8 minute read

Kloosterling Vitus en zijn kerk

Het merendeel van de Curaçaose bevolking was in de paters tijd Rooms-Katholiek. Verenigd in trouwe kerkgang naar de vele godshuizen verspreid over het eiland. De pater predikte in een tijdsgewricht van versnelde ontkerstening, waarbij wereldwijd de eeuwenlang geldende dogmata fundamenteel ter discussie werden gesteld. En deels definitief afgevallen. Oecumene, homofilie, euthanasie, vrouwenemancipatie - om slechts enkele heikele onderwerpen uit zijn tijd te noemen - ontgingen hem niet. Integendeel. Maar ondanks het harde werken van de geestelijke stand, werd de invloed en de macht van de katholieke kerk steeds geringer. Gelovigen stelden kritische vragen waar niet meteen binnen de catechese in werd voorzien. Deze algemene maatschappelijke twijfel droeg zeker niet bij aan zijn eigen rotsvaste geloofsovertuiging. Een persoonlijke worsteling in zijn adapteren aan moderne tijden met grensverkennende overwegingen, werd kenbaar in zijn geschriften.

In zijn niet-gepubliceerde ‘Klooster zonder muren’ verwoord met ‘Naast een berg goeds dat de kloosterlingen hebben gedaan, rijst een berg van ellende. Imposante gebouwen zijn evangelisch gezien ruïnes. Daarbinnen zijn mensenlevens gebroken en wordt onvoorstelbaar leed geleden. En dat al in naam van Jezus Christus. Talrijke leiders menen ook nu nog op de verkeerde weg te moeten doorgaan om de Kerk van de ondergang te redden. Ze zijn ziende blind.’ In dit zelfkritische document zocht hij naar de verklaring. ‘Een vraag van kardinaal belang. Waar in ’s hemelsnaam staat geschreven dat de geest van Christus het best wordt uitgedragen via grote organisaties? Waar staat het, dat stoffelijke welvaart de basis moet zijn voor een groep mensen die zich verenigen in Christus’ geest? Waar staat, dat macht, liefst absolute macht, het middel bij uitstek is om mensen te leiden in de geest van Christus? De Heer zelf liep weg toen men hem koning wilde maken. Hij organiseerde niets. Zakelijk bezien was zijn apostolaatsmethode een janboel: hij trok van links naar rechts, systeemloos, en liep bewust zijn ondergang tegemoet. Maar hij inspireerde, sprak met woorden en daden. Hij stak de wereld in brand met een nieuwe leer.’

Dit manuscript in scherpe toonzetting over het fundamentele gezag van de kerk werd niet integraal gepubliceerd. Wel keerden zijn stellingen regelmatig terug in andere geschriften zoals Pipita 161: ‘Een rotsvast geloof in honderden onwaarheden heeft ongeloof gebracht.’ En hij gaf een interview aan de Amigoe van 28 februari 1970 waarin hij stelde ‘we zijn de verkeerde weg ingeslagen en moeten nu terug. Terug naar het evangelie. De geest vergroeide tot een organisatie. De gemeenschap van religieuzen werd een concern, een onderneming die zoveel mogelijk zichtbare resultaten moest opleveren. Leiders werden direkteuren. De kracht van Kristus’ geest en zijn ideaal werden in feite ontkend. Reeksen menselijke voorschriften gingen de plaats innemen van het evangelie. Kristus werd gedegradeerd en de arrogante mens ging God verbeteren.’ De Curaçaose gemeenschap was intussen al wat gewend van de kritische pater, maar zijn fatalistische openbare boetedoening was uitzonderlijk. ‘Laten we eerlijk bekennen dat we in het verleden grote fouten hebben begaan. Nu krijgen we de rekening gepresenteerd. Het traditionele kloosterleven heeft afgedaan. Het schip zinkt. Laat het zinken.’

Voorafgaand aan deze ondergang kwalificeerde hij als oorzaak van de ‘enorme uitwendige bloei van de kloosters’ ‘een sofisme dat iedere novice wordt ingepompt: gehoorzaamheid is identiek met geloof. [...] Als ideaal werd gesteld je eigen opinie uit te schakelen.’ Mild vergeleken met zijn vinniger bewoordingen in Klooster zonder muren waarin hij de geestelijken de maat nam: ‘Zij die beelden van christelijkheid moesten zijn, waren beelden van onchristelijkheid. Aan alle religieuzen werd hardheid toegeschreven, ongevoeligheid, zelfzucht, kortzichtigheid, ijdelheid, hoogmoed. Maar vooral hardheid en tekort aan medevoelen met de mensen. De kloostermuren werden een berlijnse muur tussen kloosterlingen en volk. En toch eisen religieuzen eerbied en achting voor hun status en voor hun kleed. Uit naam van Christus. De Christus die men in hen niet zag.’ En hij ging daarin ver, zeker in zijn vergelijking met slavernij: ‘Blind voor het feit dat de onderdanen in dit systeem werden verlaagd tot robotjes. De mens werd ontmenst. Slavernij werd ingevoerd. De ziekelijke instelling ontnam de kerk haar goddelijke glans.’

Niemand kon om zijn observaties heen, het onaanvaardbare waar de pater zich medeverantwoordelijk voor achtte. De pater bleef ge-

waardeerd en gerespecteerd omdat hij niet per se radicaal was, of mensen wilde kwetsen. Men wist hoe de kardinale deugden hem in zijn christelijke overtuiging leidden, niet zijn persoonlijke oordelen. En begrip voor zijn filippica door zijn ontwapenende innemendheid. Door confrater Nic Erkamp werd dit na de paters dood verwoord: ‘Paul had soms de neiging te generaliseren, in zwart-wit te spreken, ook over zijn medebroeders, “in de zin van jullie lopen langs de mensen heen, zijn er enkel maar op uit om volle kerken te krijgen, terwijl ik mij echt bekommer om de mensen die aan de rand van de samenleving leven, waar jullie geen oog en geen hart voor hebben.” Maar tot een clash is het nooit gekomen. Vooral op wat latere leeftijd zag Paul wel in dat de pastoraal van zijn medebroeders op de Antillen een wijdere actieradius had en zich niet beperkte tot de sacristie, het kerkgebouw en de sacramenten.’

Het Tweede Vaticaans Concilie, gestart in 1962 door Paus Johannes XXIII, zette wereldwijd vernieuwingen in. Er werden weliswaar geen nieuwe geloofsdefinities neergelegd, wel volgde een ‘pastorale heroriëntatie’. Zo werd in de nieuwe liturgie de volkstaal toegestaan, naast het Latijn als de universele taal van de Kerk. De liturgische gebeden ondergingen in de jaren daarna grote veranderingen. De positie van de plaatselijke bisschoppen en die van de leken in de Kerk werd versterkt. De concilievaders verklaarden zich voorstander van democratie en van principiële gewetens- en godsdienstvrijheid. Zij toonden respect voor andere godsdiensten en andere christelijke kerkgenootschappen. De pater was in die zin voorloper en zal zich zeker hebben kunnen vinden in deze vooruitgang. Over andere leerstukken tijdens dit concilie besproken, dacht hij anders, zeker genuanceerder. ‘De constituties, decreten en verklaringen van het concilie herbevestigden het primaatschap en de onfeilbaarheid van de paus, de hiërarchische structuur van de Kerk, het sacramenteel karakter van het priesterschap en de uniciteit van de Katholieke Kerk als enige weg naar het heil’ (Bron Wikipedia). Vooral over de macht binnen de kerk en over het anders structureren van kloostergemeenschappen had hij zijn eigen standpunten. In 3000 Denksels (1380) geformuleerd: ’Een goede ziel bood mij een reis aan naar Rome, naar het Vatikaan; het aanbod heb ik niet aanvaard. Alles wat ik in publikaties zie over het Vatikaan, doet mij onevangelisch aan.’

In Klooster zonder muren postuleerde hij zijn ver vooruitziende visie die zich later inderdaad manifesteerde. ‘De nieuwe kloostergemeenschappen zullen bestaan uit enkele mensen, die samen in een huis wonen of bij elkaar in de buurt. Personen die min of meer bijeenpassen, en het besluit hebben genomen het evangelie waar te gaan maken. [...] Zelf zal iedere groep regels opstellen, waaraan zij zich houden [...] Dit samenzijn vormt hun eerste en beste preek, hun apostolaat bij uitstek. [...] In het kiezen van de apostolaatsvorm dienen de leden van de groepen zich te hoeden, en wel angstvallig, voor de val waarin honderden goedwillende en vrome zielen zijn gelopen. Het is het apostolaat waaraan heerlijkheden en stoffelijke voordelen en publicatie aan verbonden is. Deze vorm houdt de worm van corruptie in. Macht en gezag gaan spoedig overheersen.’

Na het verlaten van het klooster woonde hij volgens zijn principes in een eenvoudig huisje, in een niet al te welvarende ‘bario’ (wijk). In de jaren tachtig ontstond de door hem nagestreefde communiteit, waarover hij in een interview van het Dominicaner Bulletin (568) vertelde: ‘Nu wonen de mensen wel onder een dak, maar er zijn zovele verschillende activiteiten op het terrein van vrede en gerechtigheid, men woont congressen bij, is internationaal georiënteerd, geeft cursussen, raar, men heeft tegelijk toch wel iets gemeen. Dáár gaat ’t om. In vroegere tijden was - dacht ik - het kloosterleven toch meer een eenheidsworst, volgens bepaalde regels, die afdeden aan de volwassenheid van de mens. [...] Ik vind niets zo akelig, als het een pot nat is. Iedereen gebruikt dezelfde termen en dan krijg ik zo’n idee van ‘n secte [...] Opvallend is dan ook in deze gemeenschap, dat er geen overste is, die alles regelt en uitmaakt, zoals dat vroeger was, maar dat men wekelijks in gezamenlijk overleg het voornaamste benadrukt: elkaar proberen te begrijpen, elkaar helpen en bijstaan en dan mag je hier beslist de gastvrijheid niet vergeten.’

Toen hij in de negentig was, lichtte hij in een kranteninterview de woongroep aan de Reigerweg toe (Plakboek 1992-1994): ‘zij bidden meer dan andere mensen. Dagelijks lezen en bespreken zij een perikoop uit het evangelie. [...] Zijn er leden die zichzelf willen verplichten tot een meer dieper geestelijk leven en zwaarder apostolaat door geloften af te leggen, dan doen ze dit prive. De buitenwereld hoeft daarvan niets te weten.’ Over de gelofte van armoede stelde

hij twintig jaar eerder: ‘De gelofte van gehoorzaamheid moet niet worden afgelegd aan een persoon, maar aan het ideaal. Armoede is een overtrokken woord. Men binde zich tot een zeer sober leven, zonder veel konkrete beperkingen of maten. Tot kuisheid hoeft men zich niet te verplichten. Ieder mens is ertoe gehouden. Wie zich wil verplichten tot de celibataire staat om zich nog meer te kunnen geven, zal dit waar moeten maken door een meerprestatie. Geloften afleggen is voor enkelen.’ (Amigoe 28 februari 1970).

Zijn opvatting over de gelofte - ooit afgelegd als toetredend kloosterling - was rigoureus gewijzigd: [...]. ‘Laat men het ook nooit langer doen dan voor een jaar. Dan gebeurt het meer bewust. En het wordt niet zo moeilijk ermee op te houden. Men is dan weer vrij. Misschien komt iemand tot het inzicht dat hij beter kan trouwen. Hij kan dan toch met een groep verbonden blijven. Want groepsgebondenheid staat veel graden toe. [...] Enige studie is aan te bevelen, daar men zich met mensen bemoeit en mensen is kostbaar materiaal. Ieder voor zich bouwt zelf met zorg een evangelisch levensideaal op [...] Dit is de taak van de evangelische groepen: Kristus gezamenlijk ontvangen om gezamenlijk en volgens zijn richtlijnen te werken aan het geluk van iedereen.’

Als morgen het Vatikaan afbrandt, gaan er veel kunstschatten te loor en dat is erg. Maar de kerk van Kristus heeft dan niets geleden; lees maar eens Kristus’ rede op de berg (3000 Denksels 1711).