18 minute read

VGCt congresmagazine

WORK IN PROGRESS transitie in behandeling

Thomas Ehring TRANSDIAGNOSTISCHE BENADERINGEN

Advertisement

Marcus Huibers PSYCHOTHERAPIE PERSONALISEREN

Ad de Jongh en Suzy Matthijssen EMDR IN TRANSITIE

Thérèse van Amelsvoort WEG MET DE KNIP BIJ 18 JAAR

Marleen Rijkeboer NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN SCHEMATHERAPIE

Jon Arcelus BETERE ZORG VOOR TRANSMENSEN

DIAGNOSTISCHE BENADERINGEN TRANS

THOMAS EHRING: 'LATEN WE STOORNISSPECIFIEKE EN TRANSDIAGNOSTISCHE BENADERINGEN COMBINEREN'

Thomas Ehring is hoogleraar Klinische psychologie en Psychologische

behandeling aan de Ludwig Maximilian University of Munich. In zijn lezing geeft hij een overzicht van de bestaande transdiagnostische concepten in de behandeling van psychische stoornissen.

Wat is je belangrijkste boodschap? 'In het traditionele DSM-model zijn onderzoek en de klinische praktijk georganiseerd rondom stoornissen. We verklaren die stoornissen met theorieën en evalueren behandelingen op het effect dat deze hebben op de stoornis. Dit model kenmerkt het hele werkveld van de klinische psychologie en domineert ook de leerboeken. Nu is er - zoals bekend - een transitie gaande, die is ingegeven door de nadelen van het oude systeem. Zo komt het in de praktijk zelden voor dat iemand een enkele stoornis heeft, meestal heeft de patiënt veel verschillende stoornissen. Kortom, veel klinische problemen zijn niet in een enkele DSM-categorie te passen. Hiermee heeft het klassieke systeem voor veel mensen afgedaan. In mijn lezing laat ik zien dat het alternatief van de transdiagnostische benadering niet uit één model bestaat, maar uit verschillende initiatieven en ideeën die nu overal opkomen. De kern is: we zijn op vele manieren op zoek naar processen en interventies die het stoornisspecifieke denken overstijgen en die we daarom transdiagnostisch noemen. Hiervan geef ik een overzicht.'

Is dit nog niet bekend? 'Er zijn heel veel transdiagnostische concepten en in sommige benaderingen - zoals in de transdiagnostische Acceptance and Committment Theory (ACT) - is dat teruggebracht naar enkele transdiagnostische basisprincipes die volgens die benaderingen van toepassing zouden zijn op vrijwel alle stoornissen. Aan de andere kant van het spectrum vinden we benaderingen die ervan uitgaan dat

DIAGNOSTISCHE BENADERINGEN

we nog preciezer moeten zijn, door systematisch alle processen te specificeren die kunnen spelen bij de verschillende stoornissen, zodat we behandelingen waar mogelijk kunnen personaliseren. In mijn lezing geef ik een overzicht van de verschillende benaderingen van het transdiagnostisch denken.'

Hybride systeem

Hoe wijdverspreid is het transdiagnostisch denken? 'Het is opmerkelijk dat er vooral in onderzoek sprake is van een traditionele focus op het stoornisspecifieke systeem van de DSM-5. Kijk je naar de klinische praktijk, dan valt op dat behandelaars al veel langer werken met transdiagnostische processen om gepersonaliseerde zorg te kunnen bieden. Veel behandelaars beamen dat, die zeggen: 'transdiagnostisch werken, dat doen we toch al lang?' In onderzoek is het inmiddels evengoed een hot topic geworden, maar de transitie staat nog in de kinderschoenen.'

