48 minute read

i nleiding Bouwnijverheid

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs.

De redactie: ir. H. Brinksma

Docent Bouwkunde Hogeschool van Utrecht, Utrecht ir. K. Hofkes

Docent Bouwkunde Hogeschool INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar ing. N. Zimmermann

Architect, Amsterdam

Auteurs deel 1: ir. I.R. Pijpers, Pro4all B.V., Woerden ir. D.H.J. van der Woude, Pro4all B.V., Woerden

Woord vooraf

De bouwnijverheid staat de komende jaren voor een enorme uitdaging. De traditioneel ingestelde bouw zal een ontwikkeling gaan doormaken, waarbij samenwerken en heldere communicatie de toverwoorden zullen zijn. De bouwnijverheid zal uitgroeien tot een moderne bedrijfstak met zijn eigen specifieke aanpak, maar wel gebaseerd op ervaringen uit andere industrietakken.

Dit deel 1 van de serie Jellema Hogere Bouwkunde levert een bijdrage aan deze ontwikkeling. Alle facetten van de bouwnijverheid, zoals structuren, processen, participanten, partijen en organisatie- en samenwerkingsvormen worden beschreven. Uitgangspunt is de wijze waarop er nu in de bouwnijverheid wordt gewerkt. Er wordt kritisch naar de huidige werkwijze gekeken en waar nodig een andere oplossingsrichting aangegeven.

In het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 8) wordt de visie op welke wijze de bouwnijverheid moet veranderen, in zijn geheel gepresenteerd. Deze visie is gefundeerd op basis van verschillende onderzoeken naar de ervaringen en ontwikkelingen in andere landen en bedrijfstakken.

Wij hopen dat wij met dit boek een bijdrage hebben geleverd om de mooie en spannende bedrijfstak ‘De Bouw’ te laten doorgroeien naar een moderne industrietak.

De auteurs januari 2012

Inhoud

1 Bouwen 1

Inleiding 2

1.1 Bouwen door de eeuwen heen 2

1.1.1 Middeleeuwen (tot 1700) 2

1.1.2 Vroeg-industriële maatschappij (1700–1900) 3

1.1.3 Industriële maatschappij (1900–heden)

1.2 Gebouwde omgeving 7

1.2.1 Kwaliteit van gebouwde omgeving 7

1.2.2 Gebouwen 8

1.3 Bouwopgave 8

1.3.1 Functies in bouwproces 9

1.3.2 Specifieke kenmerken van bouwnijverheid 11

1.4 Bouwen 12

1.4.1 Partijen in het bouwproces 12

1.4.2 Fasen in het bouwproces 16

1.4.3 Organisatievormen 17

1.4.4 Rol van overheid 18

1.4.5 Bouwmethoden 19

1.5 Maatschappelijke trends 20

1.5.1 Gevolgen van veranderende markt 20

1.5.2 Gevolgen van veranderende regelgeving 21

1.5.3 Gevolgen van veranderende informatietechnologie 22

1.5.4 Gevolgen van industrialisatie 22

1.5.5 Gevolgen van het nieuwe werken 23

1.5.6 Duurzaam Bouwen 23

Samenvatting 24

2 Structuur van de bouwnijverheid 25 Inleiding 26

2.1 Indeling van bouwnijverheid 26

2.1.1 Indeling naar type bedrijfC26

2.1.2 Indeling naar marktsegmenten 27

2.1.3 Indeling naar aard van werkzaamheden 28

2.2 Karakteristieken 28

2.2.1 Markt 28

2.2.2 Product 29

2.2.3 Bouwlocatie 30

2.3 Belang van de bouwnijverheid 30

2.3.1 Omvang 30

2.3.2 Invloed op andere industrietakken 30

2.4 Ontwikkelingen in bouwproductie 31

2.5 Ontwikkelingen in de woningbouw 32

2.6 Ontwikkelingen in de utiliteitsbouw 35

2.7 Grond-, water- en wegenbouw 36

2.8 Klein onderhoud 3

2.9 Bouwarbeidsmarkt 37

2.10 Buitenlandse concurrentie op de Nederlandse bouwmarkt 38

2.11 Europa 39

2.11.1 Omzet ontwikkelingen Europese bouw 41

2.11.2 Europese woningbouw 42

3 Bouwproces 49

Inleiding 46

3.1 Fasen in het bouwproces 46

3.1.1 Programmafase 47

3.1.2 Ontwerpfase 48

3.1.3 Uitwerkingsfase 48

3.1.4 Realisatiefase 49

3.1.5 Beheer- of gebruiksfase 49

3.1.6 Sloop of hergebruik 49

3.2 Programmafase 50

3.2.1 Initiatief 50

3.2.2 Haalbaarheidsstudie 51

3.2.3 Projectdefinitie 61

3.3 Ontwerpfase 61

3.3.1 Structuurontwerp 63

3.3.2 Voorlopig ontwerp 64

3.3.3 Definitief ontwerp 65

3.4 Uitwerking 66

3.4.1 Bestekfase 66

3.4.2 Prijsvorming 67

3.5 Realisatie 68

3.5.1 Werkvoorbereiding 69

3.5.2 Uitvoering 76

3.5.3 Oplevering 79

3.6 Gebruiksfase 80

3.7 Hergebruiks-, herbestemmings- of sloopfase 81

3.8 Kanttekeningen bij het bouwproces 82

3.8.1 Knelpunten 82

3.8.2 Besparingen 84

3.8.3 Procesintegratie 85

Samenvatting 87

4 De opdrachtgevende bouw 89

Inleiding 90

4.1 Opdrachtgevers 90

4.1.1 Belangen 90

4.1.2 Typen opdrachtgevers 92

4.2 Beleggers 93

4.2.1 Beleggingsobjecten 93

4.3 Eigen huisvesters 94

4.4 Rijksgebouwendienst 96

4.5 Projectontwikkelaars 97

4.5.1 Typen projectontwikkelaars 99

4.6 Woningbouwcorporaties 99

4.7 Incidentele opdrachtgevers 101

4.8 De toekomstige opdrachtgever 103

5 De opdrachtnemende bouw 105 Inleiding 106

5.1 Disciplines 106

5.2 Architect 107

5.2.1 Waar werken architecten? 107

5.2.2 Omvang van de architectenbranche 107

5.2.3 Werkzaamheden van een architect 109

5.2.4 BIM (Bouw Informatie Model) 110

5.2.5 Opdrachtverstrekking architect 112

5.3 Adviesbureaus 112

5.3.1 Welke adviseurs zijn er? 113

5.3.2 Opdrachtverstrekking ingenieur 113

5.3.3 Constructeur 114

5.3.4 Projectmanager 114

5.3.5 Installatietechnisch adviseur 114

5.3.6 Bouwkundig (kosten)adviseur 114

5.3.7 Overige adviseurs 115

5.4 Aannemer 115

5.4.1 Omvang van de uitvoerende bouw 115

5.4.2 Kenmerken van de uitvoerende bouw 115

5.4.3 Organisatie bouwbedrijf 117

5.4.4 Opdrachtverstrekking aannemer 118

5.5 Onderaannemer 120

5.6 Installateur 120

5.7 Toeleverancier 122

5.7.1 Industrie en groothandel 123

5.7.2 Ontwikkelingen bij toeleveranciers 123

5.8 Samenwerking en overnames 123

5.8.1 Horizontale en verticale integratie 124

5.8.2 Co-makership en overname 124

5.8.3 Incidenteel en structureel 124

5.8.4 Publiek-private-samenwerking 125

5.8.5 Internationalisering 125

5.9 Herstructering 125

6 De overheid als regelgever 127

Inleiding 128

6.1 Ruimtelijke ordening 128

6.1.1 Wet op de ruimtelijke ordening 128

6.1.2 Nota’s ruimtelijke ordening 134

6.2 Technische regelgeving 141

6.2.1 Historisch overzicht 141

6.2.2 Woningwet 142

6.2.3 Bouwbesluit 147

6.2.4 Energieprestatienormering 152

6.2.5 Normen, kwaliteitsverklaringen, modelaansluitvoorwaarden en ministeriële regelingen 156

6.2.6 Toezicht op het bouwen en wonen 157

6.3 Overige regelgeving 158

6.3.1 Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet 158

6.3.2 Milieuwetgeving 162

6.3.3 Bijzondere wetten 162

6.4 Financiële regelgeving 163

6.4.1 De Crisis- en herstelwet (CHW) 163

6.5 Invloed van de Europese Gemeenschap 164

6.5.1 Toepassingsgebieden 165

6.5.2 Drempelbedragen 166

6.5.3 Europese aanbestedingsprocedures 166

7 Bouworganisatievormen 169 Inleiding 170

7.1 Getrapte aanbestedingsvorm 170

7.2 Bouwteam 172

7.3 Design & Build 174

7.4 General-contracting 177

7.5 Managementcontracting 178

7.6 Bouworganisatievormen naast elkaar 180

7.6.1 Individuele belangen van bedrijven 180

7.6.2 Relatieve machtsposities 181

7.6.3 Samenwerkingsvormen en de opdrachtnemende bouw 182

7.6.4 Samenwerkingsvormen en de opdrachtgevende bouw 183

7.7 Kiezen van een bouworganisatievorm 185

8 De bouw op middellange termijn 187

Inleiding 188

8.1 Problemen in de bouw op een rij 188

8.2 Wat kunnen wij leren van andere industrieën? 191

8.2.1 De auto-industrie en ‘lean production’ 191

8.2.2 Scheepsbouw 195

8.3 Wat kunnen wij leren van andere landen? 197

8.3.1 Japan 197

8.3.2 Franse informatietechnologie 201

8.3.3 Australisch projectmanagement 201

8.4 Verwachte marktontwikkelingen in de bouw in 2025 202

8.4.1 Toekomstvisie op duurzaamheid 202

8.4.2 Veranderende samenleving 204

8.4.3 De gevolgen voor de bouwnijverheid 205

8.5 Ontwikkelingen binnen de bouwnijverheid 213

8.5.1 Strategieën duurzaam bouwen 213

8.5.2 Het bouwproces: het nieuwe bouwen 215

8.5.3 Next generation scenario ICT in de bouw 218

8.5.4 VISI 221

8.5.5 Een 3D-object benadering 224

8.6 Toekomstvisie 2025 226

8.6.1 De maatschappij 228

8.6.2 Ketenintegratie 227

8.6.3 De organisatievormen 227

8.5.4 De informatietechnologie 228

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 231

Register 233

Bouwen

Bouwen lijkt in principe eenvoudig. Bouwen is het stapelen van materialen of het maken van een geraamte en dit bedekken. De basismaterialen hierbij zijn steen, klei, hout, zand en water en tegenwoordig metaal en kunststof. Door de jaren heen heeft het bouwen zich ontwikkeld tot een traditioneel ingestelde bedrijfstak met als verzamelnaam de bouwnijverheid. Een ambachtelijk ingesteld productieproces waarin de historisch gegroeide scheiding tussen ontwerp en uitvoering zich heeft vertaald in een strikte scheiding van de ontwerpende en uitvoerende disciplines. Tegenstrijdige belangen, samenwerkingsen communicatieproblemen en weinig innovatie zijn hiervan het gevolg.

De bouwnijverheid staat voor ingrijpende veranderingen. De gevolgen van de kredietcrisis, Het Nieuwe Werken, duurzaam bouwen en betrokkenheid van de partijen in het bouwproces liggen hieraan ten grondslag.

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de basis gelegd voor de volgende hoofdstukken. Alle facetten van de bouw komen in vogelvlucht aan de orde. In sneltreinvaart wordt het bouwen door de eeuwen heen gevolgd. Aangegeven wordt hoe het verleden van invloed is op het huidige bouwproces, maar ook de omvang van de gebouwde omgeving komt aan de orde. Daarnaast wordt ingezoomd op het bouwproces.

De bouwnijverheid moet steeds vaker en sneller inspelen op sociale, economische en technologische veranderingen. Maar ook, de kredietcrisis en de gevolgen daarvan, trends op het gebied van duurzaam bouwen en Het Nieuwe Werken mogen natuurlijk niet ontbreken. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk aangegeven wat de invloeden kunnen zijn van deze ontwikkelingen voor de toekomst van het bouwen.

1.1 Bouwen door de eeuwen heen

Het is goed te weten hoe de bouw zich door de eeuwen heeft ontwikkeld. Wij beperken ons hierbij tot West-Europa. Bij deze ontwikkeling worden tevens de verschillende karakteristieken aangegeven, zodat het duidelijk wordt waarom de bouw op de huidige wijze is georganiseerd en welke rollen er vervuld moeten worden door de verschillende participanten. Door middel van dit overzicht wordt de basis gelegd voor de andere hoofdstukken in dit boek. Wij starten ons overzicht in de Middeleeuwen.

1.1.1 Middeleeuwen (tot 1700)

In de Middeleeuwen was de bouw op dezelfde wijze georganiseerd als de andere nijverheden in die tijd: handwerkslieden verenigd in gilden. De handwerkslieden werkten onder één leidende figuur, de bouwmeester of meester-ontwerper.

De bouwmeester was verantwoordelijk voor het gehele bouwproces. Meer dan een schets maakte de bouwmeester nooit. Wat er moest worden gebouwd zat in zijn hoofd en als het nodig was kon hij verwijzen naar een naburige stad waar bijvoorbeeld een soortgelijke kerk stond. De bouwmeester schakelde voor het bouwen de plaatselijke gilden in. Tijd was nooit een probleem en soms werd de bouw gewoon enkele jaren onderbroken.

De gilden met hun handwerkslieden hadden dus een duidelijk idee hoe het gebouw er moest uitzien als het klaar was. Gezien hun grote mate van vakmanschap was er geen behoefte aan uitgewerkte tekeningen of uitgebreide communicatie en zij stonden garant voor de kwaliteit. Gezien de sociale omstandigheden en het technische niveau van die tijd was dit een uitstekende werkstructuur.

De bouwmeester had overzicht en kon op de bouw regelen en bijsturen daar waar nodig. De organisatiestructuur was in de Middeleeuwen dan ook uiterst simpel en direct. De verantwoordelijke voor het ontwerp en de uitvoering was verenigd in één persoon, de bouwmeester, die voor de uitvoering de gilden met hun handwerkslieden inschakelde, figuur 1.1.

De bouwmeesters werden in de Middeleeuwen vooral ingeschakeld om kathedralen te bouwen. Ieder zichzelf respecterende stad probeerde een grotere kathedraal of kerk te bouwen in vergelijking met de naburige steden. In deze periode werden grote ruimten overdekt door middel van het toepassen van gewelven. Deze constructiewijze vindt zijn oorsprong in de Romeinse periode (300-200 v. Chr.) maar is in de Middeleeuwen verder ontwikkeld omdat de bouwwerken steeds groter en groter werden. De bouwmeesters in de Middeleeuwen slaagden er in gebouwen te realiseren die de eeuwen moeiteloos konden trotseren. De gewelfvormen die in de Middeleeuwen werden gebruikt zijn de tongewelven en de kruisgewelven. De techniek van het bouwen bestond uit handwerk en bleef verder beperkt tot de materialen hout, natuursteen en baksteen. Met deze materialen waren de handwerkslieden vertrouwd geraakt en zij hadden geen behoefte aan verdere ontwikkeling.

Italiaans voorbeeld

Bouwmeester Bruneleschi heeft met zijn ‘Koepel van Florence’ een werkelijk architectonisch en constructief hoogstandje gerealiseerd. Bruneleschi maakte hier een enorme koepel met een dubbele wand, figuur 1.2. Een nooit eerder vertoond verschijnsel dat om zeer speciale bouwtechnieken vroeg. Jarenlang is tevergeefs onderzocht hoe het mogelijk was een koepel met zulke grote afmetingen op een dergelijke wijze te construeren. Pas sinds kort is de bouwtechniek doorgrond en is de koepel op een veel kleinere schaal nagebouwd.

1.1.2 Vroeg-industriële maatschappij (1700–1900)

Toen in 1700 de industriële revolutie begon kwam er verandering in de hiervoor geschetste situatie. Er ontstond in deze periode een toenemende vraag naar meer verschillende soorten gebouwen. Er moesten raadhuizen worden gebouwd om de stad te besturen, hallen en loodsen ten behoeve van de industrieën, grote woonhuizen ten behoeve van de notabelen, enzovoort. De ‘snelle’ ontwikkeling van de techniek maakte het in die tijd mogelijk complexere bouwwerken te realiseren, waarbij behoefte ontstond ook andere materialen toe te passen.

De technische kennis en ervaring van de handwerkslieden ontwikkelde zich echter niet in het gewenste tempo mee. Het bouwproces ging hierdoor moeilijker verlopen en de bouwmeester kreeg meer en meer te maken met minder geschoolde werklieden. De communicatie tussen de bouwmeester en de handwerkslieden verslechterde. Maar ook de opdrachtgever wilde door middel van tekeningen en schetsen inzicht krijgen in datgene dat voor hem werd gebouwd.

Bovendien moest van hem het gebouw binnen een bepaalde periode gereed zijn. Oplossing van dit probleem kwam in de vorm van het scheiden van ontwerp en uitvoering. Voor het ontwerp werd een architect verantwoordelijk. Deze ontwierp, tekende en beschreef het gebouw voor zijn opdrachtgevers. Voor de uitvoering werd de bouwmeester verantwoordelijk die hiervoor de gilden contracteerde. Het was een passende oplossing voor het communicatieprobleem van die tijd, figuur 1.3.

De industriële revolutie vroeg om massaproductie. Daarvoor waren grote hallen nodig waar mensen en machines in konden worden ondergebracht. Dit luidde het ontstaan in van fabrieken. Deze fabrieken behoefden niet mooi te zijn. Liever doelmatig en goedkoop. Uiteindelijk hebben deze eisen ertoe geleid dat gietijzeren kolommen en balken werden toegepast, voor het eerst in 1780 in een aantal Engelse katoenspinnerijen. Tot die periode werd gewerkt met houten kolommen en balken. De overspanning tussen de gietijzeren kolommen waarover de gietijzeren balken werden gelegd, werd gerealiseerd door dunne gesmede platen of gemetselde baksteengewelfjes opgevuld met beton, figuur 1.4

Het summum van de ontwikkeling in deze periode was het gebouw dat door Joseph Paxton in 1851 is ontwikkeld als Brits paviljoen voor de wereldtentoonstelling in Londen. Dit gebouw, Crystal Palace, is geheel opgetrokken uit ijzer en glas. Toen was het een ware wereldsensatie, figuur 1.5.

In de loop van de 18e eeuw kwam er onder invloed van het economisch liberalisme bij de opdrachtgever meer en meer het gevoel op om bouwwerken aan te besteden tegen vaste prijzen. Na vergelijking van de door de gegadigden in concurrentie gedane prijsaanbiedingen werd het bouwwerk aan de partij met de laagste prijs gegund. Deze ontwikkeling heeft bijgedragen aan de vraag naar een scheiding tussen de functies ontwerpen en uitvoeren.

Bij de aanbestedingsmethode moet, voordat tot aanbesteding wordt overgegaan, het werk nauwkeurig vaststaan. De ontwerper, de huidige architect, kreeg de taak het ontwerp compleet uit te werken door middel van tekeningen en beschrijvingen. De bouwmeester, de huidige aannemer, moest op basis van deze informatie het vaste bedrag bepalen waarvoor hij het werk ging uitvoeren. Alle risico’s en tegenvallers waren voor rekening van de aannemer. Het gevolg hiervan was dat sommige aannemers het tijdens de uitvoering minder nauw namen met de kwaliteit van hun werk en de veiligheid van hun werkne-

Opdrachtgever

(traditioneel) mers. De opdrachtgever reageerde hierop door de ontwerper opdracht te geven toezicht te houden tijdens de uitvoering. Zo ontwikkelde de architect zich langzaam tot de vertrouwenspersoon van de opdrachtgever voor het gehele bouwproject. De toezichthoudende taak van de architect groeide gaandeweg uit tot een leidinggevende taak. De architect ging directie voeren. Natuurlijk bleef de aannemer zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering. Deze ontwikkeling leidde tot een relatie tussen opdrachtgever, architect en aannemer die beter bekend is als de ‘traditionele’ of ‘driehoeksrelatie’, figuur 1.6.

De ontwikkelingen in deze periode vormen nog steeds de basis voor de huidige bouworganisatievormen in Nederland. In feite is hier de basis gelegd voor de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering en de huidige aanbestedingscultuur. De problemen waar de bouw tegenwoordig mee worstelt, zijn in feite in de 18e eeuw ontstaan. Vanuit de Middeleeuwen, waarin ontwerpen en realiseren van een gebouw op basis van vertrouwen door één persoon plaatsvond, is het verworden tot een proces gestoeld op wantrouwen.

1.1.3 Industriële maatschappij (1900–heden)

In het begin van de 20ste eeuw nam de ontwikkeling van de industrieën ook in Nederland grootse vormen aan, dus ook de vraag naar gebouwen. De almaar toenemende vraag naar gebouwen leidde ertoe dat er steeds meer pogingen werden ondernomen de ambachtelijke bouwnijverheid te veranderen in een meer geïndustrialiseerde vorm. In dezelfde periode namen de technische mogelijkheden enorm toe. De ontwikkeling van deze noodzakelijke technieken vroegen om hun eigen specialisatie. Dit had en heeft nog steeds tot gevolg dat het aantal participanten bij het ontwikkelen en realiseren van gebouwen en woningen constant aan het toenemen is. Zo ontstaat een ingewikkeld patroon van relaties van bij de bouw betrokken partijen, figuur 1.7.

Op zich hoeft dat niet tot problemen te leiden. Maar iedere bij de bouw betrokken partij heeft zijn eigen cultuur, vaktaal, werkwijze, wijze van automatisering en niet te vergeten zijn eigen belangen. De problemen van de huidige bouw liggen dan ook voornamelijk op het gebied van samenwerking en communicatie.

Bouwkundig (hoofd) aannemer

Een ander probleem is dat het uitvoerend bouwbedrijf vaak erg laat wordt betrokken bij het bouwproject. Dit hangt overigens nauw samen met de aanbestedingscultuur die in de periode 1700–1900 is ontstaan. Door deze late inschakeling van het uitvoerend bouwbedrijf, eigenlijk alleen maar om de prijs vast te stellen, is er geen gelegenheid geweest invloed uit te oefenen op de uitvoerbaarheid van het ontwerp. De kansen om het rendement van het uitvoeringsproces in positieve zin te beïnvloeden nemen sterk af naarmate het bouwproces vordert. Het is dus zaak, dat de uitvoerende bedrijven, vooral in de wat complexere bouwprocessen, een bepaalde invloed krijgen in het ontwerptraject.

Samenwerkingsvormen

Eigenlijk begon er de laatste tientallen jaren een steeds grotere behoefte te ontstaan om in meer of mindere mate terug te keren naar het model van de Middeleeuwen: de bouwmeester als leidinggever en coördinator van het hele bouwproces. Dit werd in de praktijk opgepakt met het ontwikkelen van verschillende samenwerkingsvormen. Naast de traditionele organisatievorm ontstond allereerst het bouwteamconcept en vervolgens de turn-key-overeenkomst Maar ook deze organisatievormen lossen de geschetste samenwerkingsproblemen niet geheel op.

In hoofdstuk 7 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende organisatievormen in de bouw. Het blijkt telkens weer, welke organisatievormen ook worden gehanteerd, dat er sprake is van gelegenheidsteams: partners bijeengebracht om een eenmalige klus te klaren. Hierbij moeten de deelnemers, om een kwetsbare positie te voorkomen, blijven werken volgens traditionele principes. Er kan dan ook worden geconstateerd dat de beoogde resultaten, zoals een sterk verbeterde samenwerking, optimale informatieoverdracht en een uitstekende communicatie, niet worden gerealiseerd omdat de organisatievormen van het bouwproces geen gelegenheid bieden de problemen in de bouw integraal aan te pakken en op te lossen. De gevolgen van de in de periode 1700-1900 aangebrachte scheiding tussen ontwerp en uitvoering werken ook nu nog steeds enorm door in de bouwnijverheid.

1.2 Gebouwde omgeving

Als we door de straten lopen van een stad of dorp, zien we een grote verscheidenheid aan gebouwen en woningen. Al die gebouwen en woningen samen vormen onze gebouwde omgeving. Deze gebouwde omgeving bestaat uit verschillende gebouwen van uiteenlopende kwaliteiten. Deze uiteenlopende kwaliteiten vormen vaak onderwerp van discussie. Om een indruk te krijgen over de omvang van de gebouwde omgeving wordt deze paragraaf afgerond met cijfers en kengetallen.

1.2.1 Kwaliteit van gebouwde omgeving

Het spreekt vanzelf dat de kwaliteit van de omgeving ook relaties heeft naar de periode waarin de gebouwen en woningen zijn gerealiseerd. Deze kwaliteit door de eeuwen heen wordt in deze paragraaf nader beschreven.

In de Middeleeuwen lag de nadruk op de kathedralen en kerken. Gebouwen die tegenwoordig, ondanks vele functiewijzigingen, nog steeds goed functioneren. Dit komt omdat de hoofdvorm van deze gebouwen veelal eenvoudig is en qua techniek is uitgevoerd met materialen en constructies die een lange levensduur hebben. Bij gebouwen uit die tijd was de toepassing van materialen evenals de detaillering met veel zorg en gevoel voor esthetica behandeld.

Vanaf het begin van de industriële revolutie is daar verandering in gekomen. Zoals al eerder aangegeven kwam dit door een steeds grotere variatie in gebouwtypen. De oorzaak hiervan was de groeiende verscheidenheid aan functionele behoeften. Ook de materiaaltoepassingen en ontwikkeling van de constructiewijzen hebben hieraan bijgedragen. Een belangrijke ontwikkeling ten aanzien van de kwaliteit van de gebouwde omgeving, was in deze periode de scheiding tussen de esthetica en de functionaliteit. Dit had tot gevolg dat de ruimten werden vormgegeven op basis van hun specifieke functionele eisen. Omdat de perioden waarin de gebruikseisen geldig bleven steeds korter werden, terwijl de ruimten specifiek op basis van die eisen werden gemaakt, was de functionele levensduur van een dergelijk gebouw ook beperkt. Eco- nomisch gezien is het in deze situaties zinvol om de technische levensverwachting niet veel langer te maken dan de functionele levensduur. Een groot deel van de esthetica kwam voort uit de functionele ordening en de gekozen technische oplossingen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen we via een periode van wederopbouw in een tijd van grote economische groei, waardoor de vraag naar bouwvolume enorme proporties ging aannemen. In een periode van schaarste bepaalt vanzelfsprekend de aanbodzijde wat er gebeurt. De vraagkant is dan uiteraard niet in beeld. Het gevolg hiervan was dat alle aandacht zich richtte op het bouwen van de gebouwen en woningen, terwijl het gebruiken en beheren van die gebouwen en die woningen compleet uit het oog werden verloren. Tegelijkertijd met deze enorme bouwbehoefte namen de technische ontwikkelingen, de schaalvergroting en de functionele complexiteit toe. Zoals hiervoor al is aangegeven, ontstond hierdoor een verdere splitsing van de verantwoordelijkheden en de bij de ontwikkeling en realisatie betrokken partijen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog is er steeds meer de nadruk gelegd op de productie, waardoor geld de eerste prioriteit is geworden en niet meer de kwaliteit van het gebouw en ook niet de kwaliteit van de arbeid. Voor de toekomst en de schoonheid van de gebouwde omgeving is dit natuurlijk geen positieve ontwikkeling.

We zullen deze negatieve ontwikkeling dan ook moeten doorbreken. De gebouwde omgeving kan alleen goed functioneren als ze aan allerlei verschillende eisen voldoet. Niet alleen moeten de technische prestaties voldoende hoog zijn en moeten de gebruikswaarden in termen van functionaliteit en logistiek groot zijn, ook factoren als beleving en uitstraling bepalen in hoge mate de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Mensen moeten er prettig kunnen werken, leven en wonen, nu en in de toekomst. Problemen ontstaan vaak doordat een van de eisen de nadruk krijgt. De kunst is het vinden van een optimaal evenwicht tussen technische, functionele, financiële en esthetische kwaliteitseisen. De huidige regelgeving inzake de gebouwde omgeving komt aan de orde in hoofdstuk 6.

1.2.2 Gebouwen

Het product van het bouwproces zoals de gebouwen, de woningen, de bruggen, de wegen, enzovoort is duidelijk een ander product in vergelijking met producten gefabriceerd door andere industrieën. Het product van het bouwen heeft een ingrijpende invloed op ons leven en de kwaliteit van onze dagelijkse omgeving (architectuur). Daarnaast is het product plaatsgebonden en heeft het een verhoudingsgewijs lange levensduur.

De definitie van een gebouw is terug te vinden in de Woningwet: ‘Elk bouwwerk, dat een voor de mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt’.

Onder deze definitie valt zowel een bunker als een torenflat. Welke typen gebouwen kunnen wij onderscheiden? Een goede leidraad hiervoor is Tabel 0 van de Cl/SfB die ook door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd. De volgende hoofdgroepen worden daarin onderscheiden:

• landschap, ruimtelijke ordening;

• civiele werken, verkeer en water;

• gebouwen voor verkeer en industrie;

• kantoor- en handelsgebouwen;

• gebouwen voor gezondheidszorg, sociale verzorging en detentie;

• restauratie-, amusements- en recreatiegebouwen;

• gebouwen voor godsdienstbeoefening;

• gebouwen voor onderwijs, cultuur en wetenschap;

• woongebouwen in het algemeen;

• gebouwen en ruimten in het algemeen.

De volgende vraag die we kunnen stellen is: wat is de omvang van het gebouwde? In figuur 1.8 zijn kengetallen verzameld.

1.3 Bouwopgave

In de vorige paragrafen is aangegeven op welke wijze er door de eeuwen heen is gebouwd, hoe het met de kwaliteit van de gebouwde omgeving is gesteld en ten slotte tot hoeveel gebouwen en woningen dit heeft geleid. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het daadwer- kelijk ontwikkelen en realiseren van gebouwen en woningen. In deze paragraaf wordt gestart met de elementaire functies in het bouwproces en vervolgens de karakteristieken van de bouwopgave.

1.3.1 Functies in bouwproces

Er kan maar niet zo worden begonnen met bouwen. Allereerst zal er iemand moeten zijn die het initiatief neemt tot het ontwikkelen van een gebouw of woning. Het kan natuurlijk niet blijven bij plannen. Het gebouw of de woning zal ook op een stuk grond moeten komen te staan. Vervol- gens zal moeten worden gekeken naar de financiering: hypotheken, leningen, leaseconcepten, enzovoort. Nadat dit allemaal is geregeld, kan er worden gestart met het ontwerpen en vervolgens met het uitvoeren. Concreet betekent dit dat er vijf elementaire functies in het bouwproces kunnen worden onderscheiden, figuur 1.9:

• initiatief nemen;

• verwerven van de grond;

• geld beschikbaar stellen;

• ontwerpen;

• uitvoeren.

1 Initiatief nemen

• analyseren huisvestingsbehoefte;

• verrichten van haalbaarheidsstudie;

• beslissen tot realiseren;

• wijze van realiseren;

• contracteren;

• opstellen Programma van Eisen.

2 Verwerven van de grond

• locatiekeuze;

• verwerven van de grond.

3 Geld beschikbaar stellen

• keuze wijze van financiering.

4 Ontwerpen

• structuurontwerp;

• voorlopig ontwerp;

• definitief ontwerp;

• bestek en bestektekeningen;

• werktekeningen;

• vergunningen.

5 Uitvoeren

• werkvoorbereiding;

• uitvoering;

• oplevering;

• nazorg.

1.3.1.a Initiatief

Een organisatie of bewoner is ontevreden over zijn huidige huisvesting. Na analyse van zijn huisvestingsbehoefte is de conclusie duidelijk. De huidige woning voldoet niet meer aan zijn behoefte. Het nemen van initiatief is begonnen. De volgende stap is nu om vast te stellen of de gewenste nieuwe situatie ook betaalbaar is. Een haalbaarheidsstudie is van essentieel belang. In een vroege fase moet worden vastgesteld of de plannen voor het beschikbare budget te realiseren zijn. Wordt dit vroegtijdig gedaan, dan zijn teleurstellingen verderop in het traject, nadat al veel geld is uitgegeven, te voorkomen. Verstandig is het dan ook om in deze fase een kosten- deskundige in te schakelen als de noodzakelijke deskundigheid niet aanwezig is.

Op basis van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie kan de initiatiefnemer, vanaf nu opdrachtgever genoemd, beslissen de plannen af te blazen of door te zetten. In geval van het laatste zal de initiatiefnemer moeten besluiten op welke wijze de plannen zullen worden gerealiseerd. In feite gaat het hier om de keuze van bouworganisatievorm: traditioneel (driehoeksverhouding), bouwteam, turn-key-contract, general contracting, enzovoort. Nadat de keuze gemaakt is kan het Programma van Eisen voor de nieuwe huisvesting definitief worden samengesteld.

1.3.1.b Verwerven van grond

De opdrachtgever zal vervolgens gaan zoeken naar een locatie die aansluit bij zijn huisvestingsbehoefte. Dit kan te maken hebben met de bereikbaarheid per auto of openbaar vervoer, de nabijheid van havens of vliegvelden en de uitstraling. Het verwerven van de grond is afhankelijk van eigendomssituatie. Het kan al eigendom zijn van de opdrachtgever, de overheid kan eigenaar zijn of een derde. Bij het verwerven van de grond is het wel van belang vast te stellen of de bouwplannen op de betreffende locatie mogen worden gerealiseerd (bebouwingsvoorschriften).

1.3.1.c Financiering

Tegelijkertijd met het verwerven van de grond zal moeten worden gekeken op welke wijze de financiering van de grond en de bouwplannen moet gaan plaatsvinden. Dit kan gebeuren door externe financiering zoals hypotheken, langlopende leningen of leasecontracten, interne financiering (dus vanuit eigen vermogen) of door voorfinanciering. Deze laatste situatie ontstaat als de opdrachtgever het gebouw of woning al verkoopt aan de gebruiker voordat het al gebouwd is.

1.3.1.d Ontwerpen

Nadat door de opdrachtgever een architect is geselecteerd, kan vervolgens het ontwerpen plaatsvinden. Het ontwerpen wordt veelal onderverdeeld in verschillende fasen, zoals:

• vervaardigen structuurontwerp;

• vervaardigen voorlopig ontwerp;

• vervaardigen definitief ontwerp; • vervaardigen bestek en bestektekeningen.

Op basis van het bestek en de bestektekeningen kan vervolgens de aanbesteding en/of prijsvorming plaatsvinden. Nadat bekend is welke aannemer het werk gaat uitvoeren, worden door de ontwerpende partijen de werktekeningen vervaardigd. Tijdens dit ontwerpproces worden door de opdrachtgever en de architect afhankelijk van de fase van het ontwerp meer partijen betrokken. Zo berekent en ontwerpt de constructeur de funderingsconstructie en de draagconstructie van het gebouw, en zijn de installatieadviseurs verantwoordelijk voor het ontwerpen en tekenen van de verwarmingsinstallatie, de mechanische ventilatie, de koelingsinstallatie, de krachtstroominstallatie, de verlichtingsinstallatie en de liftinstallatie.

De opdrachtgever zal tijdens het ontwerpen zelf ook het proces volgen en alle ontwerpresultaten beoordelen op kwaliteit en kosten, en kijken of ze voldoen aan het gestelde in het Programma van Eisen. Mocht de opdrachtgever niet beschikken over de noodzakelijke kennis, dan is het verstandig een deskundig adviseur in te schakelen. Daarnaast zal de opdrachtgever er eventueel via zijn financier zorg voor dragen dat de gecontracteerde partijen op tijd worden betaald voor de verrichte werkzaamheden.

Tot slot zal in deze fase nauw overleg moeten plaatsvinden met de nutsbedrijven voor de noodzakelijke aansluitingen en met de overheidsinstanties voor het verkrijgen van de bouwvergunning en verdere goedkeuringen.

1.3.1.e Uitvoeren

Nadat de aannemer opdracht heeft gekregen voor het uitvoeren van de werkzaamheden conform het bestek, de bestektekeningen en zijn begroting start hij met de werkvoorbereiding. Die bestaat uit:

• vervaardigen van een werkbegroting;

• vervaardigen van een overall-planning;

• plannen van materieel;

• plannen van de bouwplaatsinrichting;

• verzorgen van de inkoop van materiaal en onderaannemers.

Vervolgens kan het werk worden uitgevoerd conform de vervaardigde werktekeningen, de planningen en de werkbegroting. Via een overlegstructuur tijdens de uitvoering (bouwvergaderingen en werkvergaderingen) worden alle partijen continu betrokkenen bij de uitvoering. Zodra de uitvoering gereed is vindt oplevering plaats van het werk en is de aannemer gedurende een periode (onderhoudstermijn) verantwoordelijk voor de nazorg. Bij de oplevering draagt de aannemer ook zorg voor het afgeven van garanties voor het bouwwerk en/of onderdelen daarvan.

Tijdens de uitvoering zal de opdrachtgever de voortgang, de kwaliteit en de financiële voortgang willen controleren. Hiervoor kan wederom een adviesbureau worden ingeschakeld. De opdrachtgever zal ook in deze fase al dan niet via een financier zorgdragen voor de betalingen aan de gecontracteerde partijen.

1.3.2 Specifieke kenmerken van bouwnijverheid

De bouw is niet zomaar te vergelijken met een willekeurige andere industrietak. De oorzaak hiervan is gelegen in de volgende twee specifieke kenmerken van het bouwen:

1 wijze van productie;

2 schommelingen op de bouwmarkt.

Deze twee hoofdkenmerken zijn verder uit te werken in subkenmerken. In figuur 1.10 is hiervan een overzicht opgenomen.

Hoofdkenmerken Uitwerking

Wijze van productie • wisselende bouwplaatsen;

• uniek eindproduct;

• weersafhankelijk;

• traditioneel.

Schommelingen op de bouwmarkt

• veranderende vraag na economische ontwikkelingen;

• plotselinge wijzigingen in beleid overheden.

Het is goed te beseffen dat de bouwproductie voor het grootste gedeelte op locatie, dus op de plaats waar het gebouw of de woning moet komen te staan, plaatsvindt. Er worden wel onderdelen in de fabriek vervaardigd maar verreweg het grootste gedeelte moet nog steeds ter plaatste worden gemaakt. De productie wordt dus iedere keer weer op een andere bouwplaats gerealiseerd, in plaats van op een vaste productiefaciliteit. Het eindproduct van de bouwproductie is telkens weer een uniek product en niet een massaproduct zoals in andere industrietakken.

Omdat op locatie wordt geproduceerd, is de bouw ook erg afhankelijk van de weersomstandigheden. Vorstverlet en regenverlet zijn typisch termen die praktisch alleen in de bouw voorkomen. Daarnaast is de bouw nog steeds ambachtelijk ingesteld. Heeft de robot in andere industrietakken een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt, in de Nederlandse bouw moet de eerste robot op de bouwplaats nog verschijnen.

Het is duidelijk dat de bouw niet zonder meer vergeleken kan worden met andere industrietakken, die al jarenlang werken met volledig geautomatiseerde productielijnen. De discussie die dan ook veel wordt gevoerd, is of de mechanismen voor vernieuwing van de productieprocessen ook van toepassing kunnen zijn op de bouwnijverheid. Er is een sterke behoudende stroming binnen de bouwnijverheid die stelt van niet. Wij zijn echter van mening dat, ondanks de grote differentiatie in eindproducten, de hier geschetste specifieke kenmerken geen belemmering vormen om toch de mechanismen van andere industrietakken in te voeren. De grootste belemmering wordt juist gevormd door het ontbreken van samenwerking in de totale bouwkolom.

De bouwmarkt wordt verder gekenmerkt door zeer sterke en vaak onvoorspelbare schommelingen. De oorzaken zijn veelal gelegen in de economische ontwikkelingen. Deze hebben een directe uitwerking in de vraag naar bouwproductie. Een voorbeeld hiervan is de Amerikaanse hypothekencrisis die overgeslagen is naar Europa. Voor Europa betekende dit sterk dalende beurskoersen en geldmarkten die helemaal opdrogen en op slot zijn gegaan. Het gevolg: de financiële of kredietcrisis. En het resultaat voor de bouwnijverheid is dat de totale bouwvolume in 2009 met 4,4% is afgenomen en in 2010 met 11,6%. De prognose is dat 2011 een lichte groei laat zien van 2,8%, maar dat in 2012 er al weer sprake is van stabilisatie. Pas na 2017 zal de bouwproductie zich weer herstellen op het niveau van 2008.

Maar ook plotselinge wijzigingen in het beleid van de overheid kan grote consequenties hebben voor de bouwproductie. Een goed voorbeeld daarvan is de hereniging van het voormalige West- en Oost- Duitsland. Niemand had dit kunnen voorspellen, maar het heeft geresulteerd in een enorme nieuwe vraag in de bouw, die de strategieën van bouwondernemingen in Duitsland en de omringende landen sterk heeft beïnvloed.

Qua productieomstandigheden is de bouwnijverheid dus duidelijk een bijzondere bedrijfstak die sterk reageert op economische ontwikkelingen en het beleid van de overheid.

1.4 Bouwen

In het voorgaande zijn we ingegaan op de vijf elementaire functies in het bouwproces om te komen van initiatief tot het uitvoeren en opleveren van het bouwwerk. We hebben bij die uiteenzetting ook kunnen zien dat er veel partijen of organisaties betrokken kunnen zijn en dat ze op verschillende wijze met elkaar kunnen samenwerken. In deze paragraaf worden deze onderwerpen nader toegelicht als inleiding op de volgende hoofdstukken. Gestart wordt met een nadere uiteenzetting van de partijen in het bouwproces, vervolgens de verdere fasering in het bouwproces en daarop aansluitend de organisatievormen in het bouwproces. Apart aandacht wordt in dit kader besteed aan de dominante rol van de overheid in het bouwproces.

1.4.1 Partijen in het bouwproces

De bouwnijverheid kent dus een grote verscheidenheid aan participanten om de bouwwerken te ontwikkelen en te realiseren. In figuur 1.11 is in een schema weergegeven hoe de hoofdrelaties in feite liggen. Al deze partijen moeten met elkaar samenwerken om uiteindelijk te voorzien in de behoefte van de opdrachtgever. Dit is natuurlijk geen eenvoudige klus en in de praktijk blijkt steeds weer dat de samenwerking tussen deze uitgebreide lijst van participanten moeizaam en met verspilling van middelen verloopt.

De belangrijkste partijen dan wel functies, die binnen het huidige bouwproces kunnen worden onderscheiden, zijn:

• opdrachtgever met inbegrip van financier en adviseurs;

• architect met inbegrip van alle adviseurs die in opdracht van de architect werkzaamheden verrichten;

• aannemer met inbegrip van nevenaannemers, onderaannemers, handelaren in bouwmaterialen en toeleveringsbedrijven die in opdracht van hoofdaannemer betrokken zijn bij uitvoering van een project;

• gebruiker van gebouw of woning.

In figuur 1.12 is op basis van de vijf elementaire kenmerken van het bouwproces de mate van betrokkenheid van de belangrijkste partijen in de huidige bouwpraktijk weergegeven.

Wat vooral opvalt in dit schema, opgezet voor een gemiddeld bouwproject, is dat de mate van betrokkenheid van de opdrachtgever gaandeweg het traject steeds verder afneemt, de rol van de gebruiker minimaal is en dat de aannemer niet noemenswaardig wordt betrokken bij het ontwerpen.

Onderstaand worden de vier belangrijkste partijen in het huidige bouwproces nader omschreven. De overheid ontbreekt als aparte partij in het voorgaande. Dit omdat de overheid diverse functies kan vervullen. De overheid is een van de grootste professionele opdrachtgevers, treedt op als financier voor de volkshuisvesting, de gezondheidszorg en het onderwijs en verzorgt daarnaast de regelgeving.

1.4.1.a Opdrachtgever

Tegenwoordig kunnen wij twee categorieën van opdrachtgevers onderscheiden, te weten: • professionele opdrachtgever; ontwikkelt of realiseert een bouwwerk dat voorziet in de behoefte van een potentiële gebruiker; • incidentele opdrachtgever; bouwt met het oog op voorziening in eigen behoefte.

Kenmerkend voor de professionele opdrachtgevers is dat ze bouwplannen ontwikkelen en realiseren, niet om ze zelf te gaan gebruiken maar voor een andere gebruiker. Deze gebruiker kan het gebouw of de woning dan kopen, huren of leasen. Bij deze groep van opdrachtgevers moet gedacht worden aan beleggers (het maken van rendement op spaartegoeden via de huur of winst bij verkoop), projectontwikkelaars (opgeleverde gebouwen of woningen met winst verkopen aan de belegger of de gebruiker), sociale woningbouwers (het realiseren van huurwoningen) en een groep overigen. Deze laatste groep realiseert veel bouwwerken en is dus naast professioneel opdrachtgever ook gebruiker. Een voorbeeld hiervan is de Rijksgebouwendienst die alle rijksgebouwen ontwikkelt (laat ontwikkelen) en realiseert (laat realiseren) voor het huisvesten van de rijksambtenaren.

De incidentele opdrachtgever is natuurlijk niet professioneel en zal in het algemeen maar één keer in zijn bestaan besluiten tot het nieuw bouwen om te voorzien in zijn huisvestingsbehoefte.

1.4.1.b Architect

De functie van de architect is door de jaren heen steeds verder uitgehold. Was de architect in het verleden in staat alle facetten van het bouwwerk te ontwerpen en uit te werken, door de jaren heen zijn er steeds meer specialisten toegevoegd aan de ontwerpzijde.

Allereerst kwam daar de constructeur bij. De constructeur maakt het constructieve plan: de fundering, de draagconstructie en de stabiliteit. Het toekomstige bouwwerk moet goed worden gefundeerd en de gekozen draagconstructie zal de belastingen die optreden, moeten kunnen afvoeren naar deze fundering. Bouw- en Woningtoezicht controleert de berekeningen van de constructeur voordat de bouwvergunning wordt afgegeven.

Ook op het gebied van de werktuigbouwkundige-, elektrotechnische- en transportinstallaties schakelt de opdrachtgever in overleg met de architect deskundige adviseurs in. Dit is nodig voor het bepalen van de benodigde capaciteiten van installaties, het ontwerpen van installaties en het uitwerken van de installaties in bestek en bestektekeningen ten behoeve van de prijsvorming. Ten behoeve van de uitvoering kunnen deze adviseurs eveneens de werktekeningen verzorgen. In feite is dit dezelfde rol als de architect, maar dan op het gebied van de installaties.

Conform het Bouwbesluit moet de bouwaanvraag vergezeld gaan van de berekening van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hiervoor wordt de bouwfysisch adviseur ingeschakeld. De berekeningswijze van de EPC ligt voor woningen vast in de NEN 5128 en voor de overige gebouwen in de NEN 2916. Ook bij bouwfysische vraagstukken in het ontwerp wordt een bouwfysisch adviseur ingeschakeld. Bijvoorbeeld voor de akoestiek van een concertzaal of de geluidsisolatie van een discotheek, of voor het berekenen van de warmtebalans bij een ijsbaan.

Ook op het gebied van de stedenbouw zijn er specialisten. Stel dat er sprake is van een maagdelijk gebied waarop bouwwerken moeten worden gerealiseerd, dan zal een stedenbouwkundige eerst een stedenbouwkundig plan opstellen, in sommige gevallen zelfs in samenwerking met een landschapsarchitect. De landschapsarchitect kan zorgdragen voor de juiste integratie van het totale plan in de natuurlijke omgeving evenals voor de groenaanleg binnen het plan. De stedenbouwkundige buigt zich over de ontsluitingen van het gebied, de afwikkeling van alle openbaar vervoersstromen en andere verkeersstromen zoals auto’s, fietsers en voetgangers. Maar ook over het toekennen van bestemmingen aan bepaalde deelgebieden, de bebouwingsdichtheid, de overgangen tussen de verschillende gebieden, enzovoort. In figuur 1.13 is een gedeelte van een stedenbouwkundig plan opgenomen. Nadat het stedenbouwkundig plan gereed is, kan de architect aan de slag om de vlekken verder te ontwikkelen en uit te werken. De grotere gemeenten beschikken over een stedenbouwkundige dienst waarin allerlei bestemmingsplannen worden ontwikkeld. De kleinere gemeenten vallen veelal terug op stedenbouwkundige adviesbureaus.

1.4.1.c Aannemer

Niet alleen de architect omringt zich met meerdere partijen al naar gelang de omvang en complexiteit van de opdracht. Ook de aannemer heeft niet alle disciplines in huis om het totale bouwwerk te kunnen realiseren. Voor de leverantie van hout, verf, bouwmaterialen, bouwproducten, samengestelde elementen en installatieonderdelen wordt teruggevallen op de toeleverancier

Voor het verrichten van diverse werkzaamheden zoals stukadoren, schilderen, maar ook metselen maakt de aannemer gebruik van onderaannemers. De werktuigbouwkundige-, elektrotechnische- en transportinstallaties zal de aannemer altijd uitbesteden aan installateurs.

Een volgende stap is natuurlijk dat producten door de toeleverancier worden samengesteld, en vervolgens als grotere bouwelementen worden aangevoerd en op de bouwplaats alleen nog maar moeten worden geplaatst. Voorbeelden hiervan zijn: de betonindustrie die heipalen en prefab betonnen elementen, balken en kolommen levert en de constructiewerkplaatsen voor het fabriceren van staalconstructies en aluminium gevelkozijnen, gevelbekledingsystemen, enzovoort.

De onderaannemers zijn op een bepaald onderdeel gespecialiseerde bedrijven. Het aanbod van onderaannemers is dusdanig groot dat voor alle werkzaamheden aan een bouwwerk onderaannemers kunnen worden ingeschakeld. Was het in het verleden zo dat alle bouwkundige werkzaamheden konden worden uitgevoerd door de aannemer, sinds de laatste tientallen jaren is het heel gewoon dat 50 tot 80% van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door de gespecialiseerde onderaannemers. Er zijn zelfs aannemers die 100% van de werkzaamheden uitbesteden. Het gevaar van deze ontwikkeling is wel dat de betrokkenheid tot het totale bouwwerk sterk afneemt, wat weer ten koste gaat van de kwaliteit. Meer onderaannemers inschakelen zal een betere controle op geleverde kwaliteit van de aannemer vergen.

Het is in de bouwnijverheid altijd gebruikelijk geweest de uitvoering van installaties onder te brengen bij de installateurs. De aannemer is evenals de architect gericht op de bouwkundige werkzaamheden en heeft minder verstand van installaties. De aannemers beschikken dan ook zelden over installateurs binnen hun bedrijf, zodat uitbesteding hiervan heel gewoon is.

1.4.1.d Gebruiker

De gebruiker van een gebouw of woning is in feite de partij die de functies van een bouwwerk benut. Het kan de incidentele opdrachtgever zijn, die naast opdrachtgever ook de uiteindelijke gebruiker van een gebouw of woning is. De gebruiker kan ook degene zijn die een gebouw huurt van de professionele opdrachtgever.

Uit deze bespreking van de belangrijkste partijen blijkt dat er in de bouwnijverheid nauwelijks sprake is van samenwerking tussen de participanten. Dit kan een mogelijke oorzaak zijn voor veel voorkomende fouten tijdens de uitvoering. Dit wordt nog eens versterkt omdat de samenstelling van de ontwerpende en de uitvoerende bedrijven evenals de personeelsbezetting per project steeds weer verschilt.

In de hoofdstukken 4 en 5 van dit boek wordt dieper ingegaan op de hier opgesomde participanten. Hierbij is een scheiding aangebracht tussen de opdrachtgevende en de opdrachtnemende bouw. De opdrachtgevende bouw heeft betrekking op de opdrachtgevers en de opdrachtnemende bouw heeft betrekking op de architect met al zijn adviseurs en de aannemer met al zijn onderaannemers, bouwmaterialenhandelaren en toeleveranciers.

1.4.2 Fasen in het bouwproces

De vijf elementaire procesfuncties (initiatief, grond, geld, ontwerpen en uitvoeren) en de vier belangrijkste partijen (opdrachtgever, architect, aannemer en gebruiker) in het huidige bouwproces zijn nu bekend. Voordat dieper wordt ingegaan op de diverse samenwerkingsvormen worden in deze paragraaf de hoofdlijnen weergegeven van de verschillende fasen die zich voordoen in het bouwproces van een project.

Doelstelling van het faseren van het bouwproces is om per deelfase toetsing en besluitvorming te laten plaatsvinden. Ten slotte gaat het om een eenmalig product. Door de fasering kan ook bewaking van tijd en financiën goed plaatsvinden. Een belangrijk voordeel van het faseren van de diverse werkzaamheden is de mogelijkheid de voortgang van het project zichtbaar te maken. Een ander voordeel is dat stap voor stap zichtbaar wordt dat het resultaat inderdaad wordt bereikt. Het lijkt erop dat de fasering van het bouwproces de inbreng en besluitvorming van de opdrachtgever beter mogelijk maakt. Dit leidt tot vergroting van de doelgerichtheid.

Bij het faseren gaat het om inhoudelijke activiteiten. Doel van het proces is natuurlijk om een resultaat te verkrijgen. Dit betekent dat de inhoudelijke activiteiten opgenomen in figuur 1.14 stapsgewijs een waarde toevoegen aan het resultaat. Het gevolg hiervan is dat elk van deze activiteiten nood- zakelijk is om het resultaat te verkrijgen en bij het niet uitvoeren van een activiteit een ander projectresultaat tot stand komt.

Bij fasering van het bouwproces moet er wel worden opgelet dat als de activiteiten stap voor stap worden doorlopen vastgesteld moet kunnen worden wanneer een activiteit is afgerond. Daartoe moet per activiteit duidelijk zijn wat het resultaat van die activiteit moet zijn (resultaatverwachting). In figuur 1.14 is het totaaloverzicht opgenomen van de fasering van het bouwproces onderverdeeld naar fase en activiteit.

Programma

1 Initiatief

2 Haalbaarheidsstudie

3 Projectdefinitie

4 Structuurontwerp

Ontwerp

5 Voorlopig ontwerp

6 Definitief ontwerp

Uitwerking

7 Bestek

8 Prijsvorming

9 Werkvoorbereiding

10 Uitvoering

11 Oplevering

Ten grondslag aan elk bouwproces ligt de behoefte van een opdrachtgever aan een nieuw of verbeterd gebouw of woning. De opdrachtgever zal pas besluiten tot de volgende fase als hij duidelijk inziet dat met de nieuwe huisvesting belangrijke voordelen zijn te behalen. In de programmafase wordt de basis gelegd voor de ontwerpfase door middel van de projectdefinitie. Deze programmafase kenmerkt zich vooral door het opstellen van de eisen waaraan het eindproduct moet voldoen.

In de ontwerpfase gaat het om het vinden van oplossingen. De architect verwerkt de projectdefinitie tot plattegronden, aanzichten en doorsneden. Het resultaat van de ontwerpfase is een definitief ontwerp dat in de uitwerkingsfase zal worden gebruikt om het bestek te specificeren.

Nadat het bestek en de bijbehorende bestektekeningen door de opdrachtgever zijn goedgekeurd vindt de prijsvorming plaats. Het resultaat van de aanbesteding is dat de definitieve uitvoeringscontracten kunnen worden opgesteld.

In de realisatiefase wordt het bouwwerk uitgevoerd. De opzet van de uitvoeringsmethode wordt bepaald, het werk wordt voorbereid en tijdens de uitvoering worden de factoren kwaliteit, kosten en tijd scherp bewaakt.

Na de oplevering kan het bouwwerk definitief in gebruik worden genomen en de beheer- en gebruiksfase breekt dan aan. Het streven moet zijn het bouwwerk continu in een optimale conditie te houden in overeenstemming met de gewenste functionaliteit. Kan het gebouw op geen enkele wijze meer voldoen aan zijn functie, zelfs niet door middel van een grootschalige renovatie of herbestemming (bijvoorbeeld een kantoor wordt geschikt gemaakt voor appartementen), dan kan sloop plaatsvinden.

Dit is de fasering die in de Nederlandse bouwnijverheid wordt gehanteerd en die in hoofdstuk 3 verder wordt uitgewerkt. Ook uit deze fasering blijkt dat er verschillende partijen betrokken zijn bij het bouwproces. In ieder geval is er een duidelijke scheiding tussen het ontwerpen en de realisatie. De overgang tussen de ontwerpfase en de realisatiefase is de uitwerking. Deze fase is noodzakelijk om de architect de mogelijkheid te bieden bestek en bestektekeningen te vervaardigen, meestal zonder overleg met de aannemer, en om uiteindelijk van de aannemer de prijs te verkrijgen waarvoor het bouwwerk wordt uitgevoerd.

1.4.3 Organisatievormen

Wij kennen nu de partijen die in de verschillende fasen van het bouwproces moeten samenwerken. Dit resulteert in de zogeheten bouworganisatie. In Nederland kennen wij verschillende vormen van samenwerking dus verschillende bouworganisatievormen. Het belangrijkste onderscheid tussen de verschillende bouworganisatievormen is in welke fase de verschillende partijen samenwerken. De kwaliteit van dat bouwwerk staat of valt met een goede organisatie van de inbreng van alle participanten.

De drie hoofdvormen van bouworganisaties in Nederland zijn:

1 traditionele organisatievorm. Hierbij stelt de opdrachtgever vast wie de architect en de aannemer zijn. De architect is dan verantwoordelijk voor het ontwerp en eventueel voor de controle op de bouwplaats. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering;

2 bouwteam. Hierbij tracht de opdrachtgever door het bijeenbrengen van de ontwerpende en de uitvoerende partijen deze gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor het ontwerp en bijbehorende controle. De uitvoerende partijen blijven verantwoordelijk voor de uitvoering;

3 turn-key-contract. De turn-key-organisatie is totaal verantwoordelijk voor het ontwerp alsmede de uitvoering van het bouwwerk. De opdrachtgever is alleen aanwezig bij het initiatief en pas weer bij de ingebruikname om de sleutel om te draaien: turn-key.

4 Design, Build and Maintain Contract. De aanbiedende partij is totaal verantwoordelijk voor het ontwerp, de realisatie en exploitatie van het gebouwde.

Door de jaren heen hebben de bouworganisatievormen zich ontwikkeld van ‘turn-key’ in de Middeleeuwen (de bouwmeester was verantwoordelijk voor het ontwerp en de uitvoering) tot de traditionele organisatievorm ten tijde van de industriële revolutie (duidelijke scheiding van taken en verantwoordelijkheden tussen architect en aannemer). In de jaren zestig van de vorige eeuw is het bouwteam ontstaan. Doelstelling was om door een constante samenwerking de afstemming tussen ontwerp en uitvoering te bewerkstelligen, met als resultaat een betere kwaliteit en een lagere prijs. Al gauw is het bouwteam verworden tot een organisatievorm om zo snel mogelijk de prijs te weten. De integratie tussen ontwerp en uitvoering die werd nagestreefd, werd dus nooit bereikt. Om dit probleem op te lossen is het turn-key-contract ontstaan: één organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp en de uitvoering. Dit lijkt natuurlijk een schitterende oplossing voor de samenwerkings- en communicatieproblemen in de bouw. Echter, de partijen die deze bouworganisatievorm oppakten voerden de bouwwerken volgens traditionele principes uit.

In hoofdlijnen kan worden gesteld dat de traditionele vorm vooral geschikt is voor de eenvoudige, eenmalige projecten. Het bouwteam is zeer geschikt zolang het projectbelang niet botst met het bedrijfsbelang van de aannemer. Turn-key is goed voor de opdrachtgever die weet wat hij wenst en die kennis van zaken heeft.

De bouwnijverheid is nog steeds zoekende om de problemen van de bedrijfstak, zoals de duidelijke scheiding tussen ontwerp en uitvoering, de moeizame samenwerking en de communicatieproblemen tussen al deze partijen, op te lossen. Dit heeft geresulteerd in nieuwe bouworganisatievormen zoals:

• general contracting;

• managementcontracting;

• prestatieconcepten;

• strategische netwerken;

• totaalbouwondernemers.

1.4.4 Rol van overheid

Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de overheid een dominante invloed heeft op de totstandkoming van een bouwwerk, figuur 1.15.

1.4.4.a Technische regelgeving

De overheid legt door de technische regelgeving het kwaliteitsniveau van het uiteindelijke product vast. Te noemen zijn het Bouwbesluit, de Arbowetgeving, de van kracht verklaarde NEN- en NPR-normen, enzovoort. Natuurlijk heeft ook de lokale overheid door middel van Bouw- en Woningtoezicht en Welstand en de nieuwe Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) invloed op de gebouwde omgeving. De ontwikkelingen zijn nog niet ten einde. Maatregelen die verband houden met het milieu staan op dit moment nadrukkelijk in de belangstelling. Duurzaam bouwen, CO2 neutraal bouwen, energielabels zijn dan ook termen die de komende jaren steeds meer impact zullen krijgen. Het gevolg van deze technische regelgeving is dat er een uniforme vraag is ontstaan, zodat concurrentie tussen de bedrijven niet gaat om verschillen in kwaliteit (de regelgeving laat nauwelijks speelruimte hiertoe open) maar op de prijs.

1.4.4.b Ruimtelijke planning

Door de overheid wordt ook zorgvuldig omgesprongen met de beschikbare ruimte (ruimtelijke ordening). Beslissingen op dit punt hebben een directe invloed op de hoeveelheid beschikbare bouwgrond en daardoor natuurlijk ook op het bouwproductievolume.

1.4.4.c Financiële regelgeving

De overheid heeft met name in het verleden een zeer dominante financiële invloed gehad op de bouwmarkt door middel van de financiële regelgeving. De overheid verstrekte leningen en garanties, gaf object- en locatiesubsidies, en regelt nog steeds de huursubsidies en de fiscale aspecten van het wonen, zoals rente aftrekmogelijkheden van de hypotheken. Het grootste gedeelte van deze regelgeving heeft betrekking op de woningbouw, en niet op de andere sectoren (utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw). Hierdoor ontstaat in de woningbouw echter een zeer strakke financiële marge waarbinnen de bouwproducten moeten worden geleverd. Verder ontstaat er door de overige regelgeving zoals mededingings-, vestigings-, en aanbestedingsbeleid een grote invloed op het functioneren van de bouwmarkt. Ook de invloed van de overheid door middel van de wetgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden (Arbo) heeft een behoorlijke impact op de bouwnijverheid. En ten slotte: ten gevolge van de financiële of kredietcrisis heeft de overheid de nieuwe Crisisen herstelwet (Chw) ingevoerd. Deze wet heeft als doel de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten te versnellen.

1.4.4.d Overheid als opdrachtgever

Als opdrachtgever is de overheid (op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau) de grootste opdrachtgever. Rijkswaterstaat voor de weg- en waterbouw. In de utiliteitsbouw is de overheid via de Rijksgebouwendienst en Dienst Gebouwen Werken en Terreinen van het Ministerie van Defensie een zeer belangrijke opdrachtgever. Daarnaast heeft de overheid door middel van de financiële regelgeving en het beschikbaar stellen van contingenten een zeer dominante invloed in de woningbouw.

De conclusie is dan ook simpel: op een dergelijke bouwmarkt die voor een groot gedeelte door regelgeving wordt bepaald liggen de kwaliteitsniveaus grotendeels vast. Het is dan lastig voor een bouwbedrijf zich te onderscheiden van de collega’s, anders dan op prijs. Door de dominante rol van de overheid die bepaalde wat er moest worden gebouwd, richtten de bouwbedrijven zich op een technisch en organisatorisch optimale bedrijfsvoering. De bouwbedrijven hielden zich totaal niet bezig met marktonderzoek, marketingstrategieën en dergelijke. Een logisch gevolg hiervan is het feit dat de innovatie van de totale bouwnijverheid niet of nauwelijks van de grond kwam.

De overheid is zich echter steeds meer aan het terugtrekken zodat het voor alle partijen op de bouwmarkt van belang is een strategie voor de toekomst te ontwikkelen. In hoofdstuk 8 wordt dieper ingegaan op de toekomst van de bouwnijverheid op de middellange termijn. De rol van de overheid wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 6.

1.4.5 Bouwmethoden

De ontwerpende partijen, zo blijkt uit de fasering van het bouwproces, leggen in het begin van het proces een aantal primaire keuzes vast die grote consequenties hebben voor de verdere organisatie tijdens de uitvoering. Met name de keuze voor een specifieke bouwmethode bepaalt de karakteristieken voor de logistiek en uitvoeringswijze van het project. Als we praten over de diverse bouwmethoden dan is het gebruikelijk de constructie centraal te stellen. De reden hier voor is simpel. Alle werkzaamheden op de bouwplaats worden beïnvloed door de gekozen funderings- wijze en werkwijze voor de draagconstructie. Een veel gehanteerde indeling van de diverse bouwmethoden is het onderscheid tussen:

◆ stapelbouw;

◆ gietbouw;

◆ montagebouw.

◆ Stapelbouw

Stapelbouw werd gekenmerkt door een vloerconstructie van hout (houten balklaag met vloerdelen) die in het werk werd vervaardigd. Thans worden de vloeren vervaardigd van beton die in het werk in niet-gestandaardiseerde bekistingen is gestort. Ook kunnen de vloeren worden samengesteld uit prefab betonnen vloerelementen. De draagwand bestaat uit in het werk gemetselde of gelijmde bakstenen, kalkzandstenen of van betonsteen.

◆ Gietbouw

De tweede methode is gietbouw, waarbij de bouwstoffen op het werk worden aangevoerd en daar verder nat worden verwerkt. De bouwstoffen die in de gietbouw worden gehanteerd zijn de zogenaamde vormloze bouwstoffen zoals grind, zand en cement. Grondprincipe bij gietbouw is dat de wand- en vloerconstructie met behulp van bekisting op de bouwplaats wordt gestort. Bij de traditionele gietbouw gaat het om op de bouwplaats samengestelde unieke bekistingen, terwijl bij de niet-traditionele gietbouw gestandaardiseerde bekistingen worden gebruikt.

◆ Montagebouw

Bij de derde bouwmethode, de montagebouw, wordt gebruikgemaakt van bouwelementen die op het werk worden aangevoerd. De montagebouw is per definitie niet traditioneel. In tegenstelling tot de gietbouw gaat het om zogenaamde grote elementen die buiten de bouwplaats in de fabrieken worden vervaardigd en op de bouwplaats worden geassembleerd. De elementen zijn in de fabriek al voorzien van diverse sparingen, leidingen, enzovoorts. Dit laatste gebeurt nog op een te geringe schaal. De meeste gebouwen en woningen worden nog gerealiseerd via het traditionele stapelbouwprincipe eventueel in combinatie met gietbouw.

Ook hier ligt voor de komende jaren een enorme uitdaging om gezamenlijk met wijzigingen in de bouworganisatievormen te komen tot een meer geïndustrialiseerde bouwnijverheid.

1.5 Maatschappelijke trends

Uit het voorgaande is de conclusie te trekken dat de bouwnijverheid moet gaan veranderen in een uiterst professionele industrietak, door gebruik te maken van moderne samenwerkingsvormen, informatietechnologie en industrialisatiemogelijkheden. Maar dat is niet het enige. Er zijn in de maatschappij trends waar te nemen, die los van wat wenselijk zou zijn, de bouwnijverheid nopen te veranderen. Het gaat om de volgende trends:

• gevolgen van de veranderende markt;

• gevolgen van de veranderende regelgeving;

• gevolgen van de veranderende informatietechnologie;

• gevolgen van de industrialisatie/ketenintegratie;

• gevolgen van Het Nieuwe Werken;

• effecten van Duurzaam Bouwen.

1.5.1 Gevolgen van veranderende markt

De bouwmarkt zal zich om twee redenen gaan veranderen: ten gevolge van de financiële of kredietcrisis maar ook ten gevolge de zich terugtrekkende overheid. Allereerst de gevolgen van de financiële of kredietcrisis. Behalve dat de bouwproductie in 2009 en 2010 sterk is afgenomen zijn er ook grote problemen ontstaan op de woningbouwmarkt. Op dit moment zijn er circa 7 miljoen woningen in Nederland. Het ING Economisch Bureau berekende dat er tot 2020 minimaal 75.000 woningen nodig zijn om een dreigend woningtekort tegen te gaan. De verwachting van vele deskundigen binnen de bouwwereld was in 2009 toen er nog circa 82.000 woningen werden gerealiseerd, dat er in 2010 maximaal 60.000 woningen gereed zouden komen en dat de productie in 2011 onder de 50.000 zou zakken. Deze prognose is niet gerealiseerd. In 2010 zij er 55.000 gereed gekomen en in 2011 59.000 woningen. Echter de verwachting is nu dat het dieptepunt nog moet komen: prognose voor 2012 is 51.000 woningen en voor 2013 50.000 woningen. Pas daarna is de verwachting dat de productie van het aantal woningen licht zal gaan toenemen. Willen we ooit de benodigde productie weer gaan realiseren dan zullen er een aantal maatregelen moeten worden genomen:

• Er zullen grote nieuwbouwlocaties moeten worden aangewezen;

• De regelgeving zal verder moeten worden versoepeld;

• De banken moeten weer wat soepeler worden met het verstrekken van hypotheken.

Algemeen kan worden gesteld dat de bouw laatcyclisch is. Andere sectoren tonen al duidelijk herstel, maar de gevolgen van de kredietcrisis zullen zich in de bouw vooral in 2010, maar ook in 2011 sterk voelbaar zijn. In hoofdstuk 2 wordt dieper in gegaan op de toekomstige prognoses voor de bouw.

De regering heeft in 2010 duidelijk kenbaar gemaakt zich als overheid steeds verder te gaan terugtrekken, waarbij ondermeer de positie van de RGD en Rijkswaterstaat ter discussie werden gesteld. De verwachting is nu dat de overheid zich nu serieus als regulerend orgaan steeds verder gaat terugtrekken. Dit betekent dat we gaan overstappen naar een zichzelf regulerend marktmodel. De marktpartijen gaan meer en meer bepalen wat er gebouwd moet gaan worden. Concreet betekent dit dat de volgende ontwikkelingen zullen plaatsvinden:

• de gebruiker van de onroerende zaak krijgt een steeds belangrijkere rol bij in principe alle procesactiviteiten. Dit heeft tot gevolg dat tijdens het ontwikkelen ook gelet gaat worden op aspecten die verband houden met het beheer;

• doordat de gebruiker/beheerder meer invloed krijgt in het proces zal de aannemer eveneens een toenemende invloed krijgen, in eerste instantie op het ontwerp maar later ook op het Programma van Eisen. De aannemer is namelijk degene die uiteindelijk garanties aan de gebruiker zal verstrekken ten aanzien van onderdelen van het totale beheer. Het is logisch dat de aannemer dan ook invloed wil hebben op het proces waar een en ander wordt ontwikkeld en vormgegeven;

• ook de opdrachtgever zal een toenemende invloed tentoonspreiden en wel ten aanzien van alle procesactiviteiten. Dit om de eenvoudige reden dat de aanbiedersmarkt is veranderd in een vragersmarkt;

• omdat steeds meer partijen invloed willen op het bouwproces zal er toch minimaal één partij moeten zijn die een afnemende invloed krijgt en dat is de architect. De architect zal als onafhankelijke partij in het bouwproces ten aanzien van alle procesactiviteiten een afnemende invloed krijgen;

• een afnemende invloed van de overheid als regulerende en toetsende partij.

Het gevolg van de hier geschetste trend is dat er een totaal andere samenwerkingsvorm zal moeten ontstaan in vergelijking met de nu gangbare bouworganisatievormen.

1.5.2 Gevolgen van veranderende regelgeving

De regelgeving is continu onderhevig aan wijzigingen. Natuurlijk hebben het Bouwbesluit, de Kwaliteitstoets en de Energieprestatienorm een behoorlijke invloed gehad op de kwaliteits- en kostenbewustzijn van de opdrachtgevers en de architecten. Maar deze ontwikkelingen zetten zich door. De overheid heeft nu bijvoorbeeld als eis gesteld dat 20% van de nieuwbouwwoningvoorraad in 2020 energieneutraal is (zie ook 1.5.6). Ook dit heeft gevolgen voor de prijs en kwaliteit van onze gebouwde omgeving. Daarnaast komt de overheid met de Crisis- en herstelwet (Chw) met als doel projecten te versnellen en de bouwmarkt een positieve impuls te geven. In de Crisis- en herstelwet zijn twee categorieën van maatregelen vastgelegd:

• Tijdelijke maatregelen voor aangewezen (categorieën van) projecten en bevoegdheden;

• Wijzigingen van bijzondere wetten en lagere regelgeving.

Het is een tijdelijke wet, ingegaan per 31 maart 2010 en eindigt per 1 januari 2014. Voor projecten die dan nog niet zijn afgerond is een voorziening getroffen.

Ook werkt de overheid aan het verder vereenvoudigen van het aanvragen van vergunningen. Dit heeft geresulteerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per

1 oktober 2010 van kracht is geworden. De Wabo regelt dat circa 25 vergunningen-, ontheffing- en andere toestemmingstelsels van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en andere ministeries en overheden worden samengevoegd tot één omgevingsvergunning. Daarnaast wordt het aantal bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning nodig is, flink uitgebreid. De verwachting is dat hierdoor op jaarbasis 64.000 bouwvergunningen minder behoeven te worden aangevraagd. Een afname van 57%.

De invoering van de Wabo betekent dat de opdrachtgever nog maar met één loket, één beschikking en één procedure te maken heeft. De aanvraag kan zelfs digitaal worden en gedaan en ook digitaal worden afgehandeld.

1.5.3 Gevolgen van veranderende informatietechnologie

Er zullen de komende jaren twee trends heel nadrukkelijk zich manifesteren: BIM en Collaboration software.

De laatste jaren heeft het ‘BIMMEN’ of virtueel bouwen een sterke groei doorgemaakt. De verwachting was dat de informatietechnologie een sterke integrerende invloed zou hebben op het bouwproces. Dit heeft zicht eigenlijk niet voor gedaan, omdat de bouw sterk versnipperd is.

Maar met BIM dat staat voor Building Information Modeling is het anders gegaan. BIM is een 3 dimensionaal Bouw Informatiemodel, waarin gegevens van architect, installateur en aannemer worden verwerkt. Het krachtige is dat in dit model direct zichtbaar is hoe de verschillende disciplines zich naast elkaar gedragen.

Wordt er gekozen voor het toepassen van BIM dan is de consequentie dat er wordt samengewerkt. Alle partijen moeten namelijk hun kennis en informatie kwijt in het model. En daar zit ook direct de grootste uitdaging. Het ontwerp, de installatietechnische aspecten en de uitvoeringsaspecten worden door verschillende bedrijven gedaan, die meestal ieder met hun eigen soort 3D software werken. Knelpunt is dan ook het uitwisselen van de 3D BIM gegevens. Laat het wel duidelijk zijn dat het samenwerken door partijen met BIM grote voordelen biedt. Problemen worden veel eerder onderkend met als gevolg dat de faalkosten op een BIM-project sterk afnemen. Maar het struikelblok zal de komende jaren blijven het verdelen van de rollen en de verantwoordelijkheden binnen een BIM-project.

Collaboration is een begrip geworden binnen de IT-wereld. Met dit begrip wordt verwezen naar software die het mogelijk maakt om samen aan documenten, website of project te werken. Software voorbeelden zijn bijvoorbeeld SharePoint en Google Docs.

‘Kennis delen’ dat vormt de basis voor het gebruik van deze software. Daarnaast vormt het een belangrijk communicatiemiddel en kan deze software samenwerkingsprocessen ondersteunen. Deze aspecten zorgen ervoor dat deze software een onmisbaar middel gaat worden bij projecten. Het biedt de verschillende partijen bij het bouwproces om optimaal samen te werken. De potentiële voordelen van collaboration software zijn:

• Directe communicatie tussen werknemers en projectdeelnemers onderling;

• Het bureaublad op de computer en op de werkplek blijven schoon (documenten staan immers online);

• De manager kan beter zien wat er gebeurt;

• Minder training nodig voor nieuwe medewerkers en/ of projectdeelnemers;

• Projecten worden efficiënter aangepakt.

De voordeel van het toepassen van zowel BIM als samenwerkingssoftware is dat dit een sterke integrerende invloed zal hebben op het bouwproces. De communicatie tussen de samenwerkende partijen in het proces zal moeten toenemen door het gebruik van deze toepassingen. Daarnaast zal de opdrachtgever nog nadrukkelijker zijn controlerende rol kunnen uitvoeren.

1.5.4 Gevolgen van industrialisatie/ketenintegratie

Binnen de bouwnijverheid wordt op veel fronten gewerkt aan het betaalbaar houden van het bouwen en het oplossen van de fragmentatie in de bouwkolom. De oplossing hiervoor is ketenintegratie, omdat dit dwingt het project centraal te stellen en niet de belangen van de partijen en tevens de faalkosten sterk kan reduceren. De voorwaarden: respect en vertrouwen! Dit resulteert in wederzijdse openheid en volledige transparantie. Alle partijen geven elkaar een ‘kijk’ in de keuken.

Uitgangspunt bij ketenintegratie is dat meerdere partijen (samen)werken aan een gezamenlijk doel. Met vaste partners is het mogelijk betere producten te ontwikkelen en de concurrentiepositie te versterken. De kracht van ketenintegratie is dat alle partijen worden gedwongen samen te werken. Ketenintegratie kan alleen effectief worden als de onderlinge belangen elkaar goed aanvullen.

1.5.5 Gevolgen van Het Nieuwe Werken

Het Nieuwe Werken is in recordtijd een begrip geworden. Het speelt al jaren maar met de huidige technische ontwikkelingen is er steeds meer mogelijk. En nu met de gevolgen van de kredietcrisis wordt het inspelen op economische en maatschappelijke ontwikkelingen steeds belangrijker. De resultaten die bij invoering van Het Nieuwe Werken kunnen worden gerealiseerd zijn:

• Hogere arbeidsproductiviteit; neemt gemiddeld met 20% toe;

• Dalende huisvestingskosten:ruimtegebruik neemt met 20 tot 40% af, de ICT-kosten komen 15% lager te liggen;

• Tevreden medewerkers; reistijd medewerkers neemt met 15% af;

• Binden en inspireren van klanten.

De kern van Het Nieuwe Werken is het individu. Medewerkers worden in staat gesteld zelf te bepalen hoe, waar, wanneer en met wie ze werken. Iedereen heeft immers zijn eigen manier van werken, voorkeur voor werktijden en concentratie capaciteit. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheden van ICT: het collectief maken en delen van kennis, het ondersteunen van samenwerken, het mogelijk maken van thuiswerken of werken onderweg en het faciliteren van digitaal vergaderen.

Het gevolg voor de huisvesting is dat deze anders dient te worden ingericht maar sterk in omvang zal gaan afnemen,

Het gevolg is dat in de toekomst er steeds minder oppervlakte benodigd zal gaan zijn voor de daadwerkelijke kantoren. Wel zal er meer en meer behoefte zijn aan centra in het land waar medewerkers kunnen aanlanden en werken.

In de meeste westerse landen en vooral in Nederland wordt steeds meer onderkend dat een duurzaam milieu zowel uit maatschappelijk als economisch oogpunt noodzakelijk is. In Nederland heeft dat al geresulteerd in het zogenaamd Duurzaam Bouwen. Deze gedachtegang moet een sterke motor gaan vormen voor het ontwikkelen van nieuwe, duurzame producten en tevens naar nieuwe concepten voor woningbouw en utiliteitsbouw, de wijze van produceren en de belasting daarvan op het milieu. De overheidsdoelstellingen zijn:

• Energiebesparing, duurzame energie en compensatie van CO2: gebouwen, woningen en wijken zijn energieneutraal vanaf 2015, gemeenten zijn energie- of CO2-neutraal.

• Duurzaam bouwen: gebouwen zijn energieneutraal of leveren energie. Bij nieuwe gebouwen worden standaard duurzame materialen en secundaire grondstoffen toegepast. Alle materialen zijn zoveel mogelijk recyclebaar en kunnen, van functie kunnen wisselen volgens het cradleto-cradleprincipe. Alle materialen hebben hoge scores op duurzaamheidslabels.

Kernwoorden zijn inmiddels CO2-neutraal en Duurzaamheids- of Energielabels.

Een project is CO2-neutraal als er op jaarbasis geen netto uitstoot van broeikasgassen nodig is om het gebouw op te richten, te gebruiken en af te breken. Dit betekent dat de broeikasgasemissie binnen het project gelijk is aan de hoeveelheid broeikasgassen die binnen het project wordt vastgelegd, opgeslagen of gecompenseerd op basis van duurzame energieopwekkingen die aan het project mag worden toegerekend.

Op dit moment lopen er diverse initiatieven en pilotprojecten om dit verder uit te werken. Een voorbeeld daarvan is ‘Naar EnergieNeutraal’. Dit is een initiatief van de werkgroep Innovatie van het Platform EnergieTransitie Gebouwde Omgeving (PeGO), een van de zeven EnergieTransitie Platforms die zijn opgericht door Regieorgaan EnergieTransitie.

Tot slot moet worden stilgestaan bij het milieu.

Naar EnergieNeutraal wil het totale fossiele energiegebruik in de gebouwde omgeving terugbrengen, in zowel woning- als utiliteitsbouw, in bestaande bouw en in nieuwbouw. Het gaat om hogere energieprestaties van de gebouwen zelf en om aandacht voor energiebewuster ge-

1700

Landbouwmaatschappij

1980 2010

Informatiemaatschappij Duurzame maatschappij bruik van het gebouw. Daarbij speelt ook energiehuishouding op wijk- of gebiedsniveau, van energiezuinige straatverlichting tot duurzame lokale energieopwekking. ‘Naar EnergieNeutraal’ verplicht innovatieve koplopers in de bouw om een duurzame energiehuishouding in ons land te creëren en de positie van de Nederlandse bouw internationaal te versterken. Uiteindelijk moet door koppeling van onderzoek en grootschalige voorbeeldprojecten gaan we de komende zes jaren bijdragen aan de volgende overheidsdoelstellingen: een energiebesparing van 2% per jaar en 20% aandeel duurzame energie in 2020. Per 1 januari 2008 is een energielabel verplicht bij bouw, verkoop of verhuur in woningbouw en utiliteitsbouw. Dit label geeft inzicht in de benodigde hoeveelheid energie voor de woning of het gebouw, zoals voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting. Ook geeft het energielabel referentiewaarden aan de hand waarvan de gebruiker de energieprestatie van de woning of het gebouw kan afmeten. De plicht om een energielabel te hebben geldt voor nieuwe en bestaande woningen of gebouwen. Op basis van de berekende energieindex in welke energieklasse het gebouw valt. De verschillende energieklassen worden zichtbaar gemaakt met de letters A t/m G en via kleuren, vergelijkbaar met de gebruikte kleuren van de energieklassen voor huishoudelijke apparaten. Zeer energiezuinige gebouwen hebben een heldergroen A-label, zeer onzuinige gebouwen heb- ben een felrood G-label.

In oktober 2009 wordt het verbeterd energielabel gepresenteerd en wordt de Regeling Energieprestatie Gebouwen gepubliceerd. Per januari 2010 is het verbeterd energielabel verplicht en beschikbaar.

Deze ontwikkelingen bieden de kans om een geheel nieuw type bouwmarkt te ontwikkelen. Deze verwachting is al uitgesproken door verschillende futurologen dat deze zogenaamde Duurzame Ontwikkeling de vierde golf zal worden in de driegolventheorie van Alvin Toffler. In figuur 1.16 is dit weergegeven.

Samenvatting

In dit hoofdstuk zijn in hoofdlijnen alle aspecten van de bouwnijverheid uiteengezet. Hierbij is tevens aangegeven waar eventuele knelpunten aanwezig zijn en welke veranderingen moeten worden doorgevoerd. De ontwikkelingen die op ons afkomen en de trends die al zijn ingezet, onderstrepen opnieuw dat de bouwnijverheid voor ingrijpende veranderingen staat. In de volgende hoofdstukken worden de diverse onderwerpen uitvoeriger besproken, waarna in hoofdstuk 8 wordt aangegeven hoe de bouwnijverheid moet veranderen om te kunnen overleven op middellange termijn.

Structuur van de bouwnijverheid

Bouwnijverheid wordt vaak gezien als totaalbegrip voor alle bouwbedrijven en aannemingsbedrijven. Maar de bouwnijverheid omvat meer. Niet alleen het daadwerkelijk bouwen, maar ook de toeleveringsindustrie evenals het ontwerpen en adviseren in de breedste zin van het woord. Gezien de totale jaaromzet behoort de bouwnijverheid tot de grootste branches. Ondanks deze positie is zij ten opzichte van andere branches te kenschetsen als volgend en traditioneel, niet initiërend, innoverend of sturend. Dit is voor een groot deel het gevolg van de gefragmenteerde structuur van de Nederlandse bouwnijverheid. Toch neemt Europees gezien de Nederlandse bouwnijverheid wat betreft de prijs/kwaliteitsverhouding en de efficiënte uitvoering evenals projectmanagement een vooraanstaande plaats in.

This article is from: