ABVV - Sociaal-economische barometer 2011

Page 1

Sociaal-economische barometer 2011


Inhoud Inleiding 4

2

Ondanks de crisis deden we het niet slecht

6

BelgiĂŤ op de schaal van (on)gelijkheid

7

Het inkomen van de Belgen

8

De lonen en hun verdeling

11

Hoe zit het met de verdeling van de rijkdom in BelgiĂŤ?

13

Maar... het systeem vertoont barsten!

14

De werkgelegenheid evolueert in de goede richting...

14

... maar de tewerkstelling is minder zeker

15

Onze sociale zekerheid kan beter

16

Werkloosheid

16

Gezondheid

16

Pensioenen

17


Lage aanslagvoet voor bedrijven

18

Hoe kunnen we onze welvaart op peil houden en ons sociaal model duurzaam maken?

21

21

Is onze loonkost echt te hoog?

Lonen uit de privĂŠ: door de gemeenschap gesubsidieerd

23

En de energieprijzen?

24

En de productiviteit?

25

Vorming en innovatie: de achillespees

26

Crisis, financiĂŤle crisis, schuldencrisis

27

3


Inleiding Sinds de financiële crisis van 2008, komen we de economische neergang maar niet te boven: vertraagde groei, hoge werkloosheid, groeiende ongelijkheid. Bij dit somber economisch klimaat komt dan nog de crisis van de overheidsschuld en van de eenheidsmunt. Europa probeert die tegen te gaan via een soberheidsbeleid, maar die blinde besparingsmaatregelen gooien alleen maar olie op het vuur. Ondanks de moeilijke context deed ons land het zelfs beter dan andere landen, zeker in vergelijking met buurlanden zoals Duitsland, dat gewoonlijk beschouwd wordt als de locomotief van de Europese economie, als na te volgen voorbeeld. België deed het minder slecht qua groei, qua nieuwe banen, qua productiviteit. Volgens de Nationale Bank van België zal het bbp in ons land in 2012 echter slechts met 0,5% groeien, of zelfs stagneren. Ook inzake verdeling van de inkomens en de strijd tegen ongelijkheden scoren we goed. De situatie is zeker niet ideaal, maar België « scoort minder slecht » dan de andere landen. Meer algemeen kunnen we stellen dat de landen die zich het meest inzetten om de inkomensongelijkheden te doen verminderen, ook die landen zijn die het economisch beter doen. Economische doeltreffendheid en billijkheid gaan dus samen. Ons sociaal model is hier een voorbeeld van: dankzij de automatische indexering van lonen en sociale uitkeringen bleef de koopkracht op peil en kon ook de economische activiteit op een zeker niveau blijven. Hetzelfde geldt voor onze sociale zekerheid: ons stelsel waarborgt iedereen een inkomen, ondanks de ups en downs van de economische conjunctuur.

4

Het is dus eerder verwonderlijk dat dit doeltreffende samenspel van solidariteit en neo-keynesiaans beleid voortdurend zo’n harde aanvallen te verduren krijgt van de Europese Commissie en het patronaat. Terwijl het tastbare bewijs geleverd werd dat een beleid van klassieke bezuinigingsmaatregelen, van versnipperen van de openbare diensten of ook zware besparingen in de sociale zekerheid en loonstop niet werkt. In een periode van recessie werken dergelijke maatregelen zelfs procyclisch, d.w.z. contraproductief. Het is duidelijk dat België, en trouwens heel Europa, alle baat heeft bij een stabiel sociaal model, bij beleidslijnen die gericht zijn op een betere verdeling van de rijkdommen tussen arbeid en kapitaal, bij een economisch model gebaseerd op duurzame groei, investeringen, onderzoek en ontwikkeling, op permanente vorming van de arbeidskrachten. Een Europa dat alleen maar mikt op overdreven concurrentie op basis van lonen, heeft geen enkele toekomst. Wij leggen dan ook heel concreet de nadruk op zes prioriteiten. • Het behoud van wat positief is voor onze economie: - automatische indexering; - minimumloon; - welvaartskoppeling van de sociale uitkeringen; - voorrang aan de sociale dialoog; - herverdelende rol van de overheid. • Een duurzaam relanceplan, dat welvaart, innovatie en sociale rechtvaardigheid combineert.


• Een eerlijke verdeling van de inkomsten via een radicale wijziging in ons belastingstelsel: - transparantie inzake inkomsten, vermogen en draagkracht van alle belastingplichtigen dankzij een vermogenskadaster, via het opheffen van het bankgeheim; - een maximumloon bepalen dat een bepaald veelvoud niet mag overschrijden, zo wordt komaf gemaakt met buitensporig hoge lonen en schandalige bonussen die sommige bedrijfsleiders krijgen; - heroriëntering van de notionele intrestaftrek; - afschaffing van mechanismen ter ontduiking van de personenbelasting, zoals de managementvennootschappen … • De regulerende rol van de overheid in ere herstellen: - de liberalisering van de openbare diensten halt toeroepen

Deze prioriteiten moeten in aanmerking genomen worden om de sociale cohesie te herstellen die het neoliberaal beleid flink heeft aangetast. Ze uitvoeren verloopt via beleidslijnen, maar ook via de sociale dialoog. Het sociaal overleg is dan ook bijzonder belangrijk. Dankzij het sociaal overleg konden wij in het verleden ons sociaal model uitbouwen en zorgen voor een zekere herverdeling van de rijkdom, met als gevolg een “boost” voor de groei en een toename van de algemene welvaart. Denken dat men de welvaart kan verhogen door de lonen te matigen en de ondernemingen te subsidiëren met overheidsgeld waar geen tewerkstellingsverbintenissen tegenover staan, of erger nog met de sociale bijdragen van de werknemers, dat is een grove vergissing. Dergelijk beleid moedigt het immobilisme van de ondernemingen aan in plaats van ze aan te zetten tot innoveren en moderniseren van hun productieapparaat. Welvaart kan niet ontstaan uit een averechtse herverdeling van de rijkdom, noch uit een veralgemeende verarming. Laten we dus samen deze cijfers bekijken en een akkoord vinden over een nieuw groeimodel dat welvaart, innovatie en sociale rechtvaardigheid combineert.

- controle op het tariefbeleid van geliberaliseerde diensten (energie, transport, postdiensten…). • Een belangrijke inspanning ten voordele van onderzoek en ontwikkeling met, als doelstelling, 3% van het BBP, evenals het “boosten” van onze productiviteit en een hogere toegevoegde waarde van onze producten. • Een daadwerkelijke regulering van de financiële en banksector, om nieuwe systeemcrisissen te vermijden.

Anne Demelenne Rudy De Leeuw Algemeen Secretaris Voorzitter Afsluitingsdatum: statistieken o.b.v. in januari 2012 beschikbare cijfers.

5


Ondanks de crisis deden we het niet slecht Over de periode 1996-2007 (dus vóór de financiële crisis) steeg de reële toegevoegde waarde van de economie in België met 27,7%. Ons land deed het dus beter dan Duitsland.

17,4%

14,7%

6,9%

8,4%

15% 10% 5% 0% DE

NL

FR

BE

< Groei reële toegevoegde waarde <Uurproductiviteitseffect <Tewerkstellingseffect

Bron: CRB, Technisch verslag 2011

27,7%

20,3%

23,9%

20%

25% 20%

19,7%

30%

18,2%

35%

Vooral de marktdiensten doen dit percentage stijgen (toegevoegde waarde + 41%, dit in tegenstelling tot de industrie waar de groei van de toegevoegde waarde slechts 19,5% bedraagt(ruim onder dat van onze buurlanden dus). De lagere productiviteit in de non-profit (de dienstencheques o.m.) haalt dit percentage naar omlaag. Als compensatie halen ze de tewerkstellingscijfers naar omhoog. Ook al is onze uurproductiviteit globaal genomen eerdere zwak (8,4%), toch haalt België goede resultaten inzake werkgelegenheidsgroei (17,4%, beter zelfs dan Duitsland en Frankrijk).

28%

34,2%

Groei van de reële toegevoegde waarde, van de productiviteit en van de werkgelegenheid 1996-2007

Desalniettemin zou, volgens de Nationale Bank van België, de groei sinds het laatste kwartaal van 2011 sterk zijn afgenomen. Voor 2012 verwacht men nauwelijks positieve groei. Internationale vergelijking van de groeivoet

Jaarlijkse evolutie van de werkgelegenheid in de privésector 4%

3,7

3%

0,1

0

-0,1 -0,5 -1

6

-0,4 VS

JPN

€ZONE

DE

NL

IT

FR

BE

-2%

-3%

II

IV

II

III

III

IV

0%

-1%

I, 2011

0,5

I, 2010

0,5

II

0,9 0,7 0,7

0,5

1%

IV

1,5

0,8

<2010 <2011 (p) <2012 (p)

I, 2009

1,5

1 0,5

2,2

1,8

III

1,7

II

1,5

1,9

IV

1,5

1,8

I, 2008

1,6

II

2,3

2

III

2,5

2%

I, 2007

2,9

Bron: NBB, 2012 - (p) = projectie

3

3

< DE < NL < FR < BE

Bron: CRB, Technisch verslag, 2011

4

4 3,5


België op de schaal van (on)gelijkheid

Hiernavolgende tabel bevat de evolutie in % over de periode 1985 – 2010. We stellen vast dat de ongelijkheid in België lichtjes toenam (+ 0,3%) van 1985 tot 2010. Net zoals Nederland behoort ons land tot het gemiddelde van de OESO-landen, maar dan wel met een matige evolutie naar meer ongelijkheid toe, terwijl Duitsland er sterk ongelijker op werd: + 0,7%.

Gini-coëfficient 2009 0,236

SVN

0,246

SVK

0,248

DNK NOR

0,250

CZE

0,255 0,259

SWE FIN

0,263

AUT

0,265

BEL

0,269

HUN

0,272 0,273

LUX

0,276

CHE ISL

0,279

FRA

0,293

NLD

0,294

DE

0,295

IRL

0,299

ESP

0,309 0,359

OECD EST

0,313

POL

0,314

KOR

0,315

CAN

0,319

GRC

0,321

JPN

0,329

NZL

0,330

AUS

0,336

ITA

0,337

VK

0,341 0,361

PRT ISR

0,371

VS

0,378 0,409

TUR

0,476

MEX

0,494

CHL 0,000

0,100

0,200

0,300

0,400

Bron: OESO, 2011

De GINI-coëfficiënt geeft de mate van ongelijkheid in de inkomens weer: 1 = complete ongelijkheid, 0= compleet gelijke verdeling. Hoe dichter bij 1, hoe ongelijker de maatschappij; hoe dichter bij 0, hoe meer gelijkheid in de maatschappij. De GINIcoëfficiënt voor België bedraagt momenteel 0,269 en die voor Duitsland 0,299.

0,500

7


In % uitgedrukt is het inkomen van de meest begoede gezinnen minder gestegen dan dat van de laagverdienersgezinnen. Toch is de kloof nog dieper geworden, vooral de middeninkomens zijn er minder op vooruitgegaan. Decielen vertegenwoordigen een verdeling in 10 inkomensschijven per inkomensniveau. Percentielen zijn een meer verfijnde opsplitsing in 100 schijven.

Jaarlijkse evolutie van de gemiddelde inkomens van de decielen 1 en 10 van 1985 tot het eerste decennium van 2000 Totale bevolking

1ste deciel

10e deciel

BELGIE

1,0

1,7

1,5

FRANKRIJK

1,2

1,6

1,3

DUITSLAND

0,9

0,1

1,6

LUXEMBURG

2,3

1,8

2,8

NEDERLAND

1,4

0,5

1,6

USA

1,3

0,5

1,9

OESO

1,7

1,4

2,0

Bron: OESO, 2011

Het inkomen van de Belgen

Inkomensverdeling in België

De relatief positieve GINI-coëfficiënt van België weerspiegelt zich dus niet in de belastingstatistieken, in het bijzonder voor de belastingaangiften voor hoge inkomens.

140,0 128,7

120,0 100,0 80,0 65,0

60,0 45,4

40,0 20,0

26,4

38,7

14,4 9,2

0,0

7,7

1973

1977

1980

1983

1986

1989

1992

1995

1998

2001

2004

2007

< Percentiel 100 < Percentiel 99 < Percentiel 95 < Percentiel 91

8

Bron: fiscale statistieken, 2011

Als we nu even inzoomen op de inkomensverdeling op basis van de belastingaangiften in België, dan stellen we vast dat de 1% topverdieners met de hoogste inkomens (percentiel 100) op 35 jaar tijd hun inkomen dubbel zo snel hebben zien aangroeien (van 1973 tot 2008), in vergelijking met de groep er net onder (percentiel 99).


GINI-coëfficiënt vóór belasting (bt) en na belasting (at) 0,500 0,434 0,448

0,450 0,400

0,377 0,373

Toch is de corrigerende werking van ons belastingstelsel duidelijk zichtbaar, de GINI-coëfficiënt na belasting (at) is beter dan die vóór belasting (bt) en is ook lager (en wijst dus op minder ongelijkheid) dan de coëfficiënt van de laatste jaren.

Bron: fiscale statistieken, 2011

0,350 0,300 0,250 0,200 0,150 0,100 0,050 0,000 1984

1986

1988

1990

1992

1994

1996

1998

2000

2002

2004

2006

2008

< GINI bt < GINI at

Armoederisico (in %) bij actieve werknemers (2009)

Toch is en blijft werk de beste armoedebescherming, beter dan de sociale zekerheid. Dankzij de via de sociale zekerheid gewaarborgde vervangingsinkomens vermindert het armoederisico sterk, ook al vallen er nog te veel mensen buiten de mazen van het vangnet.

NL

5,00

FR

6,70

DE

6,80

BE

4,60 7,90

EU (15)

Bron: Eurostat, 2011

Wat de inkomens uit arbeid betreft, ons loonvormingsysteem - en meer bepaald het minimumloon en de automatische indexering - biedt een betere bescherming tegen armoede dan in de ons omringende landen en een nog veel betere bescherming in vergelijking met de Europese Unie. Het aantal werkende armen (“working poor”) is er veel hoger dan bij ons, ook al is dit aantal zelfs bij ons lichtjes gestegen.

8,4

EU (27)

0

2

4

6

8

10

9


Armoederisico vóór en na sociale tranfers

NL

FR

DE

BE

€ZONE

EU (27)

20,50 11,10 23,80 12,90 24,10 15,50 26,70 14,60 23,90 15,90 25,10 16,30

< Vóór sociale transfers < Na sociale transfers

10

Bron: Eurostat, 2011

De grafiek toont aan dat het armoederisico vóór sociale transfers bij ons 25% bedraagt. Na sociale transfers daalt dit tot 14%. Alleen het sociale beschermingsstelsel in Nederland blijkt doeltreffender te zijn dan het onze, maar daar is het armoederisico vóór transfers ook lager dan bij ons.


