tilburgs hogeschoolblad - jaargang 8 - nr. 18 - 14 mei 1971
Ekonomen en hun karrière Een onderzoek van het IVA Over de werkgelegenheid van academici zijn in Nederland weinig systematische gegevens beschikbaar. In een interview van de NRC van 11 februari 1971 met mr. F. H. A. M. Kruse, direkteur voor specialistisch arbeidsvoorzieningsbeleid van het ministerie van sociale zaken en volksgezondheid, stelt Kruse dat hij aangaande de werkgelegenheid voor academici weinig meer kan doen dan het geven van algemene indrukken door dat gebrek aan informatie. Datzelfde ministerie van sociale zaken en volksgezondheid gaf aan het Instituut voor Arbeidsvraagstukken de opdracht om een onderzoek te verrichten n a a r de funkties en mobiliteit van akademies gevormde ekonomen. In oktober 1969 werd het verslag van dit onderzoek aan het ministerie aangeboden. Daarna werd begonnen met een vervolg-onderzoek om tot beantwoording van een aantal konkrete vragen te komen met name over opleiding, vervolgscholing en rekrutering van ekonomen. In ,,Intermediair" van 21 augustus 1970 schrijft drs. C. A. Smal in bespreking van het onderzoek: ,,Onze universiteiten en hogescholen kennen een grote studenten-toeloop voor de meest uiteenlopende studierichtingen. W a t gebeurt daarmee? Hoe worden deze studenten opgeleid en waarvoor? De protestbewegingen aan onze universiteiten en hogescholen dwingen tot nadenken over de vraag, of het onderwijsbeleid wel juist is. De vraag, waarvoor wordt opgeleid, raakt de doelstelling (en) van de hogere onderwijsinstellingen. Als de zin van deze instellingen gezocht moet worden in het voorzien in behoeften van de samenleving (arbeidsmarkt, werkgelegenheid), dan zouden om enigszins een adekwaat antwoord te kunnen formeren, de gestelde vragen beantwoord moeten worden vanuit de praktijk zelf en niet in eerste instantie vanuit een theoretische norm of een normatief criterium. Het is daarom ook
toe te juichen, dat een aantal positieve criteria in plaats van normatieve criteria is opgespoord". In hoeverre de ,,positieve criteria" zelf geen boodschap hebben aan welke theoretische norm ook wordt niet expliciet duidelijk gemaakt, maar deze stilzwijgendheid en de kontekst van de uitspraak doen vermoeden dat Smal aan zijn „positieve criteria" inderdaad een autonome rol toedenkt. Zonder derhalve met Smal mee te juichen zou men de opdracht van het ministerie grofweg toch kunnen beschouwen als een vraag om ,,positieve" kriteria (wat gebeurt er in feite met de afgestudeerde ekonomen?) die als antwoord kunnen dienen op de vraag: „Hoe moeten ekonomen worden opgeleid en waarvoor?", oftewel op de vraag hoe de rekrutering van ekonomen dient te worden aangepast aan de vigerende maatschappelijke behoeften.
1
Het IVA-rapport „Functies en carrière-patronen van e c o n o m e n " van drs. F. Nicolas, dat in het artikel hiernaast besproken is, kan besteld worden door ƒ 10,— over te maken naar de bankrekening van het IVA bij de N M B (nummer 68.65.13.886) met vermelding van ,,Functies en carrière-patronen van e c o n o m e n " . Na ontvangst van het bedrag krijgt u beide delen van het rapport thuisgestuurd.
Was dit eerste onderzoek een poging om licht te werpen op de sociale positie, de verandering in die positie en de evaluatie van de opleiding bij afgestudeerde ekonomen, het vervolgonderzoek, waarvan het rapport in april jl. aan het ministerie werd aangeboden, tracht een antwoord te geven op enkele konkrete vragen betreffende de behoefte aan post-doktorale kursussen, de kosten hiervan gespecificeerd n a a r bedrij f sgrootte, de gewenste opleiding, de wijze van rekrutering van ekonomen, en funkties en lidmaatschappen van beroepsverenigingen. Door een studie van de sosjale mobiliteit van de ekonomen tracht het onderzoek, geleid door drs. F. Nicolas, de arbeidsmarkt nader te verkennen. Die mobiliteit blijkt betrekkelijk hoog te zijn, waarbij mobiliteit verandering
verschijnt tweewekelijks tlib 18 - 14 mei 1971