Nico Metaal Recensie van Ruud Abma (2011) Over de grenzen van disciplines. Plaatsbepaling van de sociale wetenschappen. Nijmegen: Vantilt. In de jaren zeventig van de vorige eeuw betitelden psychologiestudenten de opleiding geneeskunde met enig dedain als een veredelde beroepsopleiding. Daar leer je immers wetenschappelijk vergaarde kennis slechts toepassen. Nee, dan psychologie. Naast praktische kennis en vaardigheden, leer je daar vooral ‘denken’. Verplichte vakken als filosofie, geschiedenis en wetenschapsleer leiden tot verdieping van kennis, terwijl vakken als fysiologie en sociologie juist verbreding bewerkstelligen. Zo werden breed en diep georiënteerde intellectuelen gekweekt. Inmiddels is binnen de opleidingen van de diverse sociale wetenschappen de aandacht voor reflectie over fundamentele vraagstukken geminimaliseerd. De meeste docenten zijn er niet meer voor geëquipeerd, en de meeste studenten zijn er niet in geïnteresseerd. Ze bestaan echter nog wel: tegendraadse wetenschappers die het aloude ‘leren denken’ beschouwen als een essentieel onderdeel van de wetenschappelijke vorming. Abma is één van hen. Wie een boek tegen de tijdgeest in schrijft, moet wel bezield zijn. En dat blijkt: Abma heeft een missie. Al sinds 2003 verzorgt hij – met anderen – aan de opleiding ASW van de Universiteit Utrecht de cursus “Over de grenzen van disciplines”. Overtuigd als hij is van het belang van ‘institutionele reflectie’, wil hij niet alleen studenten inspireren, maar ook vakbeoefenaren. Hij kiest ervoor dit omvangrijke terrein te presenteren en te bediscussiëren in een boek van bescheiden omvang (200 pagina’s). Abma benadrukt dan ook dat hij niet een encyclopedisch werk heeft willen schrijven, en al evenmin een inleiding in de filosofie of de geschiedenis van de sociale wetenschappen. Ook mag de lezer niet een adequate weerspiegeling van ‘breed’ en ‘diep’ verwachten. Veeleer is zijn boek te typeren als ‘een selectief en attenderend betoog’ (p. 19) en ‘een beredeneerde stellingname’ (p. 10). Abma wil ‘problematiseren in de positieve zin van het woord’ (p. 19). Drie thema’s Uit de veelheid van onderwerpen kiest Abma drie centrale thema’s: de plaats van de sociale wetenschappen, in het bijzonder binnen het krachtenveld van de alfa- en bètawetenschappen; de relatie van de sociale wetenschappen tot de maatschappij; en interdisciplinariteit. Het eerste thema – de plaats van de sociale wetenschappen tussen de natuurwetenschappen en de geesteswetenschappen – loopt als een rode draad door het boek. Abma’s beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de eeuwenoude strijd tussen de twee culturen zal bij de breed en diep georiënteerde student uit mijn openingsalinea warme gevoelens van herkenning oproepen. Klinkende namen als Galileï, Newton, Comte, Dilthey, Popper en Kuhn komen langs, evenals markante tegenstellingen als nomothetisch–idiografisch en methodologisch–ideologisch. Abma legt uit hoe de rivaliteit tussen beide richtingen ook binnen de sociale wetenschappen wordt gezogen. Hij beperkt zich niet tot een geschiedenisles, maar problematiseert en geeft zijn beargumenteerde mening. Volgens Abma ligt bovengenoemd conflict ook ten grondslag aan zijn tweede thema: de moeizame relatie tussen de sociale wetenschappen en de maatschappij. Deze kloof tussen wetenschap en praktijk wordt treffend weergegeven in paragraaftitels als Evidence-based practice en Practice-based evidence. De voor de praktijk ontworpen wetenschappelijk verantwoorde protocollen worden door de
ervaringsdeskundigen niet altijd als bruikbaar beschouwd. Zij vertrouwen meer op hun expertise en intuïtie. De relatie tussen wetenschap en praktijk wordt daarenboven onder druk gezet door het object van de sociale wetenschappen zelf. Mensen hebben namelijk zelf een mening over hun eigen functioneren, en zijn niet van plan hun rotsvaste overtuigingen zonder slag of stoot in te leveren. Er is echter niet alleen strijd. Abma voert Bent Flyvbjerg op als voorbeeld van iemand die in zijn werk probeert de twee kampen dichter bij elkaar te brengen. Voorafgaand aan de bespreking van interdisciplinariteit – het derde thema – gaat Abma uitvoerig in op het concept discipline. Achter ‘interdisciplinariteit’ gaan pogingen schuil om dwarsverbanden tussen afzonderlijke disciplines te creëren ten einde te komen tot integratie van wetenschappelijke kennis. Abma introduceert drie pogingen om de disciplinegrenzen te doorbreken: sociale psychologie, cultuurpsychologie en zijn eigen vakgroep algemene sociale wetenschappen. Dat het bijna ondoenlijk is om zonder de bescherming en de macht van een eigen discipline iets nieuws van de grond te krijgen, wordt zeer aannemelijk gemaakt. Ook binnen dit thema wordt aandacht geschonken aan een alternatief dat mogelijkerwijs een brug kan slaan: de cultuurpsychologie van Voestermans en Verheggen. Duizelingen en lichtpuntjes Abma selecteert twee disciplines binnen de sociale wetenschappen om te laten zien welk effect de twee rivaliserende culturen en de moeizame relatie tussen wetenschap en maatschappij hebben op theorievorming en onderzoek. Hij kiest voor de psychologie en de sociologie. In zijn uitwerking in dezen voor de psychologie passeren grote namen de revue: Müller, Von Helmholtz, Wund, Freud, Watson, Hull, Brentano, en nog vele illustere psychologen na hen. Voor mij was het langstrekken van (het gedachtegoed van) deze gladiatoren een feest van herkenning. Ik kan mij echter voorstellen dat de dichtheid van deze stoet beroemdheden bij de minder goed ingevoerde lezer een gevoel van duizeling oproept. Het is inherent aan elke poging een lastig onderwerp in relatief weinig woorden te belichten, dat er spanning bestaat tussen de wens zo veel mogelijk belangwekkende informatie op te nemen en de noodzaak kort én verhalend te zijn. Abma kiest in dezen net iets te vaak voor informatiedichtheid, waardoor sommige passages enigszins opsommerig overkomen. Wellicht is het feit dat zijn teksten zijn gebaseerd op lesmateriaal daar debet aan. Er is reden genoeg om niet vrolijk te worden van dit boek. Dat ligt niet aan de auteur, maar aan de onmacht van de sociale wetenschappers. In geen van de drie centrale vraagstukken zit schot om uit de impasse te geraken. Bij het thema van de twee rivaliserende culturen laat Abma weliswaar zien dat ze minder rigoureus van elkaar verschillen dan vaak wordt voorgesteld, maar juist het hardnekkig vasthouden aan het idee van een strikte scheiding houdt die kloof in stand (selffulfilling prophecy). Deze onwrikbaarheid is goed zichtbaar bij de bespreking van het effect van de richtingenstrijd op respectievelijk de psychologie en de sociologie. Ook in het tweede thema – de moeizame relatie tussen wetenschap en praktijk – zit weinig voortgang. Zo lang empirische toetsing van hypothesen, met zoveel mogelijk controle over variabelen, het vanzelfsprekende onderzoekskader blijft, zal volgens Abma de relatie tussen beide krampachtig blijven. De ontwikkelingen binnen het derde thema – interdisciplinariteit – geven evenmin aanleiding tot optimisme: sociale wetenschappers zijn er niet in geslaagd het disciplinedenken te doorbreken.
Toch is er hoop. Zoals ik reeds vermeldde, reikt Abma op diverse plaatsen lichtpuntjes aan: nieuwe ontwikkelingen, waarin wordt geprobeerd een brug te slaan tussen rivaliserende kampen. Hij is in dit kader vooral gecharmeerd van de theorievorming over complexe systemen, en daarbinnen het concept emergentie. Hoewel hij daarmee wel mijn interesse heeft weten te wekken, is de ruimte om deze complexe invalshoek uiteen te zetten te krap om er goed greep op te kunnen krijgen. Veelbelovend en hoopvol dus, maar nog jong en onvoldoende uitgewerkt. Voor de lezer met een brede intellectuele interesse is er echter genoeg reden wĂŠl vrolijk te worden van dit boek. De satisfactie zit immers niet in het antwoord op de vraag of er resultaten zijn geboekt, maar in de informatieve en prikkelende reflectie over zaken die de dagelijkse binnenwaartse blik overstijgen. Abma weet binnen de ruimtelijke beperkingen een geloofwaardig, boeiend en prettig leesbaar betoog te schrijven over kwesties die verder gaan dan de neus van de doorsnee sociale wetenschapper lang is. Conform zijn toezegging problematiseert hij, brengt hij nuances aan, poneert hij zijn mening, en lokt hij impliciet de lezer uit om het ook niet met hem eens te zijn. Natuurlijk kan elke scepticus tegenwerpen dat de gesignaleerde vraagstukken alleen interessant zijn voor de diep- en breeddenkers. Het zal de gemiddelde onderzoeker immers een zorg zijn wat er buiten de eigen discipline gebeurt, zo lang er maar erkenning binnen zijn/haar specialisatie is en zo lang zijn/haar onderzoeksresultaten maar wordt gepubliceerd. Dat laat echter onverlet dat studenten, wetenschappers en vakbeoefenaren, die de vorming tot intellectueel van weleer hebben moeten missen, met dit boek een stimulerend begin kunnen maken zich in de breedte en de diepte bij te spijkeren. Dr. Nico Metaal is gepensioneerd. Tot voor kort was hij als universitair hoofddocent werkzaam bij de capaciteitsgroep Arbeids- en Sociale psychologie van de Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen aan de Universiteit Maastricht. Van eind 1995 tot eind 2000 was hij voorzitter van de redactie van De Psycholoog. E-mail: n.metaal@ziggo.nl