5 minute read

AAN DE SLAG OEFEN OP DIDDIT ©VAN IN

Next Article
CHECK IT OUT

CHECK IT OUT

1 Vul de zin aan en schrijf in de tabel de correcte naam bij de aangeduide onderdelen.

De onderstaande figuur stelt een zenuwcel of voor.

6 7 4 2 5 7 3

1 2 3 4 5 6 7 2 Noteer in de tabel de delen van het centrale en perifere zenuwstelsel. a Zet bij de figuur het nummer op de juiste plaats. b Kleur op de figuur het perifere zenuwstelsel groen en het centrale zenuwstelsel blauw. Centraal zenuwstelsel

1 2

Perifeer zenuwstelsel

3

1 ©VAN IN

4

5

3 Plaats in elke cirkel het juiste nummer. Kies uit: zenuwvezel (1), zenuwbundel (2), bindweefselschede (3), zenuw (4), bloedvat (5).

4 Vul op de figuur de hersenstructuren aan met hun nummer uit de tabel.

1kleine hersenen

2ruggenmerg

3hersenbalk

4grote hersenen

5 Iemand heeft een diepe snijwonde in het been. Daardoor is die persoon gevoelloos in zijn teen. Hoe kan dat verklaard worden?

6 Hoe is de verhouding van positief en negatief geladen deeltjes aan weerszijden van het celmembraan wanneer een neuron zich in de rustfase bevindt?

a Kruis het juiste antwoord aan.

meer negatieve dan positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

alleen maar positieve deeltjes aan de binnenkant van het celmembraan meer positieve dan negatieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan alleen maar positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

©VAN IN

7 In het celmembraan komen kanalen voor die een rol spelen bij de depolarisatie. a Omschrijf de functie van die kanalen. b De figuur stelt een dwarsdoorsnede van een axon voor. Teken de ladingstoestand op het moment van de actiepotentiaal door het plaatsen van plus- en mintekens langs het membraan. 8 Bij impulsgeleiding is er ook sprake van een herstelfase. Wat wordt daarmee bedoeld? ©VAN IN

9 Vul de grafiek aan.

Benoem de assen en eenheden. Vul de volgende begrippen aan: depolarisatie repolarisatie actiepotentiaal rustpotentiaal

10 Duid met pijlen aan op welke manier de impuls langs een gemyeliniseerde zenuwvezel wordt geleid.

a Vergelijk die verplaatsing met de impulsgeleiding in een niet-gemyeliniseerd neuron.

Schrap wat niet past.

In een niet-gemyeliniseerd neuron gebeurt de verplaatsing trager / sneller.

b Waar precies op de figuur kan een actiepotentiaal ontstaan? Beschrijf.

c Hoe verklaar je dat de impuls sneller geleid wordt in een gemyeliniseerd neuron dan in een niet-

gemyeliniseerd neuron?

20 –70 –60 –50 –40 –30 –20 –10 10 0 Grafiek 7 ©VAN IN tHema 03 aan De sLag 181

11 Duid op de tekening de begrippen uit de tabel aan met hun nummer. Sommige nummers kun je twee keer invullen.

1 membraanreceptor

2 neurotransmitter 3 axon 4 synaptische spleet 5 celmembraan 6neurotransmissie 7eindknopje 8synaptisch blaasje 9dendriet 10impuls a Kruis de juiste bewering aan. Bij impulsoverdracht tussen het eindknopje van het ene neuron naar de dendriet van een ander neuron is de volgorde van de signalen: chemisch signaal elektrisch signaal elektrisch signaal elektrisch signaal chemisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal chemisch signaal elektrisch signaal b De impulsoverdracht in een synaps vindt slechts in één richting plaats. Waaraan is dat te wijten? 12 Waarom kunnen drugs een invloed hebben op neurotransmissie? ©VAN IN

13 Als een kind een hete kookpot aanraakt, zal het zijn hand onmiddellijk terugtrekken.

a Vul de opeenvolgende stappen van de reflexboog bij die terugtrekreflex aan.

in de huid

neuron doorheen je arm schakelneuron in het ruggenmerg neuron in het ruggenmerg in de bovenarm (biceps) samentrekking van de bovenarmspieren (biceps) b Benoem de delen op de onderstaande figuur. c Geef met pijlen het traject van de impuls weer op de figuur ©VAN IN

14 Bestudeer de afbeeldingen en vul de tabel aan.

Het impulstraject voor het bewust trappen van de bal wordt opgestart conductor Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de impuls na elkaar: • in de hersenen en het ruggenmerg • een doorheen het been tot aan de bovenste dijspieren je bovenste dijspieren reactie 15 Het hormonale stelsel vervult de rol van conductor. a Verklaar deze stelling. b Als je ergens geklemd zit, kun je heel veel kracht opbrengen om je te bevrijden. Illustreer in dit voorbeeld de rol van het hormonale stelsel als conductor. . ©VAN IN

16 Zowel het zenuwstelsel als het hormonale stelsel fungeren als conductor in ons lichaam. Welke kenmerken over de informatiegeleiding en -overdracht horen bij welk stelsel? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Zenuwstelsel Hormonaal stelsel

De informatiegeleiding gebeurt via elektrische signalen.

De informatiegeleiding gebeurt via chemische signalen.

De informatiegeleiding verloopt heel snel.

Het effect van het signaal is van langere duur.

17 Welke elementen horen thuis in de definitie van een hormoon? Kruis aan.

Een hormoon …

is een signaalstof. wordt gemaakt in een endocriene klier. wordt via het zenuwstelsel vervoerd.

wordt via het bloed vervoerd.

heeft een alles-of-nietseffect.

heeft een regelende functie. kan een effector aan het werk zetten.

heeft een effect op alle cellen van het lichaam. activeert enkel doelwitcellen, omdat de vorm van het hormoon past op de specifieke receptoren van de doelwitcel.

18 Zijn de volgende beweringen waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Waar Niet waar Een hoog gehalte aan insuline in het bloed stimuleert de levercellen tot afgifte van glucose aan het bloed. Wanneer na een maaltijd veel glucose wordt opgenomen, daalt de glucagonproductie door de alvleesklier. Wanneer je enkele uren niet gegeten hebt, stijgt de productie van insuline door de alvleesklier. 19 Een diabeet moet niet alleen rekening houden met wat hij eet en hoeveel hij eet, maar ook met wat hij doet. Leg uit. Wat hij eet en hoeveel hij eet: Wat hij doet: ©VAN IN

20 Beoordeel de onderstaande stellingen en verbeter indien nodig.

a Homeostase is het vermogen van dieren en mensen om ervoor te zorgen dat de waarde van stoffen in het

inwendig milieu altijd precies dezelfde waarde is.

b Negatieve terugkoppeling zorgt ervoor dat het resultaat van een bepaald proces datzelfde proces

stimuleert.

Verder oefenen? Ga naar . ©VAN IN

THEMA 04 HOE REAGEREN MENSEN EN ANDERE DIEREN OP PRIKKELS? CHECK IN 189 VERKEN 190 ` HOOFDSTUK 1: Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? 191 1.1 Welke soorten spieren kunnen we onderscheiden? 191 1.2 Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd? 194 A Hoe zijn dwarsgestreepte spieren opgebouwd? 194 B Hoe ontstaat een bewuste of gewilde beweging? 198 1.3 Hoe worden gladde spieren aangestuurd? 203 A Hoe zijn gladde spieren opgebouwd? 203 B Hoe ontstaat een onbewuste beweging? 204 1.4 Het hart, een buitenbeetje tussen de spieren? 205 1.5 Welke verschillen zijn er in de werking van de dwarsgestreepte spieren, gladde spieren en hartspier? 206 1.6 Hoe werken spieren bij andere dieren? 208 Hoofdstuksynthese 210 ` HOOFDSTUK 2: Hoe worden klieren aangestuurd? 213 2.1 Wat zijn exocriene klieren? 213 2.2 Wat zijn endocriene klieren? 218 2.3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren? 220 2.4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren? 225 Hoofdstuksynthese 226©VAN IN

This article is from: