2 minute read

De aanleg van de spoorlijnen

De aanleg van de spoorlijnen

In 1837 werden de spoorlijnen Mechelen-Leuven en Leuven-Tienen aangelegd ten oosten van de huidige vesten, tussen de oude Diestsepoort en de Abdij van Park. Men koos ervoor om de sporen te plaatsen in een natuurlijke inzinking van het terrein, die later meermalen verbreed is naarmate het spoorwegnet uitbreidde. Op de weg naar Tienen overspande de Tivolibrug deze geul. In 1923 verving een verbrede en versterkte betonnen brug de oorspronkelijke houten constructie. Aan het andere uiteinde liep de weg naar Diest gewoon over het spoor, waardoor een brug daar toen niet nodig was.

Advertisement

In 1837 bouwde de Belgische staat het eerste, houten station. Het kwam aan de rechterkant van de Diestsesteenweg, op het toenmalige grondgebied van de gemeente Kessel-Lo. Twee jaar later kwam er al een groter, stenen gebouw voor in de plaats. In 1878 werd het huidige neoclassicistische station opgetrokken.

Door de snelle uitbreiding van het spoorwegnet was het ook noodzakelijk om de bijbehorende infrastructuur aan te passen. Vlak voor de Tivolibrug kwam een loods voor locomotieven. In 1907 werd die vervangen door een veel groter exemplaar met 16 sporen. De spoorwegmaatschappij legde ook een grote draaischijf aan om de treinen op het juiste spoor te leiden – wissels bestonden in die tijd nog niet. Verder liet de maatschappij een seinhuis (naast de Tivolibrug) en een watertoren (tegenover het spoor dat naar de Centrale Werkhuizen leidde) bouwen. In 1966 brak men de toren af, nadat de laatste stoomtreinen buiten gebruik gesteld waren.

Al deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat de spoorweg steeds meer gronden inpalmde. De betrokken gemeenten waren dan ook gedwongen om delen van hun grondgebied af te staan. Dat was al in 1840 het geval, toen Leuven aan de staat de percelen moest verkopen waarop een deel van de oorspronkelijke spoorlijnen was aangelegd. Vanaf de jaren 1870 begon een jarenlang getouwtrek tussen de stad en de gemeente Kessel-Lo over de locatie van het station. Al in 1875 claimde Leuven een gebied van 13 hectare 17 are, met als voornaamste argument dat het spoorwegstation dat zijn naam droeg ook op zijn grondgebied moest staan. Kessel-Lo wees die eis lange tijd met grote verontwaardiging af, maar moest – na meerdere tussenkomsten van de arrondissementscommissaris en de provinciegouverneur – tenslotte inbinden. Het Koninklijk Besluit van 19 mei 1886 wees het gebied met het station, de sporen en een groot achterliggend stuk grond toe aan de stad Leuven. De gemeente Kessel-Lo kreeg een min of meer symbolische vergoeding. Pas vijf jaar later aanvaardde de Kesselse gemeenteraad deze toestand officieel.

In 1863 begon de bouw van de Centrale Werkplaatsen op een terrein van 9 hectare, palend aan onder meer de Diestsesteenweg. Dit gebied heet nu nog “Lovensveld”. Tot het begin van de 20e eeuw werd het complex systematisch uitgebreid. Men onderhield en herstelde er het rollend materieel van de spoorwegen. De vestiging van de ateliers op deze site zorgde voor een snelle groei van de economische activiteiten en van de bevolking in de stationsomgeving.

This article is from: