
2 minute read
BELEXA ADVOCATEN
Bouwgeschillen: “zware” contractuele boeteclausules wegens vertragingen in werken: strekt de overeenkomst tot wet of is er matiging mogelijk?
Een uitgestelde oplevering kan in hoofde van de bouwheer heel wat schade veroorzaken. Wanneer de vertraging in de werken moet worden toegerekend aan de uitvoerende aannemer, dan kan de bouwheer deze schade op voormelde aannemer verhalen. Echter, de bouwheer draagt in dat geval steeds de bewijslast van de werkelijke schade, hetgeen in de praktijk niet altijd even evident is. Daarom wordt vaak in de overeenkomst een schadebeding opgenomen waarin een forfaitaire vergoeding wordt bepaald waarop de bouwheer recht heeft in geval van vertragingen in de uitvoering van de werkzaamheden.
Deze forfaitaire schadevergoeding wegens vertragingen kan behoorlijk oplopen en in bepaalde omstandigheden als onrechtvaardig worden ervaren door de uitvoerende aannemer wanneer de forfaitair voorziene vergoeding niet in verhouding is met de werkelijke schade in hoofde van de bouwheer. De vraag stelt zich dan ook of deze contractuele bedingen voor matiging vatbaar zijn.
Pacta sunt servanda: het principe is nog steeds dat een overeenkomst de partijen tot wet strekt. Niettemin mag er nooit sprake zijn van misbruik van recht: een schadebeding moet dan ook steeds een compenserende functie hebben, en geen bestraffende functie. Vandaar dat de wetgever voorzien heeft in de mogelijkheid voor de rechter om zowel ambtshalve als op verzoek van een partij ongeoorloofde schadebedingen te matigen wanneer de forfaitaire vergoeding de potentiële schade kennelijk overstijgt. De rechter matigt in dat geval de vergoeding naar eigen inzichten zonder dat het toegekende bedrag lager mag zijn dan de werkelijke schade. Let wel: het matigingscriterium is nog steeds de potentiele schade, zijnde de schade die partijen konden voorzien bij het sluiten van de overeenkomst.
Daarnaast voorziet de wetgeving tevens dat de rechter de forfaitaire schadevergoeding kan matigen wanneer de hoofdverbintenis gedeeltelijk is uitgevoerd. Belangrijk is dat het Hof van Cassatie dienaangaande recent in een arrest op 18 juni 2020 heeft geoordeeld dat het voor de toepassing van deze matigingsbevoegdheid niet vereist is dat de opdrachtgever reeds een deel van het werk in ontvangst kon nemen of had genomen (!).
Tot slot dient te worden gewezen op de toekomstige wetgeving in b2b-verhoudingen. Vanaf 1 december 2020 treedt immers nieuwe wetgeving in werking, waardoor een algemeen verbod zal gelden op bedingen die een kennelijk gebrek aan evenwicht tussen de rechten en plichten van partijen creëren. Ook zullen bedingen die in het geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partijen, bedragen vaststellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden, als onrechtmatige bedingen worden beschouwd, dit behoudens bewijs van het tegendeel. Dergelijke bedingen zullen bijgevolg als nietig worden verklaard, hetgeen betekent dat zij buiten toepassing moeten worden gelaten. Voormelde regelgeving was reeds van toepassing in b2c-verhoudingen, maar kon niet worden toegepast op overeenkomsten gesloten tussen ondernemingen. Thans wordt hierin dus een wijziging aangebracht, zij het voor deze overeenkomsten tussen ondernemingen die na 1 december 2020 worden gesloten, gewijzigd of hernieuwd. Wil men dus niet voor onaangename verrassingen komen te staan, doet een onderneming er goed aan om haar algemene voorwaarden na te zien of te laten nazien in het licht van deze nieuwe wetgeving.
Kimberly Masure
Kwaliteitsvolle juridische ondersteuning.
De kracht van uw zaak.
advies | overeenkomsten | geschillenoplossing