Zal het nieuwe model in de ggz worden opgenomen? 'Sommige collega's, vooral in de VS, schreeuwen om een revolutie. Zij willen de ggz liever vandaag dan morgen verlossen van het oude categorische DSM-systeem. Mijns inziens is dat nogal naïef, het zal ons decennia kosten om een goed transdiagnostisch ggz-systeem op te zetten. Met name daarom ben ik voorstander van the best of both worlds. Laat ik dat toelichten: Voor sommige zorgdomeinen geldt dat de stoornisspecifieke benadering prima werkt, zoals in de diagnostiek en behandeling van PTSS. Daarvoor hoeven we de zorg niet te personaliseren, don't fix something that isn't broken. Voor andere stoornissen, zoals depressie, is de heterogeniteit in klachten en symptomen veel groter, en dan is de

zorg wel gebaat bij de transdiagnostische/ gepersonaliseerde benadering. Samengevat, ik denk dat een transitie zich geleidelijk voltrekt, en niet in alle zorgdomeinen.'

Welke obstakels moeten hiervoor overwonnen worden? 'Een obstakel is dat assessment redelijk functioneert in het oude systeem. In het DSM-systeem kunnen we het doorgaans tamelijk gemakkelijk eens worden over of iemand voldoet aan bepaalde diagnostische criteria. Overeenstemming bereiken over de transdiagnostische processen die er bij iemand spelen, en over welke behandeling hij of zij dan moet krijgen, is vooralsnog veel lastiger. Hiervoor hebben we nog geen goede aangrijpingspunten, daar moeten we over nadenken. Een tweede obstakel is dat zorgverzekeraars in de toekenning van zorgvergoedingen gemakkelijker kunnen werken met de klassieke, eenduidige stoornis-behandelingscombinaties. Ook daarvoor moeten we naar oplossingen zoeken.'

Dus voorlopig zitten we nog wel even vast aan het traditionele DSM-systeem? 'Ja, en dat kunnen we ook niet zomaar even loslaten. Via het bestaande systeem communiceren we met zorgverzekeraars en andere belangrijke partijen. Echter, in de behandeling en planning daarvan zullen we ons waarschijnlijk wel in toenemende mate gaan richten op transdiagnostische processen. Kortom, ik denk dat we moeten aansturen op een hybride systeem, op een combinatie van stoornisspecifieke en transdiagnostische benaderingen.'

De lezing sluit af met het voorstel van een basismodel voor de combinatie van stoornisspecifieke en transdiagnostische benaderingen.

PSYCHOTHERAPIE PERSONALISEREN

Marcus Huibers is hoogleraar Klinische psychologie en Experimentele psychotherapie aan de Vrije Universiteit, adjunct-professor aan de University of Pennsylvania (Philadelphia, V.S.) en psychotherapeut bij het NPI, een behandelcentrum voor persoonlijkheidsstoornissen in Amsterdam. Hij doet onderzoek naar behandelingsstrategieën voor depressie, persoonlijkheidsstoornissen en suïcidaliteit en naar de onderliggende verandermechanismen.

Waarover gaat je lezing? 'Ik zal het vooral hebben over de vraag of het huidige onderzoek ons wel verder brengt in het bepalen of psychotherapie werkt, en voor wie dan precies. Dat is een relevante vraag, omdat we al heel lang onderzoek doen naar de effectiviteit van psychotherapie en we daar eigenlijk niet veel verder mee komen. Dat komt omdat er - ook in onderzoek - nog steeds in groepsgemiddelden wordt gedacht, terwijl de verschillen tussen mensen erg groot zijn. We hebben nog geen goede manier gevonden om met dat gegeven om te gaan, waardoor we met elke patiënt die zich in de ggz meldt weer opnieuw een trial and error procedure doorlopen. We doen van alles op basis van de bestaande evidentie, maar hebben eigenlijk geen idee of de therapie ook zal aanslaan bij de persoon die we op dat moment voor ons hebben.' Framework personalized mental health Je onderzoek richt zich op personalized medicine 'Dat is tegenwoordig het toverwoord, maar wij spreken van personalized mental health, of personalized psychotherapy. We onderzoeken welke stappen er nodig zijn, willen we psychotherapie kunnen personaliseren. We doen daar nu al enige tijd onderzoek naar, en ik heb een deprimerende boodschap: dat onderzoek is erg ingewikkeld, dus het zal nog wel even duren voordat we onze eerste resultaten kunnen presenteren. Op het congres schets ik vooral welke richting het op gaat, daarin presenteer ik een framework voor personalized mental health. Het komt erop neer dat ik laat zien hoe we kunnen gaan exploreren wat de individuele paden zijn die maken dat je - al voordat iemand met therapie begint - met enige zekerheid

kunt voorspellen wat die patiënt in de behandeling nodig heeft.'

Kun je een voorbeeld geven? 'Het blijft vooralsnog bij speculeren, want er is nog bar weinig evidence voor het bestaan van zulke voorspellers. Veel therapeuten zeggen: 'Personaliseren, dat doen we al lang, we doen niet anders.' 'Ja, dat klopt wel', antwoorden wij dan, 'maar dat doen jullie op je intuïtie, en die is buitengewoon onbetrouwbaar. Wij zouden graag bewijzen dat de persoonlijke aanpak werkt. Maar dat bewijs is er tot op heden niet.'

Wat is hierover wel bekend? 'We kunnen inmiddels een beetje voorspellen welke vorm van psychotherapie iemand nodig heeft - bijvoorbeeld individuele cgt of interpersoonlijke psychotherapie - maar niet wat er binnen die therapievormen voor nodig is om een specifieke patiënt beter te kunnen behandelen. Zo weten we niet wat we binnen de rijke toolbox van cgt moeten aanbieden om een patiënt effectiever te behandelen dan nu het geval is.'

'Wat zijn de individuele paden die maken dat je - al voordat iemand met therapie begint - kunt voorspellen wat die patiënt in de behandeling nodig heeft.'

Twee sessies per week

Presenteer je in je lezing ook nieuwe onderzoeksresultaten? 'Jazeker, ik zal vertellen hoe goed we kunnen voorspellen welke therapie mensen nodig hebben. Verder zal ik ingaan op verschillende werkingsmechanismen, waarbij ik op basis van een pas afgeronde studie laat zien dat een behandeling voor de meeste patiënten effectiever is als zij wekelijks twee in plaats van één keer therapie krijgen.'

Hoe valt dat te verklaren? 'Dat zou te maken kunnen hebben met het leervermogen en werkgeheugen. Een volgende logische vraag is: bestaan er daarin ook verschil tussen mensen? Ja, dat blijkt inderdaad het geval. Derde vraag is: zijn er patiënten voor wie dat verschil zwaarder weegt dan voor andere? Ook daarover zullen ten tijde van het congres waarschijnlijk nieuwe resultaten bekend zijn.'

Je werkt ook aan de University of Pennsylvania. Zijn jullie daar verder in de transitie naar het persoons- en klachtgerichte behandelen? 'In de VS bestaan enkele hele goede behandel- en onderzoekscentra, dat zijn de koplopers en daar schaar ik mijn onderzoeksgroep in Philadelphia ook onder. Maar ik zou er niet graag depressief zijn, want de kans dat je in Amerika een goede behandeling krijgt, is klein. Gemiddeld genomen heeft de ggz hier een veel hoger niveau.

Je bent culinair columnist voor de Volkskrant. Wat is het beste recept voor psychologen? 'Een gebraden kippetje uit de oven, met salie en knoflook, is het ultieme troost-eten. Na een werkweek vol ellende en zorgen, kan elke behandelaar daarmee weer vol goede moed de nieuwe werkweek in.'

MARCUS HUIBERS: 'WELKE STAPPEN ZIJN NODIG OM PSYCHOTHERAPIE TE PERSONALISEREN?'

Gz-psycholoog Ad de Jongh is bijzonder hoogleraar Angst- en gedragsstoornissen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Klinisch psycholoogpsychotherapeut Suzy Matthijssen is onderzoeker en behandelaar bij het Altrecht Academisch Angstcentrum en verbonden aan de Universiteit Utrecht. Samen geven zij de lezing 'EMDR in transitie'. Waarover gaat jullie lezing? De Jongh: 'We schetsen verleden, heden en toekomst van EMDR-therapie. We leiden in met de voorgeschiedenis, met dat de - onlangs overleden - grondlegger Francine Shapiro (1948-2019) de methodiek toevallig ontdekte, tijdens een wandeling in een park in 1987. Ze merkte dat ze minder last had van negatieve emoties en herinneringen als ze haar ogen snel van links naar rechts bewoog. Ze besloot toen om dit fenomeen systematisch te onderzoeken. Twee jaar later werd EMDR als behandelmethodiek geïntroduceerd. Toen lag de therapie nog behoorlijk onder vuur, omdat critici vonden dat er onvoldoende evidentie was voor de werkzaamheid van EMDR ('we weten niet eens hoe het werkt!'). In onze presentatie laten we zien hoe we later, middels laboratoriumstudies*, veel meer over het werkingsmechanisme van EMDR te weten zijn gekomen, en hoe deze kennis weer ten gunste komt aan de werkwijze in de klinische praktijk. We schetsen hoe de toekomst van EMDR eruit kan zien, en hoe we EMDR kunnen combineren met cgt, om tot nog betere therapieresultaten te komen.' EMDR IN TRANSITIE

Hoe verhouden EMDR en cgt zich nu tot elkaar? Matthijssen: 'Dat verschilt per land. In de VS bijvoorbeeld, kijken ze heel anders tegen EMDR aan dan in Nederland. Veel Amerikaanse therapeuten moeten niets van EMDR weten; in de VS bestaat er een grote scheiding tussen de cgt- en de EMDR-wereld, met als gevolg dat de twee behandelingen daar zelden onder de paraplu van één praktijk worden gegeven. In Nederland ligt dat anders, hier gaan cgt en EMDR vaak hand in hand. De meeste EMDR-therapeuten zijn ook cognitieve gedragstherapeuten.

Kun je aangeven hoe cgt en EMDR elkaar kunnen versterken? Matthijssen: 'Bij Altrecht GGZ en PSYTREC – waar Ad werkt – werken we met een intensief traumaprogramma, waarbij we in de ochtend een imaginaire exposure sessie geven (cgt) en in de middag EMDR. Dat combineert heel goed. Wat ook kan, is EMDR combineren met exposure in vivo; waarbij je de patiënt na een sessie EMDR als proef op de som huiswerkopdrachten geeft.

EMDR en OCD

Kunnen jullie nog een andere mogelijke toepassing van EMDR noemen? Matthijssen: 'We doen op dit moment een studie bij het Altrecht Academisch Angstcentrum, naar de toepassing van EMDR bij dwangstoornissen (OCD). We onderzoeken of het gemakkelijk is om emotie en responspreventie (erp)

toe te passen als we met toepassing van EMDR eerst de emotionele lading van rampscenario's of nare herinneringen halen die ten grondslag ligt aan de dwang.'

Dat begrijp ik niet, ontstaat dwang door trauma's? De Jongh: 'Meestal zijn die niet zo eenvoudig te vinden. Daarom zetten we de EMDR-behandeling in op flashforwards. Dus stel, iemand controleert om de minuut het keukengas omdat hij bang is (lees: ‘geobsedeerd’ is door de ingebeelde ramp) dat zijn huis afbrandt. De patiënt heeft dan misschien geen trauma meegemaakt, maar kan zich in de EMDR-sessie wel een toekomstbeeld vormen van dat afgebrande huis, zodat we dat beeld kunnen desensitiseren en de angst voor de brand afneemt. De vraag die nog niet beantwoord is, is of dit voldoende is om de dwanggedachten en –handelingen te verminderen, en of dit type van ‘voorwerk’ helpt een verder cognitief-gedragstherapeutische behandeling drastisch te verkorten.'

Kan EMDR nog effectiever worden? Matthijssen: 'Het protocol is in de loop der tijd behoorlijk veranderd, en daar zullen we in toekomst ongetwijfeld nog meer wijzigingen in aanbrengen. Zo weten we inmiddels dat EMDR effectiever is naarmate we het werkgeheugen van mensen zwaarder belasten. Aanvankelijk dachten we dat er sprake was een U-curve, van een optimum, maar dat blijkt dus niet zo te zijn. In ons huidige onderzoek proberen we het werkgeheugen ook 'auditief aan te vallen'. Stel dat je vader altijd zei: 'wat ben je toch een domoor'. Dat kun je aan de herinneringstaak een visuele taak toevoegen om het negatieve beeld te desensitiseren, maar daarna klagen sommige mensen nog dat ze de stem van hun vader blijven horen. In die gevallen zou je hen een aanvullende, auditieve taak kunnen geven.

* Zie bijvoorbeeld: Günter, R.W. & Bodner, G.E. (2008). How eye movements affect unpleasant memories: Support for a working memory account. Behaviour Research and Therapy, 46, 913-931.

AD DE JONGH EN SUZY MATTHIJSSEN: 'EMDR IS EFFECTIEVER NAARMATE WE HET WERKGEHEUGEN ZWAARDER BELASTEN'

WEG MET DE KUNSTMATIGE KNIP BIJ 18 JAAR IN DE GGZ

Thérèse van Amelsvoort is hoogleraar Transitiepsychiatrie aan Maastricht University. Op het VGCt-najaarscongres geeft zij de lezing 'Transitiepsychiatrie: de kloof overbruggen', over de toegang tot zorg voor jongeren.

Wat is je boodschap? 'Onderzoek, diagnostiek en zorgprogramma's in de psychiatrie zijn sinds jaar en dag gericht op jongeren onder de achttien jaar, of op mensen die ouder zijn dan achttien. Wat ik al eerder heb betoogd, en dat zal ik nu weer doen, is dat dit een kunstmatige knip is die er in de ggz niet zou moeten zijn. Afgaand op de cijfers en ziektelast moeten er juist voor deze doelgroep van jongvolwassenen leeftijdsspecifieke diagnostiek, instrumenten en zorgprogramma's zijn.'

Wat is nu het probleem? 'Driekwart van alle psychiatrische stoornissen ontwikkelt zich voor het vijfentwintigste levensjaar, maar voor die tijd wordt niet driekwart van alle hulpverlening gegeven. Kortom, hulpverleners zien patiënten relatief laat, met alle gevolgen van dien. Om een vergelijking te maken met de somatische zorg: als je een knobbeltje voelt in je borst, ga je direct naar de dokter, maar als iemand somber is of stemmen hoort komt zo iemand in de ggz vaak pas in beeld als er - analoog aan kanker - een tumor met uitzaaiingen is gezien.'

En dat komt door het vasthouden aan die kunstmatige leeftijdsgrens? 'Niet alleen, maar het vormt wel een groot obstakel. Door die knip is er discontinuïteit in de hulpverlening rondom de leeftijd van achttien jaar. Dat is ook wat de Australische hoogleraar en ggz-vernieuwer Patrick McGorry (University of Melbourne) zegt. Hij wijst al jaren op de risico's van onderbehandeling bij jongeren, hamert op het belang van preventie en vroege interventie en pleit voor een betere toegang tot de ggz voor jongeren van 12 tot 25 jaar (ESCAP, 2017). Daarvoor moet de ggz goed worden ingericht rondom de leeftijd van achttien jaar. De ideeën van McGorry worden inmiddels wereld

wijd gedragen en onlangs heeft hij die zelfs op de agenda van The World Economic Forum gekregen.'

THÉRÈSE VAN AMELSVOORT : 'WEES NIET TE RIGIDE'

Wat gaat er verkeerd in Nederland? 'Jeugdigen zijn nu tot hun achttiende in zorg bij kind- en jeugdinstellingen, waar de diagnostiek en behandeling zich vaak richten op ontwikkelingsproblematiek en het gezin. Zodra ze 18 jaar oud zijn, gaan ze naar de volwassenenpsychiatrie waar de werkwijze heel anders is en de behandeling zich veel meer richt op stoornissen, zoals psychose en persoonlijkheidsproblematiek. Van de ene op de andere dag verhuizen de jongeren naar een nieuw gebouw, wordt er een individuele benadering gehanteerd en krijgen soms zelfs een nieuwe diagnose, nieuwe behandelaar en andere medicatie. Dat is toch absurd? Je verandert toch niet met één verjaardag?'

Transitiepoli

Wat moet er veranderen? 'We pleiten al jaren voor meer zorgcontinuïteit. In onze transitiepoli, waar we alleen 16 tot 25-jarige patiënten zien, gaan we daarom voor the best of both worlds: we hebben er de zorgvoorzieningen en medewerkers uit zowel de jeugd- als de volwassenenggz. We behandelen persoonsgericht en betrekken daarbij ook de familie van de patiënten. We werken er niet met zorgprogramma's, de hulpverlening is gericht op wat op dat moment voor de patiënt het grootste probleem is. Ik noem het zorg op maat, waarbij ook aandacht is voor psychosociale problemen.'

Hoe belangrijk is flexibiliteit? 'Een flexibele benadering is essentieel, want veel jongvolwassenen hebben een dynamisch leven. Studenten ver

huizen bijvoorbeeld vaak, veranderen van werk, of jongeren zijn de therapie na drie behandelsessies al zat. Daar moeten hulpverleners wel soepel mee kunnen omspringen. Verder is het belangrijk om de lijnen kort te houden. Stel, een patiënt had om 10.00 uur een afspraak, maar komt pas om 16.00 uur opdagen. Dan kun je toch tenminste wel vijf minuten tijd voor hem of haar vrijmaken om het contact warm te houden? Om jongeren in zorg te houden, moet je kunnen mee-vibreren met hun hectiek en leefwereld; wees vooral niet te rigide.'

Wat zijn de nieuwe uitdagingen? 'We zouden graag ook de verschillende domeinen voor jongeren willen ontschotten, zoals het sociaalmaatschappelijk werk, de ggz, jeugdzorg en onderwijs. Dat gebeurt momenteel al in @ease (www.ease.nl), naar het voorbeeld van het Australische Headspace (www.headspace.org.au). Daarvoor zijn we gestart met de oprichting van inloophuizen waar de zorg rondom de jongeren is ingericht. De verschillende zorgvoorzieningen komen er samen op één locatie en de hulpverlening is preventief, anoniem en laagdrempelig. We hebben inmiddels twee vestigingen geopend, een in Amsterdam en een in Maastricht. De uitdaging is nu om @ease landelijk op de kaart te zetten.'

NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN SCHEMATHERAPIE

Marleen Rijkeboer is hoogleraar Klinische psychologie aan de Universiteit Maastricht (UM). Op het najaarscongres houdt zij de lezing 'Nieuwe ontwikkelingen in schematherapie'. Hierin vertelt zij over recente theoretische inzichten en toepassingen van schematherapie.

MARLEEN RIJKEBOER: 'SCHEMATHERAPIE WORDT ZELFS IN NIET-WESTERSE LANDEN OP GROTE SCHAAL TOEGEPAST'

NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN SCHEMATHERAPIE

Om de herinneringen op te frissen: hoe werkt schematherapie? 'Schematherapie is gericht op de basale emotionele behoeften van ieder mens, zoals de behoefte aan verbondenheid. Als daar tijdens de kindertijd en jeugd ernstige tekorten in zijn opgetreden, kan psychopathologie ontstaan. In schematherapie gebruiken we verschillende technieken om patiënten zogenoemde ‘correctieve emotionele ervaringen’ te laten opdoen.'

Wat zijn correctieve emotionele ervaringen? 'We laten patiënten bijvoorbeeld traumatische jeugdherinneringen oproepen, om imaginair te kunnen ingrijpen op de loop van de gebeurtenissen. Daardoor krijgen die herinneringen een nieuwe, positievere lading, waarmee die dan opnieuw in het geheugen worden opgeslagen. We kunnen de geschiedenis van een patiënt niet ongedaan maken, maar zijn wel in staat om de lading en betekenis van nare herinneringen te veranderen. Daarvoor zetten we in op experiëntiële technieken, zoals rollenspelen en imaginatietechnieken. Schematherapie brengt mensen via imaginatie terug naar de beleving van vroegere pijnlijke situaties, terwijl de therapeut hen tegelijkertijd laat ervaren dat het ook anders kan. Dat is de kern van schematherapie.'

Waarom is dat laatste zo belangrijk? 'Patiënten weten vaak niet beter dan dat er in hun jeugd normaal met hen is omgegaan. Neem mensen die als kind emotioneel verwaarloosd werden, bijvoorbeeld omdat hun ouders altijd weg waren. Zulke kinderen denken al snel: 'het zal wel door mij komen, ik ben de aandacht kennelijk niet waard'. Op oudere leeftijd kunnen ze dan coping-strategieën gaan

toepassen, bijvoorbeeld het vermijden van intimiteit, want wat valt er nog van anderen te verwachten?

Een aansprekende therapie

Hoe wijdverbreid is schematherapie? 'De therapie is in korte tijd wereldwijd razend populair geworden, en er gebeurt momenteel ontzettend veel rondom schematherapie, zowel in onderzoek als in de toepassing ervan. Zo wordt de therapievorm ook in andere culturen op grote schaal toegepast, zelfs in niet-westerse landen als Iran, Zuid-Korea, Pakistan en Marokko. Kennelijk spreekt het model erg veel mensen aan.'

Hoe verklaar je dat schematherapie in relatief korte tijd zo populair is geworden? 'Universele thema's zoals veiligheid, erkenning en autonomie kunnen mensen gemakkelijk op zichzelf betrekken. De meeste mensen begrijpen goed dat als ze daarin niet worden voorzien, dat op latere leeftijd voor problemen zorgt. Sommige modellen van psychopathologie zijn zo abstract dat je zelfs als behandelaar denkt: waar gaat dit nog over? Bij schematherapie is dat evident. Bovendien is schematherapie een heel humaan model, waarvan veel respect uitgaat voor de problemen van mensen. Doordat het over universele basisbehoeften gaat, worden problemen genormaliseerd en staat de behandelaar echt naast de patiënt.'

Onderzoek

Wat is stand van zaken in het onderzoek naar deze constructen? 'Samen met Arnoud Arntz (UvA) leid

ik een grote internationale studie in 33 landen, waarin we proberen om een nieuwe ‘universele taxonomie van modi’ te maken om persoonlijkheidspathologie in kaart te brengen. Daarvoor nemen we het theoretisch model van Dweck, over de universele emotionele behoeften van mensen, als uitgangspunt.'

Hoe gaan jullie te werk? 'We kijken naar welke verschillende emotionele basisbehoeften in studies naar voren komen en inventariseren welke er nog ontbreken in het theoretisch model van schematherapie. Vervolgens kijken we naar de schema's, copingstijlen en modi die daarbij horen. Deze taxonomie moeten we nog uitwerken, maar op het congres vertel ik welke behoeften we hebben gevonden, welke er nog ontbreken, en hoe die zich laten vertalen naar verschillende modi in schematherapie.'

Kun je een tipje van de sluier oplichten? 'Op dit moment passen we schematherapie toe op dissociatieve identiteitsstoornis, daarover gaat onze preconference workshop. Mensen met die stoornis hebben het gevoel dat zij uit verschillende personen bestaan, zij ervaren geen of onvoldoende zelfcoherentie. Volgens het theoretisch model van Dweck is ook dat een universele behoefte. Maar zelfcoherentie is nog niet in de constructen van schematherapie verwerkt, deze willen we toevoegen aan de universele taxonomie van modi voor persoonlijkheidspathologie.'

Bron: Voor dit interview is gedeeltelijk geput uit het interview Marleen Rijkeboer: 'Schematherapie is heel effectief' (GZ-psychologie, 2017)

BETERE ZORG VOOR

Jon Arcelus is hoogleraar Geestelijke Gezondheid en Transgender Gezondheid aan de University of Nottingham (UK). In veel westerse landen is de transpopulatie volgens Arcelus in de afgelopen

decennia steeds zichtbaarder geworden. Op het VGCt-congres geeft hij de lezing Mental Health in the Trans population: What do we know?

Hoe verklaar je dat de transpopulatie steeds zichtbaarder wordt? 'Mijn indruk is dat zich voor deze populatie een soortgelijke ontwikkeling voltrekt als de afgelopen jaren onder gays; in veel open samenlevingen lijkt er sprake van een groeiende acceptatie van diversiteit, en mogelijk helpt dit ook transmensen om uit de kast te komen; om te laten zien hoe zij zich diep van binnen voelen.'

Waarover gaat je lezing? 'Hierin zal ik onder meer uitleggen waarom transmensen een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van psychische problemen, en hoe de (geestelijke) gezondheidszorg kan anticiperen op de toegenomen hulpvraag van transmensen.'

Hoe groot is de populatie transmensen? 'Dat is lastig te meten. De meeste studies baseren zich daarvoor op klinische populaties, en die zijn vooral gedaan onder de inwoners van landen met een open samenleving. Het gevolg is dat de prevalentie van problemen bij transmensen ernstig wordt onderschat.'

Kun je een indicatie geven? 'Hiervoor leunen we noodgedwongen op enkele grote community studies. Daarin is onderzocht hoeveel mensen het gevoel hebben dat hun geslacht niet overeenkomt met hun gender-identiteit. Voor Nederland en België is in deze studies een prevalentie gevonden van één procent van

TRANSMENSEN

de algemene populatie. Het is niet zo dat al deze mensen hier daadwerkelijk psychische problemen van ondervinden, laat staan dat ze allemaal een gendertransitie willen ondergaan, maar feit is dat de vraag naar passende medische zorg en psychische hulp sterk is toegenomen.'

Andere terminologie

Welke implicaties hebben bovengenoemde ontwikkelingen voor de ggz? 'Met het oog hierop zouden gz-professionals beter op de hoogte moeten zijn van de verhoogde risico's voor transmensen, en zouden zij meer inzicht moeten hebben in de specifieke hulpvraag. Daarnaast kunnen zorgdragers nog veel bijleren over de terminologie die zij in de benadering van deze doelgroep het beste kunnen gebruiken, ook omdat die in de afgelopen jaren zo sterk is

veranderd. Het hanteren van de juiste terminologie blijkt van wezenlijk belang voor een goede communicatie met deze mensen; voor de behandeling is het namelijk cruciaal dat zij zich met respect behandeld voelen. Meer in het algemeen schiet het aanbod van transgender gerelateerde hulp tekort, ook in in de somatische zorg. Door de lange wachtlijsten - in Groot-Brittannië zijn die opgelopen tot een lengte van twee jaar - worden transmensen niet snel genoeg geholpen. Een groeiend aantal transmensen wil zich operatief laten behandelen, maar ook daarvoor zijn wachtlijsten immens.'

Wat moet er gebeuren? 'Een groeiende populatie van transmensen wil betere toegang tot (medische) zorg. Daarbij kan het gaan om een medische operatie, een hormoonbehandeling, maar bijvoorbeeld ook om toegang tot goede psychologische ondersteuning bij een

seksetransitie. Voor een betere informatievoorziening van zorgdragers zou er ook in de opleiding van medici, behandelaars en hulpverleners meer aandacht moeten komen voor de belevingswereld en specifieke problematiek van transmensen.'

Oude onderzoeksresultaten revitaliseren

Waarom lopen transgenders een verhoogd risico op psychische problemen? 'Dat heeft vele oorzaken, maar een gebrek aan aanvaarding, misbruik en discriminatie komen vaak voor. Onlangs hebben we een studie afgesloten over het pesten van transjongeren op school, de resultaten zal ik in mijn lezing presenteren. Er zijn inmiddels veel studies gedaan naar geestelijke gezondheid van transmensen, en naar waar deze mensen tegenaan lopen in de zorg. In mijn lezing geef ik hiervan een overzicht, en laat ik ook zien hoe we die oude onderzoeksresultaten kunnen herinterpreteren om die te kunnen revitaliseren.'

Oude onderzoeksresultaten revitaliseren? 'Laat ik een voorbeeld geven: uit eerder onderzoek blijkt dat transmensen die zich bij de gezondheidszorg melden gemiddeld meer last hebben van depressie en zelfbeschadiging dan transmensen die dat niet doen, maar dat hun psychische problemen sterk verminderen na een medische gendertransitie. Een vraag waar wij ons nu over buigen, is: welke rol speelt genderbevestiging daarbij, bijvoorbeeld in de aanloop naar de medische ingreep? Op dit moment lopen er enkele longitudinale studies naar depressie en angst bij transmensen, waarvan we de resultaten ook op het congres toelichten.'

This article is from: