
7 minute read
Afsluiting
7 Afsluiting
HOOFDSTUKVRAAG EN SAMENVATTING
59
60
De hoofdstukvraag was: Waardoor ontstaan weersverschijnselen zoals wind, depressies, bewolking en neerslag? Geef een uitgebreid en compleet antwoord op deze vraag.
Maak een samenvatting van dit hoofdstuk door antwoord te geven op de volgende vragen. a Leg uit waardoor de luchtdruk in de atmosfeer afneemt met de hoogte. b Leg uit waardoor de temperatuur van opstijgende lucht in de troposfeer afneemt met de hoogte. c Leg uit waardoor de temperatuur boven de tropopauze weer enigszins toeneemt met de hoogte. d Leg uit waardoor convectieve menging niet hoger doorgaat dan de tropopauze. e Leg uit waardoor de relatieve vochtigheid toeneemt in opstijgende vochtige lucht. f Leg uit waardoor er vóór zonsopkomst aan het strand een zwakke wind richting zee kan waaien, als het de hele nacht helder en windstil is geweest. g Leg uit waardoor de gradiëntkracht ontstaat en hoe die boven de grenslaag samenhangt met de isobaren. h Leg uit wat de corioliskracht is en waardoor die ontstaat. i Hoe is de corioliskracht gericht en waar hangt de grootte vanaf? j Leg uit waardoor in een cyclonale stroming de windsnelheid boven de grenslaag kleiner is dan de geostrofische windsnelheid. k Leg uit waardoor het op 100 m hoogte op zee harder waait dan op land, bij dezelfde isobarenafstand. l Is er op 5 km hoogte in een hogedrukgebied divergentie of convergentie van lucht? Leg uit. m Leg uit waardoor de straalstroom steeds sterker zou worden als het polaire front en de straalstroom recht zouden zijn en blijven langs dezelfde noorderbreedte. n Wat is een koufront en welke invloed heeft het op het weer? Leg uit. o Waardoor komt bij een warmtefront eerst bewolking over en voel je pas later een temperatuurverhoging? p Wat is een geoccludeerd front en waardoor ontstaat het? q Waardoor is het in een hogedrukgebied altijd droog en meestal helder weer? r Wat is een rossby-golf en wat heeft zo’n golf voor invloed op het ontstaan van een depressie?
Begrippenkaart
Ga na of je van elk begrip goed weet wat het betekent.
Formules, grootheden en eenheden
Noteer bij elk symbool in de formule de naam van de grootheid en eenheid. Vermeld in welke situatie(s) de formule gebruikt wordt.
Samenvatting
Bestudeer de samenvatting.
Diagnostische toets
Test je kennis over dit katern.
Keuzeonderwerpen
1 Klimaatverandering 2 Rekenen aan het weer met computermodellen 3 Zeespiegelstijging 4 Buienradar
EINDOPGAVEN
61
Figuur 82 Een petfles met een beetje water
62
3) damp (g/m waterdampdichtheid ρ 60
50
40
30
20
10
0 -20 -10 0 10 20 30 40 temperatuur T (°C)
Figuur 83 Waterdampdichtheid en dauwpunt
63
64
65
Een heteluchtballon heeft geen eigen voortstuwing en waait met de wind mee. Zo’n ballon heeft dus ook geen stuur of roer. Wel kan de piloot de hoogte veranderen door de brander aan te zetten of juist uit te laten. a Leg uit waardoor de ballon zakt als de piloot de brander een tijd uit laat. b Leg uit dat de ballon gaat stijgen als de piloot de brander laat loeien. c Leg uit waardoor de piloot een beetje kan sturen door hoger of lager te gaan zweven. d Moet de piloot gaan stijgen of dalen om iets naar rechts te sturen? Leg uit.
In een afgesloten petfles zit een bodempje warm water. a Leg uit waardoor er mist kan ontstaan in de fles als je hem plotseling loslaat, nadat je hem eerst langzaam hebt ingedrukt (zie figuur 82). b Leg uit waardoor de mist na verloop van tijd weer verdwijnt. c Leg uit waardoor de proef beter lukt als je eerst een brandende lucifer in de fles gooit. d Als je de fles snel weer indrukt nadat de mist is ontstaan, lost de mist op.
Verklaar dit. e Leg uit wanneer en waar in de atmosfeer hetzelfde kan gebeuren als in de fles bij a. f Leg uit waardoor in de fles bij b de mist sneller weer verdwenen is dan in de atmosfeer. g Leg uit wanneer en waar in de atmosfeer hetzelfde kan gebeuren als in de fles bij d.
Een grote bel lucht is aan het aardoppervlak verwarmd tot 30 °C en heeft een relatieve vochtigheid van 70%. De luchtbel gaat stijgen en koelt per 100 m 1,0 K af door expansie. Bepaal aan de hand van figuur 83 op welke hoogte waterdamp in de luchtbel gaat condenseren.
Om de Mount Everest (8848 m) te kunnen bedwingen moet je een zeer ervaren en topfitte klimmer zijn, en gedurende enige tijd in een lager gelegen basiskamp hebben vertoefd om te acclimatiseren. Je krijgt daar (te) weinig zuurstof binnen. a Leg uit waardoor je zo snel ‘buiten adem’ raakt op die grote hoogte. b Leg uit waardoor je op Mount McKinley in het noorden van Canada nog moeilijker aan je zuurstof komt, terwijl die piek ‘maar’ 6200 m hoog is.
Hoe kun je uit het stromingspatroon van de straalstroom op 5 km hoogte afleiden waar zich aan de grond een hogedrukgebied ontwikkelt? Verklaar dit.
66
67
De Kaapverdische eilanden liggen voor de kust van Afrika op 15° N.B. In januari waaien daar regelmatig wolken over met de noordoost-passaat. a Leg uit waardoor die noordoost-passaat ontstaat. b Leg uit dat heel hoge bewolking de andere kant op waait. c Leg uit waardoor er alleen regen uit de bewolking valt op de eilanden met bergen en niet op de vlakke eilanden.
Volgens de atlas is de afstand van Reykjavik naar Edinburgh 1350 km. Edinburgh ligt op zeeniveau en op 56° N.B. De luchtdichtheid op zeeniveau is 1,3 kg/m3 . Bepaal de geostrofische windsnelheid boven Edinburgh op de dag van de weerkaart van figuur 84.

Figuur 84 Weerkaart boven IJsland en Engeland
Leerdoelen
PARAGRAAF 2 ATMOSFEER
Ik kan
de volgende begrippen beschrijven en toepassen: atmosferische luchtdruk, luchtdichtheid, convectie, troposfeer, tropopauze, stratosfeer, verdamping, waterdampdichtheid, condensatie, verzadiging, dauwpunt, relatieve vochtigheid, stralingsbalans, temperatuurinversie. uitleggen hoe de luchtdruk, de luchtdichtheid en de temperatuur afhangen van de hoogte in de atmosfeer. uitleggen waardoor bij het aardoppervlak verwarmde lucht opstijgt en bij dat opstijgen afkoelt. uitleggen hoe verdamping, convectieve menging en condensatie zorgen voor warmtetransport van het aardoppervlak naar de atmosfeer. de stralingsbalans van de atmosfeer en het aardoppervlak kwalitatief beschrijven. met het diagram van de verzadigde waterdampdichtheid als functie van de temperatuur bij een gegeven relatieve vochtigheid en luchttemperatuur het dauwpunt bepalen met het diagram van de verzadigde waterdampdichtheid als functie van de temperatuur van het dauwpunt, bij een gegeven luchttemperatuur en waterdampdichtheid de relatieve vochtigheid bepalen
Acties
PARAGRAAF 3 WIND
Ik kan
de volgende begrippen beschrijven en toepassen: isobaar, drukgradiënt, gradiëntkracht, corioliseffect, schijnkracht, corioliskracht, geostrofische wind, grenslaag, cyclonaal, anti-cyclonaal, convectieve menging, convectieve circulatie. uitleggen hoe zeewind ontstaat door verschillen in opwarming boven land en zee. uitleggen waardoor het corioliseffect ontstaat. uitleggen waardoor de geostrofische wind langs rechte, evenwijdige isobaren waait. de formule afleiden voor de geostrofische windsnelheid (uit Fgrad = −Fcor). uitleggen waardoor in de grenslaag de wind schuin over de isobaren waait. uitleggen hoe en waardoor de windsnelheid afwijkt van de geostrofische windsnelheid bij een cyclonale en een anticyclonale kromming van de isobaren.
Acties
Ik kan
uit een weerkaart met isobaren de drukgradiënt in een gegeven punt bepalen. berekeningen maken met en redeneren met de formules voor de gradiëntkracht, de corioliskracht en de formule voor de geostrofische windsnelheid: Fgrad = − ∆p ___ ∆x , Fcor = ρ ∙ f ∙ v met f = 1,45·10−4 × sin (φ) en vgeostrofisch = ( 1 ____ ρ ∙ f) ∙ ∆p ___ ∆x .
Acties
PARAGRAAF 4 ALGEMENE CIRCULATIE MET STRAALSROMEN EN FRONTEN
Ik kan
de volgende begrippen beschrijven en toepassen: algemene circulatie, passaatwind, front, frontvlak, frontale zone, koufront, warmtefront, luchtmassa, straalstroom, rossby-golf, lagedrukgebied of depressie, hogedrukgebied, divergentie, convergentie. het verloop van de binnenkomende stralingsenergie van de zon en de door de aarde uitgezonden stralingsenergie als functie van de geografische breedte schetsen. uitleggen hoe het energieoverschot in de tropen zich door de algemene circulatie verspreidt over de aardbol. uitleggen waar en hoe de straalstroom op gematigde noorderbreedte ontstaat, en welke bijdrage deze levert aan de algemene circulatie. uitleggen waar en hoe onder een rossby-golf in de straalstroom een lagedrukgebied (of depressie) en een hogedrukgebied ontstaan.
Acties
PARAGRAAF 5 REGEN EN ZONNESCHIJN
Ik kan
de volgende begrippen beschrijven en toepassen: koufront, warmtefront, occlusiefront, frontvlak. uitleggen waardoor er sprake is van het ontstaan van bewolking in een stijgende luchtstroom, en het oplossen van bewolking in een dalende luchtstroom. uitleggen waar en hoe neerslag ontstaat bij een warmtefront, koufront en occlusiefront. beschrijven hoe een lagedrukgebied verdiept of opvult.
Acties
Newt$n

