8 minute read

5.1 Waarom reageer je zoals je reageert?

Aan het eind van deze paragraaf kun je: • • • • uitleggen waarom je reageert op je omgeving. beschrijven wat gedrag betekent in de biologie. uitleggen waardoor gedrag wordt veroorzaakt en wat de rol van de hersenen is. beschrijven wanneer je bewust of onbewust gedrag vertoont.

STARTOPDRACHT

1 Wat weet je al over gedrag?

Gedrag is een breed begrip. Wat weet jij al over gedrag?

Maak samen met een klasgenoot een mindmap over gedrag.

In het midden van de mindmap staat het woord ‘gedrag’. Zet hieromheen woorden en begrippen die volgens jullie met gedrag te maken hebben.

© Shutterstock / Jacob Lund

THEORIE

Reageren op je omgeving

Je omgeving speelt een grote rol bij hoe je je gedraagt. Als het zonlicht fel is, dan knijp je je ogen dicht of zet je een zonnebril op. Is het erg koud? Dan trek je een warme trui aan. Heb je zin om met een vriendin te kletsen? Dan app je haar om iets af te spreken. En heb je dorst? Dan pak je een glas water. Je bent een onderdeel van je omgeving. Je reageert erop. Dat kan bewust zijn, bijvoorbeeld door een paraplu te pakken als het gaat regenen, maar ook onbewust. Hoog in de bergen ga je onbewust sneller ademen om genoeg zuurstof binnen te krijgen. Ook gaat je hart sneller pompen om voldoende zuurstof naar de organen te vervoeren. Reageren op je omgeving is van levensbelang.

Gedrag in het vak biologie

Mensen denken bij het woord ‘gedrag’ al snel aan de manier waarop je je hoort te gedragen. In de biologie is dat niet wat we bedoelen. Bij biologie gaat het bij gedrag om alles wat een mens of dier doet.

Gedrag komt tot stand door: • veranderingen (prikkels), die je in je omgeving met zintuigen zoals je oren en ogen waarneemt. • • signalen vanuit je lichaam, zoals honger, dorst, angst of de invloed van hormonen. je reacties op die veranderingen en signalen.

Soms zijn deze reacties bewust, zoals wanneer je stopt voor een verkeerslicht. Hierbij spelen je hersenen een rol. Soms zijn reacties onbewust, zoals wanneer je plotseling kippenvel krijgt (figuur 1).

Stel je voor dat je door de stad loopt. Je komt langs een snackbar en ruikt de patat: ‘mmmm, lekker!’ Het water loopt je in de mond. Vervolgens bedenk je: ‘Hoe ga ik hierop reageren?’ Dat kan heel verschillend zijn. Bijvoorbeeld: ‘Ik heb honger, dus ik loop naar binnen en bestel een patatje’. Of: ‘Ik heb haast, ik moet over tien minuten thuis zijn, dus ik loop door’.

© Shutterstock / Michal Cervenansky

Figuur 1 Kippenvel krijgen is ook een vorm van reageren op je omgeving.

Weten wat je doet

Als je nadenkt over je reactie, ben je je bewust van je gedrag. Het kan om van alles gaan: van je arm uitstrekken om iets op te pakken tot een gesprek voeren met een vriend. Je neemt een beslissing en handelt op een bepaalde manier.

Je denkt niet overal bewust over na. Vaak kopieer je onbewust de houding van iemand met wie je praat. Ook reageer je heel vaak uit gewoonte. Je doet het omdat je het al jaren zo hebt gedaan. Maar als je zou willen, kun je het anders doen.

Soms gebeurt er iets waar je lichaam snel op moet reageren. Je lichaam doet dit om je te beschermen. Je doet dit onbewust. Je neemt zelf geen beslissing, het gaat vanzelf. Zo’n snelle reactie van het lichaam heet een reflex. Als je bijvoorbeeld een heet voorwerp aanraakt, trek je je hand terug (figuur 2). Je hoeft daar niet over na te denken, het is gebeurd voordat je het beseft.

© Shutterstock / Antonio Guillem

Figuur 2 Je trekt je hand terug als je een heet voorwerp aanraakt.

WIST JE DAT?

Wagenziekte

Ben je wel eens wagenziek? Of duizelig in een ronddraaiende kermisattractie? Eigenlijk zijn dan je hersenen in de war. Hoe zit dat precies? In je oor zit een evenwichtszintuig. Dat zintuig geeft je hersenen informatie over de stand van je lichaam. Dit gebeurt niet alleen als je stilstaat, maar ook als je in beweging bent. Je hersenen gebruiken deze informatie om je evenwicht te bewaren. Allerlei spieren in je lichaam moeten hiervoor samentrekken en ontspannen. Hierover denk je niet na.

Als je wagenziek of duizelig bent, dan is de informatie die je ogen naar de hersenen sturen anders dan de informatie vanuit het evenwichtszintuig. Je hersenen raken daardoor in de war. Dat gebeurt bijvoorbeeld als je in een rijdende auto een boek leest. Je ogen geven aan dat het boek niet beweegt, maar je evenwichtszintuig zegt van wel. Het gevolg: misselijkheid! Je kunt het soms oplossen door voor in de auto te gaan zitten en je ogen op de weg te houden.

© Shutterstock / Estrada Anton

Reageren op elkaar

Gedrag tussen soortgenoten noem je sociaal gedrag. Communicatie is een vorm van sociaal gedrag. Als jij een gesprek voert met een klasgenoot, dan vang je de geluidsprikkels van zijn stem met je oren op. Daarna reageer je met je eigen stem. Je kunt ook reageren met handgebaren of door je lichaamshouding te veranderen.

Mensen leven in groepen. Je leeft in een gezin, op school zit je in een klas, je speelt in een team. In zo’n groep gelden regels waar iedereen zich aan moet houden, anders hoor je er niet bij. Dit zorgt voor groepsdruk. Voorbeelden hiervan zijn het dragen van bepaalde merkkleding, alcohol drinken of het vertonen van agressief gedrag bij voetbalwedstrijden. Groepsdruk kan zowel positief als negatief zijn (figuur 3).

Ook dieren communiceren met elkaar via gedrag. Marmotten waarschuwen elkaar met piepjes voor gevaar. Jonge vogels doen hun snavels wijd open, zodat hun ouders op zoek gaan naar voedsel.

© Shutterstock / Prostock-studio Figuur 3 Met positieve groepsdruk kom je tot grote hoogten.

OPDRACHTEN

2 Wat heb je geleerd over gedrag?

Wat weet je na het lezen van deze paragraaf nog meer over gedrag?

Bekijk je mindmap van de startopdracht. Vul de mindmap aan met begrippen die je hebt geleerd in de theorie.

3 Waarom reageer je?

De bel gaat, de eerste les is afgelopen en je gaat naar de volgende les. Bah, het stinkt in het lokaal en je vraagt aan de docent of het raam open mag. De docent laat een video zien. Na tien minuten word je slaperig, het is erg warm. Je vraagt of je wat mag drinken. Gelukkig is het zo pauze, want je hebt ook honger. In de kantine bestel je een verse salade, dat is lekker! Als het vier uur is, fiets je heel snel naar je vriendin, want je bent verliefd.

a Welke prikkels die je zintuigen opvangen zorgen voor gedrag?

Noem er vier die in het verhaal voorkomen.

b Welke signalen die vanuit je lichaam komen zorgen voor gedrag?

Noem er drie die in het verhaal voorkomen.

4 Gedrag van een huisdier

Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Kies een huisdier uit (zoals een hond, kat of konijn). Bekijk het gedrag van je eigen huisdier of zoek filmpjes op internet.

Organismen reageren op prikkels uit de omgeving.

a Noem twee prikkels waarop het huisdier reageert. Hoe ziet die reactie eruit?

b Welk typisch gedrag vertoont het huisdier wanneer hij zijn voer krijgt?

5 Functie van gedrag

Hieronder staan drie voorbeelden van gedrag.

1 Wanneer je honger hebt en iets lekkers ruikt, gaan je speekselklieren speeksel produceren. 2 Als een pad een keer gestoken is door een steekvlieg, dan hapt de pad niet meer naar een steekvlieg. Andere insecten eet hij wel, maar de steekvlieg laat hij voorbijgaan. 3 Vissen zwemmen vaak in grote groepen. Ze blijven dicht bij elkaar. Voor een roofdier is het dan moeilijker om de vissen te vangen.

a Wat is in het eerste voorbeeld het nut van het gedrag voor jou?

b Wat is in het tweede voorbeeld het nut van het gedrag voor de pad?

c Wat is in het derde voorbeeld het nut van het gedrag voor de vissen?

De voorbeelden hebben allemaal iets gemeenschappelijk.

d Als jij de functie van gedrag zou omschrijven in één zin, wat zou je dan opschrijven?

6 Bewust en onbewust

Gedrag ontstaat doordat een organisme reageert op zijn omgeving. Veel menselijk gedrag is bewust, maar heel vaak reageren we onbewust.

a Geef bij de volgende beschrijvingen aan of het gedrag bewust is of onbewust. 1 Na lang twijfelen besluit je om die felgekleurde sweater te kopen. bewust | onbewust 2 In een winkelcentrum lopen veel mensen op de maat van de muziek. bewust |

onbewust

3 Je krijgt kippenvel en de haren op je arm gaan overeind staan. bewust | onbewust 4 Je vangt een bal. bewust | onbewust 5 De bel gaat en je pakt je tas. bewust | onbewust 6 Wanneer mensen om je heen gapen, doe jij dat even later ook. bewust | onbewust

b Beschrijf in je eigen woorden het verschil tussen bewust en onbewust gedrag.

7 Zintuigen, keuzes en gedrag

Bekijk het grote plaatje van dit hoofdstuk.

a Leg het verband uit tussen zintuigen en gedrag (van mensen en dieren).

b Wat kun je zeggen over keuzes maken en gedrag in een groep?

Gebruik in je antwoord de woorden: hersenen, bewust gedrag en groep.

AFSLUITING

8 Waarom reageer je zoals je reageert?

De grote vraag van dit hoofdstuk is: ‘Waarom reageer je zoals je reageert?’

Wat is jouw antwoord op deze vraag?

Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.

This article is from: