8 minute read

God voorop, ik achter Hem aan, Heer, ontferm u over mij

Dit was de tekst die de pater optekende in Curaçaoensia, geschilderd op de waterton van een bekende waterverkoper die met zijn ezelskarretje de Punda bediende. Ezels waren onlosmakelijk van Curaçao, wat hem inspireerde tot uiteenlopende waarnemingen. Zo schreef hij in Sambumbu: ‘De ezel is eens het vervoermiddel bij uitstek geweest voor de kleine man; en nog doet hij hier en daar dienst in de buitendistricten, waar mensen op een afgelegen plaats een stukje grond bebouwen. Hij kostte vroeger twintig gulden of meer. Wilde je van Westpunt comfortabel naar de stad trekken, dan kon je voor 50 cent een ezel huren. De volgende dag werd dan een jongen te voet nagestuurd, een reisje van zeven uren, om het dier op te halen, en deze jongen werd voor zijn dienst met 15 cent betaald.’ Gevolgd met een voorbeeld hoe krachtig en volhardend deze dieren waren, ondanks de niet altijd zachtzinnige manier van behandelen: ‘Martijn ging met zijn zwaarbeladen ezelin naar de stad om vruchten te verkopen. Dat beest was hoog drachtig. Maar volgens Martijn was iedere ezel een ezel. En dat betekende, dat iedere ezel altijd moet werken. Op de terugweg ging moeder ezelin langs de weg liggen en bracht een kleine ter wereld. Die middag zagen de bewoners van Njanja een vermoeide Martijn thuiskomen. Met een pasgeboren ezeltje op de nek en een moeizaam lopende ezelin achter hem aan.’

De Curaçaose ezels, stammend uit Noord-Afrika, zijn mogelijk al door de Spanjaarden in de 17e eeuw geïmporteerd. Zij bleken goed bestand tegen barre omstandigheden. Slechts een paar keer in de geschiedenis van Curaçao waren zij niet opgewassen tegen lange periodes van droogte. Soms twee jaar en negen maanden durend16 . De pater citeerde hierover uit het Dagboek van Koraal Specht: ‘De schrijver klaagt in februari 1868 al: “De stedelingen alhier worden reeds nu met dorst geplaagd; daar de ezels en ossen te zwak zijn om geregeld drinkwater voor de bevolking stadwaarts te dragen.” In april zegt hij, dat arme mensen uit de stad lopen naar de buitenplan-

16 Water conservation in Curaçao; using traditional earthen dams, Gerard van Buurt.

tages met tobben en ‘damejeanen’17 op het hoofd om drinkwater te bedelen. Heel dat jaar stierven er op Koraal Specht en omgeving, dat is Stofiles, Labadera, Benedentuin, Puenta Foor en Kentjan in totaal 69 ezels vanwege de droogte. Dat is andere taal dan alle jaren regen en maïs en vruchten.

‘24 July. Al wederom zag ik het gebeente van een mijner Ezels, die als het slachtoffer der langdurige droogte werd medegesleept. Van de vier overgenomen Ezels des heeren P. Gorsira bleef er dus slechts één over, die met verder geduld door mij werd onderhouden.’ ‘Saturdag 22 Augustus. Deze droogte, vergezeld van gebrek aan handwerk en de daardoor veroorzaakte penurie aan geld, zal op het laatst, eene bepaalde hongersnood op Curaçao doen ontstaan. Reeds is er bij sommige der mindere klasse de gewoonte aangenomen, om éénmaal ’s daags te eten. Voor maïs betaalt men 16 cents per kan.’ ‘Saturdag 19 September. Heden werd voor het laatst mijne geliefkoosde Ezelin genaamd Trocar het slagtoffer der langdurige droogte. Aan zorg en moeite heeft het niet ontbroken. Nu is mij geen beest meer overgebleven, op niets meer kan ik mijne steun bouwen, dan alleen op mijne handarbeid.’ ‘Saturdag 10 October. De stedelingen beginnen van dorst bijna te smachten. Het regenwater is niet dan tegen 25 cents voor eene tobbe te bekomen en dan niet op alle ogenblikken, terwijl putwater uit gebrek aan lastdieren niet stadwaarts gebragt kan worden, daar deze voor het grootste gedeelte uitgestorven zijn, terwijl de overgeblevenen uit zwakheid daartoe ongeschikt zijn. Zoowel hoornbeesten als Ezels sterven bij menigte, maar de schapen ontelbaar.’

Over deze onregelmatig terugkerende droogteperiodes filosofeerde de pater in Curaçaoensia: ‘Hoezeer men in vroeger tijden afhing van de regen, bewijst wel de uitdrukking un anja di tene muraja, een jaar van de muur vasthouden, voor een slecht regenjaar. Geen regen betekende geen mais, geen mais betekende honger, zwakte.’ Om zich naast dit menselijk leed te verdiepen in het bestand aan wilde ezels en de bijna onmogelijkheid om hen nog te domesticeren. Gevolgd door een nadere analyse hoe men zijn eigendomsrechten liet gel-

17 Donkerglazen bolronde kruik tot 50 (!) liter met lange hals en stop om dranken (olie, wijn) te vervoeren. In het Papiaments ‘labizjan’.

den: ‘Wie meer ezels bezat merkte ze op de hals met een brandijzer. Het merk bestond uit twee of drie hoofdletters van ongeveer vijf centimeter, die de naam van de eigenaar aangaven. De arme man merkte met behulp van een oude schaar, die hij met de ogen in het vuur legde, en dan het beest boven de lip in een bepaalde stand indrukte en daar twee nullen vormde. Een honderd jaar geleden schijnt het merken reeds algemeen gebruik te zijn geweest, want in 1868 liet de procureur bij een geschil over een ezel vragen, wie er een merkijzer bezat met de letters van deze ezel.’

Naast de ezel bleek de ‘mula’ (het muildier), een kruising tussen een ezelhengst en een paardenmerrie, zeer geschikt als last- of trekdier. In de 18e eeuw fokte men mula’s, onder meer op plantage Savonet. Door de kruising ontstonden intelligente, krachtige dieren met een groot uithoudingsvermogen die toekonden met een karig rantsoen. Met alleen halsstarrigheid als minder kenmerk. Door de combinatie van eigenschappen leverden mula’s meer kracht in verhouding met een paard. Reden dat zij werden ingespannen voor de paardentram op Punda. Door de toenemende motorisering en mede omdat mannetjes muildieren onvruchtbaar waren, liep het bestand sterk terug. De pater vond hiervoor de verklaring van ‘een oude man’: ‘Toen Christus was gestorven, trok de koe met zijn hoorns olijfstruikjes uit, en bedekte het graf ermee. Maar toen kwam de muilezel, en vrat de blaadjes op. Daarom is de muilezel een vervloekt dier. Dit heb ik vroeger op de katechismus geleerd. Ik ben niet op school geweest, wel op de katechismus.’ Kristensen adviseerde om op het gerestaureerde Savonet weer mula’s te gaan fokken. Maar hiervoor was kennis nodig, omdat kruisen van een paard niet zomaar met een willekeurige ezelhengst lukt. Hoe ‘eenvoudig’ dat was volgens ene Joe Pinedoe: ’Hij reed met een hengstige paardenmerrie door de mondi, en zodra een ezelhengst zijn kop ophief wist hij dat dit de geschikte ezelhengst kandidaat was…’

De pater legde in Sambumbu de volkswijsheden van oude mensen over de ezel vast. Bijvoorbeeld dat op een vers graf het beste een stekje van een palu di sia kon worden geplant. Dat voorkwam dat de bijna alles vretende ezel de jonge blaadjes opat. Met als voedingsadvies: ’Het beste voer is tecu bobo, dat op de bomen groeit. Als hij te wild is, moet je zijn oren samenbinden. De eeltknobbels aan de

voorpoten zijn speciale ogen om boze geesten te zien: wowo di mira zoembi. Het drafje van een ezel zegt: Pa koffie un tin, pa sucu un tin; er is geen geld voor koffie, geen geld voor suiker. Als een ezel loopt gaan zijn oren op en neer, de een vooruit, de ander achteruit.’ En zoals de pater als geen ander wist, is de ezel ook testamentair (Numeri 22:28) van belang: ‘God stuurde een engel die Balaams ezel liet praten als een mens.’ In Opnames (737) door hem anekdotisch geparafraseerd: ‘Een veel verteld en zelfs bezongen verhaal luidt: Een ezel ging naar Bandabao, en kwam bij het afdalen van de Grote Berg een koe tegen. Hij zei tot de koe: “Ga jij maar naar de stad, want daar zitten uien en peper op je te wachten.” De koe antwoordde: “Hoe, mau mau! Kijk jij maar naar je eigen; jouw vlees wordt opgegeten door warawara’s.”’ Deze vooral kadavers etende roofvogels die ooit in groten getale op Curaçao floreerden, waren verguisd. Waarover de pater optekende: ‘Een slonzige straathoer noemt men een warawara; dat is een lelijke vogel die bij alle kadavers te vinden is. Nog slechts sporadisch wordt de uitdrukking warawara a toca becu riba bo cabes gebruikt, de warawara heeft de maïsfluit boven je hoofd gespeeld. En wel om aan te geven, dat iemand het bijzonder slecht heeft getroffen. Men zegt dat zelfs tegen een lijk van iemand die plotseling is gestorven, of bij een ongeluk is omgekomen.’

Hoe lichtvoetig de pater wist om te gaan met het geloof, verwoordde hij naar aanleiding van het geboorteverhaal: ‘Een apokrief evangelie vertelt een zeer grappige omstandigheid bij de vlucht naar Egypte. Maria zat met het kindje op de ezel en Jozef liep ernaast. In het eerste dorp zei men: “Die arme man moet maar lopen en die vrouw zit heerlijk op de ezel.” Toen Maria dit hoorde liet ze Jozef op de ezel zitten. In het tweede dorp zei men: “Is dat nou een man? Die laat zijn vrouw met een baby lopen en zit zelf op de ezel.” Toen gingen ze beiden op de ezel zitten. Maar in het derde dorp kregen ze verontwaardigd te horen: “Wat een stel dierenbeulen; twee volwassen mensen op zo’n jonge ezel.” Ten einde raad gingen ze beiden lopen. En toen luidde het commentaar: “Helemaal wijs is dat stelletje niet; ze nemen een ezel mee en gaan ernaast lopen.”’

Buricu bieuw semper ta juda su donjo

Een oude ezel helpt zijn baas altijd

Proverbio 149

Wie vroeger van Westpunt comfortabel naar de stad wilde reizen, kon een ezel huren voor vijftig cent.

Curaçaoensia 213

Een oude man vertelt: ‘Toen Christus was gestorven, trok de koe met zijn hoorns olijfstruikjes uit, en bedekte het graf ermee. Maar toen kwam de muilezel, en vrat de blaadjes op. Daarom is de muilezel een vervloekt dier.’

Curaçaoensia 523

Bo ta duna burico pali di maishi e ta larga di comé, e ta come suadera

Je geeft een ezel maisstokken, hij laat ze liggen en eet het zadeldek.

Proverbio 147

God is geen ezel die je voor een alleluia voor je karretje kunt huren terwijl jij wel rustig blijft zitten om te sturen

Gedichten en Gedachten I 54