Jaargang 19
Nummer 2
November 2025

Magazine van en voor iedereen die zich met de PThU verbonden voelt.


![]()
Jaargang 19
Nummer 2
November 2025

Magazine van en voor iedereen die zich met de PThU verbonden voelt.







pag 4 'Ruimte voor wie maar belangstelling heeft'
pag 18 pag 24
Martha Frederiks heet welkom
Rijk rekenen?
Gen Z en de hoop op kerkgroei
Het geloofshoofd boven water houden
Bert de Leede over menszijn in deze wereldtijd
Protestantse Theologische Universiteit




In een openhartig interview vertelt Bert de Leede (oud-rector van het van het Seminarium Hydepark, tevens emerituspredikant, oudPThU-docent en onderzoeker)
hoe de wereld waarin de kerk zich momenteel bevindt, vraagt om veel nadenken, liefst samen met bevriende theologen. Er ligt een zwaarte op het bestaan, een nood die overweldigend is, waarbij alleen de liturgie, de kerkdienst, mensen in staat stelt om het ‘geloofshoofd’ boven water te houden. Als de kerk en de kerkdienst er niet zouden zijn, zegt De Leede, zou hij ‘wegglijden in nihilisme’.
Deze PThUnie lezend denk ik: zou daar ook een reden kunnen liggen voor een openheid voor het evangelie bij de nieuwe generatie, zoals meerdere onderzoeken laten zien en zoals mogelijk ook blijkt uit de sterke groei in het aantal theologiestudenten in Nederland? Ik sprak op een ochtend in september hierover met mijn kapper en met mijn fysiotherapeut, beiden onkerkelijk, maar ze zeiden heel goed te kunnen begrijpen dat mensen, en vooral ook de nieuwe generatie, op zoek zijn naar houvast. Theologie, zeiden zij, moet meer dan ooit gaan om leven en overleven. Om moed en hoop te krijgen en om het vol te houden in het leven en in de wereld. In de eerste Willibrordlezing brengt Geurt-Henk van Kooten deze mogelijke tijd van
openheid voor geloof, kerk en evangelie in verband met het doorgeschoten individualisme, het onder grote psychische druk staan en existentiële vragen naar gemeenschap, zin en heil. Onze nieuwe rector, Martha Frederiks, spreekt, net als Van Kooten, over zinvragen en over golfbewegingen in kerk – en theologie! – van neergang enerzijds en oplevingen anderzijds. Zij ziet voor zich hoe de PThU met haar cursussen ook de interesse van studenten van de Universiteit Utrecht kan wekken en hoe PThU-studenten open kunnen staan en kunnen leren van de vitaliteit van het christendom wereldwijd. Met haar heeft de PThU een nieuwe rector die vanuit eigen ervaringen in Afrika het belang onderstreept van geworteld zijn in de christelijke traditie, het daarin vinden van antwoorden op zinvragen én open leren staan voor mensen uit andere religies, culturen en tradities. Masterstudent Job Burggraaf laat zien dat hij in en door zijn theologiestudie inderdaad de beweging leert zien van God en mensen, van zin en hoop. Hij vertelt dat hij vanuit de Schrift lenzen krijgt aangereikt om de wereld anders te verbeelden en vanuit die verbeelding hoopvol te leven en te spreken. Marten van der Meulen en Ronelle Sonnenberg nemen de (voorzichtige!) groei in interesse ook waar. Zij zien een verlangen naar het hebben van een doel in het leven en over het goede willen doen, samen met anderen. Met Charles Taylor noemt Marten het ‘paadjes naar God’… Willem Smelik, gasthoogleraar aan de PThU, geeft in dit rijke nummer theologische – en poëtische – diepgang aan deze openheid. Waar ervaart een mens God? In de afwezigheid gloeit de aanwezigheid van God nog na…
Henk de Roest Hoofdredacteur PThUnie
En verder: pag 10 pag 12 pag 14 pag 09 pag 23 pag 24 pag 28
Willibrordlezing 2025
En de opening van het academisch jaar.

Spreken over hoop
Derdejaars Job Burggraaf legt zijn keuze voor theologie uit.




Terug van hier geweest
Gasthoogleraar Willem Smelik over de aanwezigheid van God.






Column
Eward Postma volgde het spoor van twee heiligen die ook in Utrecht nabij zijn.
Afscheid Klaas Spronk
Anderhalf jaar na zijn afscheid als hoogleraar, stopte hij nu ook als waarnemend rector.
Met emeritaat
Bert de Leede blikt terug, maar kijkt ook om zich heen.
Promoties & publicaties
Met ditmaal onder andere de promotie van Robin ten Hoopen.
PThUnie is een magazine van en voor iedereen die zich met de PThU verbonden voelt.
Adverteren in PThUnie? Vraag naar de mogelijkheden via communicatie@pthu.nl
Wijzigingen in uw abonnement doorgeven? Ga naar pthu.nl/wijzigingdoorgeven
Redactie: Christiane van den Berg-Seiffert, Theo Boer, Caspar Dullemond (eindredacteur), Bärry Hartog, Bernhard Reitsma, Henk de Roest (hoofdredacteur) en Esther Scherpenisse (adviseur).
Redactieadres: (postadres): Janskerkhof 12, 3512 BL, Utrecht, communicatie@pthu.nl
Vormgeving en realisatie: Verloop, Alblasserdam - verloop.nl
Fotografie: Caspar Dullemond, Judith Fokker, Arend-Jan Hermsen (Par-pa fotografie), Ton van Kattenbroek.
ISSN-nummer 1876-9233
door Caspar Dullemond
Het was de theologische transfer van het jaar: Martha Frederiks, hoogleraar wereldchristendom aan de UU, werd per 1 augustus de nieuwe rector van de PThU – én de eerste rector van buitenaf. Bij haar eerste openbare optreden, de opening van het academisch jaar, maakte ze indruk met haar hartelijkheid en warmte. Ze heeft er zin in, zo werd wel duidelijk. Kort daarna sprak PThUnie met haar. Wie is Martha Frederiks? En zijn er al enige lijnen aan te geven voor de koers die zij voorstaat?

PThUnie: ‘Je had bij je eerste publieke optreden als rector, de opening van het academisch jaar, een duidelijk verwelkomende toon. Je benadrukte niet alleen dat de PThU er voor de hele breedte van de kerk is, maar dat ook niet-kerkelijke studenten er kunnen studeren. Was dat een bewuste verbreding?’
Martha Frederiks: ‘Ik kom uit de wereld van de zending. Ik denk dat het belangrijk is om als theologische instelling open te staan voor wie ook maar belangstelling heeft. Voor studenten is het goed om het gesprek te voeren met mensen voor wie geloof geen vanzelfsprekendheid is. Omdat dat ook de praktijk in de Nederlandse samenleving is. Het is belangrijk om dat gesprek te voeren en daarbij voortdurend te zoeken naar nieuwe woorden om je eigen verhaal begrijpelijk te maken. Voor mij hoeft dat niet per se te leiden tot grote veranderingen van inzicht: je kunt in een dialoog altijd met elkaar van inzicht verschillen. Maar soms helpt dat gesprek je ook opnieuw verworteld te raken in je eigen traditie. Als zendingspredikant had ik een keer een interreligieuze bijeenkomst georganiseerd.
De moslimvoorganger had van tevoren gezegd: ik wil alleen in gesprek met een echte christen en niet met iemand die alles meteen in de uitverkoop doet. Dat vond ik mooi. Eén van de ontdekkingen in de interreligieuze dialoog is dat iemand jou totaal andere vragen stelt dan je gewend bent en dat dat je opnieuw bepaalt bij waar je zelf staat: ben ik wel scherp genoeg op die combinatie van triniteit en monotheïsme die kenmerkend is voor mijn traditie? Toen ik in Gambia werkte heb ik opnieuw het vasten leren waarderen. In Gambia is 90 tot 95 % van de bevolking moslim. De ramadan is in die samenleving zeer vanzelfsprekend, en dat leidde ook bij
christelijke gemeenschappen tot bewustwording: hoe vieren wij die veertigdagentijd? Vasten was daar een uitdrukking van je commitment aan je eigen religieuze traditie. Het was een vorm van getuigenis.’
PThUnie: ‘In de zending word je gedwongen om het gesprek aan te gaan met mensen die er theologisch en cultureel heel anders in staan?'
MF: ‘Ja, en dat helpt je dus ook scherp te blijven. Als wij met Afrikaanse partnerkerken praten over contextualisatie van het evangelie, dan gaat het ook om de vraag hoe wij dat in Nederland zien. Ik heb in Gambia veel geleerd over mijn eigen context. Maar dat geldt net zo goed voor mijn werk aan de Universiteit Utrecht, waar ik meer dan twintig jaar over het christendom als wereldreligie heb gedoceerd. Bij die colleges zaten ook studenten van andere opleidingen, die de cursus als bijvak hadden gekozen. Zij stelden vragen als: mevrouw, dopen, wat is dat nou precies? Bidt u ook weleens en wat
Martha Frederiks (Putten, 1965) studeerde theologie en Arabische taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Aansluitend volgde zij de kerkelijke opleiding van de Nederlandse Hervormde Kerk. Van 1993 tot 1999 werkte zij in WestAfrika. Aansluitend werd zij benoemd aan de UU, waar zij in 2003 promoveerde op We Have Toiled All Night. Christianity in The Gambia 1456- 2000 (cum laude). Van 2007-2014 was zij bijzonder hoogleraar missiologie. In 2014 werd zij benoemd tot hoogleraar studie van het wereldchristendom. Van 2013-2019 was zij hoofd van het departement filosofie en religiewetenschap en van 2020-2024 vice-decaan onderwijs. In april 2025 werd zij benoemd tot rector van de PThU.
MF: ‘Ik vind het in ieder geval een buitengewoon belangrijk aspect van het academisch kijken naar de wereld. Je studeert theologie om in aanraking te komen met nieuwe benaderingen van de christelijke traditie, de Bijbel, de kerkgeschiedenis,
‘Ook mensen met standpunten die misschien niet de jouwe zijn, proberen met evenveel passie en verve het evangelie vorm en betekenis te geven in hun leven’
doet u dan eigenlijk? Er is een interesse en openheid voor het christelijk geloof bij een groep studenten die niet noodzakelijk heel veel van de christelijke traditie weet. En dan is het goed, denk ik, dat ook de studenten die we opleiden tot predikant of voorganger in de kerk, met die mensen in aanraking komen.’
PThUnie: ‘Je benadrukt het belang van een open opstelling, van interesse in andere standpunten en contexten. Zijn dat voor jou voorwaarden om theologie te kunnen studeren?’
de hermeneutiek… En ja, daar moet je de openheid hebben om op z’n minst te proberen te begrijpen waar andere mensen vandaan komen. Nogmaals, je hoeft het niet altijd met ze eens te zijn. Maar het is wel belangrijk dat je je realiseert dat ook mensen met standpunten die misschien niet de jouwe zijn, met evenveel passie en verve proberen dat evangelie vorm en betekenis te geven in hun leven. En dat moet op z’n minst in openheid en een bereidheid tot luisteren resulteren. En dat kan betekenen dat je zelf verandert. Iedereen
Lees verder
verandert door zijn of haar theologiestudie. Ik ga ervan uit dat al onze studenten bereid zijn – en ook nieuwsgierig zijn – om dingen te leren.’
PThUnie: ‘Je bent opgegroeid in de gereformeerde bond. En je bent theologie gaan studeren om meer over de islam te weten te komen. Wat maakte jou in het Putten van de vroege jaren tachtig nieuwsgierig naar de islam?’
MF: ‘Naarmate je je meer in religies verdiept zie je dat er eigenlijk twee niveaus zijn waarop deze zich tot elkaar verhouden: enerzijds als denksystemen en anderzijds als mensen. En ik was ook toen al gefascineerd door dat menselijke niveau van religie. Ik zie dat moslims zin ontlenen aan en hun leven vormgeven rond hun religieuze traditie. Dat is voor een moslim niet anders dan voor een christen. Toen ik in Gambia werkte, zat ik bij een interreligieuze vrouwengroep. Toen kwam de
hij omzag naar Hagar. Zoiets laat zien hoe dicht je, ondanks alle grote theologische verschillen, bij elkaar staat als het gaat om het zoeken naar zingeving en troost in dit soort situaties.’
PThUnie: ‘Na je studies theologie en Arabische talen en culturen ben je, eveneens in Utrecht, de kerkelijke opleiding gaan doen. Dat was toch een duidelijke keuze voor je eigen kerkelijke traditie?’
MF: ‘Dat wel. Ik had het gevoel dat ik enigszins van de christelijke traditie afgedwaald was. Niet inhoudelijk, dat beslist niet, maar wel academisch. Dus daar wilde ik me verder in verdiepen. Tijdens mijn vicariaat zei een medestudent tegen mij: het is eigenlijk wel jammer als je met jouw expertise zo meteen dominee ergens in Friesland wordt. Wil je niet iets met die combinatie van kerk en islam?
Ik had daar nog nooit over nagedacht. En toen heb ik de Raad voor de Zending een briefje geschre-
‘Een tijdje ergens anders in de wereldkerk meedraaien is gewoon ontzettend leuk’
zoon van een van de moslimvrouwen in de groep om het leven. We zijn toen als groep haar onze condoleances gaan brengen. De moeder zei toen: ik heb het gevoel dat God naar mij omziet, zoals

ven. Ik zat binnen een week in Oegstgeest. Zo ben ik in de zending terechtgekomen.’
PThUnie: ‘Was Gambia een sprong in het diepe?’
MF: ‘Nou… Ik werd daar methodistisch predikant. Die kerk had nogal een predikantentekort, dus ik moest meteen aan de slag. Ik kwam op de zaterdag voor palmzondag aan en heb die week iedere dag een kerkdienst geleid. Zo van: daar en daar moet je heen en veel succes… Het was even heel hard werken. Ik moest bijvoorbeeld alle Methodist hymns leren kennen. Ik heb al die tijd cassettebandjes in de auto gehad om dat repertoire onder de knie te krijgen. Het is een buitengewoon vormende periode geweest. Ik had het niet willen missen en ik zou het iedereen aanbevelen. Een tijdje ergens anders in de wereldkerk meedraaien is gewoon ontzettend leuk.’
PThUnie: ‘Is dat iets waar je als rector van de PThU graag meer op zou willen inzetten?’
MF: ‘Ik zou studenten zeker willen stimuleren om iets dergelijks te doen. Maar er zijn natuurlijk verschillende manieren om dat te faciliteren. Ik ben ook wel met studenten op studiereis geweest: India, Suriname, Oekraïne, Servië… Ook dat zijn nuttige vormen van exposure. En dan hebben we het nog niet eens over al die christelijke tradities die je gewoon in Nederland kunt ervaren.’
PThUnie: ‘Wat is het belangrijkste dat jij uit Afrika hebt meegenomen?’

‘Op het moment dat Willibrord hier in Utrecht langskwam, waren er al gevestigde kerken in Ethiopië, in Zuid-Indië…’
MF: ‘Een eindeloze passie en fascinatie voor christendom en theologie in Afrika. Daar ben ik sindsdien academisch mee bezig geweest. Wat ik als persoon vooral heb meegenomen is dat mensen altijd belangrijker zijn dan regels en instituties, dus dat je altijd moet investeren in mensen. En daarnaast heb ik aan die periode een soort basaal gevoel overgehouden dat het linksom of rechtsom meestal wel weer goed komt. Ik schrik niet zo van chaos. Je kon in Gambia een seminar organiseren en twee dagen van tevoren nog geen idee hebben of er iemand kwam. Maar dan liet je het maar gewoon doorgaan en zaten er toch 25 mensen. En die kwamen dan nog niet eens noodzakelijk omdat ze zo geboeid waren door het onderwerp maar omdat ze jou een aardige meid vonden. Dat is bevrijdend.’
PThUnie: ‘Terug in Nederland kwam je terecht bij het Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica verbonden aan de Universiteit Utrecht, en daar ben je, in de diverse incarnaties van dat instituut, gebleven. Wat was inhoudelijk de constante lijn in de 27 jaar dat je daar gewerkt hebt?’
MF: ‘Ik heb steeds geprobeerd aandacht te vragen voor het christendom in de breedte. Bij studenten wilde ik het perspectief openzetten dat het christendom meer is dan een Europese of een protestantse traditie. Dat vond ik heel belangrijk en dat vind ik nog steeds. Op het moment dat Willibrord hier in Utrecht langskwam, waren er al gevestigde kerken in Ethiopië, in Zuid-Indië… En ook de kerken in het Midden-Oosten zijn na de grote concilies gewoon doorgegaan. Ik liet studenten wel eens kerkmuziek uit de Syrische kerk horen, want het zingen van de kerk is daar uitgevonden.
Dus het feit dat wij elke zondag onze psalmen en gezangen zingen… Dat heeft z’n oorsprong in die kerk. Het is belangrijk om te weten waarom wij dingen doen zoals we ze doen en hoe dat past in het grotere verhaal.’
PThUnie: ‘Is dat kennis die ontbreekt?’
MF: ‘Ja, maar het is ook wel een beetje een mindset. Het accepteren van dat grotere verhaal dwingt tot bescheidenheid en opent daarnaast ook een wijder perspectief. Als ik kijk naar die christelijke traditie dan zie je dat daar golfbewegingen in Lees verder
zitten. Dat er momenten van grote opleving zijn en ook weer momenten van crises. Hier in Nederland zijn we – en ik zeg niet dat we dat niet serieus moeten nemen – heel erg gericht op het idee dat onze kerk krimpt. Maar als je wereldwijd kijkt, dan is die christelijke traditie op allerlei plekken heel vitaal. Daar kunnen we van leren en ook hoop uit putten. Zelfs als, wat ik niet geloof, de christelijke traditie in Nederland helemaal gemarginaliseerd zou worden, dan is dat niet het einde van de christelijke traditie. Dat inspireert mij en dat geeft mij ook een zekere ontspannenheid.’
PThUnie: ‘Wat komt daar voor jou voor geloofsverhaal of geloofsboodschap uit voort?’
MF: ‘Voor mij betekent de neergaande beweging die we nu zien een enorme uitdaging om ons te bezinnen. Hebben wij nog de woorden die mensen begrijpen? Kunnen wij dat verhaal waarvan we zelf vinden dat het betekenisvol is, op zo’n manier present stellen dat het mensen opnieuw inspireert? Als je in een opwaartse beweging zit, dan kan er de neiging ontstaan – laat ik het zo voorzichtig mogelijk formuleren – om achterover te gaan leunen. Om te denken: oh, we zitten op de goede weg. Maar deze beweging dwingt je weer om te vragen: wie verliezen we eigenlijk en waarom? Wat zegt dat over onze manier van kerkzijn of de woorden die we vinden voor het geloof?’
PThUnie: ‘En nu zijn er ook mensen die alweer een opgaande lijn zien. Er zijn voorzichtige signalen dat het christendom weer de wind in de rug heeft in Nederland, in West-Europa.’

‘Het is goed en fijn als mensen antwoorden op hun zinvragen vinden in de christelijke traditie. En daarom is het belangrijk dat wij mensen opleiden die kunnen helpen bij het vinden van die antwoorden. Ook als die ontmoeting niet per se leidt tot een lidmaatschap van de kerk, maar dat mensen wel betekenis aan ontlenen aan die traditie. Ik ben door Van Ruler gevormd. Het gaat voor mij minder over de kerk dan over het Koninkrijk. Het gaat over de vraag of mensen door dat evangelie en door Jezus geïnspireerd en geraakt en veranderd worden. Wat wij kerk noemen is dat je dat samen doet, dat je met elkaar onderweg bent.’
door dr. Eward Postma
universitair docent beroepsvorming & spiritualiteit aan de PThU

In Frankrijk kom je nog wel eens een heilige tegen. In Dijon bijvoorbeeld, in het kerkportaal dat na de Franse revolutie nog over is van het klooster van de kartuizers daar. Filips de Stoute en zijn vrouw Margaretha van Male lieten zich er vereeuwigen in steen, beiden met een heilige achter zich; Filips wordt geruggesteund door Johannes de Doper, Margaretha door Catharina van Alexandrië. In het midden staan Maria en Jezus. Voor hen knielen de Bourgondische hertog en zijn vrouw neer. De heiligen – een kop groter dan de beide gefortuneerde edellieden – kijken instemmend toe.
Filips en Margaretha schonken deze kerk om er begraven te worden en voor gebed – de geestelijke en materiële goederen gaan hand in hand. Het maakt me altijd wat kribbig als ik me realiseer dat vrijwel al onze fraaie middeleeuwse kerken zo sterk leunen op de rijkdom van de toenmalige elite. Tegelijk liegt de verkondiging van deze beeldengroep er niet om. Hier is uitgebeeld dat Filips en Margaretha niet uit zichzelf tot dit geschenk kunnen komen, maar slechts omringd en geruggesteund door heiligen. Je kunt niet zelf een kerk beginnen, hoeveel geld je ook hebt. Schenken en geven zijn handelingen die je niet alleen doet, maar in de gemeenschap der heiligen.
Ik kwam deze kennelijk onmisbare heiligen in onze vakantie op het spoor. Aan de hand van Stoute schoenen van Bart van Loo volgden we de sporen
van de Bourgondische hertogen. Aan de beide heiligen wijdt Van Loo daar in Dijon niet zoveel woorden, hij is vooral en terecht onder de indruk van de beeldhouwkunst van de hand van Klaas Sluter. En van het feit dat de hertog en hertogin niet mooier zijn gemaakt dan ze waren.
Convent
Terug in Utrecht gaan de namen van deze beide heiligen met me mee. Ze blijken prominenter aanwezig dan ik me jarenlang gerealiseerd heb. Ze omgeven mijn leven en werk. De Janskerk heet nog steeds naar Johannes; gelukkig is er niemand die het in het hoofd haalt om die naam om te dopen tot PThU-kerk. En Catharina is, zonder dat ik het door had in onze stad misschien wel bekender dan Sint Maarten: Museum Catharijneconvent, Hoog Catharijne, de Catharijnesingel, allemaal dragen ze de naam van Catharina aan wie in de middeleeuwen een klooster werd gewijd. Het bevond zich op de plek waar nu muziekcentrum Tivoli-Vredenburg staat. Karel V, nota bene erfgenaam van de Bourgondische hertogen, liet klooster en kloosterkerk slopen omdat hij zijn dwangburcht er wilde laten bouwen. Sinds een half jaar zijn restanten van het Catharijneklooster teruggeplaatst naast het muziekcentrum. Het zijn de stenen die ik dagelijks passeer als ik mij via de Lange Jansstraat en een stukje Korte Jansstraat naar de Jansdam begeef.

De titel van de lezing luidde: Kerk & Evangelie na de valwind van het secularisme: contouren van een nieuw transept. Daarmee verwees Van Kooten naar de historische verwoesting van het middenschip van de Utrechtse Dom door een valwind in 1674 – een gebeurtenis die voor hem model staat voor de seculiere storm die sinds de jaren zestig door West-Europa raasde.
Maar zoals de Dom zijn transept en koor behield, zo zien we ook nu de contouren van het Evangelie helderder en toegankelijker in een open wereld, aldus Van Kooten.
Een voorzichtig plusje bij de geloofsbeleving onder Gen Z. En zeventien eerstejaars studenten voor de nieuwe bachelor van de PThU, na een wervingsperiode van maar een paar maanden. De cijfers van de actualiteit pasten wonderwel bij de bemoedigende verhaal dat Geurt Henk van Kooten, hoogleraar Nieuwe Testament in Cambridge, bij de opening van het academisch jaar hield.
In zijn lezing stelde Van Kooten dat secularisatie, hoewel vaak gezien als bedreiging, nu ook weer leidt tot een hernieuwde openheid voor het geloof. Waar de twintigste eeuw gekenmerkt werd door een snelle ontkerkelijking, tekenen zich toen en ook nu verrassende bewegingen af van bekering en hernieuwde aandacht voor spiritualiteit. Hij noemde voorbeelden uit de Angelsaksische wereld, zoals T.S. Eliot en C.S. Lewis, maar ook meer hedendaagse figuren als de actrice Eva Simons en Ayaan Hirsi Ali, die recent publiekelijk hun geloof hebben hervonden. Volgens Van Kooten wijst dit alles op een bredere post-seculiere dynamiek: als zelfs in een van de vroegst en diepst geseculariseerde landen, zoals Nederland, nieuwe openheid voor het Evangelie ontstaat, verdient dat serieuze aandacht.
Van Kooten analyseerde vier grote denkers van de negentiende eeuw die vaak als bakens van secularisatie gelden: Marx, Freud, Feuerbach en Darwin. Hun inzichten hebben onmiskenbaar invloed gehad, maar Van Kooten stelde dat hun conclusies aan overtuigingskracht hebben verloren. Waar Marx’ machtstheorieën leidden tot postmoderne scepsis, Freud tot een fixatie op het onderbewuste,
en Feuerbach tot een radicale projectietheorie van God, blijken deze perspectieven volgens Van Kooten uiteindelijk onvoldoende om existentiële vragen naar zin, gemeenschap en heil te beantwoorden. Juist in dat tekort klinkt opnieuw de aantrekkingskracht van het Evangelie door, zo betoogde hij.
Tegenwicht
Bijzondere aandacht kreeg de jongere generatie. Uit recente onderzoeken in Times en The Guardian blijkt dat Generatie Z zich minder atheïstisch noemt dan haar ouders, en openstaat voor religieuze en spirituele vormen van zingeving. Jongeren ervaren de druk van sociale media, psychische problemen en onzekerheid over de toekomst, en ontdekken dat het christendom een tegenwicht kan bieden tegen eenzijdig individualisme. ‘We zijn gemaakt om verbonden te zijn en voor en met anderen te leven’, citeerde Van Kooten een geïnterviewde jongere. Voor Van Kooten sluit dit nauw aan bij de aantrekkingskracht van het Evangelie in de eerste eeuw: het bood een nieuw soort gemeenschap, waarin vergeving, liefde en hoop centraal stonden.

De Dom na de verwoesting van het middenschip in 1674. Tekening van Herman Saftleven (1609-1685), ontleend aan Utrechts Archief.
Tot slot plaatste Van Kooten de huidige ontwikkelingen in een breder historisch perspectief. Religieuze heroplevingen en renaissances keren volgens hem cyclisch terug, ongeveer eens in de vier eeuwen. Zoals de tijd van Constantijn, de middeleeuwse universiteiten en de Reformatie
momenten van vernieuwing waren, zo mogen wij vandaag tekenen van een nieuwe fase van geloof en theologie verwachten. De periode van secularisatie, van Strauss tot Fukuyama, is afgesloten: ‘Kerk-zijn en theologie bedrijven in een nieuw post-seculier tijdperk moet niet gaan om het terugrestaureren van het middenschip, maar om het zichtbaar maken van het transept in onze tijd.’
De volledige tekst van de lezing van prof. dr. Van Kooten is beschikbaar op pthu.nl/willibrordlezing.
door Job Burggraaf
Waarom zou iemand vandaag de dag in vredesnaam theologie gaan studeren? Op die vraag gaf derdejaars masterstudent Job Burggraaf bij de opening van het academisch jaar van de PThU een overtuigend antwoord. Dit is zijn pleidooi.

Waarom zou iemand vandaag de dag in vredesnaam theologie gaan studeren? En dan in het bijzonder iemand van mijn generatie? Hoewel ik niet graag in generaties denk – dat hele generatie-dispensationalisme is overigens weer iets wat die gekke millennials verzonnen hebben – kan ik er niet omheen dat ik behoor tot een nieuwe lichting. Een generatie van digital natives. De bewoners van de dappere, nieuwe wereld. Mensen die thuis zijn op duizend plekken tegelijk, maar zich nergens echt verankerd weten. Die altijd verbonden zijn, maar zich vaak eenzaam voelen. Een generatie die eindeloos veel keuzes heeft, en toch steeds vaker blokkeert wanneer het erop aankomt om er één te maken.
Sommigen noemen ons een zwakke generatie. Opgegroeid na het einde van de grote verhalen. Zonder helden, zonder richting. En toch lijkt de wereld juist nu meer dan ooit om die grote verhalen te vragen. Om richting. Om betekenis. Want de uitdagingen waar wij in ieder geval in eigen beleving voor staan, zijn groter dan wijzelf: oorlog na tachtig jaar vrede, schaarste na een eeuw van overvloed, onzekerheid als constante.
Zoektocht
En op die onzekerheid reageert die nieuwe generatie verschillend. Sommigen grijpen terug op oude zekerheden. Ze bewapenen de waarheid opnieuw, stellen zich op achter sterke leiders. Want dat heeft ons toch altijd veilig gehouden – zogenaamd. Anderen trekken zich terug. Verliezen zich in het bestaan met de grauwe kaken, de wereld zonder zin. En verzetten zich tegen alles wat zin suggereert. Want de wereld is toch onttoverd? Maar juist in de leegte die de
onttovering achterlaat klinkt steeds luider de roep om betekenis. De zoektocht naar zin blijft, ondanks alles. Of misschien wel juist daardoor.
Als ik heel eerlijk ben, dan studeer ik theologie om precies in díe zoektocht mijn plek te vinden. De zoektocht naar hoe kunnen, moeten, wij leven vandaag de dag. En dat wil ik niet doen als de alwetende theoloog met dikke duimen achter brede revers, die even zal uitleggen hoe het zit. Maar ook niet als iemand zonder verhaal.
Aan deze universiteit scherp ik mijn blik. En oefen ik in een heilige verbeelding. Een blik, die de wereld anders durft te zien, dan hoe hij in eerste instantie aan ons verschijnt. Om haar zin te zien, haar verhaal in het licht van God. Maar ook in het oog te houden hoe klein de mens is, hoe weinig wij weten, hoe afhankelijk we zijn.
Dat is heilige verbeelding. Een verbeelding die in de kerk waarheid wordt, wanneer wij woorden uitspreken als: ‘Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft, die niet loslaat wat zijn hand begon.’ Dát is verbeelding. Dát is geloof.
Het vraagt moed om de wereld zo te durven zien. En het vraagt moed om daarover met mijn generatiegenoten in gesprek te blijven. Om eerst te luisteren, maar ook om eerlijk en kritisch te kijken naar de tijd waarin we leven. Maar de meeste moed is nodig om uiteindelijk zelf weer te spreken. Te spreken over een wereld die anders is dan we haar nu ervaren. Een wereld in beweging. Een beweging richting een goede toekomst. Een beweging van God en mensen. Een beweging van zin, en van hoop.
Dat leren zien — dát oefen ik in mijn theologiestudie. Om lenzen aangereikt te krijgen. Vanuit de oude verhalen van
de Schrift. Vanuit de blik van Jezus zoals die zichtbaar wordt in de evangeliën. Vanuit het denken van de kerk door de eeuwen heen. En vanuit het voortdurende gesprek tussen kerk en wereld, dat ook vandaag gevoerd wordt. Want dat is wat theologie, wat mij betreft, zou moeten zijn: het oefenen in verbeelding én moed. Verbeelding om opnieuw te leren zien. Moed om te blijven spreken. Niet om de waarheid te vuur en te zwaard te verdedigen, maar ook niet om haar achteloos los te laten. Verbeelding en moed om de waarheid te durven leven. En om vooruit te kijken, met hoop. Dat is iets wat ik mijn generatie gun. En dat is waarom ik theologie studeer. Om mijn blik te oefenen, en in gesprek te blijven met de mensen om mij heen.
En daarvoor, docenten, kijk ik ook naar u. Om ons de weg te wijzen. Om voor te gaan in dat zoeken, in het oefenen van onze blik. En ik kijk naar iedereen die dat werk op deze universiteit mogelijk maakt. Dank voor het werk dat jullie doen, om ons in staat te stellen om te studeren. En ik wens jullie allemaal, in dit nieuwe jaar, zegen toe.
Tijdens hun introductie verbeeldden PThU-studenten in Pandhof Sinte Marie de zorg voor de natuur.

door Willem Smelik
Toen God verdween, veranderde ook de verwondering. Toen God zweeg, werden vroegere woorden herlezen, totdat ook zij geleidelijk uiteen vielen tot losgeslagen letters. Het besef van heiligheid vervluchtigde, kon allengs niet langer landen. Geen anders-gezet zijn stond tegenover ons. Zelfs zichtbaar werd de heiligheid van weleer onnavoelbaar: de gigantische blokken natuursteen die de klaagmuur ondergronds schragen, bezitten, als stenen die ooit het heiligdom sterkten, een graad van heiligheid, althans volgens de gids die mij er ooit rondleidde. Het bleef wat mij betreft bij woorden, een idee dat ik althans op dat moment zintuiglijk niet gewaar werd.
De ervaring van heiligheid is er een van anders-werkelijkheid. Een opmerkelijk indringen van een beleving die zich aan ons aardse onttrekt. Geloof is geen clubfauteuil waarin je tevreden achterover kunt leunen, de zetel verzekerd, een goed gevuld glas wijn (dan wel trappist) in de hand, door het venster naar buiten kijkend, een kussen de rug kussend. Heiligheid brandt door de zetel heen.
Veelal blijft het heilige onzichtbaar, maar zelden is wat onzichtbaar blijft voldoende voor de mens. Het wordt dan ook veelvuldig tastbaar gemaakt in heilige objecten, ruimtes en taal: boeken, tempel, Hebreeuws. Of Grieks voor de liefhebbers. En Aramees voor specialisten.
Talen worden veelal pas na hun versterven heilig verklaard (de taal is niets menselijks vreemd): Grieks in de Romeinse liturgie, Hebreeuws door Griekstaligen ten tijde van de Tweede Tempel, en iets soortgelijks geldt voor vele andere talen. Het Hebreeuws gold als priesterlijke taal, omdat de rituelen van het heiligdom erin werden uitgevoerd. Pas nadat het Hebreeuws meer en meer uit het straatbeeld sijpelde, terwijl de tempelberg er als een ruïne bijstond en zelfs de geleerde Joodse literatuur tweetalig was geworden, werd de notie van het Hebreeuws als unieke, heilige taal nieuw leven ingeblazen door hen die de taal duidelijk nog wel beheersten. Daarmee werd de taal van de eredienst numineus, zoals het Latijn van een katholieke dienst—en, zonder vertaalslag voor het gehoor, wellicht het psalmgezang in de protestantse traditie.

In de Bijbel wordt de taal niet als heilig benoemd. Er zijn wel pogingen gedaan het Hebreeuws vanuit de tekst heilig te benoemen, maar deze pogingen vinden achteraf plaats en zijn tot falen gedoemd. Bovendien zijn Gods zelf-openbaringen niet slechts verbaal maar ook fenomenaal, waarbij de aarde schudt en trilt en bliksems woorden vooraankondigen.Als de heilige manifestatie van God weer ervaren wordt, als God daadwerkelijk terugkeert, is Zhij als van nooit weggeweest. Een dergelijke wederkomst kan verschillend worden geduid. Hans Faverey schrijft in het slotgedicht van de groep ‘Hinderlijke goden’ in de gelijknamige bundel (Verzamelde Gedichten, 520):
Waar is God?
God is overal. Waartoe is god op aarde om mij te dienen en daardoor Mij te kunnen vergeten
God en ik vallen dan samen, dan juist niet, verwisselen van plaats, zijn er en zijn vergeten. Waarbij god met een kleine letter Mij met hoofdletter doet vergeten. Er vallen in zijn gedicht (en in zijn werk) meerdere oxymorons te beluisteren (te beluisteren want een gedicht dient van stem voorzien te worden): plaats, identiteit, zijn, ook voortbestaan. De identiteit van ik en God, het zijn en vergeten, overal en op aarde, werken door in woorden die geslotener overkomen als ze niet ervaren worden. Verschijnen en verdwijnen zijn kenmerkend voor zijn werk en spannen ook dit gedicht samen. Zoals elders: ‘Was ik maar die ik ben gebleven’. Daaruit klinkt ten diepste ook een groot verlangen naar voortbestaan en oneindigheid, een thema in meerdere van zijn gedichten—ook in zijn bekende gedicht over de 8 roeiers, met het perspectief van een landschap dat langzaam dichtgeroeid raakt (Verzamelde Gedichten, 323). Het hierboven aangehaalde gedicht eindigt met de regels:
Geeft het iets of ik echt heb bestaan?
Ik weet het niet. Meer dan ooit is zij de mooiste die er zal zijn. Zij is immers overal. Liefste, waartoe zijn wij geworden. Of wil Je dat ik terugkom zoals het Is.
Hier opnieuw verwisselen de woordelijke gedaanten voortdurend, maar ook is er sprake van een persoonlijke liefde, van de mooiste en terugkomen, van worden en zijn. Zijn gedichten vragen er soms om niet teveel geanalyseerd te worden, maar beleefd. Het mooiste is zij, maar waartoe zijn wij geworden.
Iets vergelijkbaars geldt God zelf. Ooit verdween God niet, maar hield Zhij zich, uit der aard der zaak, verborgen dan wel onzichtbaar. Geen mens zou namelijk de aanblik van zijn heerlijkheid, zijn bovenaardse Lees verder
schittering overleven. Maar of de schittering daadwerkelijk God zelf is, dan wel de sporen van zijn voorbijgetrokken aanwezigheid betreft, wordt niet altijd met zoveel woorden, wordt niet altijd ondubbelzinnig aangeduid. In Exod. 33.19-20 mag Mozes Gods gelaat niet zien, want niemand kan het immers zien en leven:
En Zhij zei, Ik zal al mijn goedheid in uw aanwezigheid laten passeren, en ik zal voor u de naam uitspreken van Zhij die is, en Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig ben, en mij ontfermen over wie Ik mij zal ontfermen. Maar Zhij zei ook, U zult mijn aangezicht niet kunnen zien; geen mens kan mij zien en leven.
Gods hand zal Mozes daarom van zien weerhouden, waarna hij wel Gods achterkant zal waarnemen. Deze achterkant staat voor een afdruk, voor het nagloeien van Gods verdwenen aanwezigheid, van al wat na Gods passeren zichtbaar blijft, een gloeiende afdruk. Of, zoals in een Palestijns-joodse vertaling, engelentroepen zullen hem passeren, als ook het woord van de heerlijkheid van Gods aanwezigheid, maar God zelf krijgt hij niet te zien. Het woord als een indirecte, maar tegelijkertijd hoogst aangrijpende ervaring. Een spoor zo sterk als kan zijn. In sommige oude vertalingen spreekt God dan ook niet tot Mozes van gezicht tot gezicht, maar van ‘spraak tot spraak’. Gods zelfopenbaring als een hoogst verbale ontmoeting.
Mozes mag God dan niet in zijn gezicht aanschouwen, maar wel achteraf, de profeet Elia ziet helemaal niets zo lijkt het. In 1 Kon. 19.11-13 ervaart Elia God in wind, aardbeving en vuur, maar God blijft onzichtbaar, afwezig, niet in wind, aardbeving en vuur. Gods woord is weliswaar hoorbaar, maar in deze gewaarwording is de stem slechts een zwakke fluistering (19:12):
...en na de aarbeving een vuur, maar in het vuur was Zhij die is niet; en na het vuur volgde een stem van ijle stilte.
(Statenvertaling editie 1977: ‘het suizen van een zachte stilte’;
Buber-Rosenzweig: ‘eine Stimme verschwebenden Schweigens’).
Bijna een vooraankondiging van wat ooit de Bat Qol zal heten, de (hemelse) ‘dochter van een stem’, een fluistering die in later tijden Gods stem verbeeldt nadat de profetie had opgehouden te bestaan—in dit vers echter nog indirecter. Gods aanwezigheid ziet Elia niet, al kan hij het schijnbaar wel ervaren, zelfs de stem is een flinterdunne verstomming van geluid. De heiligheid die hij ziet is wat nagloeit na Gods aanwezigheid. Het heilige is God zelf niet, maar staat voor God in bijna afgeleide zin, een zijdelings ervaren dat ondertussen niet minder indrukwekkend is.
Zelfs in het heiligste der heiligen, in de tempel, is zijn aanwezigheid naar menselijke begrippen een leegte, schijnbare afwezigheid. De tempel in Jeruzalem kende idealiter nooit een beeld dat God vertegenwoordigde, maar alleen een plaats, die voor Gods aanwezigheid werd afgezonderd, omheind, ontoegankelijk ook voor ieder behalve de hogepriester, op de dag dat voor verzoening wordt gebeden—nu ook zonder tempel of hogepriester.
God valt niet te vangen. Ontglipt onze grip. Juist daarin schuilt schoonheid.
Prof. dr. Willem Smelik is dit jaar gasthoogleraar aan de PThU.
Een vaak gehoorde verzuchting tegenwoordig is dat God zou moeten ingrijpen. De Bijbel gebruikt daarvoor het beeld van de hand van God. De sterke arm en uitgestrekte hand van God is zelfs spreekwoordelijk geworden. Maar wat bedoelden de bijbelschrijvers? Stil maar, wacht maar? Oude tekeningen laten soms een hemelse hand zien, maar in het Oude Testament lijkt de hand van God vaak menselijker te zijn dan de beeldspraak suggereert. Voetballer Maradona maakte van deze meerduidigheid al handig gebruik (1986).
Bij haar inaugurele rede als hoogleraar Oude Testament, op 6 mei 2025, ging prof. dr. Marjo Korpel aan de hand van Jesaja 40-55 nader in op deze ‘meerduidige metafoor’. ‘Het spreken over Gods hand blijft ingewikkeld’, zei Marjo Korpel: ‘Gods hand in de geschiedenis zegt sommigen niets, of wordt afgedaan als naïef geloof, anderzijds is het voor velen, gelovig of ongelovig, een beeld dat ertoe doet.’
Korpel promoveerde in 1990 op een onderzoek naar metaforen voor God en goden in Israël en de Kanaänitische wereld. Vervolgens was zij gemeentepredikant in Koudum (1990-1992), sinds 1992 als predikant met bijzondere opdracht, te weten het onderwijs in het Oude Testament aan studenten theologie.

Van 1992-2014 was zij docent Oude Testament aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Sindsdien is zij werkzaam aan de PThU, eerst als universitair hoofddocent en sinds 2024 als hoogleraar Oude Testament.
De rede is te downloaden via pthu.nl/korpel.
'Als Gen Z meer openstaat voor het christelijk geloof, dan moeten we ook kritisch naar onszelf kijken'

Het was dit voorjaar eventjes groot nieuws: het doorlopende onderzoek ‘God in Nederland’ meldde een lichte stijging van religieuze belangstelling onder (de tussen 1997 en 2012 geboren) Generatie Z. Die voorzichtige constatering werd in de media nogal opgerekt. ‘Geloof in God is weer hip: “Gen Z’ers hunkeren naar zingeving”’, was een typerende kop. Hoe duiden theologen van de PThU deze ontwikkeling? PThUnie sprak met dr. Ronelle Sonnenberg, praktisch theoloog en gespecialiseerd in jeugdwerk en godsdienstonderwijs, en dr. Marten van der Meulen, als godsdienstsocioloog onder meer betrokken bij het onderzoek 'Toekomstgericht kerk-zijn' van de PThU en de Protestantse Kerk in Nederland.
PThUnie: ‘Wat was jullie eerste reactie op de conclusies van dit onderzoek?’
Marten van der Meulen: ‘In eerste instantie dacht ik: eerst zien, dan geloven. Het is natuurlijk nog wel heel klein wat hier gebeurt. Maar daarna wist ik: hier moet ik toch even bij stilstaan, want dit is wel een mijlpaal. In mijn 25-jarige carrière als godsdienstsocioloog was het steeds maar krimp, krimp, krimp; en dan met name onder de jongste generaties. Dus dat er nu een onderzoek is – en ook in de CBS-cijfers zie je dat terug – waarin wordt gezegd dat Generatie Z net iets religieuzer is dan Generatie Y… Dan is dat wel even iets om te markeren.’
Ronelle Sonnenberg: ‘Conclusies trekken is erg lastig. Meer interesse in geloven betekent niet per se dat jonge mensen meer in de kerk komen. En als je stelt dat er een verschil is tussen Generatie Z en Y, moet je voor een vollediger beeld ook meenemen hoe Generatie Y tegen zaken aankeek toen zij de leeftijd hadden van Generatie Z nu. Sowieso is die hele generatietheorie nogal ingewikkeld: waar liggen de scheidslijnen?
Hoe duid je generaties ten opzichte van elkaar? Wat je wél uit dit onderzoek kunt concluderen is dat er bij de jonge generaties een grotere openheid voor religie is.’
MM: ‘Ja. Er is iets aan het verschuiven. De jongere generaties hebben veel minder religiestress dan de generaties daarvoor. Daar heb ik ook wel anekdotisch bewijs voor. Je merkt dat jongeren op zoek zijn naar een andere manier van leven. Binnen de godsdienstsociologie heb je bij religie een onderverdeling in believing, behaving en belonging. Wat je bij veel jongeren ziet, is met name vragen rond behaving
Hoe kan ik op een goede manier mijn leven leiden? Dat hoor ik terug bij de twintigers met wie ik zelf te maken heb. We zien het ook terug in het onderzoek dat we vanuit de PKN doen en we horen het van mensen die veel met twintigers te maken hebben.’
PThUnie: ‘Kijken jonge mensen dus naar de kerk als rolmodel?’
MM: ‘Het gaat om heel praktische vragen. Wat moet ik m’n leven? Welke doelen stel ik? Waar ga ik mijn energie voor inzetten? De invloedrijke psycholoog en schrijver Jordan Peterson bijvoorbeeld geeft daar duidelijke antwoorden op. Hij zegt tegen jonge mannen: ga op tijd je bed uit, zorg dat je er netjes uitziet, koop een bloemetje voor je moeder, et cetera. Dat zijn concrete adviezen, die lijnrecht staan tegenover de boodschap die je tegenwoordig ook veel hoort: je mag zijn wie je bent en je mag worden wie je wilt zijn. Dat is superflexibel en daarmee ook heel ingewikkeld.’
PThUnie: ‘En geloof kan helpen om daar je weg in te vinden?
stevig geheel: een plek waar je de elementen uit je leven aan elkaar kunt knopen.’
MM: ‘De kerken hebben wat dat betreft een ongelooflijk rijke bron. Mensen voelen dat. Ik had onlangs een gesprek met een jongen, een twintiger... Hij had een hele intense relatie met iemand, grotendeels online. En dat was uitgegaan. Hij zat echt in de problemen: hij had dagen niet gegeten en was heel verdrietig. Maar toen kwam hij op een gegeven moment op het pad terecht van een kerk. Hij vond er iemand om mee te praten, niet online, maar in het kerkgebouw. Hij citeerde allerlei Bijbelteksten die hem inspireerden. Blijkbaar hebben wij als kerk een bron die maakt dat iemand zegt: als ik echt iets over de Bijbel wil weten, dan moet ik me misschien toch wel bij zo’n gemeenschap aansluiten.’
RS: ‘Het is duidelijk dat je als kerk online present moet zijn. Maar ik denk dat er ook iets sterks in zit dat de kerk een fysieke plek is, een plek voor ontmoeting en ontdekking, een plek voor ideeën en gesprek, waar je jouw ideeën te berde kan brengen en op nieuwe ideeën wordt gebracht,
‘Jongeren hebben veel minder religiestress dan de generaties daarvoor’
MM: ‘Kerk en godsdienst hebben vanouds een duidelijk profiel als het gaat om de vraag hoe je je leven kunt inrichten.’
RS: ‘En de kerk heeft daar ook een gelaagd verhaal bij. Jonge mensen moeten vandaag de dag inderdaad hun eigen identiteit construeren, met alle stress die dat oplevert. En dan is de kerk een concrete, fysieke leefgemeenschap, met een verleden, heden en een toekomst en een verhaal. Als je op dat fragmentarische internet op zoek bent gegaan naar je identiteit, dan biedt de kerk vervolgens een
maar waar je ook in je gebrokenheid goede woorden en rituelen kan vinden. Dus echt traditioneel. Op internet gaat de aandacht alle kanten op en vaak zonder criteria. Staan in de bredere gemeenschap helpt om te kunnen onderscheiden wat het aanbod is en hoe je je daartoe verhoudt.’
MM: ‘En daar hebben ze mensen voor nodig die hen daarbij kunnen helpen. Daar moet je als kerk goed in zijn. Als gemeenschap van verschillende soorten mensen. Verschillende generaties ook.’
PThUnie: ‘En zien jullie die Gen Z’ers ook die volgende stap zetten als je met zo’n degelijk maar eigentijds aanbod komt?’
RS: ‘Nou, laten we voorop stellen dat niet alle Gen Z’ers het christelijk geloof aan het ontdekken zijn. Dus we moeten niet generaliseren. En niet iedereen van die generatie die het geloof ontdekt, komt in het gezichtsveld van de kerk. Maar je mag hopen dat je als kerk kennis hebt van het leven van Gen Z’ers en dat je ook het gesprek met hen aan kunt gaan. Professionals als predikanten en jeugdwerkers hebben daar een belangrijke rol in. Maar het geldt ook voor de bredere gemeenschap, de kringen, de maaltijden, de kerkdienst.’
goed om dat de kerk present is in de mensen die daarvan deel uitmaken.’
PThUnie: ‘En zo wordt de kerk weer groter?’
MM: ‘Nee. En zo zou ik het niet zeggen ook. Want dan doe je alsof de kerk een soort bedrijf is, dat het aandeel jongeren moet vergroten om relevant te blijven. Dat klopt niet en dat werkt ook niet. Ik denk dat dat ook een van de problemen is van deze samenleving. Dat wij op die manier naar mensen kijken. Dat je ze moet werven. Dat je groot moet worden om impact te hebben op de samenleving. Dat is een soort van marktdenken dat ook in onze kerk voorkomt.’
‘Wanneer die jonge mensen bij ons aankloppen of als we ze tegenkomen in ons netwerk: welk gesprek hebben we dan te voeren?’
MM: ‘Er zijn ook opa’s en oma’s in de kerk, die de jonge twintigers dan regelmatig tegenkomen. Zo’n jongen die heel sterk met liefdesverdriet zit en eigenlijk best wel wat denkbeelden heeft die hem in de weg zitten, kan in de kerk óók in gesprek raken met iemand van zeventig, die uit ervaring spreekt, zowel als het over liefde gaat als over geloof. Dan heb ik het dus niet eens over de formele activiteiten in de kerk. Het gaat er net zo

RS: ‘We drukken vitaliteit vaak uit in de vraag of er wel of geen jonge mensen in onze kerk zijn. Maar in dit geval zou je vitaliteit beter kunnen verwoorden als: is er interesse voor die jonge medemens in zijn of haar leefwereld? Als Gen Z meer openstaat voor het christelijk geloof, dan moeten we ook kritisch naar onszelf kijken. Wanneer die jonge mensen bij ons aankloppen of als we ze tegenkomen in ons netwerk: welk gesprek hebben we dan te voeren?’
MM: ‘We moeten ons niet in een seculier frame over religie laten drukken. Kerk is niet alleen religie. Kerk gaat ook over het dagelijks leven, hoe je in het normale leven als mens functioneert, over behaving en belonging. Dat onderscheid tussen religieus en seculier is maar een paar honderd jaar oud. De redenatie is: meer religie betekent meer geloof in God. En andersom. Dat klopt helemaal niet.’
PThUnie: ‘Wat zou je daarvoor als frame in de plaats willen stellen?’

MM: ‘Nou, dat de hele wereld van God is, bijvoorbeeld. En dat wij in die wereld een gemeenschap zijn die ideeën heeft over hoe je een goede manier zou kunnen leven en die ook bereid is om nieuwe dingen te ontdekken. Charles Taylor eindigt zijn grote boek over de seculariteit met een hoofdstuk over conversions. Hij heeft het over nieuwe paadjes naar God toe. En ik hoop dat we daarmee bezig zijn: met een geitenpaadje voorbij de moderniteit.’
PThUnie: ‘We zijn nu wel heel ver af van die ene jongen die liefdesverdriet had.’
MM: ‘Nou… Ik zie de verbinding wel. Ik denk dat de grote dingen uiteindelijk gaan over de kleine dingen. Het gaat over de liefde. Hoe omarm je deze wereld? Hoe heb je deze wereld en de mensen lief? Dat zijn de hele grote thema’s. En het zijn ook de hele kleine thema’s.’
RS: ‘Je zegt dat een beweging van mensen van goede wil een nieuwe ordening kan zijn, maar als we dan om ons heen kijken dan is het overal chaos.’
MM: ‘Misschien moeten we gewoon kijken naar wat er met zo’n jongen met liefdesverdriet gebeurt. In mijn eigen onderzoek probeer ik ook in te zoomen op juist die kleine elementen.’
RS: ‘Ik vind het lastig om die grote perspectieven en die kleine dingen met elkaar te verbinden. We zoeken allemaal anekdotisch materiaal dat bij ons eigen perspectief past. Maar is dat voldoende?’
‘In mijn 25-jarige carrière als godsdienstsocioloog was het steeds maar krimp, krimp, krimp’
RS: ‘Maar wat zijn die geitenpaadjes in deze tijd? Voor mij gaat theologiseren ook via de kerk, in de zin van gemeenschap van Christus. Maar wat als er dan een nieuwe orde ontstaat die niet op die manier denkt? Ik vind het nog heel erg zoeken.’
MM: ‘In Laudato Si sprak paus Franciscus over alle mensen van goede wil. Dat je een soort verbinding hebt van gelovige kerkgangers, christelijke mensen en verder alle mensen van goede wil. Zo’n soort brede beweging zie ik wel voor me.’
MM: ‘Ik denk dat “kunnen onderscheiden” een belangrijke term is in dit verband. Zoals in het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Er ligt iemand langs de kant van de weg en twee mensen lopen hem voorbij. En de derde geeft die persoon wél aandacht. Die derde heeft het goed begrepen. Er zijn heel veel mensen die zo’n onderscheid kunnen maken. Dat biedt ons – samen met alle heiligen – een perspectief.’
RS: ‘Paulus schrijft over de Geest die moet helpen om te kunnen onderscheiden waar het op
Lees verder
aankomt. Als theologen en godsdienstsociologen moeten we de grote trends in de gaten houden en deze ook duiden. Maar dat grote verhaal past niet altijd op de kleine verhalen.’
PThUnie: ‘Mensen mogen toch ook blij zijn dat de trend misschien een beetje de goede kant op gaat? Daar kunnen ze hoop uit putten.’
RS: ‘Ik word natuurlijk ook enthousiast van de mooie verhalen die je leest, over studenten die geen achtergrond in het christelijk geloof hebben,
maar er wel nieuwsgierig naar zijn. Maar toch... Als wetenschapper zit ik met een soort voorzichtigheid. Dan ben ik met mensen in gesprek die prachtige, inspirerende verhalen vertellen over hoe God aan het werk is en die dat ook vieren. En dan zit ik op die voorzichtigheidsknop te duwen. Dat brengt mij in een rol die ik op dat moment ongemakkelijk vind. We zoeken allemaal tekenen in de tijd. En die tekenen goed wegen is een hele kunst.’
(Interview: Caspar Dullemond)
Hoe gevarieerd ook de houding van de kerk tegenover het Jodendom door de eeuwen heen is geweest, de zogenaamde 'theologische Jood' vormt veelal een negatief beeld van joden dat is gebaseerd op bepaalde lezingen van Bijbelteksten en niet op werkelijk contact met joden. Uitspraken over de Tora (‘wet’) en over joodse feesten (bijvoorbeeld sjabbat, pesach) staan vaak haaks op de beleving ervan door joden zelf.
In haar inaugurele rede bij de aanvaarding van de leerstoel Judaïca, op 3 juni, betoogde prof. dr. Lieve Teugels dat de studie van het antieke Jodendom, met haar aandacht voor de theologische veelkleurigheid van de Hebreeuwse Bijbel en openheid voor veelvuldige interpretaties daarvan, essentieel is voor
een goed begrip van de Nieuwtestamentische teksten en vroegchristelijke interpretaties. Kennis van de joodse manier van denken over de gedeelde, levende, Bijbel is bovendien onontbeerlijk voor een goed gesprek tussen joden en christenen en om het construct van de ‘theologische jood’, die toch nog steeds rondwaart in kerken en populaire theologie, in positieve zin bij te stellen.
Teugels behaalde haar doctoraat in de theologie aan de KU Leuven in 1994. Haar onderzoek spitst zich toe op de rabbijnse literatuur, in het bijzonder de midrasj. Ze doceert alle aspecten van de joodse literatuur en geschiedenis, evenals Bijbels Hebreeuws. Van 1994 tot 2002 was zij universitair docent Jodendom aan de faculteit godgeleerdheid van de UU.

De rede is te downloaden via pthu.nl/teugels.

Het was een afscheid dat geen afscheid was. Toen prof. dr. Klaas Spronk op 31 mei 2024 op de pensioengerechtigde leeftijd vertrok als hoogleraar Oude Testament en leerstoelgroepvoorzitter Oude Testament en Jodendom, kreeg hij nog diezelfde middag de ambtsketen van de PThU omgehangen. Hij werd waarnemend rector en bleef dat bijna anderhalf jaar, tot hij op 1 september 2025 op zijn beurt werd opgevolgd door prof. dr. Martha Frederiks. Spronk werd bij zijn oorspronkelijke afscheid onder meer toegesproken door zijn collega prof. dr. Annette Merz.
Achttien jaar was Spronk werkzaam als hoogleraar aan de PThU, vertelde Merz: ‘Als we je studie theologie aan de Theologische Hogeschool der Gereformeerde Kerken te Kampen meetellen, dan ben je al sinds 1975 aan deze theologische instelling verbonden en sta je dus op de trede naar je vijftigste jaar als theoloog en exegeet aan deze instelling.’ Merz stond stil bij zijn enorme literatuurlijst van 27 boektitels, meer dan tweehonderd populariserende en ongeveer honderd wetenschappelijke artikelen. Ze roemde daarnaast Spronks pastorale vermogens: ‘De vaardigheid, mensen daar te ontmoeten,
waar ze staan, mee te voelen en mee te gaan, maar zonder te verzuipen in de problemen van je gesprekspartner. Want ook dat kenmerkt je en heb ik als collega keer op keer als heel heilzaam en verrijkend ervaren: je hebt altijd een metaperspectief in te brengen, je laat je niet gek maken door de gekte van de dag, contextualiteit betekent voor je niet perspectiefloos en theologisch eendimensionaal te zijn.’
Spronk begeleidde generaties studenten en zei daar zelf over: ‘De hoofdzaak van de theologie is voor mij dat je steeds weer iets kan proeven van de inspiratie van de Bijbelse geschriften. Dit te mogen delen met gretige studenten houdt je jong.’ Spronk stelde zijn emeritaat uit toen de universiteit een beroep op hem deed om waarnemend rector te worden. ‘Het aanvaarden van het waarnemend rectorschap door jou was een dappere beslissing, eentje, die jou zeker aan alle kanten verplichtingen en bindingen oplegt, waar je nog een paar maanden geleden echt niet aan zat te denken’, aldus Merz: ‘Toch heeft het een zekere logica en schoonheid: dat jij je lange beroepsloopbaan aan de PThU en haar voorgangers nu zult afsluiten op de hoogste trede, die wij in de aanbieding hebben: die van rector. En zo is jouw afscheid tegelijk een nieuw begin.’
Hobby’s? Bert de Leede wijst vanaf de eettafel in zijn jarendertighuis in Amersfoort naar de knusse achtertuin. Nee, die plantenpracht is niet aan hem te danken. ‘Na mijn emeritaat heb ik geprobeerd groene vingers te ontwikkelen. Dat is volledig mislukt’, zegt hij met een glimlach. Hobby’s? Liever luistert hij en praat hij. Met oude vrienden en oud-collega’s. Met familie. In gespreksgroepen, studiekringen en boekenclubjes rond literatuur of theologie. Hij slijpt zich aan de meningen van anderen: ook van de verslaggever wil hij van alles weten voordat hij zelf aan het woord komt. Die nieuwsgierigheid houdt de oud-rector van Hydepark, die in 2015 als docent en onderzoeker afscheid nam van de PThU, scherp. Hij wil actief blijven, omdat er nog zoveel te leren en te denken en te zeggen valt. Op de preekstoel, in de kring, maar ook hier aan tafel. En daarom is dit niet alleen een terugblik op een lange loopbaan. Het gaat ook over de toekomst van de kerk. En zijn eigen zorgen daaromtrent.

Bert de Leede: ‘De eerste jaren op Hydepark, zeg maar de periode tot 2000, was de mooiste periode in mijn werkzame leven. Daar kan ik wel eens weemoed over voelen – wat voor mij iets anders is dan nostalgie. We werkten ons een slag in de rondte. Maar het was steeds genieten. Met de studenten, de stagebegeleiding, het groepswerk, de verplichte nascholing... Het was verslavend. Ik was vijf, soms zes dagen per week op Hydepark. Dat ik binnen dat seminarium heb mogen functioneren – daar ben ik dankbaar voor. De periode daarna vond ik moeilijker, door alle veranderingen in de kerkelijke organisatie. De integratie van het seminarium in de PThU in 2007 was denk ik een goede beslissing. Maar de periode daartussen, met de reorganisatie van het landelijk dienstencentrum, heeft ons als staf veel narigheid opgeleverd. De relatie tussen de kerk en de opleidingen, en met name de onduidelijke plek van het seminarium daar binnen... Dat was een hele moeilijke periode voor ons. Maar het werken met predikanten en studenten was onveranderd boeiend. En ook mijn laatste jaren bij de PThU heb ik als een mooie tijd ervaren, waarin ik de kans kreeg om ook op een andere manier in de opleiding te functioneren.
Voorrecht
‘Ik ben dankbaar voor mijn gezondheid. Na mijn emeritaat heb ik nog een aantal keren als interimpredikant mogen werken. Dat is prachtig werk: leiding geven van buitenaf en tegelijk pastoraal betrokken zijn bij de mensen die in dat proces zitten. Als je bevestiging zoekt, dan moet je zulk werk doen! In onze eigen wijkgemeente ben ik achterwacht geweest. Individueel begeleid ik nog een paar mensen. Dat vind ik een voorrecht. En ik preek nog. Zolang ik het gevoel heb dat ik nog snap waar het over gaat, blijf ik dat doen.
Als dat niet meer het geval is, moet je gelijk stoppen... Dus ik bekijk het per jaar. Voor 2026 liggen er al behoorlijk wat preekbeurten vast. Binnenkort kijk ik of ik voor het jaar daarna ook nog beurten wil invullen. Dan hebben we het over 2027. Op mijn leeftijd is dat een eind hoor... In deze wereldtijd is het dat trouwens ook. De kerkelijke wereld, maar ook de wereld waarin die kerk kerk is – dat alles vraagt heel veel nadenken. Dat doe ik met bevriende theologen. Ook om elkaar bij te staan. Want dat is hard nodig.
Vulkaan
'In Nederland zijn wij groot geworden in de vakantietijd van de geschiedenis. De meesten van ons zijn altijd redelijk welvarend geweest, we hadden toegang tot alles, tot opleidingen en banen, we hebben alles kunnen doen op het gebied van reizen en ontdekken. En nu zien we dat dat dus helemaal niet vanzelfsprekend is. Die wereld waarin wij leefden, waarin alles steeds maar beter zou worden, is aan het verdwijnen. Hadden we wel door hoe bevoorrecht we waren? Er ligt momenteel een zwaarte op het bestaan, op de wereld waarvan wij deel uitmaken. En die is van
Bert de Leede (Gouderak, 1950) was hervormd predikant in Twijzelerheide en Emmeloord en, vanaf 1988, predikant voor buitengewone werkzaamheden voor het missionair werk binnenland in de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1994 werd hij een van de drie rectoren van seminarium Hydepark. Tussen 2007 – toen dat onderdeel werd van de PThU – en 2009 was hij hoofd van het seminarium. Tot zijn emeritaat in 2015 werkte hij aan deze universiteit als senior-onderzoeker en universitair docent.
geen fijn levensgevoel. Dat is geen fijne bedding voor geloofsleven. Ik denk dat er daardoor ook een zwaarte op het bestaan van de kerkelijke gemeente ligt, van degenen die proberen in deze wereld de navolging van Christus gestalte te geven.
‘Vroeger had je in de kerk ook polarisatie. Dat engagement van toen was net zo goed gemeend,
‘De kerk is de plek waar de geesten tot rust komen en problemen tot de essentie worden teruggebracht’
een andere aard dan een aantal jaren geleden. De nood van de wereld is groot, te overweldigend eigenlijk om mee om te kunnen gaan. Israël-Gaza. Klimaatverandering. Overal oorlogen en oorlogsdreiging. De grote verschuivingen die je wereldwijd ziet. De verkeerde apen die op de rots zitten. Alles bij elkaar is het een rollercoaster. We proberen de grote wereld en het eigen leven gescheiden te houden, want anders worden we gek. Maar tegelijk voelt dat heel absurd: dat je op vakantie gaat terwijl er zoveel op je netvlies staat. Het is dansen op de rand van de vulkaan. Dat is
maar het voelde minder existentieel, in de zin dat het niet in dezelfde mate de persoonlijke levenssfeer raakte. Hoe geëngageerd je ook was, het was toch een beetje op afstand. Het gaat tegenwoordig niet alleen om de gebeurtenissen zelf. Het gaat ook om hoe ze bij je binnenkomen, om de leugens die zo ondoorzichtig geworden zijn. De sociale media slaan mensen murw. Dat gevoel van nu… Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Hier staat het voortbestaan van de wereld – het leven van mijn kinderen en kleinkinderen – op het spel. De werkelijkheid waarin ik mijn geloof gestalte
Lees verder

Bert de Leede bij zijn afscheid in 2015.
geef, is dus veel groter geworden. En daardoor vind ik het ook veel moeilijker om hoopvol, om gelovig in die werkelijkheid te staan. Van nature ben ik niet een heel optimistische man. Er is een neiging tot zwaartillendheid. En die is de afgelopen jaren nadrukkelijker aanwezig. Ik moet voort-
Roeping
‘Het gaat mij er niet zozeer om dat de kerk standpunten inneemt. Dat mag wel en op bepaalde momenten moet het ook. Maar de kerk moet in de eerste plaats een plek zijn waar de zwaarte van de actuele thematiek – in al zijn ingewikkeldheid – een inbedding krijgt en op een hoger plan wordt getild. De liturgie is de plek waarbij de chaos van de wereld teruggebracht wordt tot de wezenlijke punten. Dat is de roeping van de kerk. En dat is niet eenvoudig.
Want je komt al gauw bij heel grote woorden terecht, over de duivel en de machten van het kwaad. Dat volstaat niet. De kerk is de plek waar de geesten tot rust komen en problemen tot de essentie worden teruggebracht. Zodat mensen het geloofshoofd boven water weten te houden. Dat is wat mij betreft de uitdaging voor kerk en theologie. Voor mezelf vind ik dat ook niet simpel. Ik vind dat veel ingewikkelder dan een aantal jaren geleden. De antwoorden uit mijn studietijd voldoen niet meer. Het paradigma waarin dat toen verwoord werd… Het ging erom het grote verhaal van het christelijk geloof actueel te verwoorden en zo in gesprek te brengen met de moderniteit. Dat wilden we toen allemaal. Mijn proefschrift ging over Hans Kuhn, die daar later zelf in de katholieke kerk helemaal op vastgelo-
‘Wij zijn groot geworden in de vakantietijd van de geschiedenis’
durend zorgen dat ik me niet laat meeslepen door de nood van de wereld, door de omvang van de problematiek. Dat de zwaarte die ik zelf voel, niet gaat heersen over mijn prediking. Dat is een voortdurende uitdaging. Maar het geeft wel een spanning aan mijn verhaal. En die is denk ik ook goed. Want de gemeenteleden hebben zelf ook een gevecht, een vergelijkbaar gevecht. En ze moeten daarvoor herkenning vinden in de eredienst.
pen is. Die visie van het geloof in gesprek met de moderniteit heeft geen echt antwoord gegeven op de secularisatie. Die visie is helemaal verkruimeld in de postmoderne tijd. De tijd heeft haar volledig ingehaald. De grondwoorden zijn voor mij nog wel hetzelfde. Maar ze zijn heel sterk aangevuld en vernieuwd, door die veel grotere aandacht voor de liturgie. Het gaat mij echt om de klassieke liturgie als een plek waarin het bestaan doorgelicht wordt en woorden krijgt... Dat moest de afgelopen decennia
hervonden worden: het christelijk getuigenis in onze tijd. Dat is de doorgaande lijn, dwars door de paradigmawisselingen van de secularisatie en de moderniteit en de postmoderniteit heen.
Zondag
‘Wat mij erbij houdt is de kerkdienst, de liturgie. Het leven met de christelijke gemeente van zondag tot zondag is voor mij de dragende kracht. Als die er niet was, zou ik denk ik zeer snel wegglijden in nihilisme. Het gewone, dagelijkse leven is zo seculier, zo kaal geworden, dat ik die zondag zó nodig heb. En met de zondag bedoel ik dan de plek waar woord en sacramenten gevierd worden, waar onze nood voor God neergelegd wordt, waar gebeden en geschreeuwd wordt. Het kyrie en de schuldbelijdenis moeten een grote plek hebben in de kerkdienst. Een plek waar je met de nood van het bestaan voor God komt; waar de grote thematieken van zonde, kwaad, aanvechting, twijfel, volharding, hoop en wanhoop, in de verkondiging een plek krijgen. In de prediking moet het steeds opnieuw gaan over de essenties van het menselijk bestaan. En die heeft de Reformatie op een prachtige manier verwoord. Ellende, verlossing en dankbaarheid – daar draait het om. Dit is het. Hier sta je in de ellende. Hier vind je de verlossing. En hier zoek je het leven, waarin je iets van de navolging van Christus gestalte geeft door het goede te doen. Kijk maar eens in die vulkaan. Kijk het maar in de ogen. Met elkaar – en voor het aangezicht van God.’
‘Ik moet voortdurend zorgen dat ik me niet laat meeslepen door de nood van de wereld, door de omvang van de problematiek’

(Interview: Caspar Dullemond)






De mens heeft een natuurlijk verlangen naar onsterfelijkheid. In de huidige tijd vindt onderzoek naar en reflectie op onsterfelijkheid vooral plaats in laboratoria, tijdens wetenschappelijke congressen en in films en literatuur. In het oude Nabije Oosten en de Hebreeuwse Bijbel/Oude Testament vinden we de sporen van deze zoektocht naar onsterfelijkheid vooral in verhalen, mythen en inscripties. Robin ten Hoopen verdedigde op 31 maart 2025 zijn proefschrift over dit onderwerp: ‘Who Wants to Live Forever? Immortality in the Ancient Near East and in the Hebrew Bible’. Deze studie biedt een overzicht van manieren waarop werd gereflecteerd op de zoektocht naar onsterfelijkheid. De belangrijkste noties die worden onderscheiden zijn collectieve en individuele onsterfelijkheid, volledige en partiële onsterfelijkheid en koninklijke en niet-koninklijke onsterfelijkheid. Zo laat deze studie zien hoe in Oudoosterse en Bijbelse teksten wordt gesproken over de (on)sterfelijkheid van goden, koningen en ‘gewone mensen’. Ten Hoopens promotores waren prof. dr. Marjo Korpel en prof. dr. Klaas Spronk. Ten Hoopen studeerde aan de PThU en werd kort na zijn promotie benoemd als universitair docent Oude Testament. Ten Hoopen blijft naast zijn aanstelling als predikant verbonden aan de Ontmoetingskerk in Bergambacht.
Waarom
zijn varkensvlees en andere vleessoorten volgens de Bijbel taboe? Het proefschrift ‘Toward Ritual Purity. An Evolution of the Dietary Laws’, waarmee Cees Stavleu op 17 juni promoveerde aan de PThU, gaat in op de praktische betekenis van deze regels. De nadruk ligt op Leviticus 11. Uit het onderzoek blijkt dat de voedselwetten in Leviticus in de eerste plaats bedoeld waren om de Israëlieten te onderscheiden van andere volken. Maar er speelt meer mee: de schrijver van Leviticus schetst een gewenste, denkbeeldige wereld waarin God in het heiligdom aanwezig is. Binnen die wereld speelt de priester een centrale rol. Hij beslist welke dieren rein of onrein zijn, waarbij de mate van verbondenheid met het heiligdom bepalend is. Deze vorm van met de tempel verbonden reinheid heeft echter niet altijd de voedselwetten bepaald. In vroegere fasen van hun ontwikkeling was de onreinheid van bepaalde dieren eerder verankerd in de scheppingsorde: er bestond een algemeen besef van wat rein en onrein was. Opvallend is echter dat botten van de onreine meerval zijn aangetroffen in woningen van de elite. Dit kan erop wijzen dat de voedselwetten mede een reactie waren op praktijken binnen hogere sociale kringen. Stavleus promotores waren prof. dr. Klaas Spronk en prof. dr. Jürgen Zangenberg. Copromotor was prof. dr. René Erwich.















Hoe verhoudt een christen zich tot de politieke realiteit? En hoe kunnen kerken spreken in een gepolariseerde wereld? De Duitse theoloog Alfred Dedo Müller (1890-1972) zocht naar een evenwicht tussen profetische kritiek en pragmatische aanpassing. Juist die zoektocht naar balans bracht hem in nazi-Duitsland tot een morele misrekening. Hoe kon een Duitse theoloog die een weerbare theologie ontwikkelde toch meebuigen met het nationaalsocialisme? Tijdens zijn promotie op 30 juni ging Dick Schinkelshoek, journalist bij het Nederlands Dagblad, hierop in. Müller was overtuigd dat de kerk midden in de storm moet staan. In zijn boeken, preken en artikelen zocht hij naar een christelijke stem die tegelijk kritisch én hoopvol kon klinken. Müller ontwikkelde een methode die actuele fenomenen uit politiek en maatschappij als Gleichnis (of symbool) beschouwde van het eeuwige Koninkrijk van God. Zo kon hij de werkelijkheid zowel bevestigen als bekritiseren. Het onderzoek van Schinkelshoek betoogt dat begrip van deze aanpak, die Müller en vele andere theologen in de invloedssfeer van het nationaalsocialisme bracht, cruciaal is voor een werkelijk weerbare theologie. Niet alleen om zich te wapenen tegen nieuwe fascistische invloeden, maar tegen elke ideologie die zich als 'verlossing' presenteert – of die nu van links of van rechts komt. Schinkelhoeks promotores waren prof. dr. Theo Boer en prof. dr. Gerard den Hertog.
Op de vierjaarlijkse
Jewish Christian Perspectives (JCP) congressen komen wetenschappers van de Tilburg School of Catholic Theology, het Schechter Instituut, de Bar-Ilan universiteit en de PThU samen om een theologisch thema te bespreken. In de meest recente publicatie in de JCP series zijn artikelen opgenomen die voortkomen uit de conferentie gehouden in 2022 met als thema ‘memory’. In deze bundel vinden we o.a. bijdragen van PThU-collega's Dineke Houtman, Gert van Klinken, Martijn Stoutjesdijk, Lieve Teugels en Robin ten Hoopen. De bundel laat zien hoe het thema herinnering centraal staat in de manier waarop gemeenschappen hun religieuze overtuigingen doorgeven en hun identiteit en onderlinge cohesie proberen te bewaren.

Ari Ackerman, Robin B. ten Hoopen, Lieve M. Teugels en Archibald L.H.M. van Wieringen (red.), Memory. Papers Read at the Jewish and Christian Perspectives Conference, Utrecht 2022, JCP 43, Leiden: Brill, 2025, €140,61.
Het christelijk geloof doet ertoe. Dat is de grondgedachte van dit nieuwe boek van Gerrit Immink, emeritus-hoogleraar praktische theologie aan de PThU. Het geloof geeft levensvreugde in de wisselvalligheden van het leven en biedt houvast in moeilijke tijden. Volgens Immink is een levensecht geloof doordrenkt van de mystieke waarneming van God. Innerlijke betrokkenheid en de mystieke presentie van God gaan daarbij hand in hand. Dat maakt het geloof existentieel. Tegelijkertijd is het vandaag niet eenvoudig om in God te geloven. In de gure wind van de seculiere cultuur zijn we de voeling met God kwijtgeraakt. Bovendien wordt de presentie van God vaak afgedaan als een illusie. Hoe beleven gelovige mensen hun omgang met God? Volgens Immink voltrekt de waarneming van God zich in de praktische uitoefening van geloofspraktijken. Gelovigen zien zichzelf in een heilzame betrekking tot God geplaatst. Dat maakt een christen in deze postchristelijke tijd tot een excentrieke persoonlijkheid. Twee historische stromingen komen in dit boek expliciet aan de orde: de bevindelijk-gereformeerde Nadere Reformatie uit de 17e eeuw, die het ging om de persoonlijke toe-eigening van het geloof; en de ethische theologie uit de 19e eeuw, die het theologische gesprek met het opkomende modernisme aanging. Immink laat zien dat beide stromingen juist nu ons iets te zeggen hebben.

Jan Scheele-Goedhart, Nieuw mens worden. Waar christelijk geloven om draait.
Utrecht:
KokBoekencentrum 2025, 192 pp, € 21,99.

Gerrit Immink, Onweerstaanbaar aangeraakt. Levensecht geloven in een postchristelijke tijd. Utrecht: KokBoekencentrum 2025, 304 pp., € 22,99.
Waar draait christelijk geloven om? En kun je dat (aan)leren? In Nieuw mens worden verwoordt Jan Scheele-Goedhart, predikant in Vijfhuizen en promovendus aan de PThU, de inhoud van het geloof met het oog op de levenspraktijk van vandaag. Het boek steekt in bij de doop als symbool van het begin van een nieuw leven. Dat leven wordt vervolgens, gebruikmakend van de drie klassieke ingrediënten geloofsbelijdenis, Onze Vader en Tien woorden, belicht vanuit de invalshoeken geloven, hopen en liefhebben. Het boek is geschreven tegen de achtergrond van de observatie dat in veel protestantse gemeenten kennis nauwelijks meer een rol speelt in het geloof. Die ontwikkeling heeft niet alleen te maken met dat veel kerkgangers niet alleen niet langer uit de voeten kunnen met bepaalde geloofsinhouden, maar dat ook het belang van geloofskennis als zodanig vaak onduidelijk is. Als ‘geloven’ niet betekent het onderschrijven van een bepaalde set leerstellingen, wat is dan überhaupt de zin van dergelijke leerstellingen?
Als derde auteur en illustrator werkte

Maarten Verkerk, Gerrit Glas en Suzan SierksmaAgteres.
De filosofie van Herman Dooyeweerd (18941977): Hoopvol, actueel en praktisch.
Amsterdam: Amsterdam University Press 2025, € 29,99. de filosofie van Herman Dooyeweerd 1894-1977
PThU Nieuwtestamenticus Suzan SierksmaAgteres mee aan de recent verschenen inleiding op het denken van filosoof en jurist Herman Dooyeweerd (1894-1977). Dooyeweerd publiceerde in 1935 zijn magnum opus De wijsbegeerte der wetsidee, waarin hij een indringende analyse geeft van de grondslagen van de cultuur en de wetenschappen in zijn dagen. Een belangrijk uitgangspunt in zijn filosofie is dat elke filosofie, alle wetenschap en iedere politieke opvatting wordt gedreven door religieuze of wereldbeschouwelijke opvattingen. Het boek bestaat uit twee delen. In deel 1 worden de belangrijkste elementen van Dooyeweerds filosofie uiteengezet en voorzien van duiding van de historische context, kritische receptie en hedendaagse toepassingen. De illustraties geven hierbij vorm aan abstracte filosofische concepten. In deel 2 wordt nader ingegaan op de vele manieren waarop Dooyeweerds denken wereldwijd is ‘vertaald’ voor allerlei vakgebieden. Het boek biedt zo tal van voorbeelden van hoe mensen van nu aan de slag gaan met de ideeën van iemand die ook wel is getypeerd als ‘de meest originele filosoof die Nederland heeft voortgebracht’. Het boek is behalve te bestellen als hardback digitaal vrij toegankelijk via https://admin.library.oapen.org/ handle/20.500.12657/103665.

10 NOVEMBER 2025
INSPIRATIEBIJEENKOMST:
Hoe ziet de toekomst van de kerk eruit – en welke rol heb jij daarin? PThU en PKN presenteren een middag vol inspiratie en ontmoeting. Met theoloog Graham Tomlin als spreker verkennen we de toekomst van kerk-zijn in een veranderend Europa: eerlijk, scherpzinnig en hoopvol. Ben je geestelijk verzorger, kerkelijk werker, pionier of predikant en wil je actief meedenken over de toekomst van de kerk? De middag vindt plaats op het Landelijk Dienstencentrum van de PKN in Utrecht. Meld je dan aan voor dit inspirerende evenement via pthu.nl.
15 NOVEMBER 2025
Sommige vragen blijven je vergezellen. Over goed en kwaad, roeping en verantwoordelijkheid, menszijn voor Gods aangezicht. Wie theologie studeert, zoekt niet naar snelle antwoorden, maar naar dieper verstaan. Tijdens de TOP-dag aan de PThU, Jansdam 14 in Utrecht, ontdek je wat het betekent om die weg te bewandelen. Aanmelding via pthu.nl.
30 JANUARI EN 13 FEBRUARI 2026
ACTUELE MISSIOLOGIE EN CONTEXTUALISATIE
Missionair-zijn is vanuit liefde in beweging komen ter wille van anderen namens de Ander. Het woord verwijst naar een fundamentele beweging in God, de Bijbel, de kerk, de zendingsgeschiedenis, en de missionaire theologie. In deze module maak je kennis met deze beweging en met de theologie van de missio Dei. Je zult ontdekken dat vertrouwen op Gods missie ontspanning geeft voor het werk in de kerk. Deze startmodule maakt onderdeel uit van de Opleiding Kerk naar Buiten. Je kunt deze online module ook los volgen. Docent: Gert-Jan Roest. Kosten: € 270. Deadline inschrijving: 1 januari 2026.

9 FEBRUARI 2026 (EN NOG VIJF
BIJEENKOMSTEN)
GELOOF EN POLITIEK IN EEN WERELD OP DRIFT
In deze academische leeskring rond Oliver O’Donovan gaat het om de vraag hoe je als predikant geestelijk kunt leidinggeven aan je gemeente in een tijd van geopolitieke spanningen, morele verwarring en groeiende polarisatie. Wat heeft het evangelie te zeggen wanneer de fundamenten van politieke orde en menselijke vrijheid wankelen? En hoe leef je als christen in het Westen –post-christendom, maar niet post-Christus? Deze cursus is een samenwerking tussen TUA, TUU en PThU en vindt afwisselend plaats in Utrecht en Apeldoorn. Docenten zijn onder meer dr. Rein den Hertog en dr. Wilbert Dekker. Kosten: € 700. Deadline inschrijving: 1 januari 2026.
2 EN 3 MAART 2026. (EN NOG VIJF
TWEEDAAGSE RETRAITES)
ZORG VOOR DE ZIEL
In het pastoraat en de geestelijke verzorging ben je intensief betrokken bij de levens- en geloofsweg van anderen. De gerichtheid op anderen geeft voldoening, maar kan ook een valkuil zijn. Wie alleen aandacht schenkt aan anderen, kan geestelijk uitgeput raken. Het is belangrijk om in verbinding te blijven met de ‘Bron’ van aandacht, liefde en zorg. Deze jaargang biedt ‘zielzorgers’ de gelegenheid om terug te gaan naar hun geestelijke bronnen. Locatie: Abdij van Berne, Heeswijk-Dinther. Docenten: ds. Inge de Jong–Baerends en ds. Bert de Wit. Kosten € 2200. Deadline inschrijving: 1 januari 2026.
Het complete nascholingsaanbod vindt u op pthu.nl/onderwijs/nascholing/