een ruime tunnel onder het plein. Tevens maakte men een onderdoorgang voor wandelaars zodat die geen hinder zouden ondervinden van het drukke verkeer. Dan is er nog de trambaan die dwars over het open middengedeelte van tunnel en de passage gaat. Kortom: een waar verkeersknooppunt in centrum Amsterdam. Eind jaren tachtig werd in Amsterdam besloten de


TUN FUN

binnenstad autoluw te maken met als gevolg dat de tunnel niet meer nodig werd geacht. Deze is vervolgens begin jaren negentig afgesloten. Dat het complex van tunnel en passage inmiddels een vieze ongure plek was geworden door zwervers, graffiti, hangjongeren en duiven zal zeker meegespeeld hebben bij deze toch ingrijpende beslissing. Vervolgens ontstond er een nieuw probleem: wat doe je met een grote leegstaande tunnel midden in de stad? Slopen of dichtgooien met zand waren geen haalbare opties. Deze ingrepen waren te kostbaar of brachten te veel risico’s met zich mee, zoals het mogelijk verzakken van omliggende bouwwerken. Besloten werd om niets te doen in afwachting van plannen voor een totale herinrichting van het Mr. Visserplein en omgeving. Daarbij zou dan ook een oplossing gezocht worden voor de ondergrondse ruimten van zo’n 4000 m². Ondertussen werd de eens zo prestigieuze tunnel uit de jaren ’60 een smerige verzamelplaats voor daklozen, graffitispuiters, skaters en duiven. In Amsterdam stond deze plaats zelfs bekend als de ‘Hel van Dante’ of paradijs voor graffitispuiters. Na enkele jaren van leegstand was er echter nog geen zicht op een spoedige herinrichting van het

plein. Zodoende werd het interessant om te kijken of er geen tijdelijke aanwending gevonden kon worden voor de ondergrondse ruimten. Na enkele mislukte pogingen om zelf een passende bestemming te vinden, deed de gemeente twee jaar geleden (de tunnel stond toen al bijna tien jaar leeg) een oproep aan belangstellenden om een goed plan voor de ruimte te verzinnen. De gemeente stelde daarbij een aantal randvoorwaarden. De tunnel werd op basis van een tijdelijke overeenkomst (voor vijf jaar) verhuurd, er mocht geen nachtgebruik plaats vinden, de verkeerssituatie moest kunnen blijven zoals deze was en de tram mocht geen hinder ondervinden van het initiatief. De inzendingen zouden niet alleen op haalbaarheid en uitvoerbaarheid worden beoordeeld, maar vooral op inhoud. Twee jonge vaders, Edward van der Marel en Adriaan van Hoogstraten, gingen de uitdaging aan. Het was niet moeilijk om de verloederde ruimte, vol met zwerfvuil, fietswrakken, winkelkarren en talloze duiven, af te doen als “verloren” en onaantrekkelijk. Maar als je goed keek en wilde zien, dan zag je ook de aantrekkelijke kanten van de situatie: in hartje Amsterdam was hier een ruimte van enkele duizenden vierkante meters. En voor Amsterdamse begrippen

Situatie na ingreep

juni 2003 - Atlantis

23


KEN JE PLEK!

ook nog uitstekend bereikbaar: Drie parkeergarages, een tramhalte en metrostation bevinden zich allen op loopafstand. En als je in staat was om door de duivenpoep en graffiti heen te kijken zag je de mooie kanten van deze opmerkelijke ruimte. De strakke belijningen in beton en de fiere zuilen met ronde banken daaromheen op de voetgangerspassage zijn erg bijzonder. Vanaf de promenade is een spectaculair zicht op de dieper gelegen autotunnel. Doordat er een opening is midden op het plein, blijft het contact met de buitenwereld duidelijk aanwezig en heeft de immense ruimte niets benauwends. De opening in het midden zorgt tevens voor een speels contact met de drukte van de stad, terwijl je met het afdalen in de tunnel in een hele aparte wereld belandt. Daar kon je inderdaad van alles van maken. Vanaf het begin is duidelijk geweest dat je voor een succesvolle invulling gebruik zou moeten maken van de karakteristieken van de ruimte: de betonnen langgerekte maar toch brede tunnelbak, geen rechte muren, ongelijke vloeren, verschillende niveaus en stalen constructies. In het robuuste uiterlijk zit beweging, spanning en avontuur. De ruimte is groot, spannend, centraal in Amsterdam en toch al 10 jaar autovrij. Nou bezit het Vondelpark die eigenschappen ook, maar in geval van regen biedt een overdekte ruimte voordelen. Al deze eigenschappen tezamen maken de tunnel uitstekend geschikt voor activiteiten voor kinderen. Zij zijn immers op zoek naar spanning en avontuur.

In Amsterdam stond deze plaats bekend als de ‘Hel van Dante’ En Amsterdam biedt weinig actief vertier voor haar kinderen of jonge toeristen die na een zoveelste museumbezoek veel hebben bij wat veilige beweging- en speelruimte. Het basisidee van Van der Marel en Van Hoogstraten was dan ook om de voormalige straat weer terug te geven aan de stad. Niet aan auto’s of fietsers maar aan de kinderen. Bij de uitwerking van de plannen waren het ontwerp van het dak en het gebruiksklaar maken van de ruimte (water, brandveiligheid, verwarming, elektriciteit, riolering, etc.) de grootste uitdagingen. De beperkte exploitatietermijn en de logistieke beperkingen die de locatie met zich meebracht, speelden hierbij een belangrijke rol. Zoveel mogelijk is met de keuzes ten aanzien van het uiterlijk van TunFun rekening gehouden met omwonenden en andere belanghebbenden.

24

Atlantis - juni 2003

Het Mr. Visserplein ligt temidden van een kerk, een synagoge en andere monumentale gebouwen. In samenspraak met de buurt is het ontwerp dan ook enkele malen aangepast. Het middengedeelte van de tunnel is overdekt met een perfect bolvormig dak in de natuurlijke kleur van geoxideerd koper. Zoals hiervoor genoemd rijdt de tram (lijn 9 en 14) over het middengedeelte van de tunnel. Dat heeft tot gevolg dat er twee opstaande wanden ontstaan daar waar de bolvorm wordt onderbroken door de trambaan. Door deze wanden uit te voeren met transparant materiaal is de hoeveelheid daglicht dat de ruimte binnenkomt opmerkelijk groot. Verlichten is in het grootste gedeelte van de tunnel dan ook niet nodig. Het ontwerp van het in staal uitgevoerde dak van architecten Gabeler en Duijn sluit qua kleur en vooruitstrevendheid aan op de recente ontwikkelingen in de omgeving van het Mr. Visserplein zoals het Nemo-gebouw aan het IJ, het gebouw van de Nederlandse Film- en Televisieacademie en de Valkenburgerstraat. Om het speelpark toegankelijk te maken voor bezoekers is een verbinding gemaakt tussen de tunnelbak en de voetgangerspassage. De inrit van de autotunnel ligt tussen twee drukbereden rijbanen en is dus niet geschikt als entree. De passage is via een ruim trapportaal in het trottoir langs het Mr. Visserplein uitstekend ontsloten. Alle bezoekers dalen in de tunnel af via een hellingbaan die door een van de grote attracties loopt. Spectaculair en tegelijk efficiënt in het ruimtegebruik. Twee grote groene stalen bogen boven de entree dienen als “landmark” voor TunFun (de ingang ligt onder het maaiveld) en accentueren de bolvorm van het koepeldak. Binnen in TunFun, onder de grond dus, is het straatbeeld zoveel mogelijk behouden. De asfaltweg, de lijnen en de stoepen zijn er nog. De attracties zijn gebaseerd op de spellen die kinderen op straat graag doen zoals voetballen, klimmen, glijden, rennen, bouwen, fietsen. Uiteraard kunnen in een speelpark de kinderdisco, een minibioscoop, ballenbakken en een café niet ontbreken. Hoewel niet altijd gewaardeerd en dikwijls illegaal hoort ook graffiti tot het huidige straatbeeld. De muren in de tunnel waren in de loop der jaren ook vol gekliederd met graffiti. Aangezien dit illegale en niet altijd even mooie “pieces” (graffiti tekeningen) waren, moesten de wanden opnieuw gedecoreerd worden. Eerst werd overwogen voor effen kleuren. Maar gezien het grote aantal vierkante meters zou het vakkundig laten schilderen van de ruimte een


TUN FUN

gigantische kostenpost vormen. Bovendien wilden de initiatiefnemers het straatkarakter van de ruimte benadrukken en iets creatiefs met de ruimte doen. Zodoende ontstond het idee om graffiti artiesten uit het land op te trommelen. Zij hebben gedurende zes zaterdagen onder begeleiding alle muren (een paar duizend vierkante meter) bespoten. De kleurrijke en stoere afbeeldingen spreken tot de verbeelding van de kinderen. Een ander interessant detail is dat de Nederlandse Film- en Televisieacademie bovenop het uiteinde van de tunnel gebouwd is en dat de funderingspalen midden in de ruimte staan. De palen zijn nu geïntegreerd in de disco. Het robuuste van de tunnel wordt nog verder geaccentueerd door leidingen, kabelgoten, armaturen en staalconstructies die bewust zichtbaar zijn gehouden. De moderne en hippe inrichting van het terras, loungehoek en café zorgt voor een onverwacht contrast. Uiteindelijk is het de initiatiefnemers gelukt om met veel creativiteit een haalbare en originele invulling te geven aan een afgeschreven en ogenschijnlijk verloren autotunnel. En succesvol. TunFun voorziet duidelijk in een behoefte. Kinderen zijn niet uit de speelapparaten te krijgen en volwassenen genieten

van een aangenaam verblijf met krant, koffie en een broodje. Bezoekers tonen zich erg positief over de invulling en de wijze waarop dit gedaan is. Met de metamorfose van de tunnel heeft de stad Amsterdam ruim 4000 vierkante meter verloren ruimte teruggevonden en weer dankbaar in gebruik genomen. Er is een buitenwereld geschapen, die toch binnen is. Midden in de drukte van de stad ligt nu een straat waar kinderen veilig en naar hartelust kunnen spelen; zonder hinder van weer of verkeer. � Openingstijden: dagelijks van 10.00 – 19.00 uur Entreeprijs: € 7,50 (kinderen onder 1 jaar en volwassen begeleiders gratis) Adres: Mr. Visserplein 7 Tel: 020-6894300 E-mail: info@tunfun.nl Voor meer informatie: www.tunfun.nl

(*) Een beschrijving van de geschiedenis van het Mr. Visserplein treft u in «Tussen kerk en synagogen» van Liesbeth van der Horst in het blad Ons Amsterdam, nummer 2 van 2003.

Adriaan van Hoogstraaten en Edward Van der Marel zijn initiatiefnemers van de ondergrondse kinderspeelplaats ‘TunFun’

juni 2003 - Atlantis

25


KEN JE PLEK!

Verborgen plekken in de stad Binnenterreinen, spoorviaducten, speelplekken en tuinen. Het zijn stuk voor stuk plekken die je niet in eerste instantie bewust ervaart, maar die wel belangrijk zijn voor het functioneren van de stad. Foppe Hoekstra maakte de volgende fotoreportage zwervend door Delft en Rotterdam.

26

Atlantis - juni 2003


juni 2003 - Atlantis

27


KEN JE PLEK!

28

Atlantis - juni 2003


Foppe Hoekstra is 6e-jaars student Architectuur en fotografie is ĂŠĂŠn van zijn grootste vrijetijdsbestedingen. Voor meer informatie kun je contact opnemen met de redactie. juni 2003 - Atlantis

29


KEN JE PLEK!

Recentelijk vond er in het Amsterdamse Vondelpark een race plaats voor rolstoelers en zogenaamde hand-bikers. Met snelheden van bijna veertig kilometer per uur raasden gehandicapte sporters over de brede lanen om toptijden te realiseren en records te verbeteren. De oprichters van het Vondelpark zouden van pure schrik een goed heenkomen in de struiken hebben gezocht. Rob van Zoest

Grootstedelijke dynamiek in kreunend Vondelpark Dit alles stond namelijk in schril contrast met het ‘Rij- en Wandelpark’, zoals dat hen bij de opening in 1865 voor ogen moet hebben gestaan. Wandelaars, ruiters en rijtuigen, pas later gevolgd door wielrijders, waren in die eerste jaren de voornaamste gebruikers. De bezoekers dienden zich in deze oase van rust aan strenge regels te houden: het was verboden om de gazons te betreden en voor fietsende boodschappenjongens, toentertijd gevreesde snelheidsduivels, was het Vondelpark zelfs verboden terrein. Ook bij het horen en zien van krijsende halsbandparkieten of lama’s in de wei, zouden de oprichters waarschijnlijk aan hun zintuigen hebben getwijfeld. Was het in de negentiende eeuw voornamelijk de elite die zich in het park amuseerde, in de twintigste eeuw werd het steeds meer een plek voor alle Amsterdammers. Zo rond 1970 kreeg het Vondelpark zelfs internationale faam toen hippies uit de hele wereld zich zomers in het park verzamelden en er dag en nacht in een sfeer van ‘love and peace’ doorbrachten. En wat te denken van het openluchtconcert dat het Koninklijk Concertgebouworkest onlangs gaf voor meer dan twintigduizend mensen. Allerlei sporten worden in het park beoefend. Het is niet alleen meer een kwestie van een partijtje cricket, voetbal, rugby of tennis, maar tegenwoordig vinden er ook golf- en skeelerwedstrijden plaats. Tijdens de Gay Games werd zelfs een hilarische wedstrijd handtasjeswerpen georganiseerd. Als er in Amsterdam een plek is die de tijdgeest in de afgelopen 140 jaar aan zich voorbij heeft zien trekken en dat kreunend heeft getrotseerd, dan is dat wel het Vondelpark.

30

Atlantis - juni 2003

Buiten wonen in de stad In tegenstelling tot andere grote steden in Europa was Amsterdam rond 1860 niets meer dan een wat conservatieve provinciestad waarvan een kwart van de bevolking tot de bedeelden behoorde. Weinig herinnerde nog aan het voormalige centrum van de wereldhandel. De industrialisatie was aan Amsterdam min of meer voorbij gegaan. Hier geen dynamiek zoals in Londen, Parijs of Wenen, geen boulevards, dure wijken of parken. Zelfs de vergelijking met Utrecht en ’s-Gravenhage kon de stad in dat opzicht nauwelijks doorstaan. Het belangrijkste wandelen recreatiegebied was de Plantage, een aantal

Het Vondelpark heeft de tijdgeest van de afgelopen 140 jaar kreunend getrotseerd tuinen dat sedert 1662 binnen de stadswallen lag. De explosieve bevolkingsgroei en de zich langzaam wijzigende economische situatie deed het verbod op de bouw van huizen in de Plantage teniet en vanaf 1858 veranderde deze lommerrijke buurt langzaam in een deftige woonwijk. De rol van het stadsbestuur in die dagen was opvallend: zij liet bijna alles over aan het particulier initiatief en probeerde slechts te reguleren wat al in gang was gezet. Het bouwen in stadsuitbreidingen was geheel in handen van zogenaamde werkmaatschappijen, de voorlopers van projectontwikkelaars, waarin finan-


GROOTSTEDELIJKE DYNAMIEK IN KREUNEND VONDELPARK

ciers, aannemers en veelal ook architecten hun krachten hadden gebundeld. Zij kochten de grond en bepaalden in belangrijke mate de invulling van de stedelijke ruimte. Christiaan Pieter van Eeghen (1816-1889), koopman en onder meer president-commissaris van de Nederlandse Bank, nodigde in de winter van 1863 enkele vrinden en zakenlieden uit om zijn plannen voor de aanleg van een openbaar rij- en wandelpark te ontvouwen. Het was de bedoeling buiten de in 1862 gesloopte Leidsepoort een park aan te leggen van de Singelweg (de latere Stadhouderskade) tot aan de Amstelveenseweg. De plannen vielen bij het patriciaat en het gemeentebestuur direct in goede aarde. Het woonklimaat in de hoofdstad was namelijk erbarmelijk en er dreigde op termijn een uittocht van welgestelde burgers naar de in aanbouw zijnde villaparken in Kennemerland. Door de toegenomen mobiliteit, de aanleg van het spoorwegnet vorderde gestaag, werd het permanent wonen aldaar een serieus alternatief voor de stinkende grachtengordel. Nog geen jaar na die eerste bijeenkomst werd op 6 januari 1864 een Parkcommissie geïnstalleerd met de burgemeester als ere-voorzittter. Tien dagen later werd de fondsenwerving in gang gezet en eind januari lagen de ontwerptekeningen van J.D. en L. P. Zocher ter inzage. Nog voordat er een cent binnen was, had de commissie reeds een optie op de koop van de grond verkregen, die snel daarna werd geëffectueerd. Reeds op 14 april 1864 werden de gronden overgedragen aan de kersverse Vereeniging tot Aanleg van een Rij- en Wandelpark te Amsterdam. Het betrof ruim elf hectare weiland ingeklemd tussen de Overtoomsevaart, de Singelweg en de Amstelveenseweg in de gemeenten Amsterdam en Nieuwer Amstel. Met een ongehoorde snelheid ging men te werk en op 15 juni 1865 werd het eerste deel van het park voor het

publiek opengesteld! Stadsuitbreiding in de polder De rest van het park werd fasegewijs aangelegd en de financiering daarvan voornamelijk door grondspeculatie bijeengegaard. De Parkcommissie had reeds voor de oprichting meer grond in de directe omgeving van het park gekocht dan noodzakelijk was. Hierdoor werd niet alleen een deel van de aanleg bekostigd maar kon men ook invloed uitoefenen op de aard en vorm van de bebouwing rond het park. Vooral het laatste is van groot belang geweest aangezien de overheid veel te weinig initiatieven ontplooide. De stadsingenieur J.G. van Niftrik had weliswaar in 1866 zijn ‘Plan tot uitbreiding van Amsterdam’ gepresenteerd, maar het oordeel van de raadscommissie voor Openbare Werken over dit prachtige, sterk aan Hausmann verwante, ontwerp, was vernietigend. Ondertussen gingen de uitbreidingen gewoon door en ontwikkelden de architecten P.J.H. Cuypers en N. Redeker Bisdom plannen voor de bebouwing van de Vondelstraat. Pas tien jaar later werd er een nieuw uitbreidingsplan gepresenteerd, ontworpen door Van Niftrik en bewerkt door de directeur van Publieke werken Jan Kalff. Een fantasielozer plan, maar met meer oog voor de gemeentekas. Het geringe groen ontlokte de toenmalige burgemeester D.J.A. den Tex de uitspraak: (…) “de liefde tot rijksdaalders is bij menschen grooter dan de liefde tot plantsoen.” Het plan Kalff gaf slechts hoofdlijnen aan en liet veel te veel ruimte aan particuliere bouwondernemers. Het geloof in de vrije markt heeft vooral aan de noordzijde van het Vondelpark geleid tot een fantasieloze stadsuitbreiding met te veel lange, smalle straten die zeer dicht bebouwd zijn. De gemeente Nieuwer Amstel kopieerde dit beleid en was nog veel coulanter met de handhaving van de regels. Door het ontbreken van een centrale regie heeft de aanleg van het Vondelpark een belangrijke rol gespeeld in de negentiende- en vroeg twintigsteeeuwse stadsuitbreiding. Het Vondelparkbestuur heeft geprobeerd zijn visie op de ruimtelijke ordening te verwezenlijken. Stukken grond aan de rand van het park in bezit van de Vereeniging werden alleen voor bebouwing aangeboden als men greep had op de architectuur, de hoogte en de bebouwingsdichtheid. De belevingswaarde van het in Engelse landschapsstijl aangelegde park wordt onder meer bepaald door de begrenzing van het groene gebied. Er is in grote delen van het park sprake van een vloeiende wisselwerking tussen stad en natuur. De aangrenzende tuinen geven de indruk dat het park zich verder doorzet en solitaire gebouwen maken de overgang naar gesloten gevel-

juni 2003 - Atlantis

31


KEN JE PLEK!

wanden minder abrupt. Dat is helaas niet overal zo goed gelukt als in de Vondelstraat of het Willemspark. Doordat de bebouwing rond het park, met name aan de zuidzijde, bijna 60 jaar in beslag heeft genomen, is de architectuur in de omgeving rijkgeschakeerd te noemen. De woonbuurt is een staalkaart van bouwstijlen: neoclassicistisch eclecticisme, internationaal

De olifant is nog springlevend, populairder dan ooit en bezorgt zijn verzorger nog iedere dag grijze haren eclecticisme, schilderachtig eclecticisme, neogotiek, neorenaissance, landelijke of rustieke stijl, Art Nouveau of Jugendstil, rationalisme, heroriëntatie of Um 1800 beweging, Amsterdamse School en de Delftse School. Wonen rond het park heeft een meerwaarde, is status verhogend en geeft een gevoel van relatieve rust en vrijheid midden in een drukke stad. Een moeizaam bestaan Het Vondelpark is tot 1953 in het bezit geweest van de Vondelparkvereniging, die bijna een eeuwlang werd geplaagd door financiële perikelen in zake onderhoud en al wat dies meer zij. Af en toe is zelfs overwogen toegang of tol te heffen. Een rapport (circa 1950), waarin de zorgwekkende toestand van het park werd beschreven, was de aanleiding voor de overdracht aan de Gemeente Amsterdam. Een grondige opknapbeurt en ophoging van de grond waren nodig. De sombere profetie uit 1864 (Amsterdamsche Courant) werd bewaarheid: ‘het gekozen stuk land is

32

Atlantis - juni 2003

een moeras, waar je negen maanden van het jaar tot je enkels in wegzakt. De heer Zocher zal de gronden van het toekomstige park met een el ophoogen tot een el boven zomerpeil. Maar zal er niet volgend jaar weer een ophooging noodig zijn en daaropvolgend weer en zoo verder tot in de eeuwigheid?’ Op 6 oktober 1953 vond de overdracht plaats voor het symbolische bedrag van een gulden. Burgemeester D’Ailly vergeleek in zijn dankwoord het geschenk met een olifant die je aan een particulier cadeau doet. De olifant is nog springlevend, populairder dan ooit en bezorgt tegelijkertijd zijn verzorger nog iedere dag grijze haren. Het park wordt jaarlijks bezocht door 10 miljoen mensen en vijfhonderdduizend honden. De meeste bezoekers gebruiken het park actief; men loopt, ligt, sport op de gazons, of jogt, fietst of skeelert over de paden. Na het beschavingsbewind van de vereniging en de normen en waarden van de jaren vijftig ontstond er in het midden van de jaren zestig een sfeer van anarchie in het park. Die sfeer van ‘alles kan en mag’ heerst er nog steeds en lijkt een handelsmerk geworden. Dit zorgt voor een grote druk op het park, de beheerders en de omwonenden. Ook de ecologische structuur van het park is aan veranderingen onderhevig en kwetsbaar. De gebouwde omgeving lijkt vooral aan de noordzijde de beleving van het park aan te tasten. Met name hoogte, en kleur- en materiaalgebruik van de nieuwbouw aldaar zorgt voor een verenging van het park; op sommige plaatsen lijkt het inmiddels op een ommuurd plantsoen. Rem Koolhaas’ Byzantium in relatie tot het park is daar een ‘prachtig’ voorbeeld van. Ook de problematiek van de voortdurende ver-


GROOTSTEDELIJKE DYNAMIEK IN KREUNEND VONDELPARK

zakking blijft actueel en nijpend. Sinds 24 mei 1996 is het Vondelpark een rijksmonument. Vooral vanwege de cultuurhistorische en landschappelijke waarde is deze status toegekend. Over de ‘oorspronkelijkheid’ van de huidige staat van het park kan worden getwist. Het park toont een verwaterd beeld van wat eens het ideaal van de Zochers was. Het landschappelijke decor heeft zich gedurende de afgelopen eeuw meer en meer vermengd met een intensief recreatief gebruik. De toekomst van het park is in grote lijnen uitgestippeld in de in 1993 verschenen beleidsnota van landschapsarchitecte Mariske Pemmelaar-Groot. Zij heeft het park verdeeld in een romantisch deel, tussen de Stadhouderskade en het Melkhuis, en een door bosranden omgeven landgoedgedeelte dat loopt tot aan de Amstelveenseweg. In het Beheerplan Vondelpark zijn de doelstellingen voor het onderhoud en de renovatie uitgewerkt. Iedere beslissing aangaande het Vondelpark roept heftige discussies op. Veranderende inzichten en ideeën over functie en gebruik zullen op gespannen voet blijven staan met de monumentenstatus. Ondanks deze erkenning zal het Vondelpark zich tot de tanden moeten wapenen tegen de dreigende verzakkingen en de groeiende stroom recreanten. Het park is vooral gebaat bij een eenduidig bestuur dat een visie ontwikkelt en daar ook daadwerkelijk voor staat. Over elkaar heen buitelende Stadsdeelraden (Oud-Zuid en Oud-West) doen het park niet veel goeds.

verlichting te scheppen voor het Vondelpark. Oftewel, ‘ieder nadeel heb zijn voordeel!’. Op de door Sven-Ingvar Andersson ontworpen Museumweide wordt namelijk druk gebadderd, gevoetbald, rugby gespeeld en achter frisbees aangehold. Groepen die vroeger het Vondelpark frequenteerden treffen elkaar nu op de velden aan de achterkant van de musea. Ook de grote manifestaties zijn weer terug op het plein dat geen plein is, maar een afgetrapte weide waar het grootste deel van de tijd hekken staan opgesteld om het geteisterde gras weer enigszins te laten groeien. Het Vondelpark slaakt een zucht van verlichting. � Gaston Bekkers, Fred Gaasbeek, Merel Ligtelijn, Ernest Kurpershoek, et al., Ode aan het Vondelpark, Amsterdam 1997 (Kunsthistorisch Bureau D’ARTS en Uitgeverij Bas Lubberhuizen). ISBN 90 73978 90 4

Rob van Zoest is werkzaam bij kunsthistorisch onderzoeksbureau D’Arts en is initiator/samensteller/uitgever van het boek ‘Ode aan het Vondelpark’.

Het huidige Museumplein, bij uitstek het resultaat van decennialang incompetent bestuur, lijkt enige

juni 2003 - Atlantis

33


KEN JE PLEK!

Het woningbestand van IJmuiden in de gemeente Velsen zal de komende jaren flinke veranderingen ondergaan. Er zal door het Woningbedrijf Velsen op grote schaal vervangende nieuwbouw worden gerealiseerd en er zullen woningverbeteringen worden uitgevoerd aan de in de wederopbouwperiode (1945 –1965) verrezen woningcomplexen, die inmiddels als verouderd worden beschouwd. Lammert Prins en Anita Blom

Wederopbouw in IJmuiden: hoe ga je daar mee om? Een cultuurhistorische verkenning

De gemeente Velsen en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) in Zeist hebben overleg gevoerd over de te volgen strategie met betrekking tot de herstructureringsplannen voor IJmuiden en zijn tot de conclusie gekomen dat vooral de structuur en de schaal van de bebouwing van het naoorlogse IJmuiden, waar mogelijk gehandhaafd moeten worden en maatgevend moeten zijn voor nieuwe invullingen in het gebied. Deze conclusie is gebaseerd op een onderzoek dat in de vorm van een Cultuurhistorische Verkenning (CV) door de RDMZ is uitgevoerd, mede op basis van de in samenwerking met het ministerie van VROM ontwikkelde methodiek voor het in kaart brengen van de historische factor in naoorlogse wijken (De naoorlogse wijk in perspectief. Den Haag, 2000). Wat is een CV en wat houdt de genoemde methodiek in? Ten eerste geeft de CV een beknopt overzicht van de cultuurhistorische waarden in het onderzoeksgebied en geeft vanuit die waarden een beredeneerd ontwikkelingsperspectief. De CV is primair gericht op (de ontwikkeling van) beleid, maar indien wenselijk kan aan de CV een deel met feitelijke informatie en documentatie worden toegevoegd. Dit laatste is ook in de CV voor IJmuiden het geval. Ten tweede beoogt de CV sturing te geven in een vroegtijdig stadium van het planproces: dus sturing op ideeën en uitgangspunten voordat er sprake is van een ontwikkelingsplan of structuurvisie voor een gebied. Met deze vroege inbreng wordt beoogd het cultuurhistorisch belang zo goed mogelijk te positioneren. Inbreng in een latere fase maakt het moei-

34

Atlantis - juni 2003

lijk dit belang alsnog volwaardig in het planproces te krijgen; behoud van cultuurhistorische waarden wordt dan vaak als lastig beschouwd. De CV Wederopbouw IJmuiden is de eerste CV voor een naoorlogs gebied en de eerste CV die ook op cd-rom verkrijgbaar is (te bestellen via de afdeling Communicatie van de RDMZ).

Natuurlijk moeten delen van IJmuiden vernieuwd worden Begin 1999 is een onderzoek verricht naar de inbreng van cultuurhistorie en de stedenbouwkundige en architectonische waardering bij herstructureringsplannen in naoorlogse uitbreidingswijken, in het kader van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Herstructurering Goedkope Woningvoorraad, voorloper van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Uit dit onderzoek, uitgevoerd door RDMZ in samenwerking met het ministerie van VROM, bleek dat de cultuurhistorische waarden onvoldoende worden benut bij het opstellen van herstructureringsplannen (A.M. Blom, Herstructurering naoorlogse wijken. Het belang van de (cultuur)historische waarden in wijken uit de periode 1945 – 1965, Zeist 1999). Als belangrijkste oorzaken voor de geringe rol van de cultuurhistorische factor bij de herstructurering van de naoorlogse wijken komen uit dit onderzoek naar voren: weinig waardering voor de architectuur en stedenbouw uit deze periode, het negatieve imago van deze wijken en de vaak geringe


WEDEROPBOUW IN IJMUIDEN

woningdifferentiatie. Op basis van deze bevindingen is besloten een methodiek te ontwikkelen waarmee de gemeenten (zelf) onderzoek kunnen (laten) doen naar de cultuurhistorische kwaliteiten van een naoorlogse wijk. Om de bestaande structuur en vormgeving van de naoorlogse woonwijken te analyseren en op basis daarvan een ontwikkelingsvisie te kunnen opstellen, is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de cultuurhistorisch en sociaal-historisch achtergrond van de wijk. Van belang hierbij is het onderzoek naar de oorspronkelijke opzet van de wijk in vergelijking met het uiteindelijk uitgevoerde resultaat en eventuele latere toevoegingen. Wat was het idee achter de wijk of buurt en voor wie was deze bedoeld? Een belangrijke vraag hierbij is ook: hoe heeft de wijk zich in de loop der tijd ontwikkeld? Met behulp van dit historisch onderzoek kan een vervolgens een stedenbouwkundige analyse van de bestaande wijk plaatsvinden. De methodiek is vervolgens getoetst in een drietal gemeenten: Den Haag, Venlo en Leeu-

warden. In de CV voor IJmuiden is eveneens gebruik gemaakt van de ontwikkelde methode. Het naoorlogse IJmuiden maakt deel uit van een grootschalig, door W.M. Dudok ontworpen stedenbouwkundig plan, dat het in oorlogstijd deels gesloopte en deels ontruimde, zuidelijk deel van IJmuiden verving en verder uitbreidde. Het plan voor IJmuiden vormde een onderdeel van het Basisplan voor de wederopbouw en uitbreiding van de gemeente Velsen, opgesteld door W. van Tijen, W.M. Dudok en H.A. Maaskant en werd gepresenteerd in 1947. Om de Nederlandse industrie na de oorlog snel weer op te starten, kregen belangrijke industrieën zoals de Hoogovens, met behulp van geld van de Marshallhulp een extra impuls. Uiteraard hoorde daar ook de huisvesting van de arbeiders bij. Velsen werd één der snelst groeiende gemeenten! De resterende, bestaande vooroorlogse bebouwing en stedenbouwkundige structuur direct ten zuiden van het Noordzeekanaal waren voor Dudok bepalend

juni 2003 - Atlantis

35


KEN JE PLEK!

voor de ontwikkeling van het nieuwe plan. Daarnaast vormden de voor de oorlog al als natuurgebied aangemerkt Heerenduinen de zuidelijke begrenzing. Aan de oostzijde bevond zich de spoorlijn, en in het westen Oud-IJmuiden. De belangrijkste structuren van het plan zijn: • Plein 1945 met het stadhuis van Dudok. Het plein verbindt via een bajonetaansluiting de • De Noostraat, als entreestraat, met de • Lange Nieuwstraat, de belangrijkste winkel- en hoofdstraat. Aan het einde bevindt zich • Het Moerbergplantsoen en Gijzenveltplantsoen, de belangrijkste groenstrook in het stedelijk gebied, lopend van de Heerenduinen tot het Noordzeekanaal en grens tussen Nieuw-IJmuiden en het westelijke Duinwijk. Aan de noordzijde eindigt de plantsoenstrook in de • Verzetsheldenbuurt met het centraal gelegen Van Poptaplantsoen. • Het westelijke Duinwijk kent de Planetenweg als hoofdstructuur. Kenmerkend aan de bebouwing is de toepassing van het zadeldak. Bij latere invulling in Duindijk is dit geleidelijk verloren gegaan. Verstorend in de stedenbouwkundige structuur zijn met name de latere invullingen (bijv.: Rabobank, Hema, Velserhof, supermarkt in het Moerbergplantsoen). De architectuur is plaatselijk aangetast door vervlakkende toepassing van kunststof kozijnen en ‘verfrissend’ kleurgebruik.

Plein 1945 was bedoeld als een groot open plein met het stoere stadhuis en omzoomd door winkels Het plan van Dudok is cultuurhistorisch van belang als een bijzondere uitdrukking van sterk aan de naoorlogse situatie gerelateerde sociaal-economische ontwikkelingen, als een karakteristieke afspiegeling van technische en typologische en vanwege de innovatieve waarde van de bebouwing voor de nederzetting IJmuiden. Dudok’s plan is voorts van stedenbouwkundig belang als een exemplarisch voor-

36

Atlantis - juni 2003

beeld van de stedenbouwkundige ontwikkeling uit de wederopbouwperiode en als een bijzonder werk uit het oeuvre van de vooraanstaand architect/ stedenbouwkundige. En in de uitvoering is het gebied van architectuurhistorisch belang vanwege de aan de stedenbouwkundige structuur gerelateerde bouwkundige invulling, de grote mate van herkenbaarheid door enkele bijzondere bouwwerken en de vormgeving van de groenstructuren. Natuurlijk moeten delen van IJmuiden vernieuwd kunnen worden. Echter de blik voor het herkennen van de kwaliteit van het oorspronkelijke plan van Dudok worden op dit moment vertroebeld door de ‘verrommeling’ van de openbare ruimte, verwaarlozing van de groenstructuur en aantasting van het beeld van de architectuur. Als voorbeeld kan genoemd worden het Plein 1945. Oorspronkelijk bedoeld als een groot open plein met het stoere stadhuis in het midden en omzoomd door winkels. Op dit moment wordt de hoofdingang van het stadhuis niet meer gebruikt, heeft het plein ervoor zijn functie verloren mede door een ongastvrije inrichting en is het plein, mede door het toegenomen autoverkeer, ook niet het winkelcentrum geworden zoals bedoeld. Vragen over de toekomst van het Plein 1945 kunnen niet los worden gezien van een stedenbouwkundige toekomstvisie voor het hele gebied. Bestudering van het plan van Dudok laat een duidelijk samenhangende visie zien voor IJmuiden. Ingrepen voor toekomstige ontwikkelingen mogen niet plaatsvinden zonder een goede analyse van het oorspronkelijke plan en zijn achterliggende uitgangspunten. �

Lammert Prins is werkzaam als senior medewerker Ruimtelijke Inrichting en Vormgeving en Anita Blom als coördinator van het Projectteam Wederopbouw bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Zij publiceerden het rapport ‘Cultuurhistorische verkenning wederopbouw IJmuiden in oktober 2002.


(advertentie)

PO L I S FO N D S voor stedebouw

De oprichting Polis, podium voor stedebouwkunde heeft in 2000 het PolisFonds opgericht tijdens de viering van het tweede lustrum van Polis in het NAi. Het PolisFonds Het PolisFonds is een fonds dat individuele en kleinschalige initiatieven, die voortkomen uit de dagelijkse stedebouwpraktijk of de wetenschap financiert. Dat betekent dat ook initiatieven van buiten Polis een plek krijgen op het podium voor stedebouwkunde. Bij de initiatieven valt te denken aan publicaties, onderzoeken op basis van actuele vraagstukken of tentoonstellingen. Subsidies worden toegekend aan aanvragen die aansluiten op de doelstellingen van Polis, zoals het stimuleren van het vakgebied stedebouwkunde en het bevorderen van contact en uitwisseling tussen wetenschap en praktijk. Op het podium van Polis zullen de initiatieven hun weerklank vinden in onder andere lezingen, symposia, excursies, studiereizen en de stedebouwweek. Het magazine Atlantis zal een belangrijke en aanvullende rol spelen in het verder uitdragen van de activiteiten mogelijk gemaakt door het PolisFonds Opzet van het PolisFonds De subsidieaanvragen kunnen worden ingediend met behulp van een aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij Polis, Podium voor stedebouwkunde. Een commissie, bestaande uit mensen met verschillende stedebouwkundige invalshoeken, beoordeelt de aanvragen. Deze commissie verandert jaarlijks van samenstelling maar heeft een vaste opbouw qua discipline. - een bestuurslid van het algemeen bestuur van Polis, Hans Wiersma (vice-voorzitter Polis) - een stedebouwkundige uit het onderwijs, Miranda Reitsma (redactie tijdschrift Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening) - een projectontwikkelaar, Thom Wolf (adjunct-directeur Dura Vermeer Amsterdam) - een overheidsstedebouwkundige, Maarten Schmitt (stadsstedebouwer gemeente Den Haag) - een bureaustedebouwkundige, Roy Bijhouwer (stedebouwkundige Quadrat, atelier voor stedebouw, architectuur en landschap, Rotterdam)

Het PolisFonds ondersteunen! Polis heeft een klein startkapitaal vrij kunnen maken voor het PolisFonds. Dit is slechts het begin! Wil het PolisFonds succesvol zijn, dan is uiteraard ook uw donatie noodzakelijk! Als het mede mogelijk maken van kleinschalige stedebouwkundige initiatieven u aanspreekt, dan kunt u een bijdrage overmaken op girorekeningnummer 8522358 o.v.v. PolisFonds. Hiermee zal een vakinhoudelijke verdieping en verbreding tot stand gebracht kunnen worden zowel binnen de wetenschap als de praktijk.

juni 2003 - Atlantis

37


KEN JE PLEK!

Moe maar voldaan is de studiereisgroep teruggekeerd uit ‘Scotland’. Tijdens de studiereis zijn zij op zoek geweest naar het ‘Vital Landscape’ van Schotland. Aan de hand van vier thema’s (kust, lijnen, stadsplattegrond en publiek domein) zijn de deelnemende studenten in groepen ingedeeld en hebben zij de verschillende aspecten van het landschap bestudeerd. Zo is op iedere dag met een ander stel ogen naar het ‘Vital Landscape’ van Schotland, zowel in de stad als in het buitengebied gekeken om het land maximaal te ervaren.

Studiereis Schotland 2003 ‘Vital Landscape’

Kust 25-04 Newcastle – Edinburgh (oostkust) 29-04 Isle of Skye 30-04 Fort William – Glasgow (westkust) Op de route tussen Newcastle en Edinburgh reden we langs de oostkust van Schotland. Tenminste, direct langs de kust rijden was onmogelijk omdat er geen duidelijke kustroute was, maar waar dat kon reden we de zijwegen naar de kust in. Langs de oostkust waren sporadisch duinen, maar vooral landbouwgrond direct langs de kust. De invloed van de zee op het land is aan deze kant van Schotland nauwelijks zichtbaar doordat de westenwind niet van zee, maar over land komt. Het landschap aan de westkust was heel anders. Hier zorgen de vele zeearmen en de moeilijk waarneembare grens tussen zoet en zout water ervoor dat alleen het verschil tussen eb en vloed de aanwezigheid van de zee aanduidt. Direct aan de kust is weinig bebouwing. Door de sterke westenwind zoekt de bebouwing bescherming in het binnenland. Isle of Skye is Schotland in het klein. Ook hier is een duidelijk verschil tussen de oost- en westkant van het eiland. De oostkant is beschermd tegen de zeewind, waardoor hier de dorpen van het eiland liggen. Aan de westkant is de invloed van de wind goed zichtbaar. Hier is nauwelijks begroeiing en er zijn veel kliffen. Bebouwing is hier ook nauwelijks, alleen wat vakantiewoningen verspreid over het land. Toerisme is een groeiende economische factor voor de westkant van Schotland.

38

Atlantis - juni 2003


STUDIEREIS SCHOTLAND 2003

Lijnen 28-04 Edinburgh – Corpach 30-04 Corpach – Skye 04-05 Glasgow - Newcastle Op 28 april reisden we van Edinburgh dwars over het Tayside gebergte naar Corpach. Dit gebergte vormt de overgang van de Lowlands naar de Highlands. Een overgang van zacht glooiend naar een stuk ruiger gebied. Met een bezoek aan de 17de eeuwse Schotse Renaissance tuinen van Drummond Castle hebben we een idee gekregen hoe men vroeger met het landschap omging. Via de distilleerderij van Oban voerde de route van 30 april ons langs de pre-historische monolieten van Kilmartin en bracht ons op een minder toeristisch schiereiland. De lochs verruilden we hier voor de zee, hoewel dit landschappelijk niet altijd te zien was. Loch en zee zijn wat dat betreft zeer overeenkomstig: zee wordt nooit open zee, loch lijkt nooit helemaal begrensd. Na Inveraray verlieten we de kust en trokken we weer landinwaards richting Glasgow. In tegenstelling tot Edinburgh, dat lang verscholen blijft in het landschap, kondigt Glasgow zich veel eerder aan door ontwikkelingen langs de invalswegen. De dag van de terugreis naar Newcastle en de boot, 4 mei, voerde ons langs cultureel erfgoed New Lanark. Door de Clyde Valley verlieten we het heuvelachtige gebied en begaven we ons via de meest duidelijke lijn op de kaart naar Carlisle, Motorway 74. Vanuit daar trokken we langs de historisch belangrijke lijn, Hadrians Wall, naar Newcastle, alwaar de Ferry ons in een lange lijn over de Noordzee terug naar IJmuiden voerde.

juni 2003 - Atlantis

39


KEN JE PLEK!

Stadsplattegrond 26-04 en 27-04 Edinburgh 01-05 Cumbernauld In Edinburgh was duidelijk zichtbaar dat de stad is gevormd door de geologie. De stad is ontstaan op een bergrug, vanuit de hoogte waarop Castle Hill is gebouwd over de Royal Mile, en aan het einde vastgegroeid aan het dorpje Canongate. De Old Town heeft een visgraat-structuur, met de vele closes vanuit de hoofdstraat die altijd gericht zijn op landmarks. De Royal Mile was binnen de oude stadsmuren heel dicht bebouwd, en werd naar Canongate veel ruimer van opzet. Rond 1800, toen Edinburgh volledig uit zijn voegen gegroeid was, werd de New Town gesticht aan de andere zijde van het voormalige Nor Loch, waar nu het spoor loopt en Princes Street Gardens liggen. De gridstructuur van de New Town ligt parallel aan de Royal Mile op een bergrug,en is hierarchisch van opbouw met statige, brede straten en grote herenhuizen. De rijken verhuisden naar deze ideale stad en de armen bleven achter. In de stad liggen grote groengebieden, die zijn ontstaan doordat deze gebieden die niet geschikt waren om te bouwen. Voorbeelden hiervan zijn Arthur’s seat, the meadows en Princes street gardens. Cumbernauld is een New Town, gebouwd rond 1956, om de overbevolking van Glasgow op te vangen. Het is gebouwd als een tijdelijke stad, wat terug te zien is in het goedkope materiaalgebruik. De oudere wijken van de stad krijgen hierdoor een treurig uiterlijk. Er is gebruik gemaakt van het systeem van gescheiden vervoersstromen, wat in de stad duidelijk zichtbaar is. Doordat er geen gelijkvloerse kruisingen zijn, zie je overal bruggetjes en onderdoorgangen. In Nederland zouden we dit als sociaal onveilige situaties zien, maar een groot voordeel is het lage aantal verkeersongelukken. De stad heeft een groot winkelcentrum waaromheen ringen van wegen liggen, met daaraan de cul-de-sacs, kleine wijkjes met doodlopende buurtstraten. Vanuit deze wijken lopen radiale voetpaden direct naar het centrum. In de stad zijn een aantal onbebouwbare plekken, die worden gebruikt als grote publieke parken, vergelijkbaar met Edinburgh.

40

Atlantis - juni 2003


STUDIEREIS SCHOTLAND 2003

Publieke ruimte 02-05 en 03-05 Glasgow Onder leiding van landschapsarchitect Marc van Grieken hebben we een aantal projecten in Glasgow bezocht. Het eerste was Homes for the Future; Glasgows vlaggeschip van binnenstedelijke herontwikkeling van woongebieden. Vervolgens zijn we naar de wijk Gorbals gereden; een stadsvernieuwingsproject. Marc leidde ons verder langs diverse wijken, die op de verschillende heuvels gebouwd zijn. De gebouwen aan de crescents op de top van deze heuvels worden voornamelijk gebruikt als kantoren. De straten staan hier dan ook doordeweeks vooral vol met dubbel geparkeerde auto’s. We bezochten ook het Science Center aan de River Clyde, dat een jaar geleden opgeleverd is. De volgende dag hebben we het centrum van Glasgow bekeken. Buchanan street en Sauciehall street zijn de twee winkelstraten van de stad. Deze straten hebben een grote opknapbeurt gehad. Naast de Buchanan street ligt de Merchant City, het oude handelcentrum van Glasgow met de oude pakhuizen. Aan dit deel van de stad wordt een nieuwe functie gegeven. Ook hebben we een aantal gebouwen bekeken van Glasgow’s bekende architect Mackintosh: de ‘School of Art’, de ‘Willow Tea Room’ en ‘The Lighthouse’. �

juni 2003 - Atlantis

41


KEN JE PLEK!

Het verbouwen en vernieuwen van de Nederlandse nederzettingen omvat nu ook de wijken uit de jaren 1950-70. Overeenkomstig de lessen uit de stadsvernieuwing blijkt dat hier evenzo geen twee wijken identiek zijn. Wel is een bouwperiode te onderkennen, met een aantal technische en stijlkenmerken (programma, fysieke ruimte). Immers, deze wijken zijn in meer of mindere mate gebaseerd op de optimistische maar ook elitaire ideeën over vorm, functie en vooral ook samenleving zoals die in het ‘nieuwe bouwen’ uit de jaren 1920 en ’30 werden ontwikkeld. Edward Hulsbergen en Eileen van Stam

Transformatie wijken 1950-70: theorie en zes hypothesen De wijken Bij de realisatie als onderdeel van de ‘wederopbouw’ werd gebruik gemaakt van de theorieën en technieken die men destijds modern, efficiënt en heilzaam achtte. Deze vreugde was geen lang leven beschoren. Het nieuwe aanbod vanaf de jaren zeventig elders in de steden vestigde de aandacht op de beperkingen van het vroegnaoorlogse woonmilieu, vooral op het eenzijdige woningaanbod en de teruglopende voorzieningen en op de armoedig uitgevoerde architectuur. De groei van de welvaart, van de immigratie en de werkloosheid, en de geringe beleidsaandacht deden hier een schep bovenop. Nu de kwantitatieve woningnood voor een deel is omgeslagen in een kwalitatieve, begint de eenzijdigheid van de woningvoorraad steeds meer te knellen. De woningen worden nog steeds gemakkelijk verhuurd maar dat komt om dat de mensen er gezien hun inkomen en gezinssituatie weinig of geen keuze hebben .

De eenzijdigheid van de woningvoorraad begint steeds meer te knellen De laatste jaren is de leegstand veelal verminderd of verdwenen als gevolg van de krappe woningmarkt en de blijvende grote behoefte aan goedkope woningen. Tegelijkertijd willen de gemeenten af van ‘hun probleemgebieden’ en de sociaal-economische status verhogen, willen de corporaties ‘hun bezit verbeteren’ onder meer via nieuwbouw voor betergestelden in deze wijken, en willen de bewoners een leefbare en aantrekkelijke wijk. De nu ingezette stedelijke vernieuwing lijkt de vervulling te moeten zijn van al deze wensen in één keer. Vraag is of de voorwaarden hiertoe aanwezig zijn. Duidelijk is wel, dat de ste-

42

Atlantis - juni 2003

delijke vernieuwing dan minimaal de inzet vergt van een diversiteit aan actoren in een integrale aanpak. (Fernandez-Maldonado c.s., 2000; Roberts & Sykes, 2000; Rodgers & Power 2000) In dit artikel gaat het vooral om de stedebouwkundige kant van de wijken jaren 1950-70. Het aangaan maar vooral ook vasthouden van een relatie tussen de ruimtelijke en sociale aspecten blijkt vaak problematisch. Zes hypothesen ter mogelijke verklaring van die gespannen relatie worden opgeworpen. Stedebouwkundig werk ‘Renovatie of transformatie’? Dat is de kernvraag voor de aanpak van de wijken 1950-70 vanuit stedebouwkundige optiek (Hulsbergen & Westrik, 1998). Transformatie is een drastischer ingreep dan renovatie. Bij renovatie is het doel de bestaande gebouwde en ongebouwde omgeving te moderniseren, terwijl bij transformatie ook het doel is de ruimtelijke en functionele structuren opnieuw te ontwerpen. De eerstvolgende vraag is wat in een specifieke renovatie of transformatie de rol kan dan wel moet zijn van de stedebouwkundige. Het antwoord op deze vraag is nauw verbonden met opvattingen over de competenties van het vakgebied. Hierover lopen de meningen nogal uiteen. Enerzijds wordt de kern van de stedebouw gedefinieerd in termen van: het ontwerpen van de stadsplattegrond, de ruimtelijkfunctionele organisatie van de stad, het ontwerp van de openbare ruimte, en/of de regels voor het bouwen (Heeling c.s., 2002). Anderzijds wordt deze opvatting als te beperkt en reactief opgevat, en worden daarnaast tot de mogelijke stedebouwkundige inbreng opgave ook gerekend: medeverantwoordelijk voor de gedefinieerde ontwerpopgave, bewuste actor in het totale planvormingsproces, verschillende rollen (al naar gelang de fase in de planvorming) en gerichte


TRANSFORMATIE WIJKEN 1950-70

aandacht voor de effecten (ex ante en ex post evaluatie) (Drewe & Hulsbergen, 1998). De beperkte of brede zienswijze op de kern en verantwoordelijkheden van de stedebouwkunde lijken nauw verbonden met de zienswijze op de stedebouwkundige wetenschap (Klaasen, 2002).

Hypothesen Welke verklaringen zijn er voor de problematische relatie tussen de ruimtelijke en sociale aspecten? Op grond van wat we in de loop der jaren hebben gelezen en ervaren poneren wij de volgende zes hypothesen.

Een complicatie voor de aanpak van de wijken, en daarmee voor de stedebouwkunde, is de sinds medio jaren tachtig ingezette en inmiddels vergevorderde ontkoppeling van het ruimtelijk en het sociaal beleid (Hulsbergen & Stouten, 2002). Dit is een merkwaardige ontwikkeling. De complexiteit van de opgaven in de wijken 1950-70 verwijst zonder meer naar de noodzaak van een geïntegreerde aanpak, die tegenwoordig dan ook vrijwel altijd met de mond wordt beleden. Technologische ontwikkelingen blijken een marginale rol te spelen in het vernieuwingsdebat, laat staan consequenties te hebben in plannen, op welke ruimtelijke schaal dan ook (Drewe c.s., 2003). Kennelijk zijn er nogal wat problemen om maatschappelijke ontwikkelingen (en hun ruimtelijke implicaties) en ruimtelijke ontwikkelingen (en hun maatschappelijke implicaties) conceptueel, theoretisch en praktisch direct aan elkaar te koppelen. (zie Afbeelding 1) In de analyse van de problematiek in deze wijken blijken deze ruimtelijke en maatschappelijke aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden. De aanpak van de problemen zal dan ook op deze samenhang moeten inspelen dan wel anticiperen. De crux is een aanpak te ontwikkelen waarin de makers uit de fysieke wereld (stedebouwkundigen e.a) en de makers uit de sociale wereld (welzijnsinstellingen, beleidsmedewerkers welzijn en onderwijs) hun vak kunnen uitoefenen en tegelijkertijd bijdragen aan de samenhang en interactie met de anderen. Ervaring leert dat er werelden van verschil zijn tussen deze vakgebieden: in taalgebruik, concreetheid, tempo, financiering en vooral ook politieke ambities. Dit maakt nogal eens, dat na een ambitieuze start van een project, de samenhang een moeizame onderneming wordt en blijft.

1. De fysieke pijler lukt altijd wel, want er is een ‘taal’ die iedereen begrijpt; de spelregels van organisatie en financiering zijn duidelijk en uit te leggen. De feitelijke aanpak is fysiek-ruimtelijk projectmatig. 2. De sociale pijler zit in een of meer andere sectoren (welzijn, scholing, e.d.). Daar is de organisatie en de financiering veel minder eenduidig en vaak afhankelijk van allerlei politieke en sociale omstandigheden. De feitelijke aanpak is niet projectmatig en niet op een ruimtelijke vertaling gericht. De (deel)projecten vormen geen overtuigend geheel. Veelal gaat het om het herorganiseren van bestaand aanbod, dat onvoldoende is toegesneden op de langdurige transformatie waarbij vraag en aanbod steeds opnieuw op elkaar moeten worden afgestemd. Hierdoor is de koppeling met de fysieke pijler problematisch. 3. De eigen dynamiek van iedere pijler maakt de koppeling ervan tot een geïntegreerde aanpak problematisch. Omdat de fysieke pijler het duidelijkst te organiseren en het gemakkelijkst te communiceren is en dus de meeste slaagkans heeft, krijgt die in de feitelijke transformatie vaak de overhand. Een extra moeilijkheid is het verschil tussen fysieke denkers/werkers enerzijds en anderzijds sociale denkers/werkers. Als fysieke denkers het over de ‘ruimte’ in de wijken hebben, doelen zij op de (gebouwde en onbebouwde) ruimte die fysiek te meten en met technisch-bouwkundige middelen functioneel-organisatorisch te transformeren is. Sociale denkers hebben het vooral over de sociale ruimte, de sociale processen en hun actoren zonder reflectie op de fysiek ruimtelijke mogelijke toekomsten van de wijken.

Afbeelding 1: De problematische koppeling van sociale en fysieke ontwikkelingen

sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen

+

=

?

sociaal-ruimtelijke implicaties juni 2003 - Atlantis

43


KEN JE PLEK!

4. Een goed stedebouwkundig plan is nodig aan de basis van een transformatieplan waarin de verschillende pijlers goed zijn doordacht en gekoppeld (in termen van: sociaal, economisch, bouwkundig; wonen, welzijn, werken; of: sociaal-economischcultureel, fysiek-ruimtelijk-ecologisch, bestuurlijkadministratief-financieel). In dit stedebouwkundig plan moeten de ‘verander-mogelijkheden’ expliciet zijn afgewogen ten opzichte van het ‘bestaande’ en het ‘gewenste’. De fasering, met name ‘de eerste stap’ moet zowel ‘tonen’ als ‘consensus’ bewerkstelligen tussen de verschillende actoren (gemeente (politiek), corporaties, bewoners, maatschappelijke instellingen, ondernemers, en andere actoren). 5. De stedebouwkundige inbreng is cruciaal in de planvorming en uitvoering van de transformatie op de volgende vijf punten. • Ten eerste de verander(en)de positie van de wijk in het verstedelijkende gebied. Deze wijken zijn gebouwd als stedelijke uitbreidingen aan de rand van het bestaande gebied. De infrastructuur, voorzieningen en koppeling met werkgelegenheid zijn vanuit die stedelijke rand doordacht en vormgegeven. Momenteel is de positie van die wijken veel meer centraal. Of omdat de stad verder is uitgebreid, of om reden van regionale ontwikkelingen. Gemeenten hebben vaak moeite met de positionering van deze wijken in hun visie op de stad en regio. • Ten tweede het bestaande ontwerp. Een belangrijk stedebouwkundig vraagstuk betreft de mogelijkheden van het bestaande ruimtelijke en functionele programma, en inzicht in de kosten. Het gaat erom het destijds uitgevoerde ontwerp (inclusief de aanpassingen tot nu) te definiëren als vertrekpunt voor de stedebouwkundige transformatie. Immers, de eerste stap naar de toekomst – sociaal en ruimtelijk - van het gebied wordt van daaruit gezet. Dit heeft als bijkomend voordeel dat ook op de lange termijn de stedenbouwkundige samenhang van de buurt is gewaarborgd en geen structureel onomkeerbare ‘scheuren’ tussen bestaand en nieuw ontstaan • Ten derde de ruimte die er in de wijk is voor transformatie. Een kenmerk van deze wijken is dat er nogal slordig is omgegaan met ruimte. Overmatige en/of slecht functionerende infrastructuur, groen en water. Het gaat erom deze ‘gemorste’ ruimte te definiëren als ruimte voor de vernieuwing van de wijk, en met een aantrekkelijk plan hiervoor draagvlak te creëren. • Ten vierde de bebouwing. Bij het definiëren van de bebouwing gaat het allereerst om de kwaliteit ervan op de lange termijn, vanuit het perspectief verbeteren, aanpassen, slopen en vervangen, of

44

Atlantis - juni 2003

veranderen van functie. Even zo belangrijk is het echter om de bestaande bebouwing te definiëren in termen van tussentijdse bruikbaarheid, om tegemoet te komen aan behoeften in de wijk (plekken voor educatie, wijkgericht werk, leefbaarheidsactiviteiten), immers het transformatieproces duurt jaren. • Ten vijfde de koppeling van ruimtelijke en sociale behoeften vanuit de ruimten gezien. De stedebouwkundige is niet (eind)verantwoordelijk voor het welslagen van de integratie van ruimtelijke en sociale opgaven, maar vanuit dit vakgebied kan wel het brugdeel naar de zo noodzakelijke geïntegreerde aanpak en de daarvoor benodigde fysieke ruimte worden gecreëerd. Een complicatie is, dat de welzijnsorganisaties hun programma veelal baseren op de vraag die wordt afgeleid uit gemeentelijke metingen en de huidige vraag van hun doelgroepen. Over de fysiek-ruimtelijke implicaties daarvan, noch over het transformeren van het bestaande aanbod naar de toekomst, worden uitspraken gedaan. De stedebouwkundigen hebben die juist nodig als invoer voor het gehele programma van eisen van de transformatie.

Van ‘Niemandsland’ naar ‘Mijn Buurt’

6. De spelregels voor geïntegreerde transformatie en hun dilemma’s zijn: • Basisregels: o Eerst (bij)bouwen, dan pas slopen: sloop blijkt trauma. Waar is ruimte voor bouwen? De gemorste infrastructurele en groene ruimten zijn echter zowel kans als risico. Het dilemma is, dat men weliswaar de buurt veiliger wil hebben, maar tegelijkertijd het groen als specifieke kwaliteit van de buurt gaat benoemen, en politiek gaat gebruiken. De stedebouwkundige kan duidelijk maken hoe met behulp van bijbouwen de kwaliteit van bebouwde en groen ruimten kan worden verhoogd, en daarmee de gemorste ruimte worden benut. o Geen (ingrijpende) interventies zonder (echte) structuurvisie. Als onderdeel hiervan de stedebouwkundige structuur expliciet ter discussie. Wat is de stedebouwkundige structuur nu; wat kwelt en waarom; welke alternatieve nieuwe structuren zijn voorstelbaar; wat zijn de keuzeafwegingen? Het dilemma hier is, dat strokenbouw veel kwaliteiten heeft, maar ook als nadeel, dat veel ruimte van niemand is, er weinig private (buiten)ruimte is en de verbondenheid met de straat vaak gering is (bergingen, onduidelijke entrees).


TRANSFORMATIE WIJKEN 1950-70

o Positie en betekenis van de wijk in de stad expliciet aan de orde stellen. o Prioriteit bij de huishoudens die (zouden) willen blijven. De kwetsbare huishoudens (en bedrijvigheid) als evaluatiecriterium. Geen vage marktgedachten zoals ‘rijken binnen halen’. Een nogal eens voorkomend probleem is, dat bewoners die het zich kunnen veroorloven uit de buurt vertrekken wegens gebrek aan betere en grotere woningen. Dit heeft negatieve gevolgen voor het opbouwen en gaande houden van betrokkenheid en de organisatie van de verbeterprocessen. o Primaire zorg behoeven de bestaande netwerken (dan wel de residuen ervan, dan wel de ontluikende), onder andere voor de participatie van bewoners. o Ruimte geven aan lokale initiatieven (bewoners, ondernemers, instellingen). Initiatieven honoreren die actief zijn in de probleemdefinitie en aanpak van de vernieuwing (participatie). Er moet vanaf het begin een budget zijn voor initiatieven met zichtbare resultaten in de openbare ruimte. Daarmee wordt naar de bewoners getoond, dat zij de moeite waard zijn. Bouwen aan vertrouwen. o Problemen ter plaatse aanpakken, in plaats van spreiden. Lokale statistieken oppoetsen biedt geen soelaas op het niveau van de stad. o Van ‘Niemandsland’ naar ‘Mijn Buurt’. Investeren in mensen en bebouwing, altijd in combinatie en in die volgorde. • Actoren (lokale en regionale organisaties en instellingen; gemeente, corporaties, bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen) benoemen en ruimte gunnen. De politieke visie en stellingname zijn cruciaal voor het bijeenbrengen en activeren van alle partijen, op korte maar vooral op middellange en lange termijn. • Componenten geïntegreerde aanpak ruimtelijkfunctionele netwerken en hun belang benoemen. Vervolgens doelen stellen en die meetbaar maken. Met alle partijen het totale programma en de projecten vaststellen om die doelen te bereiken, inclusief ieders actieve bijdrage op korte, middellange en lange termijn. De vakgebieden (stedebouwkunde, architectuur, volkshuisvesting, wijk- en stedelijke economie, samenlevingsopbouw, e.d.) en hun belang in de geïntegreerde aanpak benoemen. In het stedebouwkundig plan moeten alle ruimtelijk-functionele consequenties zichtbaar en met elkaar in verband worden gebracht. Tot slot Eenvoudig is de transformatie van de wijken jaren 1950-70 allerminst, en er zijn geen adequate blauw-

drukken noch afdoende reisbeschrijvingen. Simplistische redeneringen liggen altijd op de loer, zeker als het gaat om het bestrijden van achterstand en kwetsbaarheid. De stedebouwkundige kan hier goed werk doen, door ruimtelijk-functionele alternatieven aan te dragen. Transformatie zonder stedebouwkunde is vragen om moeilijkheden. Bij de sociale actoren staat dit niet op het netvlies, en de stedebouwkundigen verheffen hun stem te weinig. Met de blik op de toekomst valt er te leren van het verleden. Er is alle reden om de stedebouwkunde op de voorgrond te plaatsen. Anno 2003 vergt het kennelijk moed om dat vol te houden. � Referenties -Drewe, P., A.M. Fernandez-Maldonado & E.D. Hulsbergen, 2003, Battling Urban deprivation: ICT Strategies in the Netherlands and Europe, Journal of Urban Technology, Vol.10, Nr 1, pp.23-37. -Drewe, P. & E. Hulsbergen, 1998, Een veranderende maatschappelijke context, nieuwe stedebouwkundige opgaven. In: Bekkering, H. c.s., Stedelijke Transformatie. Actuele opgaven in de stad en de rol van de stedebouwkundige discipline, Delftse Universitaire Pers, Delft, p. 37-53. -Fernandez-Maldonado, A.M., E.D. Hulsbergen & P.L.M. Stouten (2000), Transforming Neighbourhoods, Delft University Press, Delft. -Heeling, J., H. Meyer & J. Westrik, 2002, Het ontwerp van de stadsplattegrond. De kern van de stedebouw in het perspectief van de eenentwintigste eeuw, Deel 1, Sun Uitgeverij, Amsterdam. -Hulsbergen, E.D. & P.L.M. Stouten, 2001, Urban renewal and regeneration in the Netherlands. Integration lost or subordinate?, City, analysis of urban trends, culture, theory, policy, action, Vol.5, Nr 3, November, pp. 325-337. -Hulsbergen, E. & J. Westrik, 1998, De vernieuwing van de naoorlogse woonwijken: renoveren of transformeren. In: Bekkering, H. c.s., Stedelijke Transformatie. Actuele opgaven in de stad en de rol van de stedebouwkundige discipline, Delftse Universitaire Pers, Delft, p. 107-129. -Klaasen, I.T.K., 2002, Urban and regional design: a practical science; In: Durling, D. & J. Shackleton (eds), Common Ground Design Research Society International Conference 2002, Staffordshire University Press. -Roberts, P. & H. Sykes, 2000, Urban Regeneration. A Handbook, Sage, London. -Rogers, R. & A. Power, 2000, Cities for a small country, Faber and Faber, London -Salverda, A. (red.), 2003, Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt, Tuinenstad, in opdracht van het Stadsdeel Bos en Lommer, Far West, Prospect Amsterdam, Sociale Dienst Amsterdam en Impuls, Amsterdam.

Eileen van Stam is stedebouwkundige en werkzaam als projectmanager vernieuwing Kolenkitbuurt in opdracht van stadsdeel Bos en Lommer en de consortia van woningcorporaties Far West en Prospect Amsterdam, Amsterdam; Edward Hulsbergen is hoofddocent Ruimtelijke Planning, Faculteit Bouwkunde Delft en als bewoner-vrijwilliger actief in Gouda Oost. De aanpakken in de Kolenkitbuurt (Salverda, 2003) en in Gouda Oost hebben ten grondslag gelegen aan dit artikel.

juni 2003 - Atlantis

45


KEN JE PLEK!

Onderwijscommissie Wat is de plek van de Onderwijscommissie? Ruud Ummels Het afgelopen studiejaar heeft de Onderwijscommissie van Polis gekozen voor een andere strijdwijze dan de voorgaande jaren. Alweer een jaar geleden in mei hebben we het vorige onderwijssysteem definitief afgesloten met een enqûete, dit om een extra instrument te hebben dat we in de toekomst konden gebruiken. De respons was niet groot maar wel voldoende om conclusies te trekken... In de loop van het jaar hebben we natuurlijk van alles mis zien gaan, we waren met z’n allen als stedenbouwstudenten goed voor maar liefst 60 % van alle klachten aan de BaMa-balie, een gezamenlijk initiatief van de praktijkverenigingen en Stylos. Veel klachten waren te wijten aan de organisatie van het nieuwe systeem en gingen niet zozeer over de inhoud van het onderwijs. Om nog voor het begin van het tweede semester te leren van de misstappen uit het eerste semester is er in november een bijeenkomst georganiseerd door Polis met de vakgroep. Hierbij waren van alle leerstoelen docenten aanwezig, alsmede studentassistenten en studenten. Op deze bijeenkomst werd ook gepraat over het belang van het imago van stedenbouw om er zo voor te zorgen dat het aantal studenten in de toekomst niet terugloopt na alle negatieve geluiden die er op de gang te horen waren. Ook werd er afgesproken dat er een plenaire bijeenkomst zou komen om over de inhoud van de Masters Urbanism te praten. Deze tweede bijeenkomst werd in januari gehouden. De verantwoordelijken van de semesters waarin stedenbouw wordt gedoceerd kwamen aan het woord. Onder andere het heroverwegen van de ontwerpopga-

46

Atlantis - juni 2003

ven zonder de thematiek van de afzonderlijk semesters aan te tasten en de herinrichting van roosters kwamen deze middag aan bod. Er werd gepoogd van de brij die de verschillende leerstoelen die allemaal hun eigen plek verdedigen maar toch samen de afdeling stedenbouw vormen een sterk geheel te maken. Er werd een werkgroep samengesteld die ging kijken naar de Master als geheel en zij heeft geprobeerd een beter programma voor volgend jaar te schrijven. Deze werkgroep kijkt vooruit naar de toekomst, maar helaas werd Polis hiervoor niet uitgenodigd. Door de enorme tijdsdruk is er in de studiegids voor aankomend jaar niet zo heel veel veranderd, maar achter de schermen vind er toch wel degelijk verandering plaats. Het streven is een duidelijker onderscheid te maken tussen TO, PO en LP-vakken. Er is een nieuwe ontwerpopgave voor semester 1, ontwerp & techniek, zodat in het eerste semester het schaalgebied van de stad tot aan de detaillering aan bod komt. In het tweede semester, ontwerp & strategie, zal minder veranderen en blijft men ontwerpen op het regionaal schaalniveau. Wat vooral zal opvallen is de voertaal in het eerste semester. Nadat afgelopen jaar de Internationale studenten al in de Master Urbanism waren ingedaald, krijgen we komend jaar te maken met maar liefst 30 ‘nieuwe’ Erasmusstudenten en 30 Internationale studenten vanuit met name Azië en Zuid-Amerika. De keuze voor een volledige overgang op het Engels is dus wel te begrijpen, met slechts 30 Nederlandstaligen. See you all next year at Polis! �


AGENDA

Agenda Heilige Huisjes Evenement: zaterdag 6 en zondag 7 september 2003 Openingstijden: 12.00 - 17.00 uur De Heilige Huisjes-markt is een jaarlijks door het NAi georganiseerde manifestatie over particulier opdrachtgeverschap. De markt heeft de afgelopen jaren een sterke merknaam opgebouwd en is bekend bij veel instellingen en particulieren. Het doel van de markt is nog onverminderd actueel: het aanbieden en optimaliseren van een dialoog tussen de consument met zijn eigen woonwensen en andere spelers op de woningmarkt. Ook dit jaar zal de markt in het NAi hét ontmoetingspunt zijn tussen geïnteresseerde particulieren en architecten, interieurarchitecten, overheden, gemeentes, ontwikkelaars en bouwers die gericht zijn op het bedienen van diezelfde particulieren. Asymptote Het werk van Hani Rashid & Lise Anne Couture 27 september 2003 t/m 18 januari 2004 Toen op 11 september 2001 twee vliegtuigen in het World Trade Center vlogen, was het tot korte tijd daarna bijna onmogelijk om nog zaken te doen op de New York Stock Exchange (NYSE). Bijna, want onderdelen bleven functioneren omdat de “mirror site” in Brooklyn gewoon doorwerkte. Op deze plek is een drie-dimensionale visualisatie ontworpen van alle financiële informatie over bedrijven die handelen op de Beurs. Dit systeem is ontwikkeld door architectenbureau Asymptote. Door middel van een

vertaling in architectuur was het mogelijk om de abstracte informatie met een derde dimensie tastbaar te maken. Virtuele data kregen daardoor een bruikbare vorm. J.B. Van Loghem 6 juni t/m 7 juli 2003 Faculteit Bouwkunde, Achterhal Het ontstaan der dingen, van schets tot design ikoon. t/m 27 juli 2003 Met werk van William Morris tot Rem Koolhaas (Voor meer informatie: www.boijmans.nl) Museum Boijmans van Beuningen, Museumpark 18/ 20, Rotterdam De Nationale Dubo Dag 27 november 2003 De Nationale Dubo Dag 2003 vindt plaats op donderdag 27 november aanstaande in de Doelen te Rotterdam. Landelijke manifestatie over duurzaam plannen, ontwikkelen en bouwen. Organisatie congres en vakbeurs: Nationaal Dubo Centrum. Informatie: www.dubodag.nl of via ROSTRA Congrescommunicatie (070) 364 87 03.

Vooruitblik De nieuwe Atlantis van volgend jaar zal het thema ONDERGROND hebben. Dit onder meer naar aanleiding van het aankomende 100-jarig bestaan van de subway in New York. Maar natuurlijk zullen we het niet alleen over metrosystemen hebben, maar ook en vooral over de relatie tussen boven en onder en over hoe de grond onder onze voeten de stedenbouw bepaald.

juni 2003 - Atlantis

47



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.