De lonen en hun verdeling De loonspanning: aandeel laagst betaalden Bron: OESO, 2011 (Frankrijk - Nederland: niet gekend)

Het belangrijkste deel van het inkomen is het loon uit werken. De hiernavolgende grafiek toont aan dat de loonspanning in België, d.w.z. de kloof tussen de hoogste en de laagste lonen, relatief laag is. In België zijn de lonen eerder goed: het aandeel van de laagverdieners onder de loontrekkenden is amper meer dan 5%, terwijl dit in Duitsland 20% bedraagt. Het kan dan ook niet anders dat deze situatie tot hogere looneisen zal leiden.

30 24,54

25 21,79

20,85

20

20,50

15,42

15 10 5,60

5 0

BE

DE

JPN

POL

VK

VS

Aandeel minimumloon in verhouding tot gemiddeld loon 48,00%

50% 45%

44,10% 41,50% 38,10%

40% 35,30%

35%

31,60%

30%

27,00%

25% 20%

Bron: Eurostat, 2011

In België is het verschil tussen het minimumloon (1.400 euro – gemiddelde in 2008) en het gemiddelde loon (2.936 euro in 2008) daarentegen verminderd. Dat hebben we te danken aan ons sociaal overlegmodel, aan het interprofessioneel minimumloon, wat in Duitsland niet bestaat. Uit de grafiek hierna blijkt dat het aandeel van het minimumloon in verhouding tot het gemiddeld loon om en bij de 45% bedraagt. Bij de buurlanden doet alleen Frankrijk het beter, maar alleen omdat het gemiddeld loon daar lager is.

15% 10% 5% 0% BE

FR

JPN

LUX

NL

VK

VS

11


Zelfde vergelijking met de mediaan van de lonen Uit dezelfde vergelijking met de mediaan van de lonen (2.595 euro in 2008) - d.w.z. het loon waarbij de ene helft van de loontrekkers minder verdient en de andere helft meer verdient dan dit bedrag – blijkt dat de loonspanning bij ons lager is. Hoe groter de verhouding minimumloon/mediaanloon, hoe zwakker de loonongelijkheid .

70% 60,10%

60% 50%

50,80% 47,20% 43,00%

40%

46,10% 37,10%

36,20%

30% Bron: Eurostat, 2011

20% 10% 0% BE

12

FR

JPN

LUX

NL

VK

VS


Hoe zit het met de verdeling van de rijkdom in BelgiĂŤ? Wat de verdeling van de rijkdom in BelgiĂŤ betreft is het koffiedik kijken, aangezien er geen vermogenskadaster bestaat en het bankgeheim slechts heel beperkt werd opgeheven.

? 13


Maar... het systeem vertoont barsten! De werkgelegenheid evolueert in de goede richting‌ De tewerkstellingscreatie is na een zware terugval in 2009 tengevolge van de crisis stelselmatig opnieuw gegroeid, met een kleine dip in het 2e kwartaal van 2010. Met 4,5 miljoen actieve werknemers eind 2010 waren er nooit tevoren zo veel Belgen aan het werk.

Evolutie van het aantal actieve werknemers in BelgiĂŤ (x 1000) 4.600

4.554 4.489

4.500

4.454

4.441 4.400

4.421

4.418

4.1378 4.300

4.396

4.470 4.488 4.443

4.415

Bron: FOD WASO, 2011

4.309 4.258

4.200

4.199

4.100

14

IV, 2010

II, 2010

III, 2010

I, 2010

IV, 2009

II, 2009

III, 2009

I, 2009

2010

2009

2008

2007

2006

2005

2004

4.000


… maar de tewerkstelling is minder zeker Met uitzondering van Frankrijk (waar deeltijdwerk relatief stabiel blijft) valt binnen Europa toch een stijgende tendens van deeltijdwerk waar te nemen. In België heeft 24% van de werknemers een deeltijdse baan, een groot deel niet vrijwillig - wat dan ook moet worden gezien in de stijgende trend naar precarisering van het werk, bovenop de stijgende tendens van contracten van bepaalde duur en het (vaak) oneigenlijk gebruik van uitzendwerk. Aandeel deeltijdwerk op de totale werkgelegenheid

Aandeel uitzendarbeid in de tewerkstelling van de 15 tot 64-jarigen in 2009

55 48,90

50

18,00

18 16

45

14

40 38,90

13,60

14,20

15,40

14,50

14,40

DE

FR

30 26,20 25 24,00 21,60

20

17,80

15 16,50 10

Bron: Eurostat, 2011

10

Bron: Eurostat, 2011

12

35

8,20

8 6 4 2 0 EU (27)

EU (25)

€ZONE (16)

BE

NL

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

< BE < NL < FR < DE < EU (15)

15


Onze sociale zekerheid kan beter Ons sociaal zekerheidssysteem staat onder druk, dit staat buiten kijf. Bovendien valt een vergelijking met de buurlanden voor ons land niet gunstig uit.

Netto-vervangingsgraad (in %) van de werkloosheidsuitkeringen in 1ste periode 90

89

85 82

Een gezinshoofd (2 kinderen, tweeverdieners) met een gemiddeld loon ontvangt in de eerste werkloosheidsperiode 75% van het laatst verdiende loon, tegen 80 Ă 89% bij onze buurlanden.

75

75

Bron: OESO, 2011

Werkloosheid

80

80

70

65 BE

NL

FR

DE

Aandeel in % van de gezondheidsuitgaven ten laste van de patiĂŤnten De dekking voor gezondheidszorg is niet de beste. In vergelijking met de buurlanden moet een Belg een groter deel van de uitgaven voor gezondheidszorg uit eigen zak betalen. In de jaren ‘90 bedroeg de ten laste name door de sociale zekerheid 90%, vandaag is dit teruggelopen tot 75%. Oorzaak: de supplementen bij hospitalisatie, ondanks de beperkingen die de jongste jaren bij wet werden opgelegd.

25 21,75 20

15 12,44 10 6,93

6,16

5

0 BE

16

DE

FR

NL

Bron: Eurostat, 2011

Gezondheid


Pensioenen De Belgische pensioenen zijn niet zo aantrekkelijk. De verhouding bruto pensioen/gemiddeld loon is bij ons slechts 42% (tegen 57% voor de OESO). Bij ons bedraagt het netto vervangingspercentage 64%, wat dus lager is dan het OESO-gemiddelde van 69%. Dankzij de automatische indexering en de welvaartsvastheid viel dit iets minder slecht uit. Zonder beide mechanismen zouden de pensioenen nog meer op de lonen achterophinken.

Verhouding (in %) tussen gemiddeld brutopensioen en gemiddeld brutoloon

Nettovervangingsgraad (in %) tussen gemiddeld pensioen en gemiddeld loon

88,14

90

99,82

100 90

80

80

70

70

60

68,81 64,08

57,35

60,37

60

57,88

49,08

50 42,04

50

42,03

40 40

30

Bron: OESO, 2011

10 0 BE

FR

DE

NL

OESO

Bron: OESO, 2011

30

20

20 10 0 BE

FR

DE

NL

OESO

17


Lage aanslagvoet voor bedrijven In België heeft de aanslagvoet in de vennootschapsbelasting 3 gezichten: • Het wettelijk tarief: 33,99%. Hoofdzakelijk om de klaagzangen en de weinig vleiende internationale vergelijkingen te onderbouwen. • Het impliciet tarief: dit meet het percentage van de inkomsten uit vennootschapsbelasting ten opzichte van het macro-economisch geheel van de belastbare grondslag. D.w.z. het bedrijfsresultaat (positief of negatief) verminderd met de belastingaftrek (bijv. de notionele intresten) of van de verliezen: 16,9%. • De reële aanslagvoet: stemt overeen met wat de bedrijven effectief betalen op hun positief resultaat: 13,6% in 2008…

Wettelijk tarief vennootschapsbelasting 35,0

34,4

< BE < NL < FR < DE < €ZONE (17)

18

8,0 5,0

< BE < NL < FR < DE < €ZONE (17)

2009

2008

2007

0,0 2006

2010

2009

2007

2008

2006

2005

2004

2003

2002

2001

2000

1999

1998

1997

1996

1995

0,00

15,4

10,0

2005

10,00

16,9

15,0

2004

24,0

20,00

21,7

23,9 22,7

2003

29,8 25,5

20,0

2002

34,0

24,7

2001

35,0

28,3

2000

30,00

36,7

Bron: Europese Commissie, 2010

40,00

25,0

Bron: Eurostat, 2010

30,0

50,00

1999

56,8

1998

60,00

Impliciet tarief vennootschapsbelasting


Maar uit cijfers van ‘The Institute of International and European Affairs, een lobbygroep voor bedrijven bij het Europees Parlement, blijkt dat het reële belastingpercentage nog lager ligt. Aan de hand van een steekproef van bedrijven met meer dan 60 werknemers bedroeg het reële belastingtarief in België… 4,8% in 2009.

Verenigd Koninkrijk

23,2

Roemenië

10,4

Duitsland

22,9

Cyprus

9,4

Italië

22,8

Frankrijk

8,2

Nederland

20,9

Estland

8,0

Spanje

20,9

Tsjechië

7,4

Polen

17,7

Denemarken

7,4

Hongarije

16,7

Slovakije

7,0

Zweden

16,4

Letland

6,5

Finland

15,9

België

4,8

Oostenrijk

15,7

Bulgarije

4,6

Portugal

14,9

Luxemburg

4,1

Slovenië

14,8

Litouwen

0,0

Griekenland

13,9

Malta

Ierland

11,9

Bron: IIEA (The Institute of International and European Affairs), 2011

Effectieve aanslagvoet vennootschapsbelasting in Europa in 2009

-

19


• Een van de doelstellingen van de notionele interestaftrek was het vervangen van de fiscale voordelen toegekend aan de coördinatiecentra van de multinationals, die tegen 31/12/2010 moesten uitdoven en door Europa veroordeeld werden. De gecumuleerde kost van beide systemen swingde echt de pan uit. • Bovendien genieten de bedrijven die gebruik maken van de notionele interestaftrek ook nog van de niet-doorstorting van een deel van de bedrijfsvoorheffing, een maatregel die de loonkost in België fors moet temperen.

6.000 5.355 5.000 4.000 3.803 3.189

3.000

2.745 2.216

2.000

2.534

2.355

2.474 1.834

2.189

2.212

1.983

1.845 1.254

1.000 948 198

0.000 1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

496 2006

2007

2008

2009

< Belastingvermindering van de vennootschapsbelasting < Notionele interestaftrek < Totaal van de fiscale uitgaven ten gunste van de bedrijven < Vrijstellingen bedrijfsvoorheffing

20

Bron: Kamer van Volksvertegenwoordigers. Doc. 52 2222/010, Rijksmiddelenbegroting, 2010.

• We stellen vast dat de fiscale uitgaven ten voordele van de bedrijven de afgelopen 10 jaar een enorme vlucht hebben genomen. En dit in hoofdzaak door de maatregel van de notionele interestaftrek, in voege sedert 2007, alsook door de vrijstellingen voor het doorstorten van de bedrijfsvoorheffing.

Fiscale uitgaven ten gunste van de ondernemingen (notionele intresten en voorheffing) in miljoen euro


Hoe kunnen we onze welvaart op peil houden en ons sociaal model duurzaam maken? Is onze loonkost echt te hoog?

Volgens Fons Verplaetse, voormalig gouverneur van de Nationale Bank van BelgiĂŤ, is er geen verband. Een onderzoek van de evolutie van de loonkost toont duidelijk aan dat, in bepaalde periodes, een stijging van de loonkost niet samenvalt met het verlies aan marktaandelen (en omgekeerd). Het moet dus gedaan zijn de lonen altijd de schuld te geven. Er moeten andere middelen gezocht worden om de prestaties van de bedrijven aan te zwengelen. Andere economen, zoals Paul De Grauwe en Paul Van Rompuy, hebben aangetoond dat er inspanningen moeten gebeuren op het vlak van innovatieve producten en diensten, zowel op de binnenlandse als op de buitenlandse markt. Het aandeel van de lonen in de productiekosten bevestigt dat de lonen in de industrie het probleem niet zijn: bij ons vertegenwoordigen de lonen slechts 12% van de productiekosten, minder dus dan bij de buurlanden Duitsland, Frankrijk, Nederland. Uurloonkosten en marktaandelen

Verhouding loonkosten/productiekosten (2008) 3,8

3,4

3,5 3,0 2,5

2,2

0,4

0,4 0,4

0,5 2011

2010

2009

0,0 2003

2001

1999

2000

1998

0,4

0,3

0,0

2007

0,0

0,9

0,5

2008

0,5

0,7

1,4

2006

0,7

0,9

2002

0,5

1,8

1,3

1,0

1,1

1,0

2,4 2,2

1,9

2005

1,8

1,5

2004

2,0 1,8

2,4

20%

4,2

19,53%

19,07%

18% 16% 14% 12%

12,40%

11,97%

10% 8% 6% 4% 2% 0% BE

DE

FR

NL

Bron: Eurostat, 2011

4,0

4,0

Bron: Fons Verplaetse, Knack 13/7/2011

4,5

1997

2222/010, Rijksmiddelenbegroting, 2010.

Is de loonkost echt verantwoordelijk voor het marktaandeelverlies van de bedrijven ?

< Evolutie uurloonkosten in privĂŠsector t.o.v. DE, FR en NL < Evolutie marktaandeel bij uitvoer

21


In miljoen euro

2000

2009

Groei

Vennootschapswinsten

47.127

82.467

75%

Vennootschapsbelastingen

9.397

9.735

4%

Vergoeding van de werknemers

87.235

121.579

39%

Bruto-investeringen

31.163

41.297

33%

Uitgekeerde dividenden

9.051

26.136

189%

Bron: Dirk Van Der Maelen, 2011

Vergoeding van arbeid en vergoeding van kapitaal Wat wel een ernstig probleem dreigt te worden, is de kloof tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit kapitaal via dividenden. Tussen 2000 en 2009 is het inkomen uit arbeid met 39% gestegen en namen de winsten met 75% toe en de dividenden zelfs met 189%.

Vennootschapsbelasting, investeringen, vergoedingen, dividenden Evolutie 2000-2009 200%

189%

180% 160%

120% 100% 80% 60% 39%

40%

33%

20% 0%

4%

A B C D A = vennootschapsbelasting B= beloning van werknemers C = investering in vaste activa (bruto) D = uitgekeerde dividenden (mln euro)

22

Bron: Dirk Van Der Maelen, 2011

140%


De lonen die de bedrijven uit de privésector betalen, worden ruim door de gemeenschap gesubsidieerd: onder de vorm van fiscale subsidies, verlagingen van sociale bijdragen en werkgelegenheidsmaatregelen. 4/5 van deze steun aan de bedrijven gebeurt via de sociale zekerheid, de rest komt hoofdzakelijk voort uit fiscale loonsubsidies. Deze subsidies aan de bedrijven bleven de jongste jaren stijgen. Voor 2011 werd meer dan 10 miljard euro toegekend, dit komt neer op 7,03% van de loonmassa. Met deze substantiële loonsubsidies die de loonkloof t.o.v. de buurlanden volledig uitvlakken, wordt echter geen rekening gehouden bij de vergelijking van de loonkosten, zoals voorzien in de Wet tot vrijwaring van ‘s lands concurrentievermogen die voorziet in een omkadering van de interprofessionele loononderhandelingen.

In miljoen euro

1996

2011

Verminderingen werkgeversbijdragen

1.306

4.926

Loonsubsidies

19

5.282

Via sociale zekerheid

0

2.823

Sociale Maribel

0

775

Werkbonus (non-profit)

0

29

Alternatieve sociale Maribel

0

77

Activering

0

571

Dienstencheques

0

1.371

Via federaal niveau

0

2.422

Nacht- en ploegenarbeid

0

948

Overuren

0

50

O&O

0

382

Algemene subsidie

0

934

Specifieke subsidie Via gewestniveau Oudere werknemers Werkgelegenheidspremie

0

108

19

37

0

21

19

16

1.325

10.208

Loonmassa

82.900

145.300

Bijdrageverminderingen en subsidies t.o.v. loonmassa

1,60%

7,03%

Verminderingen van werknemersbijdragen

0

719

Totaal werkgeversbijdragen

21.200

38.900

Fiscale en sociale voordelen t.o.v. werkgeversbijdragen

6,16%

12,66%

Totaal werkgeversvoordelen

23

Bron: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Technisch verslag 2011-11-25

Bron: Dirk Van Der Maelen, 2011

Lonen uit de privé: door de gemeenschap gesubsidieerd


En de energieprijzen? Energie-intensiteit van de Belgische economie t.o.v. de buurlanden

Bron: Eurostat, 2011 (Kgoe kilogram oil equivalent/ 1000 euro BBP)

250

200

150

100

50

0 €ZONE

In België zijn de elektriciteitsprijzen voor de industrie niet onredelijk hoog in vergelijking met het buitenland, dit in tegenstelling tot de elektriciteitsprijzen die de gezinnen aangerekend worden. We stellen vast dat de regulering van de energieprijzen, zoals in Frankrijk, voor minder hoge prijzen zorgt dan in landen waar bij de vrijmaking van de energieprijzen geen enkele rem werd ingebouwd. Regulering kan dus een concurrentieel voordeel opleveren. De komende jaren wordt de factor energie nog belangrijker, de door Duitsland geplande kernuitstap zal immers voor nieuwe druk op de prijzen zorgen.

24

BE

DE

FR

NL

Prijs 2010 KW/uur taksen inbegrepen - gemiddeld verbruik (industrie < 20.000 MWh) 0,1500

0,1000

0,500

0,000 BE

€ZONE

DE

FR

NL

Bron: Eurostat, 2011

In België is de industrie energie-intensiever dan in de buurlanden. Bij ons bedragen de energiekosten 8% van de totale productiekost. De energiekost wordt een steeds belangrijkere factor in de concurrentiepositie van de bedrijven, rekening houdend met de Europese klimaatdoelstellingen waartoe we ons hebben verbonden.


In vergelijking met onze drie buurlanden (Duitsland, Frankrijk, Nederland) ligt de productiviteitsgroei lager dan het gemiddelde van de buurlanden. Maar die zwakheid wordt gecompenseerd door betere prestaties inzake tewerkstellingscreatie. Het gaat om een bewuste politieke keuze: België heeft gekozen voor een beleid van subsidiëring van laaggeschoolde jobs in de diensten die een lagere productiviteit kennen (via dienstencheques). Dit haalt de totale productiviteitsevolutie naar beneden, maar het kwam de tewerkstelling en de koopkracht ten goede – dus ook de binnenlandse vraag en de economie in het algemeen.

Productiviteit en werkgelegenheid 1,40 1,30

Bron: CRB, Technisch verslag, 2011

equivalent/ 1000 euro BBP)

En de productiviteit?

1,20 1,10 1,00 0,90 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 1970

1975

1980

1985

1990

1995

2000

2005 2007

< Tewerkstelling <Productiviteit (BE/GEM3)

25


Vorming en innovatie: de achillespees Uitgaven O & O van de ondernemingen in % van het BBP Inzake onderzoek en ontwikkeling (O&O) halen de Belgische bedrijven het Europese gemiddelde. Maar in vergelijking met Duitsland ligt het percentage van de toegevoegde waarde die onze bedrijven aan O&O besteden 45% lager. Dit ondanks alle inspanningen van de gewestelijke en federale overheid, ondanks de overheidshulp om innovatie aan te moedigen.

2,50

2,00

1,50

Bron: Eurostat, 2011

1,00

0,50

0,00 1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

< BE < FR < DE < NL < EU (27)

0,50% 0,00% DE

26

NL

FR

GEM-3

BE

Bron: Eurostat, CRB-Technisch verslag, 2009 – Enquêtes CVTS

1,00%

1,60%

1,60%

1,40%

2,00%

1,80%

2,40%

1,60%

1,80%

1,50%

1,30%

1,20%

2,00% 1,50%

2,00%

2,50%

2,00%

3,00%

2,30%

2,80%

Aandeel loonmassa gewijd aan de vorming van het personeel De vormingsinspanningen van de Belgische bedrijven bedragen 1,6% van de loonmassa, wat flink onder het gemiddelde van onze buurlanden is en blijft, ondanks alle verbintenissen.


Enquêtes CVTS

Crisis, financiële crisis, schuldencrisis Belgische Staatsschuld in % van het BBP 160 140 120 100

Bron: Eurostat, 2011

Met de financiële crisis van 2008 kwam er een abrupt einde aan de begrotingsoverschotten en de daling van de Staatsschuld die goed op weg was om de 60% bepaald in het Europees Stabiliteitspact te halen. In 2007 was de schuld gedaald tot 84% van het BBP. De reddingsoperatie van de banken heeft de Staatsschuld opnieuw vergroot, waardoor die vandaag opnieuw zo goed als 100% bedraagt.

80 60 40 20

1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

0

In totaal heeft de Federale Overheid 20,02 miljard euro (11,5 miljard participaties en 8,5 miljard euro leningen) besteed aan het redden van 3 systeembanken (Fortis, Dexia, KBC) en 1 verzekeraar (Ethias). Deze sommen werden geleend, wat de overheidsschuld deed stijgen.

< BE < €ZONE

Bovendien heeft de Staat waarborgen verstrekt voor portefeuilles met zeer complexe gestructureerde producten voor een totaal van 29,01 miljard euro, d.i. bijna 9% van de totale schuld van de Staat op 31 mei 2009 + Dexia, Holding com, Arco, Staatswaarborg 15% BBP.

27


Boordtabel Eurostat, 2011

Bruto minimumloon (euro/m)

Gemiddeld bruto jaarloon

Gemiddeld pensioen

Huisvestingskosten in % van het beschikbaar inkomen (marktprijs)

Staatsschuld (% BBP)

Armoede in % van de bevolking (drempel 60% van het mediaan inkomen)

2008

2009

2010

2009

2011

2007

1415,24

38.659

Bulgarije

122,71

2.626

168

Tsjechië

319,22

-

765

-

53.165

2.824

België

Denemarken Duitsland

2.019

30,6

96,8

14,6

38,1

16,20

21,8

23,2

38,50

8,6

29,7

43,60

13,1

-

40.200

2.336

-

83,20

15,5

Estland

278,02

-

403

20,9

6,60

19,7

Ierland

1.461,85

39.858

1.263

21,9

96,20

15

Griekenland

862,82

-

1.157

67,1

142,80

19,7

Spanje

748,30

21.891

1.010

40,8

60,10

19,5

1.365

32.413

2.845

10

81,70

12,9

-

-

2.478

27,4

119

18,4

Frankrijk Italië Cyprus

-

-

942

17,9

60,80

16,2

Letland

281,93

6.690

305

14,1

44,70

25,7

Litouwen

231,70

-

434

23,4

38,20

20,6

Luxemburg

1.757,56

45.284

2.600

13,3

18,40

14,9

Hongarije

280,63

8.952

483

44

80,20

12,4

Malta

664,95

15.679

806

37,7

68

15,1

Nederland

1.424,40

42.000

2.496

17,7

62,70

11,1

Oostenrijk

-

37.716

2.774

12,4

72,30

12

28


Bruto minimumloon (euro/m)

Gemiddeld bruto jaarloon

Gemiddeld pensioen

Huisvestingskosten in % van het beschikbaar inkomen (marktprijs)

Staatsschuld (% BBP)

Armoede in % van de bevolking (drempel 60% van het mediaan inkomen)

2011

2007

2008

2009

2010

2009

Polen

348,68

-

502

Portugal

32,8

55

17,1

565,83

15.345

1.182

19,9

93

17,9

RoemeniĂŤ

157,20

4.825

144

56,5

30,80

22,4

SloveniĂŤ

748,10

-

664

13,1

38

11,3

Slovakije

317

8.400

428

13,4

41

11

-

36.114

2.196

11,6

48,40

13,8

Finland Zweden

-

36.871

2.651

20,6

39,80

13,3

1.138,54

46.050

1.870

40,7

80

17,2

Ijsland

-

-

927

13,3

-

10,2

Noorwegen

-

-

2.630

28,2

44,70

11,70

Zwitserland

-

-

3.750

17

-

15,10

V.K.

Bron: Eurostat, 2011 (afgerond naar boven of naar beneden)

Eurostat, 2011

29


Nota’s

30


Nota’s

31


Voor meer info: ABVV Hoogstraat 42 | 1000 Brussel Tel. +32 2 506 82 11 | Fax +32 2 506 82 29 info@abvv.be | www.abvv.be Volledige of gedeeltelijke overname of reproductie van de tekst uit deze brochure mag alleen met duidelijke bronvermelding. Verantwoordelijke uitgever: Rudy De Leeuw Š januari 2012 Cette brochure est aussi disponible en français www.fgtb.be/brochures-fgtb D/2011/1262/28 Design www.ramdam.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.