5 minute read

Vijf Geert Gusens 1

Next Article
Inleiding

Inleiding

1.1 De vroegst bekende voorvader Geert Gusen (I), Zwols burger in 1364

De herkomst van het geslacht Van Sonsbeeck is in nevelen gehuld. Traditioneel geldt als stamvader degene, die in 1364 als Gherardus Ghoswini het burgerrecht van Zwolle verwierf. Deze aantekening staat in het zogenoemde ‘oudste stadsboek’, het vroegste register in het perkamenten en papieren archief van de stad. De namen van nieuwe burgers werden toentertijd in het Latijn opgetekend.1

Detail

In het dagelijks leven zal Gherardus gewoon Geert hebben geheten. Vaste achternamen werden in de middeleeuwse Zwolse gemeenschap niet of nauwelijks gebruikt. Personen met dezelfde voornaam werden van elkaar onderscheiden door de toevoeging van een patroniem of vadersnaam, bijvoorbeeld Hendriks(zoon) of Jans(zoon). In het geval van Geert luidde de Latijnse voornaam van zijn vader Ghoswinus, wat in de spreektaal neerkwam op Gusen of varianten daarvan als Goessen of Gosen. In dit boek noemen we hem Geert Gusen en waar nodig Geert Gusen (I), om hem te onderscheiden van latere naamgenoten. De inschrijving als burger in het oudste stadsboek is het enige dat bekend is over Geert Gusen. Over zijn vader Gusen, Goessen of Gosen, is niets bekend. Ook over de na hem komende generaties zijn aanvankelijk slechts mondjesmaat gegevens voorhanden. Dit is vooral te wijten aan een gebrek aan bronnen. De administratie van de stad Zwolle was in de 14de eeuw nog in volle ontwikkeling en er werd maar weinig schriftelijk vastgelegd. In deze kleine samenleving van enkele duizenden mensen was de mondelinge getuigenis van enkele geloofwaardige personen toereikend om belangrijke zaken voor bestuur en inwoners bindend te maken. Pas na verloop van tijd maakten de aanwas van de bevolking en de groeiende complexiteit van de maatschappij het noodzakelijk om besluiten, overeenkomsten en afspraken beter te boekstaven en nam de bestuurlijke verschriftelijking toe.2 Persoonlijke documenten zijn in de middeleeuwen al helemaal schaars.

Het spaarzame archiefmateriaal maakt het voor onderzoekers erg moeilijk om zicht te krijgen op de vervlogen wereld van verre voorouders. Voor het schetsen van een beeld van dat schemerige verleden staan slechts enkele stukjes van de complete legpuzzel ter beschikking. Dat maakt ook het ontsluieren van de wordingsgeschiedenis van de familie Van Sonsbeeck tot een hachelijke onderneming. Het ontbreken van een omvangrijke schriftelijke nalatenschap uit de vroegste generaties brengt met zich mee dat men bij de reconstructie van de lotgevallen van de oudste bekende familieleden vaak genoegen moet nemen met aannemelijke veronderstellingen en hypothesen. De eerste in de familiepapieren aanwezige stambomen en overzichten uit circa 1640 beginnen met de in 1463 geboren Johan van Sonsbeeck ’den olde’ (VI), die meer dan honderd jaar oud werd.3 Latere genealogen zijn aan de hand van brondocumenten tot de conclusie gekomen dat de stamreeks Van Sonsbeeck nog een aantal generaties met leden van de familie ‘Gusen’ kon worden opgevoerd.4

Burgerrecht

Voor Geert Gusen zal het verwerven van het burgerschap van Zwolle een belangrijke gebeurtenis zijn geweest, want vanaf dat moment gold hij als een volwaardig lid van de stedelijke samenleving. Geert werd net als veel andere nieuwkomers door het stadsbestuur begiftigd met dit recht. Dat wil zeggen dat hij niet door geboorte, maar door koop het voorrecht verkreeg om zich civis Swollensis oftewel Zwols burger te kunnen noemen. De magistraat was bijna dertig jaar eerder, in 1336, begonnen met het registreren van nieuw ingezworen burgers. Het aanleggen van een burgerboek geeft aan dat men voortaan onderscheid maakte tussen ‘gewone’ ingezetenen en inwoners met een aparte status. Wellicht als reactie op een omvangrijke toestroom van migranten begonnen de autochtone stedelingen hun voorrechten tegen allochtonen af te schermen. Voortaan konden uitheemse personen het formele lidmaatschap van de stadsgemeenschap slechts tegen betaling van een entreegeld en het stellen van borgen verwerven. Behalve het vereiste voor burgers om domicilie te kiezen binnen het stedelijk grondgebied, waren er verder geen toelatingseisen. Een aankomend burger moest zweren ‘dat hij der stat vriheit sal helpen holden voer alle die gene die sij breken willen’. Pas na het afleggen van deze eed deelde men ten volle in alle lusten en lasten die uit de officiële verbintenis tussen burger en stad voortvloeiden. Aan de ene kant trad men door burger te worden toe tot een gemeenschap met bijzondere, gelijke rechten, aan de andere kant werd persoonlijke betrokkenheid verwacht bij de veiligheid en het welzijn van het collectief.5

Het bezit van het burgerrecht werd hooggeschat en was van grote waarde. Een burger profiteerde immers van de politieke, juridische, economische en sociale privileges die zijn woonplaats in het verleden door het verkrijgen van stadsrecht had binnengehaald. Daaronder vielen het recht deel te nemen aan het lokale bestuur en bepaalde ambten te bekleden, vrijstelling van tolgelden, de toetreding tot een ambachtsgilde en het laten grazen van vee op de gemeenschappelijke stadsweide. Het burgerschap bood persoonlijke vrijheid en een burger werd bijvoorbeeld eerder op zijn woord geloofd. Tegenover deze voorrechten stonden bepaalde burgerplichten. Een van de belangrijkste was het vervullen van militaire diensten. Per slot van rekening moest een stad in tijden van nood op haar burgers kunnen rekenen. Bij een vijandelijke aanval waren alle burgers dan ook verplicht om hun woonplaats te verdedigen. Ze waren eveneens gehouden om elkaar bij te staan. Wanneer een stedeling ruzie kreeg met een vreemdeling dienden zijn medeburgers hem onmiddellijk te hulp te schieten.

Een nederzetting op een zandrug

De stad waarvan Geert Gusen burger werd is rond het jaar 800, de tijd van keizer Karel de Grote, op een dekzandrug in een drassige omgeving ontstaan. Aan deze zandhoogte dankt Zwolle ook zijn naam, die is ontleend aan het Germaanse woord suelli, wat zwelling of verhoging in het landschap betekent. Langs deze dekzandrug, die bij de huidige Voorstraat en Sassenstraat zijn hoogste punt bereikte, stroomde een kleine rivier. De loop van deze later gedempte

Grote Aa is vandaag de dag nog zichtbaar in het bochtige stratenpatroon van de huidige Ter Pelkwijkstraat, het Gasthuisplein, de Oude Vismarkt, de Grote Markt en de Melkmarkt. De gunstige ligging en vruchtbare bodem van de zandrug bood landbouwers en handelaren de mogelijkheid hier een welvarend bestaan op te bouwen.

Gezicht vanuit het zuidwesten op de vestinggordel van Zwolle omstreeks 1550. Links het Rodetorenplein, rechts de Sassenpoort. De drie hoogste torens zijn de Onze-LieveVrouwetoren, de Michaëlstoren en de raadhuistoren, Collectie Overijssel.

In spiegelbeeld het oudste stadsstempel van Zwolle uit begin 14de eeuw ter verzegeling van documenten. De aartsengel Michaël, beschermheilige van de stad, is afgebeeld in gevecht met de draak. De tekst luidt: ‘SIGILLVM. BURGENSIUM.DE.SWOLLIS’ (Zegel van de burgers van Zwolle), Collectie Overijssel.

Zwolle viel in de middeleeuwen onder het wereldlijk bestuur van de bisschop van Utrecht. De kerkvorst was naast geestelijk leidsman ook landsheer van het Sticht, zoals zijn machtsgebied in de Nederlanden werd genoemd. Het Sticht bestond uit het Nedersticht (ruwweg de provincie Utrecht) en het Oversticht (Overijssel, Drenthe en een deel van Groningen). Op 31 augustus 1230 verleende bisschop Wilbrand van Oldenburg de inwoners van Zwolle stadsrecht als dank voor hun hulp tegen de opstandige Drenten.

Dit belangrijke privilege garandeerde de Zwollenaren een grote mate van onafhankelijkheid en zou eeuwenlang een voorname basis voor de stedelijke identiteit en trots vormen. De voormalige dorpelin- gen kregen ten aanzien van bestuur, wetgeving en rechtspraak een aparte positie binnen het domein van de bisschop. Feitelijk waren ze voortaan baas in eigen huis. De stadsregering of magistraat, die bestond uit schepenen en raden, had de touwtjes stevig in handen. Binnen de grenzen van de vrijheid van de stad konden de plaatselijke bestuurders hun eigen regels invoeren en hun woonplaats naar eigen inzicht bestieren. Bovendien mochten de Zwollenaren zichzelf tegen de boze buitenwereld beschermen door hun nederzetting te omringen met een omwalling, die in de loop der tijd uitgroeide tot een imponerend samenstel van muren, poorten en torens. De indrukwekkende vestinggordel maakte bezoekers al van verre duidelijk dat achter deze stenen mantel een samenleving huisde, die zich sterk van het omliggende platteland onderscheidde. Zwolle maakte na het verkrijgen van het stadsrecht een voorspoedige ontwikkeling door. De stad zou samen met zijn twee nabijgelegen bondgenoten én rivalen, Deventer en Kampen, uitgroeien tot de belangrijkste steunpilaar van de landsheer in het Oversticht.6

Mensen ‘van buiten’

Geert Gusen was in het derde kwart van de 14de eeuw een van de vele nieuwe Zwolse burgers. De stad oefende een grote aantrekkingskracht op immigranten uit, wat erop wijst dat landbouw, handel en nijverheid floreerden. De bewoners hadden zich kennelijk snel hersteld van een uit Centraal-Azië

This article is from: