Schepselen Magazine

Page 1


REDACTIONEEL

Het verhaal van

de schepselen

T

oen onze lieve heer de wereld schiep deed hij dat in zes dagen. Hij begon met het grote werk zoals het scheiden van licht en duister en het creëren van het hemelgewelf. Pas op de vijfde dag waren de vogels en de vissen aan de beurt en op de zesde dag volgden de landdieren met helemaal aan het einde de mens.

Ondanks het gedeelde bouwplan was er dus een duidelijke hiërarchie. De mens was de kroon op Gods schepping en onderaan bungelden de insecten, reptielen en amfibieën. Ze werden lang beschouwd als lagere levensvormen en genegeerd door de wetenschap en de kunst. Dat veranderde in de loop van de 17de eeuw. Toen drong het besef door dat alle vormen van leven gehoorzamen aan dezelfde wetmatigheden. Dat luizen en fruitvliegjes niet spontaan ontstaan uit rottende kadavers, maar dat er ook bij deze soorten sprake is van geslachtelijke voortplanting. De ontdekking van deze natuurwetten betekende dat de kijk op de orde van de natuur radicaal veranderde. Want als alle schepselen gehoorzamen aan dezelfde, door God gegeven wetmatigheden, dan is het onderscheid tussen ‘hoog’ en ‘laag’ onhoudbaar. Het is deze achtergrond waartegen de schilderijen ontstonden van Otto Marseus van Schrieck, de 17de-eeuwse schilder met als bijnaam de Snuffelaer.

Precies zoals de Snuffelaer gefascineerd was door de soorten zijn de tekenaars in de tentoonstelling De Aard der Dingen gefascineerd door motieven uit de natuur en organische vormen. Ze zoeken niet naar de grote samenhang en ze proberen niet te verklaren. Ze beschrijven met hun potlood en pen de vorm en betekenis van de dingen. Dingen in de natuur en de dingen in hun hoofd. Het antwoord op de vraag of alle soorten in twee dagen zijn geschapen of dat het toch langer duurde doet niets af aan de vaststelling dat mensen en dieren slim in elkaar steken. In de tentoonstelling Van nul- tot duizendpoot bekijken we de constructie van de schepselen en hoe die schepselen zich voortbewegen. Hoe de natuur eindeloos varieert op een enkel bouwplan. En alhoewel God het zich niet nodeloos ingewikkeld maakte bij de creatie van soorten, maken wij mensen ons er wel heel makkelijk van af bij het creëren van onze schepselen, de robots. We kijken alles af van de natuur. Luipaard, slang, vlinder of kwal, je kunt het zo gek niet verzinnen of we hebben er een robotversie van gemaakt. Otto Marseus was gefascineerd door ‘De wonderen Gods in de minstgeachte schepselen’. Kunstenaars krijgen greep op ‘de aard der dingen’ door ze te tekenen. En de meest innovatieve geesten creëren nieuwe schepselen, zoals de natuur het ons heeft voor gedaan. De wereld is vol van schepselen. — Arnoud Odding directeur Rijksmuseum Twenthe en Museum TwentseWelle

3

Omdat er nogal wat soorten geschapen moesten worden maakte God het zich niet te ingewikkeld. Zo gaf hij alle gewervelde dieren hetzelfde bouwplan: een ruggengraat met daaraan vast een aantal poten en aan één uiteinde een kop. Afhankelijk van de functie vormde hij de onderdelen. De voet van een paard heeft ongeveer dezelfde onderdelen als de vleugel van een vleermuis of de borstvin van een dolfijn. Zelfs de mens die hij aan het hoofd van zijn schepping plaatste kreeg dezelfde architectuur.

De Snuffelaer maakte schilderijen van bostafereeltjes met daarop allerlei diertjes en planten. Daarbij had hij een voorliefde voor de traditioneel geminachte schepselen: slangen, libellen, paddenstoelen, kikkers en padden. Bij Otto Marseus draait het om de verwondering over de veelvormigheid van de schepselen en hun onderliggende bouwplan.


COLOFON

INHOUD

14 Lelijk en vreemd!

12, 36 en 60

DE ULTIEME TOP 12 VAN DE ‘MINST GEACHTE’ SCHEPSELEN

SCHEPSELEN SPOTTEN is een uitgave van Rijksmuseum Twenthe & Museum TwentseWelle en verschijnt bij de tentoonstellingen Otto Marseus van Schrieck (ca. 1620-1678) en de ontdekking van de ‘Bybel der natuure’ van 5 november 2017 t/m 11 maart 2018 in Rijksmuseum Twenthe

met Sjoerd Faber, Paul Knolle en Weia Reinboud 4 Otto Marseus van Schrieck

EN DE ORDE VAN DE NATUUR

20 en 68

DE A A RD DER DINGEN

De Aard der Dingen van 5 november 2017 t/m 25 maart 2018 in Rijksmuseum Twenthe

16 Natuur vs. mechanica

INTERVIEW MET GEERT FOLKERTSM A OV ER ZIJN ROBOT-CHEETA

Van nul- tot duizendpoot vanaf 14 oktober 2017 in Museum TwentseWelle Redactie Rijksmuseum Twenthe, Museum TwentseWelle

Sigrid van Woudenberg – Hanneke Francken – Roos Holleman – Emmy Bergsma – Anouk Griffioen – Aline Eras – Hans de Wit – Arno Kramer – Kinke Kooi

30

SL A NGENBEZW EERDER IN DE KUNST Over de slangen in de schilderijen van Otto Marseus (en onze angst voor deze koudbloedige bodembewoners)

Eindredactie Josien Beltman 44

DE ONDERKRUIPSELEN VA N M A RSEUS

Beeldredactie Rijksmuseum Twenthe, Museum TwentseWelle, Suzanne Hertogs

Een neo-wetenschappelijke analyse door schrijver Atte Jongstra

Illustraties pp. 79-80 Mirna Limon Fotografie Peter Cox (Hans de Wit), Karoly Effenberger (Arnoud Odding), Annabel Jeuring (Sjoerd Faber, Paul Knolle, Weia Reinboud, Aline Eras), Shutterstock.com / Otto Marseus van Schrieck: akg-images - Sotheby’s (p. 33); bpk / Bayerische Staatsgemäldesammlungen München - Alte Pinakothek (p. 66); bpk / Staatliche Kunsthalle Karlsruhe / Annette Fischer / Heike Kohler (p. 47); Christoph Irrgang / Staatliches Museum Schwerin (p. 49); Museumsfotograf / Herzog Anton Ulrich-Museum Braunschweig, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen (p. 49); George Tatge for Alinari (p. 5); Elke Walford / Staatliches Museum Schwerin (pp. 9, 33, 64)

38

gespreksonderwerp ii

WONDERTONELEN DER NATUUR

34

De meest wonderbaarlijke objecten uit de naturaliënkabinetten van de 17de eeuw

L ANGZA AM, ZO SNEL ALS ZIJ KONDEN Kort verhaal van Toon Tellegen

78 Kinder-knutsel-hoek

BINNENKIJKEN BIJ KUNSTENA A R ALINE ER AS

gespreksonderwerp iii

CREATIEF MET SKELETTEN

Een hedendaags ‘wondertoneel der natuur’ gespreksonderwerp iv gespreksonderwerp v 56

DE VOORTBEW EGINGSMECH ANIEKEN VA N DE NATUUR

Museum TwentseWelle Het Rozendaal 11 7523 XG Enschede www.twentsewelle.nl gespreksonderwerp vi

MET SCHEPSELSTEREOGR A M EN CYBERSPINNEN

50

Oplage 15.000 exemplaren Rijksmuseum Twenthe Lasondersingel 129-131 7514 BP Enschede www.rijksmuseumtwenthe.nl

67 Kinder-puzzel-hoek

gespreksonderwerp i

Aan dit nummer werkten mee Josien Beltman, Ingrid Bosman, Atte Jongstra, Eric Jorink, Paul Knolle, Quirine van der Meer Mohr, Arnoud Odding, Nikki Olde Monnikhof, Edwin Plokker, Toon Tellegen, Jasmijn Weener Druk Balmedia

5

4

Grafisch ontwerp & illustratie Suzanne Hertogs (Ontwerphaven)

Hoe doen die dieren dat toch?! gespreksonderwerp vii

gespreksonderwerp viii

gespreksonderwerp ix

62 Boswachter Arjan Postma over Marseus

‘ZIJN SCHILDERIJEN LIJKEN W EL EIGENTIJDSE BBCNATUURDOCUMENTAIRES’


SCHEPSELEN⸺№1

Otto Marseus van Schrieck en

DE ORDE VAN DE NATUUR

de orde van

de

natuur

N

et als tegenwoordig, waren er in de 17de eeuw in Amsterdam, Delft en Leiden toeristische trekpleisters van de eerste orde. Wa a r me nsen tegenwoordig het Rembrandthuis bezoeken, of een Vermeer-route lopen, daar gingen in de jaren 1660 reizigers bij de schilders zèlf op bezoek. Nu bijna geheel vergeten, maar destijds een grootheid was Otto Marseus van Schrieck (ca. 1620-1678). Buitenlandse vorsten en geleerden waardeerden zijn werk evenveel als dat van Rembrandt en Vermeer, en betaalden er dezelfde prijzen voor. Zo kocht de Florentijnse prins Cosimo de’ Medici toen hij in 1667 Amsterdam bezocht maar liefst drie werken van Marseus voor de enorme som van 500 gulden. Dat gebeurde nog voordat hij bij Rembrandt was langs geweest. Deze drie schilderijen zijn nog steeds in het Uffizi in Florence te zien (afb. 1).

Duistere natuurtaferelen Toegegeven, het kost wat moeite om die vroegere waardering voor Marseus te begrijpen, met zijn

Tekst: Eric Jorink

duistere natuurtaferelen waarin slangen, padden en insecten centraal staan. Stillevens zijn het niet. Er is volop actie: dieren staan elkaar naar het leven; slangen staan klaar om vlinders aan te vallen; padden plukken met hun roltongen vliegen uit de lucht. Marseus was de uitvinder van een geheel uniek genre, dat later wel sottobosco is genoemd. Het decor was altijd de donkere, vochtige en dreigende bosgrond. Het was een voor korte tijd razend populair soort schilderijen, waarop traditioneel geminachte levensvormen als insecten, paddenstoelen en reptielen de hoofdrol spelen. Marseus was de eerste kunstenaar die al deze lagere levensvormen bombardeerde tot hoofdmotief. Zijn interesse in deze levensvormen ging hand in hand met de groeiende wetenschappelijke belangstelling voor deze wezens. Het is geen toeval dat Marseus goed bevriend was met Johannes Swammerdam (1637-1680), die een pionier was op het gebied van

7

6

Marseus was de uitvinder van een geheel uniek genre, waarop traditioneel geminachte levensvormen de hoofdrol spelen

afb. 1 Otto Marseus van Schrieck, Dieren bij de bosrand, 1668, olieverf op doek, 81,5 x 67,5 cm, Palazzo Pitti, Florence (detail)

de microscopie en als eerste een systematische studie maakte van de voortplanting van onder meer insecten, kikkers, paddenstoelen en varens.

Eric Jorink is Teylers hoogleraar aan de Universiteit Leiden en werkt momenteel aan een biografie van Johannes Swammerdam.

M

Wetenschappelijke revolutie arseus en Swammerdam leefden in de periode die wel is betiteld als ‘de wetenschappelijke revolutie’. In een tijdsbestek van ongeveer 150 jaar gingen mensen radicaal anders denken over de orde van het heelal en de plaats van de mens daarin. Met de publicatie van Copernicus’ De revolutionibus (1543) en Vesalius’ De fabrica (ook in 1543) barstten heftige

discussies los over de vraag of de zon dan wel de aarde het centrale punt in het ons zonnestelsel was, en hoe het menselijk lichaam precies in elkaar zat. Wetenschappers en kunstenaars gingen nu met eigen ogen de natuur bestuderen, en trachtten deze te beschrijven, af te beelden en te begrijpen. De universiteit van Leiden (gesticht in 1575) werd dankzij het anatomisch theater en de hortus botanicus snel een van Europa’s meest


SCHEPSELEN⸺№1

DE ORDE VAN DE NATUUR

vooruitstrevende centra van onderzoek (afb. 2). Echter, er was traditioneel een categorie die werd genegeerd: namelijk die van de allerlaagste levensvormen zoals reptielen, insecten, paddenstoelen en schimmels. De reden hiervoor was dat werd aangenomen dat al deze levensvormen voortkwamen uit spontane generatie, dat wil zeggen ontstonden uit rottend organisch afval zoals kadavers van dieren of plantenresten. Wie op een warme zomerdag fruitvliegjes in de keuken ziet, begrijpt de achtergrond van dit idee. Deze lagere levensvormen zouden toevalligerwijs ontstaan; zo kon een dood paard

bijvoorbeeld horzels voortbrengen, of slangen, of paddenstoelen. Het idee dat alles in de natuur aan wezenlijk dezelfde wetmatigheden gehoorzaamt was geheel vreemd. Ook geloofde men dat al deze lagere levensvormen niet beschikten over een interne anatomie; het waren random creatures zonder verder doel of betekenis. Tijdens de wetenschappelijke revolutie veranderde dit idee

radicaal. De wereld bleek oneindig groter en ingewikkelder in elkaar te zitten dan altijd werd gedacht – men ontdekte niet alleen nieuwe continenten, maar met de uitvinding van de telescoop in 1608 ook nieuwe hemellichamen. Bovendien leek alles in de natuur te beantwoorden aan dezelfde onderliggende wetmatigheden – denk aan de val van voorwerpen of de breking van licht. En, zo redeneerden wetenschappers, zou ook de voortplanting van alle

levende wezens niet aan algemeen geldende wetmatigheden moeten gehoorzamen? Was het hele idee van ‘hogere’ en ‘lagere’ levensvormen niet onhoudbaar? Was het trouwens ook eigenlijk niet godslasterlijk, omdat immers alles in de natuur in den beginne door God geschapen was?

afb. 3 Anoniem, Inwijding van een nieuw lid van de Bentveughels te Rome, ca. 1660, olieverf op doek, 95,5 x 134 cm, Rijksmuseum, Amsterdam

H

et is tegen deze achtergrond dat zowel geleerden als kunstenaars zich rond 1600 begonnen te interesseren voor traditioneel geminachte levensvormen als reptielen, amfibieën en insecten. Binnen heel korte tijd werden er nu boeken over deze levensvormen gepubliceerd, en ontstond er een nieuw genre in de schilderkunst, het stilleven. Het is geen toeval dat dit vooral in de Noordelijke Nederlanden tot bloei kwam, waar na de Beeldenstorm in 1566 in de gereformeerde religie sterke nadruk werd gelegd op het idee dat God zich niet alleen via de Bijbel, maar ook via de natuur aan de mens

afb. 2 Willem Isaacsz. van Swanenburg, naar Jan Cornelisz. van ‘t Woudt, Anatomisch theater van de Universiteit Leiden, 1610, gravure en ets, 33 x 39,4 cm, Rijksmuseum, Amsterdam

openbaarde. De natuur, zo leerde men, is het tweede boek van God waarin alle schepselen, grote én kleine, zogenaamd hoger én lagere, de mens leren over de almacht van de Schepper.

Snuffelaer De bloeiende economie van de Noordelijke Nederlanden gaf een enorme impuls aan zowel de kunsten als de wetenschappen. Iedereen die het zich kon veroorloven kocht schilderijen en kunstenaars waren constant op zoek naar een afzetmarkt. Otto Marseus begon rond 1645 als schilder van stillevens; zijn eerste bekende werken tonen vazen bloemen met insecten, schelpjes en een enkel reptiel. Maar Marseus had grote ambities. Rond 1650 besloot hij zich in Italië te vestigen; in Rome, traditioneel de leerschool voor kunstenaars. Daar werd hij opgenomen in een groep Nederlandse kunstenaars, de Bentveughels, berucht om hun uitdagende gedrag en drankgelagen (afb. 3). Zijn verblijf in Italië kon

9

8

Binnen 150 jaar ging men radicaal anders denken over de orde van het heelal en de plaats van de mens daarin


SCHEPSELEN⸺№1

DE ORDE VAN DE NATUUR

Marseus ook gebruiken om zijn fascinatie voor reptielen en andere traditioneel geminachte levensvormen te botvieren. Hier kreeg hij de bijnaam ‘de Snuffelaer’, omdat hij altijd bezig was deze griezelige beesten te bestuderen. De kunstenaar Samuel van Hoogstraten herinnerde zich later: ‘Maer zeker onzen Otho Marseus (alias Snuffelaer) heeft zijn bequaemheit in de kunst genoeg laten blijken, want als ik in ’t jaer 1652 by hem tot Romen was, verwonderde ik my over zoo veel gedrochten, als hy onderhielt en voede: welkers natuer hy ook zoo wonderlijk deurgronde, als hy hare gedaentens levendich heeft uitgebeelt.’ In Italië ontwikkelde Marseus ook zijn eigen, unieke genre. Hij gaf het sinds ongeveer 1600 bestaande stilleven een nieuwe draai. Bij de stillevens waren de traditioneel geminachte insecten en reptielen in beeld gekomen. Bij Marseus kregen ze nu een centrale plaats, niet alleen als motief, maar vooral als hoofdrolspelers. De schepselen bij Marseus zijn geen verstilde schoonheden, maar actieve, zelfs agressieve acteurs, die elkaar naar het leven staan. Binnen de traditionele kunsttheorie gold het historiestuk – taferelen van historische, Bijbelse en mythologische gebeurtenissen – als het hoogste genre, en het stilleven als het laagste. Marseus zette welbewust de hiërarchie op zijn kop: hier zijn de laagste levensvormen de hoofdrolspelers. Slangen willen vlinders verschalken; roltongen plukken vliegen uit de lucht; paddenstoelen vragen erom geplukt te worden – zijn ze eetbaar of dodelijk giftig?

heeft aangetoond hoe gecompliceerd deze methode was – en hoe veelvuldig Marseus deze gebruikte (afb. 4). Kunst en wetenschap liepen hier naadloos in elkaar over. Al tijdens zijn verblijf in Italië viel Marseus’ talent en zijn unieke genre in de smaak bij het hof van De’ Medici in Toscane. De groothertogen waren traditioneel begunstigers van de kunsten en wetenschappen, en hadden al

M

Spelen met conventies arseus blonk uit in het levensecht afbeelden van de levende natuur. Met wetenschappelijke precisie schilderde hij dieren die vaak nog niet eerder waren afgebeeld, bijvoorbeeld diersoorten uit de Oost of de West. Hij speelde ook met conventies: soms drukte hij de vleugels van échte vlinders in de nog natte verf. Het was een techniek die destijds zeer omstreden was. Recent microscopisch onderzoek

11

10

In de periode van de wetenschappelijke revolutie werd het idee van ‘hogere’ en ‘lagere’ levensvormen ter discussie gesteld eerder geniën als Michelangelo en Galileo ondersteund. In de jaren 1650 – precies tijdens Marseus’ verblijf in Italië – werd er aan het hof grootschalig onderzoek gedaan naar de mogelijke geneeskrachtige werking van onder meer slangen en paddenstoelen. Toevallig was dat niet: vorstelijke hoven waren traditioneel locaties voor moord en doodslag. Het idee dat de giftige kwaliteiten van slangen en sommige soorten paddenstoelen misschien in relatie stonden met een mogelijk geneeskrachtige werking werd nu, tegen de achtergrond van de wetenschappelijke revolutie, nader onderzocht met de nieuwste theoretische inzichten en technieken. Duisternis, bedreiging afb. 4 Otto Marseus van Schrieck, Bosgrond met distel en slang, ca. 1665, olieverf op doek, 68,4 x 53 cm, Staatliches Museum, Schwerin


SCHEPSELEN⸺№1

DE ORDE VAN DE NATUUR

en gif waren natuurlijk precies de motieven die een rol speelden in het nieuwe genre van Marseus. En in deze jaren kocht het Florentijnse hof een aantal schilderijen van Marseus. Zijn werk reflecteerde dus de meest actuele interesses binnen de wetenschap.

Traditioneel geloofde men dat de rups stierf, waarna uit de rottende resten een vlinder opstond. Swammerdam ontdekte dat in de rups de delen van de latere vlinder al aanwezig waren.

Kwamen insecten, reptielen en paddenstoelen werkelijk voort uit stom toeval? Heeft u behoefte aan een meer neo-wetenschappelijke visie op de ideeën van Marseus en zijn tijdgenoten? Leest u dan vooral het artikel van Atte Jongstra op pagina 44 van dit magazine.

in 1667 Marseus bezocht, ging hij ook op bezoek bij Swammerdam, die hem toonde dat in het inwendige van de rups de delen van de toekomstige vlinder al zichtbaar zijn. Net als op Marseus’ schilderijen, speelden in het wetenschappelijke werk van Swammerdam de traditioneel zo geminachte levensvormen een centrale rol.

afb. 5 Tab XIII, in: Johannes Swammerdam, Historia Insectorum Generalis (1669)

Kunst en wetenschap, verwondering en kennis liepen naadloos in elkaar over De kunstenaar en de wetenschapper deelden dezelfde interesses en brachten ieder op hun eigen wijze een traditioneel genegeerd deel van de schepping onder de aandacht. Vaak werkten ze ook samen. Swammerdam kon verbluffend goed tekenen, en gaf tot in microscopisch detail zowel de uiterlijke als interne anatomie van insecten, kikkers en slakken weer. De slangen, salamanders en de kameleon die Swammerdam ontleedde waren waarschijnlijk modellen van Marseus. Omgekeerd deelde Marseus zijn observaties met Swammerdam. Het is dankzij Swammerdam dat we weten dat Marseus de eerste was die ontdekte dat er parasitaire insecten bestaan, zoals sluipwespen die hun eitje leggen in rupsen. Ook beschreef Swammerdam in zijn baanbrekende boek over de insecten hoe men de vleugels van een vlinder in een schilderij kon verwerken. Kunst en wetenschap, verwondering en kennis liepen hier naadloos in elkaar over. De schilderijen van Marseus, hoe donker en vervreemdend ze op het eerste gezicht ook mogen lijken, gunnen ons een blik op een fascinerend aspect van de Gouden Eeuw.

13

12

R

Contact met de geleerde wereld ond 1660 keerde Marseus terug naar de Republiek. Conform zijn wat tegendraadse karakter vestigde hij zich niet in een luxueus grachtenpand, maar een paar kilometer buiten de stadmuren van Amsterdam, in een zompige omgeving genaamd ‘Waterrijk’, waar hij in alle rust zijn padden, slangen, hagedissen en een enkele kameleon kon voeden, bestuderen en afbeelden. Hier vervaardigde hij zijn meest bekende schilderijen. Maar ook hier stond hij in direct contact met de geleerde wereld. Geïntrigeerd door de gedachte dat alles in de natuur aan dezelfde wetmatigheden moest beantwoorden, besloot een klein groepje geleerden te onderzoeken hoe het nu zat met die theorie van de spontane generatie. Kwamen insecten, reptielen en paddenstoelen werkelijk voort uit stom toeval? Dat kon helemaal niet, vonden onder meer Johannes Hudde en Johannes Swammerdam. Deze geleerden hadden beiden aan de universiteit van Leiden gestudeerd en hadden daar revolutionaire nieuwe ideeën en technieken ontwikkeld. Hudde construeerde een nieuw soort microscoop, die hij onder meer cadeau gaf aan Swammerdam en Marseus (het is het soort dat later vooral bekend zou worden door Antonie van Leeuwenhoek). Vanaf ongeveer 1660 zou Swammerdam zich richten op de bestudering van insecten. Hij ontdekte al heel snel dat deze niet voortkwamen uit spontane generatie, maar, net als de ‘hogere’ levensvormen, uit geslachtelijke voortplanting. Alles in de natuur gehoorzaamde aan dezelfde, door God gegeven wetmatigheden. In 1669 publiceerde hij hier een revolutionair, rijk geïllustreerd boek over (afb. 5). Insecten bleken, net als mensen en andere dieren, over een

buitengewoon gecompliceerde inwendige anatomie te beschikken – inclusief geslachtsorganen. En juist omdat deze allemaal zo minuscuul waren, kon hier, beter nog dan bij grotere wezens, worden aangetoond dat alleen een almachtige God deze geschapen kon hebben. ‘Ik presenteer U de almachtige vinger Gods in een anatomie van een luis’, zo zou hij later schrijven aan een vriend, nadat hij het genitaal stelsel van een vrouwtjesluis had beschreven. Swammerdam ontkrachtte ook de gedachte dat een vlinder opstond uit de rottende resten van een dode rups. Het was een van de ontdekkingen waar hij het meest trots op was. En toen Cosimo de’ Medici


SCHEPSELEN⸺№1

SCHEPSELEN SPOTTEN

SJOERD FABER

Otto Marseus van Schrieck snuffelde altijd in het rond, op zoek naar kevertjes, vlinders, kikkers en hagedissen. Volgens de kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken dresseerde hij zelfs slangen in zijn eigen achtertuin. Vandaag de dag bestaan ze nog steeds: bijzondere snuffelaars wier fascinatie voor de natuur heeft geleid tot ongewone hobby’s.

14

romen van de balkanbronlibel Tekst: Ingrid Bosman Fotografie: Annabel Jeuring

ij is net terug van een schoolreis naar Trier. Voor hem had het niet gehoeven. ‘Al die Romeinse ruïnes.’ En zag Sjoerd Faber (16 jaar) zelf iets voorbijkomen waar hij wel even wat langer bij had willen stilstaan, dan was daar geen tijd voor. ‘Een kleine vos, vermoed ik. Ik ben later nog wel even teruggegaan, maar toen vloog er niks omdat het ondertussen bewolkt was geworden.’

de zilveren maan Vlinders en libellen, dat is zijn ding. Geef hem dus maar een zomerkamp van de NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuur. Waar niemand raar opkijkt als je de hele dag met een verrekijker of vlindernet loopt. Deze zomer in Twente zag hij de bandheidelibel en de zilveren maan, een vlinder. Al zijn die in de buurt van zijn woonplaats Deventer eveneens te vinden. De speerwaterjuffer, daar had hij meer belang bij. Een zeer zeldzame libel die een voorkeur heeft voor Twente. Helaas. Sjoerd wist

uiterst zeldzaam Op zijn telefoon heeft Sjoerd de app van waarneming.nl wel geïnstalleerd maar nog niet gebruikt. ‘Ik heb wel een beetje in m’n hoofd wat ik heb gezien.’

‘Ik vang, determineer en laat los’ Fotograferen doet hij zelden, ‘ik vang, determineer en laat weer los.’ Vraag je hem naar zijn droombestemming, dan zegt hij: Bulgarije. Logisch, daar houdt zich de Cordulegaster Heros op, beter bekend onder haar artiestennaam balkanbronlibel. ‘De grootste libel van Europa, het vrouwtje kan bijna 9,8 centimeter worden.’ Saillant detail: de heren halen hooguit 8,5 centimeter. Mooi zijn ze ook, en uiterst zeldzaam dus.

insectenkamp Duitsland was ook prima, afgelopen zomer. Zijn broertje

houdt er eveneens van om naar kleine beestjes te speuren, en hun vader ging vooral mee omdat dat nu eenmaal handig is. ‘Geef hem heuvels en een kasteel en dan vermaakt hij zich wel.’ Van zijn vader heeft Sjoerd het dus niet; zijn moeder heeft meer met natuur. ‘Mijn oom is ook NJN’er, vooral via hem wist ik dat het leuk was. Toen ik twaalf was ging ik naar een Piepkamp. Het jaar erna ben ik op insectenkamp geweest. Daar is mijn interesse heel erg gewekt. En het is leuk om met andere mensen de natuur in te gaan.’

mijn eigen natuurgebied Met de krijgskunst aikido, saxofoon spelen of gamen, ook hobby’s van Sjoerd, scoor je eerder punten onder klasgenoten. In zijn klas zijn medeleerlingen niet erg geïnteresseerd in zijn gesnuffel, beaamt Sjoerd. ‘Behalve als ik vertel hoe groot de spin was die ik heb gezien. Ze vinden me sowieso een beetje een rare vogel. Maar ze respecteren me wel.’ Zelf ziet hij wel een toekomst als beheerder van nieuwe natuur. ‘Ik ken mensen die van weilanden natuur hebben gemaakt. Dat lijkt me vet. Kan ik ’s avonds een rondje lopen door mijn eigen natuurgebied.’ Sjoerd Faber is leerling van Het Vlier, de bovenbouw van het Etty Hillesum Lyceum in Deventer

15

H

dat de kans minimaal zou zijn: de speerwaterjuffer schittert slechts kort, zoals het een diva betaamt. Ze maakt de meeste vlieguren in de laatste twee weken van mei.


SCHEPSELEN⸺№1

LELIJK & VREEMD!

1 blobvis

MINST GEACHTE SCHEPSELEN

B

K kogelvis

TOP 12

DIEREN IN DE CATAGORIE:

Lelijk & vreemd! 2 goblinhaai

7 zeevarken

16

prikken

8 glaucus atlanticus

5 gigantische pissebed

3 naakte molrat

6 sterneusmol

L

17

4

eschouwing der wonderen Gods in de minstgeachtte schepzelen is de titel van een uitgave uit de 18de eeuw. De publicatie is een mooi voorbeeld van de toenemende waardering voor insecten, een waardering die al ingang was de gezet in de 17 eeuw. Waar insecten voorheen werden beschouwd als de allerlaagste zijnsvorm, onderaan de hiërarchie van mensen, dieren en planten, werden zij in de 17de eeuw een eindeloze bron van verwondering. Toch hebben insecten voor veel mensen – met uitzondering van de drie hedendaagse snuffelaars in dit magazine – altijd hun lage status behouden. En zo zijn er nog wel meer dieren waar wij ons vandaag de dag weinig toe aangetrokken voelen. Opvallend vaak blijkt de afkeer voor bepaalde dieren samen te hangen met hun vermeende lelijkheid. Wat weer veelzeggend is over de menselijke soort in de 21ste eeuw: voor ons geldt blijkbaar ‘hoe mooier, hoe geliefder’ en wie niet voldoet aan onze esthetische normen rest niets anders dan hoon en spot. Waarom zouden we anders een top 12 van de meest lelijke dieren op aarde maken? Of is het toch ook de verwondering die hier meespeelt? De verwondering over het afwijkende uiterlijk van deze schepselen, de verwondering over de veelheid aan verschijningsvormen die we in de natuur tegenkomen of gewoon de verwondering over iets wat we nog niet kennen? Daarom willen we u deze ietwat dubieuze ranking niet onthouden!

J saturniidae mot rups

Opvallend vaak blijkt de afkeer voor bepaalde dieren samen te hangen met hun vermeende lelijkheid

venezuelaanse poedelmot

9 phyllocrania paradoxa


SCHEPSELEN⸺№1

NATUUR VS. MECHANICA

De tentoonstelling Van nul- tot duizendpoot in TwentseWelle vertelt over de mechanieken van de natuur: over de botten en spieren van dieren en hoe ze werken.

V

oor Geert Folkertsma is de wijze waarop dieren bewegen een grote inspiratiebron. Voor zijn promotieonderzoek aan de Universiteit Twente ontwikkelde hij een robot-cheeta (te bewonderen in Van nul- tot duizendpoot). Hoe deed hij dat eigenlijk?

18

computer toe, zodat de robot kon rennen. Dat was overigens echt knap gedaan; de cheeta kan heel hard rennen.’ ‘En tóch vond ik het een gemiste kans. De MIT-cheeta is best lomp en verbruikt heel veel stroom. Het is eigenlijk een groot, log blok met vier poten. Naar mijn idee viel er een wereld te winnen door niet te kijken naar hoe een cheeta eruit ziet, maar juist naar hoe hij beweegt. Want als je goed naar een cheeta kijkt, dan zie je een extreem soepel dier dat heel hard en heel efficiënt kan rennen.’

Hoe heb je je onderzoek aangepakt? ‘Een cheeta beweegt zich opvallend energiezuinig voort. Zijn ruggengraat is daarbij essentieel. Ik besloot te onderzoeken hoe de ruggengraat nu exact bijdraagt aan het voortbewegen van de cheeta, met die kenmerkende buiging en strekking van de rug. Ik wilde de beweging van de cheeta precies ontwaren. Dat deed ik door eerst heel veel foto’s en filmpjes van jagende cheeta’s te bekijken. Dat vond ik nog knap lastig; op de meeste filmpjes zie je springende,

19

Tekst: Nikki Olde Monnikhof

Hoe kwam je op het idee om een robot-cheeta te maken? ‘Wereldberoemd is de robot-cheeta die MIT (Massachusetts Institute of Technology, zie beeld op volgende pagina red.) maakte. Ik werkte aan die robot mee tijdens mijn studie. Het doel was om een cheeta te maken die vooral heel goed op een echte cheeta leek. We ontwikkelden daar eigenlijk een mechanische cheeta, dus met precies dezelfde afmetingen en op dezelfde plekken gewrichten. We voegden zware elektromotoren en een zware

OR DE VA N DE NAT U U R

Natuur vs. mechanica

‘Ik wilde leren van de natuur, de beweging van de cheeta, om mijn robot beter te kunnen maken’

In de tijd van Otto Marseus van Schrieck, de 17de eeuw, ging men radicaal anders denken over de orde van de natuur. Wetenschappers gingen de natuur met eigen ogen bestuderen en deze verklaren vanuit mathematische wetmatigheden. Met de tentoonstelling Van nul- tot duizendpoot in TwentseWelle doen we hetzelfde: we kijken naar de mechanieken van de natuur: naar de botten en spieren van dieren. Hoe werken deze en hoe zorgen ze ervoor dat dieren zich kunnen voortbewegen?

GEERT FOLKERTSM A ONT W IKKELDE EEN ROBOT-CHEETA


SCHEPSELEN⸺№1

NATUUR VS. MECHANICA

R ob

Robotvogel, C

l e a r Fl ig

h t Solu t io ns

hee ot-c

e ni v U , a t

r si

te

we it T

nte

goed nabootsen. Een omvangrijk onderzoek dus. Daarna ging in het maken van de simulatie ook nog veel tijd zitten. In totaal duurde het proces zeker een jaar. Pas toen had ik een abstracte simulatie; weliswaar qua uiterlijk totaal verschillend van een cheeta, maar dat deed er niet toe. Het ging mij om de beweging. En die kwam aardig overeen.’

Wat ontdekte je precies? ‘Ik ontdekte dat een cheeta eigenlijk alleen een beetje op z’n poten stuitert. Veel meer doet ‘ie er niet mee. De poten zijn dus niet realistisch gemoduleerd in eerdere simulaties. Veel belangrijker was de beweging van de rug, borstkas en heupen van de cheeta.’ ‘Ik knipte de MIT-cheeta daarom als het ware in tweeën; het werden twee blokken met een ruggengraat ertussen. Hoe deze ruggengraat er precies uit moest gaan zien, was mij in eerste instantie onduidelijk. Er waren ontzettend veel opties, die ik allemaal heb geprobeerd. De constructie moest zo simpel mogelijk worden en tegelijkertijd de beweging

Wat wilde je precies bereiken met de robot-cheeta? ‘Het ultieme doel was het maken van een lopende robot. Ik wilde iets leren van de natuur, de beweging van de cheeta, om mijn robot beter te kunnen maken – bijvoorbeeld sneller en efficiënter.’ Heb je de natuur overtroffen? ‘Voor inspiratie keek ik weliswaar naar de echte cheeta, maar

ROBOT VOGEL Geert werkt nu bij Clear Flight Solutions in Enschede, een bedrijf dat robotvogels bouwt. Museum TwentseWelle toont er één in de tentoonstelling De droom van het vliegen. Het doel is om een robotvogel te ontwikkelen die op een roofvogel lijkt, maar ook als een roofvogel vliegt. ‘Dat is nog veel uitdagender dan mijn cheetarobot’, aldus Geert.

natuur en mechanica hebben heel andere mogelijkheden. Op sommige gebieden doet de natuur het beter; op andere gebieden juist de mechanica. Mijn robot zou dus nooit een echte cheeta worden. Hij is wel net zo zuinig, maar kan niet even hard rennen. Bovendien komt de beweging op een heel andere manier tot stand dan in de natuur – denk bijvoorbeeld aan veren en elektromotoren in plaats van spieren en gewrichten. Eigenlijk is de beweging van mijn robot-cheeta dus wezenlijk anders dan die van een echte cheeta, terwijl het effect hetzelfde is.’ Tenslotte, wat is jouw drijfveer? ‘In zijn algemeenheid komt mijn onderzoek voort uit pure nieuwsgierigheid. Mijn motivatie was niet om voor een bepaalde sector (bijvoorbeeld de zorg) of een bepaald doel (pakketjes bezorgen) een robot te ontwikkelen. Tóch zijn mijn uitkomsten ook voor dat soort robots van belang. De bevindingen die ik heb gedaan kunnen worden toegepast op elke lopende robot. Het is een heel fundamenteel onderzoek.’

21

20

‘Ik ontdekte dat een cheeta eigenlijk alleen een beetje op z’n poten stuitert’

etende cheeta’s. Slechts één filmpje bleek geschikt om de beweging te bestuderen. Een camera op een lange rails volgde de cheeta een paar honderd meter tijdens het rennen. Ik bekeek het filmpje eindeloos en heb de beweging geanalyseerd en met een computersimulatie nagebootst. Ik had nu een heel abstract idee over hoe een cheeta bewoog.’


Negen hedendaagse tekenaars in Rijksmuseum Twenthe

DE AARD DER DINGEN

De Aard der Dingen De schilder is van het grote gebaar; met enkele trefzekere verfstreken weet hij zijn onderwerp te vatten op het doek. De tekenaar, daarentegen, zoekt het in het kleine. Hij bestudeert en analyseert de dingen. Met zijn potlood of krijt tast hij de werkelijkheid af en vangt hij het universele in de details.

Sigrid van Woudenberg (Assen, 1967), Base, 2016, Siberisch krijt op papier, 195 x 150 cm (detail)

Motieven De negen kunstenaars in De Aard der Dingen focussen niet op het grotere geheel, maar laten zich leiden door specifieke motieven die voor hen betekenisvol zijn. Deze motieven worden onderzocht en verkend en er worden nieuwe werelden in ontdekt. Daarbij hebben de deelnemende kunstenaars gemeen dat ze zich allemaal richten op motieven ontleend aan de natuur. Sommigen laten planten en dieren letterlijk terugkomen in hun werk, bij anderen vertaalt de invloed van de natuur zich vooral in het gebruik van organische vormen.

Kunstenaars Sommigen bestuderen de natuur op directe wijze, zoals Roos Holleman die haar tekeningen van paradijsvogels omschrijft als visuele autopsie. Of Aline Eras wier studieus ogende tekeningen van kevers en schedeltjes associaties oproepen met illustraties uit 18de-eeuwse encyclopedieën. De zinnelijke motieven van Kinke Kooi daarentegen zijn geen letterlijke natuurstudies, maar zijn zeker organisch te noemen. Het inzoomen verbeeldt zij op letterlijke wijze met doorkijkjes naar mysterieuze kamertjes. Anouk Griffioen en Sigrid van Woudenberg geven de kijker het gevoel te

verdwijnen door in te zoomen op een veelheid van gebladerte. De tekeningen van boomstammen en takken van Hanneke Francken zijn soms zo gedetailleerd dat ze abstracties worden. Maar als je lang genoeg blijft kijken, doemen de motieven – een eend, een vogel – vanzelf weer op. Emmy Bergsma focust op planten waar we makkelijk aan voorbij gaan, zoals onkruid of een verlept aardbeienplantje. Bij Arno Kramer zijn het de dieren – de hazen, de herten – die centraal staan. En Hans de Wit richt zijn blik op de bodem van de aarde om er nieuwe surrealistische werelden in te ontdekken.

Sigrid van Woudenberg (Assen, 1967), The Long Goodbye, 2016, Siberisch krijt en pastel op aquarelpapier, 250 x 152 cm


Hanneke Francken (Rijnsburg, 1976), Forbidden fruit I, 2007, potlood, pastel, contĂŠ en spuitbus op papier, 178 x 124 cm

Hanneke Francken (Rijnsburg, 1976), Forbidden fruit V, 2007, potlood, pastel, bladgoud, contĂŠ en spuitbus op papier, 180 x 126 cm


Roos Holleman (Tilburg, 1989), Rosy Maple Moth, 2016, pastelkrijt op papier, 200 x 150 cm

Roos Holleman (Tilburg, 1989), Prince Rudolph’s Bird-of-Paradise, 2017, pastelkrijt op zwart papier, 78 x 54 cm


Emmy Bergsma (Zwolle, 1960), Strawberries, 2007, softpastel op papier, 50 x 70 cm

Emmy Bergsma (Zwolle, 1960), Nature is having a party, 2015, tekeningenassemblage (gemengde techniek), 90 x 120 cm


Anouk Griffioen (Enschede, 1979), verschillende details uit de installatie MUSEUM OF NATURE, 2016-2017, houtskool op linnen, 210 x 350 cm (8 x)


SCHEPSELEN⸺№1

SLANGENBEZWEERDER IN DE KUNST

‘Marcellis [Marseus] om zyn lust, door landtkunt, te verzaân Deurreisde heel Euroop; maar Malta liet hij staan Hoe quam ’t dat hy zich op die grondt niet dorst begeeven? Om dat’ er in dit landt geen slangen kunnen leven’ Jan Vos (1610-1667)

‘Slangen wekken al sinds de 17de eeuw, samen met andere bodembewoners die tot dan toe werden geassocieerd met modder, schimmels en ziekten, de nieuwsgierigheid van wetenschappers’

Slangen bezweerder in de kunst

Hij toonde bepaald geen vrees voor slangen, die wonderlijke 17de-eeuwse Nederlandse kunstenaar Otto Marseus van Schrieck. In talrijke van zijn schilderijen eisen slangen de hoofdrol op. Fraaie en elegante dieren zijn het, die te midden van allerlei andere reptielen, amfibieën en insecten, omringd door bomen, struiken, planten en paddenstoelen een medeschepsel verrassen met een aanval. Bevestigen de slangen in de schilderijen van Marseus hun rol als angstaanjagende dieren? Tekst: Paul Knolle

afb. 1 Adder, gefotografeerd door Paul Knolle

Angst Wie op een zonnige dag in de loop van maart of in april een hoogveengebied in oostelijk Overijssel bezoekt, maakt een goede kans lieden tegen het lijf te lopen die voorzien van een camera op zoek zijn naar adders. De koudbloedige slangen liggen na hun winterslaap in de zon energie op te doen. Prachtig om te zien en te fotograferen (afb. 1). Toch schrikken wandelaars regelmatig van een adder op hun pad die, onvoldoende opgewarmd, op het laatste moment en enigszins traag maakt dat hij wegkomt. Zo’n dier zorgt nogal eens voor trillende knieën. Angst voor slangen is universeel en van alle tijden. Nu leveren gif- en wurgslangen in Noord- en Zuid-Amerika of Australië werkelijk gevaar op: jaarlijks worden, zoals de organisatie Artsen zonder Grenzen laatst bekendmaakte, verspreid over de wereld ongeveer

Fascinatie Toch, of juist vanwege die angst, worden slangen fascinerend gevonden. Zij wekken bijvoorbeeld al sinds de 17de eeuw, samen met andere vaak koudbloedige bodembewoners die tot

dan toe werden geassocieerd met modder, schimmels en ziekten, de nieuwsgierigheid van wetenschappers. Toen al werd serieus onderzoek verricht naar het uiterlijk, de bouw, het gedrag en de levenswijze – inclusief hun wijze van voortplanten – van slangen en naar hun verspreiding en voorkomen. De publicaties die hieruit voortkwamen zijn soms voorzien van fraaie illustraties. In 1781 publiceerde de in Rotterdam geboren jurist Johannes van Lier (1726-1799) zijn Verhandeling over de slangen en adders die in het landschap Drenthe gevonden worden. Met byvoeging van eenige aanmerkingen en byzonderheden, tot deze en andere slangsoorten betrekkelyk. Het was een van

afb. 2 Johannes van Lier, illustratie: J.C. Philips naar W. Veltman

33

32

OTTO M ARSEUS VAN SCHRIECK:

vijf miljoen mensen gebeten door gifslangen. Hoe hoog het aantal slachtoffers door wurgslangen is, blijft onbekend. Ieder jaar lopen 125.000 tot 400.000 mensen door beten van gifslangen permanente verminkingen op. In de wereld leven ruim drieduizend soorten slangen, waarvan zo’n 15% giftig is. Maar in Nederland? Van de drie hier voorkomende slangensoorten (ringslang, gladde slang en adder) is alleen de laatste giftig – en dat in zeer geringe mate; een adderbeet is vervelend maar zelden fataal. Hier moet een andere factor doorslaggevend zijn. Is het de ongrijpbaarheid van een slang die zich, gehuld in niet-aaibare schubben, kronkelend een weg zoekt? Of, omgekeerd, bliksemsnel kan toehappen? Bevinden slangen en muizen, normaal gesproken belager en prooi, zich bij wijze van uitzondering nu eens in dezelfde categorie, die van creepy crawlies? Is het aantrekken van schoeisel of het dragen van een tas van slangenleer of met slangenprint een gebaar van stille triomf?


SLANGENBEZWEERDER IN DE KUNST

Laagst denkbare dier Al ruim vóór de 17de eeuw namen beeldend kunstenaars slangen op in hun mythologische en Bijbelse taferelen. Slangen kregen daarin vaak een symbolische betekenis. De episode van de zondeval bewees lange tijd dat de slang het sluwst en laagst denkbare dier was: een slang verleidt Eva een vrucht van de boom van goed en kwaad te eten en weet ook Adam ertoe te brengen een hapje te nemen en zo in één klap de mensheid in het kwaad te storten. Een bekend mythologisch verhaal is dat van Medusa. Zij wekte de boosheid van de godin Athena op door in haar (Athena’s) tempel te vrijen met Poseidon. Athena veranderde Medusa’s mooie haar in een nest kronkelende slangen.

Wie naar haar keek, raakte letterlijk versteend. De held Perseus doodt en onthoofdt Medusa en biedt haar hoofd aan Athena aan. De godin zette het op haar schild om haar tegenstanders te laten verstenen. Bekend zijn voorstellingen met Medusa door grote kunstenaars als Caravaggio en Rubens (afb. 3). Historisch is Cleopatra (69 - 30 voor Chr.), koningin van Egypte. Aan haar dramatische verhaal kan een hedendaagse soap-scenarioschrijver nog een puntje zuigen. Zij beroofde zich na een kort maar veelbewogen leven, waarschijnlijk met behulp van een of meerdere gifslangen, van het leven. Vermoedelijk betrof het een Egyptische Cobra, wrang genoeg het beschermingssymbool van de Egyptische koningen.

34

agter zyn huis had, om de zelve gereed tot zyn dienst aan de hand te hebben, en dat sommige slangen door den tyd zoodanig aan hem gewent wierden, dat, wanneer hy de zelve wilde naschilderen, hy de zelve door zyn maalstok op zulk een wyze schikte, als hy die noodig had, en zy dus bleven leggen tot hy de zelve geschildert had.’ Een mooi verhaal, Marseus als slangendresseerder, maar iedere natuurliefhebber weet dat het te mooi klinkt om waar te zijn. Bovendien is er een trucje om deze koudbloedige dieren stil te laten liggen: gewoon even in fris water houden. Dat stuk grond met huis bij Diemen, gelegen op dertig minuten loopafstand van Amsterdam, heette Waterrijk. Otto Marseus schilderde verhalende taferelen, vol interacties

tussen al die ‘schepselen’. Zijn voorstellingen tonen slangen in fraaie kleuren, doorgaans volop in beweging. De soorten slangen die Marseus afbeeldde zijn voor het merendeel ongevaarlijk voor de mens. Een keuze: ringslang, vierstreepslang en geelgroene toornslang. Giftig is wel de aspisadder, maar zelfs die komt op de mondiale ranglijst van giftigste slangen in de achterhoede. Als hij deze dieren hield in zijn terrarium, was er voor de kunstenaar ook geen enkele reden om bang te zijn voor zijn slangen. Integendeel, hij kon ermee spelen in zijn composities tot die levendig genoeg en toch in evenwicht waren, van grote schoonheid. Otto Marseus was ongetwijfeld een snuffelaar – hij was tegelijkertijd een slangenbezweerder in de kunst.

details uit: Otto Marseus van Schrieck, Bosgrond met ringslang en hagedis, 1669, olieverf op doek, 56,5 x 45,5 cm, Staatliches Museum, Schwerin / Slang en vlinders, 1664, olieverf op doek, 69,6 x 53,5 cm, privéverzameling

35

de vele vroege voorbeelden van citizen science uit die tijd. Van Lier, die sinds 1750 in Drenthe woonde, hield in zijn huis Overcingel in Assen een naturaliënkabinet. Hij had een brede belangstelling en schreef over geschiedenis, archeologie en natuurwetenschappen. Uiteindelijk sloeg hij vanwege belastingschulden op de vlucht naar Kleef. Zelfs voor een jurist was Drenthe kennelijk een fiscale slangenkuil. Er werd nota bene een musical, Addergebroed, gewijd aan Van Liers leven. Op zijn gedegen publicatie kon de auteur in ieder geval trots zijn, zo ook op de prachtige afbeeldingen (afb. 2).

Slangendresseerder Van symbool werd de slang in de 17de eeuw een waar onderzoeksobject. De belangstelling en nieuwe waardering voor slangen in de wetenschap in de 17de eeuw vond bij Marseus een pendant in de kunst toen hij een nieuw genre, in het Italiaans sottobosco geheten, in het leven riep. Hij verkoos, zo schreef kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken in zijn De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, de ‘veragtste’ en ‘afschuwelyke voowerpen’ (in tegenstelling tot de ‘waardigste’) tot onderwerp. Van Houbraken komt het verhaal, hem verteld door Marseus’ weduwe, dat ‘hy die dieren buiten Amsterdam op een stuk laag land daar zy best konden aarden, tot dien einden omheint, dagelyks spysde: als ook een hok

Paul Knolle De auteur van dit stuk, Paul Knolle, Hoofd collecties en conservator oude en moderne kunst bij Rijksmuseum Twenthe, is regelmatig te vinden in een hoog veengebied in oostelijk Overijssel, op zoek naar vogels en andere schepselen. Als u meer wilt weten over Paul Knolle en zijn fascinatie voor de natuur leest u verder op pagina 36 van dit magazine.

‘De episode van de zondeval bewees lange tijd dat de slang het sluwst en laagst denkbare dier was’

Stilleven of bosgrondstuk? Otto Marseus van Schrieck schilderde uiterst levendige taferelen met kronkelende slangen. Die beweeglijkheid maakt het begrip ‘bosstilleven’, zoals sottobosco vaak wordt vertaald, ontoereikend. Zoals er sprake is van genrestukken, zou men deze werken beter bosgrondstukken kunnen noemen.

afb. 3 Peter Paul Rubens, Het hoofd van Medusa, ca. 1617-18, olieverf op paneel, 60,6 x 112 cm, Moravská Galerie v Brne, Brno

Meer over slangen Wilt u meer weten over de slangen die Marseus afbeeldde? Lees dan op pagina 62 het interview met boswachter Arjan Postma.

SCHEPSELEN⸺№1


SCHEPSELEN⸺№1

KORT VERHAAL TOON TELLEGEN

L A N G Z A A M, zo snel als zij konden Neemt u mij niet kwalijk, maar komt het u hier bekend voor?

Ja zeker

O

p een dag zwom de walrus met trage slagen langs de rivier de vijver in. Het was windstil die dag, het water glinsterde in de zon en in het riet rustte de walrus

XVI 36

gespreksonderwerp iii

gespreksonderwerp iv

gespreksonderwerp v

gespreksonderwerp vi

gespreksonderwerp vii

gespreksonderwerp viii

gespreksonderwerp ix

‘Mij niet,’ zei de walrus en hij wrong wat water uit zijn snor. De kikker keek hem met grote ogen aan. ‘Dat alles zegt mij niets,’ zei de walrus en wees met een breed gebaar om zich heen. ‘Dat is riet,’ zei de kikker, ‘en dat is kroos.’ ‘En ik?’ zei de walrus en keek de kikker met een sombere blik aan. ‘Nee,’ zei de kikker. ‘Ik weet niet wie u zou kunnen zijn.’ ‘De walrus,’ zei de walrus. ‘Ik ben de kikker,’ zei de kikker. Geruime tijd wisten zij niet wat te zeggen. Toen schraapte de kikker zijn keel en vroeg: ‘Bent u op weg ergens heen?’ ‘Nee,’ zei de walrus. ‘Ik zwom zo maar wat rond.’ ‘O,’ zei de kikker. ‘Ik ben bang dat ik te veel één kant heb aangehouden.’ ‘Zat u aan iets anders te denken?’ vroeg de kikker.

Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles, eerste druk 1995, zevenendertigste druk 2017, Em. Querido’s Kinderboeken Uitgeverij

37

gespreksonderwerp ii

Toon Tellegen

Suzanne Hertogs

uit. Hij stak zijn hoofd boven water, keek om zich heen en zag de kikker zitten. ‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei de walrus, ‘maar komt het u hier bekend voor?’ ‘Ja zeker,’ zei de kikker.

gespreksonderwerp i

door

illustratie

‘Misschien wel,’ zei de walrus. ‘Dat overkomt mij ook zo vaak,’ zei de kikker. ‘Dan ben ik rustig aan het kwaken en dan denk ik aan iets anders en dan kwaak ik opeens de raarste dingen.’ ‘Ja,’ zuchtte de walrus. ‘Aan wat voor andere dingen denkt u zo in het algemeen?’ vroeg de kikker. ‘Ik meestal aan kroos of taart of vleugels.’ Bij het woord vleugels gleed er een schaduw over zijn gezicht en zweeg hij. ‘Nee,’ zei de walrus, ‘als ik aan iets anders denk denk ik aan niets of hooguit aan de woestijn.’ ‘Aan de woestijn??’ vroeg de kikker. ‘Ja, bestaat die eigenlijk?’ vroeg de walrus. ‘Nu ik u toch ontmoet...’ De kikker haalde zijn schouders op, en zo praatten zij nog urenlang door. Toen de zon onderging nodigde de kikker de walrus uit om bij hem te blijven slapen. ‘Doet u nog iets aan geluid?’ vroeg de kikker toen zij die avond aan de soep zaten. ‘Ik bedoel kwaken of krijsen of zo iets?’ ‘Ik geloof het niet,’ zei de walrus. ‘Ook niet piepen?’ vroeg de kikker. ‘Bijna iedereen piept wel.’ Maar de walrus schudde zijn hoofd. ‘Vindt u het dan goed als ik u iets voorkwaak, speciaal voor u?’ vroeg de kikker. ‘Nee nee, ja natuurlijk,’ zei de walrus, ‘gaat uw gang.’ De kikker kwaakte een lang verhaal. Daarna gingen zij nog even naar buiten en zwommen zij zachtjes met elkaar pratend door de vijver. Het water was zwart en klotste tegen hun flanken. ‘Springt u wel eens?’ vroeg de kikker. ‘Nee,’ zei de walrus. ‘Ik geloof het niet.’ ‘Wat doet u dan wel?’ vroeg de kikker. ‘Ik weet het niet,’ zei de walrus. ‘Ik weet het echt niet.’ Zij zwommen terug naar huis. ‘Bent u moe?’ vroeg de kikker toen zij weer in zijn ondergelopen kamer tussen de rietpluimen zaten. ‘Ja!’ zei de walrus. ‘Dat ben ik. Wat leuk dat u dat vraagt!’ Niet lang daarna sliepen zij, in het riet, onder de waterlelie, niet ver van de kant.


SCHEPSELEN⸺№1

SCHEPSELEN SPOTTEN

PAUL KNOLLE

Otto Marseus van Schrieck snuffelde altijd in het rond, op zoek naar kevertjes, vlinders, kikkers en hagedissen. Volgens de kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken dresseerde hij zelfs slangen in zijn eigen achtertuin. Vandaag de dag bestaan ze nog steeds: bijzondere snuffelaars wier fascinatie voor de natuur heeft geleid tot ongewone hobby’s.

P achtbraken in de achtertuin Tekst: Ingrid Bosman Fotografie: Annabel Jeuring en Paul Knolle (vlinders)

ood, ge sp ot op

aul Knolle w i l best op klaarlichte dag vertellen over zijn fascinatie v o o r n ac htvlinders, maar hij houdt wel zijn Pentax Papilio bij de hand. Zonder die speciale verrekijker zit hij sowieso niet op zijn tuinbank. Want je zult maar midden in een betoog zitten over de twee levens die je leidt, het ene in de kunst en het andere in de natuur, en er passeert iets opzienbarends. ‘Shoot! Daar ging iets zitten.’ Wat precies? ‘Dat is het ‘m nou juist, dat weet ik niet zeker. Maar het zou een witte reus kunnen zijn.’

twitcher Knolle heeft het al sinds zijn achtste oog voor de natuur, misschien wel met dank aan de onderwijzer die later nog is gepromoveerd op de huismus. Nu is hij een twitcher. Een vogelaar die in alle opzichten ver gaat om zeldzame vogels te zien. Zijn inwijding kreeg hij op 1 oktober 1984, hij weet de dag nog precies, toen hij samen met een ervaren vogelaar van Enschede naar Vlissingen reisde om een aldaar gesignaleerde Dougalls Stern te fotograferen. De verhalen van zijn metgezel, diens

l mo

er m

o t,

ge s

pot

op

24 j

un

24 ju ni 2017

expertise, ‘was wat ik nodig had om te weten dat je geen bioloog hoeft te zijn om op een serieuze manier bij te dragen aan de kennis over wat in de natuur voorkomt.’

hoogveenglanslibel Na de vogels kwamen vijf jaar geleden de libellen erbij, met de beekrombout en de nog zeldzamere hoogveenglanslibel als prominente trofeeën. Trouwens, van de

‘ Een tapijtje van groen, zwart en wit. Een abstract schilderij op de vierkante centimeter’ 65 libelsoorten die hij in Nederland op zijn naam heeft staan snapte hij er negen in de tuin van Rijksmuseum Twenthe. ‘De foto’s op Facebook kregen meer likes dan die van de tentoonstellingen.’ Op de ranglijst van Nederlandse vogelaars bezet hij door zijn drukke baan allang geen eerbiedwaardige 25ste plaats meer. ‘Het gaat me nu nog meer om wat ik zie en de kwaliteit van de waarneming.’

sl ak ru ps, ge

i 20

17

sp ot op 16 ju ni

2017

gedoe met stroop Vanuit die Oly mpisc he gedachte richt Knolle zich sinds vorig jaar ook op nachtvlinders. Dat moet dus ’s nachts, ‘en dat is loeispannend’. Gedoe is het ook, met een laken, een lichtbak, en een mengsel van stroop en alcohol voor de fijnproevers onder de nachtvlinders. Maar wat er gebeurt, als je na elven bij die bak zit, daar stond hij zelf ook van te kijken. Alleen al om die reden gaat hij in zo’n nacht niet naar bed, zoals anderen, die pas ’s ochtends de vangst inspecteren. En Marianne Thieme kan gerust zijn: ‘Een enkel ongelukje daargelaten kan ik ze allemaal weer vrijlaten.’ zeldzame ‘gedichten’ Ondertussen heeft hij aan de hand van zijn foto’s 220 soorten in zijn tuin gedetermineerd, waaronder de zeldzame eiken-orvlinder en het espenblad. Met twee- tot drieduizend soorten is er voorlopig nog genoeg om op te azen, vaak getooid met namen als een gedicht. De doodshoofdvlinder, de lindepijlstaart. Of neem de gevlekte groenuil: ‘Een tapijtje van groen, zwart en wit. Een abstract schilderij op de vierkante centimeter.’ Paul Knolle is Hoofd collecties en conservator oude en moderne kunst van Rijksmuseum Twenthe

39

38

groo t avon dr

Pa r e


SCHEPSELEN⸺№1

Wondertonelen der natuur

Tekst:Quirine van der Meer Mohr Collages: Suzanne Hertogs

0B

40

E

xotische wurgslangen, zeldzame schildpadden en kleurrijke vlinders: in de 17de eeuw waren de meest uiteenlopende dieren gewilde collector’s items. Vandaag de dag zouden we er niet aan moeten denken om glibberige reptielen, kriebelige insecten en stinkende ledematen op sterk water in huis te halen, maar in de 17de eeuw raakte men gefascineerd door alles wat in de natuur leefde. De natuur werd niet alleen grondig bestudeerd, zij werd verheven tot een verschijnsel van ultieme schoonheid. Vorsten, wetenschappers en rijke zakenlieden legden gigantische – en kostbare – natuurverzamelingen aan. In Amsterdam waren de naturaliënkabinetten absolute must sees voor bezoekers van de stad. Dieren, mineralen en gesteenten werden via contacten over de hele wereld naar de Hollandse havenstad gehaald en als ware kunstwerken gepresenteerd in de meest spectaculaire opstellingen. Voor de drukke stedelingen waren de kabinetten een plek waar men zich kon terugtrekken en zich kon verwonderen over de veelzijdigheid van Gods schepping.

LEVINUS VINCENT (1658-1727) Op deze prent zien we het kabinet van damasthandelaar Levinus Vincent en zijn echtgenote Johanna van Breda. De omvang en variatie in hun collectie was overweldigend.

De collectie stond bekend als een van de mooiste van de Republiek en was te zien in acht kabinetten met daarin 288 dozen met insecten, 32 lades met schelpen en koralen en 14 lades met mineralen en fossielen.

FREDERIK RUYSCH (1638-1731) De beroemde anatoom Frederick Ruysch had in zeventig jaar een indrukwekkend kabinet bij elkaar verzameld dat door duizenden mensen werd bezocht. Het kabinet was in binnenen buitenland vermaard om de volmaakte

preparaten van menselijke lichaamsdelen. In 1717 verkocht hij zijn hele verzameling aan tsaar Peter de Grote voor dertigduizend gulden. Een deel van zijn anatomische preparaten is bewaard gebleven in de Kunstkamera in St. Petersburg.

ALBERTUS SEBA (1665-1736) Volgens kenners was de verzameling van de Amsterdamse apotheker Albertus Seba mooier dan die van Frederik Ruysch en Levinus Vincent. Seba had schelpen, gesteenten, geprepareerde dieren en uitheemse naturalia. Hij liet ze uit onder andere Sri Lanka, Groenland en Batavia komen. Toen Peter de Grote in 1717 Amsterdam bezocht, verkocht Seba zijn gehele verzameling aan de Russische tsaar. Daarna legde hij een nieuwe en nog grotere collectie aan die al snel net zo beroemd werd.

Verder had Levinus Vincent welgeteld zeshonderd potten met dieren op sterk water, waaronder zwaardvissen, toekans, kameleons, krokodillen én een paar menselijke embryo’s.


SCHEPSELEN⸺№1 DIEREN ÉN MENSEN De collectioneurs hadden grote hoeveelheden potten met preparaten van dieren én mensen. Dat wat uitzonderlijk vernuftig in elkaar zat werd verzameld, maar zeker ook de ‘misproducties’. Mismaakte dieren of menselijke ledematen werden op sterk water tentoongesteld.

TROPISCHE VERLEIDERS Uit alle uithoeken van de wereld werden OLIFANT EN MENSENFOETUS

dieren geïmporteerd, hoe exotischer hoe

Albertus Seba presenteert in het boek over

exclusiever. Volières met opgezette tro-

zijn kabinet een dood olifantje met daarnaast

pische vogels sierden de ruimtes en de

een foetus van een meisje uit Curaçao. Hij

peperdure schildpadden, leguanen en

had het lichaampje op sterk water van een

krokodillen imponeerden de bezoekers.

vriend cadeau gekregen. Daar werd niet van opgekeken. Zowel mens als olifant werden evengoed als studieobject bewonderd.

EXOTISCHE SCHEPSELEN

43

42

PREPARATEN

MUST HAVE Bij de pipa pipa – of moeraskikker – worden de eitjes door de moeder opgenomen in de huid van de rug. Deze manier van het beschermen van de embryo’s is uniek in de dierenwereld. Dat maakte dit eigenaardige beest uit Zuid-Amerika een zeer geliefd verzamelobject. Hij kwam in vrijwel elk kabinet voor.


SCHEPSELEN⸺№1

ONDERKRUIPSELS OM MEE TE PRONKEN Lang werden padden, slangen en andere amfibieën en reptielen geen blik waardig gegund. Het waren vieze nutteloze onderkruipsels die helemaal onderaan de ‘ladder der natuur’ stonden. Maar in de rariteitenkabinetten aan het einde van de 17de eeuw werden deze ‘minst geachte’ diertjes nauwkeurig bestudeerd en waren ze ware pronkstukken.

44

GLIBBERIGE DIEREN

VEELVORMIGHEID De verzamelaars kochten niet alleen levende organismen, ook gesteenten, schelpen en mineralen werden opgenomen in de collecties. Net als insecten werden ze in prachtige patronen gearrangeerd. Bezoekers konden de lades één voor één opentrekken en zich vergapen aan de veelvormigheid van de natuur.

SCHELPEN & MINERALEN

VASTGEPRIKT

INSECTEN

Het presenteren van vlinders en andere

houding terug worden gelegd

ontworpen en werden de diertjes, geor-

insecten was een flinke klus. Eerst moes-

zonder de vleugels of pootjes te

dend op kleur, vorm of formaat, één voor

ten de dode beestjes in hun natuurlijke

breken. Daarna werd een patroon

één met kleine pinnetjes vastgezet.


SCHEPSELEN⸺№1

DE ONDERKRUIPSELEN VAN MARSEUS ⸺EEN NEO-WETENSCHAPPELIJKE ANALYSE

van Marseus

47

46

Onderkruipselen

N

Otto Marseus van Schrieck

De

eo-wetenschap begint als een wetenschapper zich ontpopt als homo ludens, een ‘spelende mens’. Hij redeneert nog steeds beroepsmatig, maar negeert paal en perk van de geloofwaardigheid. Uit onwetendheid, kokervisie of regelrechte domheid, of gewoon ter ontspanning en vermaak. Het kan ook allemaal tegelijk. Vooral dan ontstaat een leerzame visie op de werkelijkheid. Ook als het de uitmiddelpuntige werkelijkheid betreft die centraal staat in het schilderkunstig oeuvre van Otto Marseus van Schrieck.

Atte Jongstra is schrijver en essayist.

ѝ

door

Atte Jongstra

Onreinheid Marseus is specialist op het beboste grondstuk, waar het zwermt, zoemt en krioelt van onderkruipselen. Hij veegde zijn achterleder af met alles wat verheven of ‘bezield’ is. Hij gaat door de knieën, tast in wat rot is en vergaat, giftig of niet-giftig, slijmerig of poederdroog. Marseus werd bij leven niet voor niets ‘de Snuffelaer’ genoemd. Wat hij opsnoof moet hem niet zelden hebben doen kokhalzen. Maar we mogen hem dankbaar zijn dat hij zich die anti-peristaltische inspanningen heeft getroost. Geen schilder wist zulke verheven doeken uit onreinheid op te penselen. Otto Marseus van Schrieck mag je wel een tegenhanger noemen, maar waar hing hij eigenlijk tegenaan? Een buitenbeentje ook, maar waar stond hij dan buiten? Om te beginnen: aan de voorschriften uit het Bijbelboek Leviticus had hij duidelijk geen boodschap. Hierin wordt een groot aantal onreine levensvormen opgesomd waar de christenmens zich verre van moet houden: mollen, muizen, slangen, padden, hagedissen, kikkers. Vreemd dat deze nog bestonden, welbeschouwd. Noach mocht immers slechts reine dieren in de Ark aan boord nemen. Waar komen dan al die onreine Leviticus-exemplaren vandaan? Boeken spreken zich wel vaker tegen, zeker als het verhalenbundels zijn, geschreven door uiteenlopende gelovigen. En Leviticus heeft op één punt gelijk. Voor kadavers moet je uitkijken. Je kunt er ziek van worden.


SCHEPSELEN⸺№1

DE ONDERKRUIPSELEN VAN MARSEUS ⸺EEN NEO-WETENSCHAPPELIJKE ANALYSE

Netwerker Ik noemde Marseus een buitenbeentje, en dat is hij ook. Sottobosco-kunstenaars heb je niet bij bosjes en zeker niet zo briljant als hij. Hij stond intussen midden in zijn tijd. We zouden hem tegenwoordig een netwerker noemen. Veel omgang met hoge omes (Cosimo de’ Medici, zij het niet de grote oude, maar een later neefje) en hoge tantes (Maria de’ Medici) aan hun onderscheiden hoven. De eerste kwam hoogstpersoonlijk bij Otto zelf over de vloer en schafte meteen drie schilderijen aan. Marseus stond ook midden in een netwerk van wetenschappers. Neo-wetenschappers? Die schijn heb je echter al gauw als de wetenschap omtrent bloemetjes, bijtjes en onderkruipseltjes nog in de kinderschoenen staat. Het bestaan van het onreine bosgronddierenleven na de zondvloed is vreemd, dat zei ik al. Laten we het er op houden dat de schrijver van het Bijbelboek Genesis maar wat heeft gefantaseerd, en Noach ook pad en slang en al die andere ondersoorten heeft ingeladen in zijn Ark. Waar komen dan al die onreine Leviticus-exemplaren in werkelijkheid vandaan? Die vraag blijft toch. Het gelovig antwoord was bekend: door God geschapen. Maar dan dus ook door Hem gezien dat dit goed was, en vervolgens weer onrein verklaard?

De neo-wetenschapper redeneert beroepsmatig, maar negeert paal en perk van de geloofwaardigheid

Neo-wetenschap In de 17de eeuw geloofde men niet alles meer. Hoe kinderlijk ook de wetenschap, men wist heus van bevruchting, levend baren, of reproductie via eieren. Daar waren echter uitzonderingen op. Een mooi voorbeeld betreft de brandgans. Een fraai staaltje van neo-wetenschap, beoefend door de Engelse natuurwetenschapper John

Э

49

48

Slangen temmen Moeite getroosten. Marseus had zijn zwakke momenten. Wilde hij een vlinder op zijn doeken laten fladderen, dan liet hij een vlinder thuis bezorgen, per koerier te paard. Hij lijmde deze in de natte olieverf, één recht, twee breed. Dat scheelde weer een uur of wat. Maar als het om de slangen ging, daar keek hij niet op tijd. Een kunstschilder van vóór de uitvinding van de fotografie had een probleem met de slang: ze verdommen het om op commando stil te liggen. Daar bedacht Otto Marseus wat op: hij besloot ze te temmen, als een circusdirecteur zijn leeuwen. Als we zijn weduwe mogen geloven, die het aan schilder-biograaf Houbraken vertelde, had Marseus een dompteurs-schuurtje in zijn achtertuin waar hij zijn slangen trainde voor een optreden in de piste van zijn bosgrondschilderijen (afb. 1). Geduldwerk, dat doe je niet in een dag of twee. Als we trouwens schilder-biograaf Jacob Campo Weyerman mogen geloven (die Houbraken goed gelezen had – en vrijelijk overgeschreven) dan was Marseus’ wederhelft géén slang die hij te temmen wist. Maar we herinneren ons de vlinders op zijn doeken. Nogmaals: ieder zijn gebreken.

ж

Afb. 1. Otto Marseus van Schrieck, Onkruid met slang en vlinders (detail), ca. 1665, olieverf op doek, 41,8 x 44,2 cm, Staatliche Kunsthalle, Karlsruhe


SCHEPSELEN⸺№1

DE ONDERKRUIPSELEN VAN MARSEUS ⸺EEN NEO-WETENSCHAPPELIJKE ANALYSE

Gerarde. Deze nam in zijn Herbal (1597) een tekening op van een zogenaamde ‘ganzenboom’. Deze op rotsen aan zee wortelende plantaardigheid produceerde vruchten in de vorm van eendenmosselen, die bij voldoende rijping als brandgans het luchtruim kozen (afb. 2). Een kwestie van ‘metamorfose’. Een andere pionier in deze sfeer was de Vlaamse medicus en alchimist Jan Baptista van Helmont (1577-1644). Hij verklaarde het ontstaan van enkele lagere diersoorten aldus: ‘Het zuiverste bronwater, gedaan in een vat dat doortrokken is met den reuk van giststoffen, wordt schimmelig en brengt wormen voort. De stank, die uit den bodem der moerassen oprijst, teelt kikvorsen, bloedzuigers en planten.’ Het formuleren van een recept om muizen te maken (wat hij inderdaad deed) was slechts een kleine stap verder.

‘IN DE 17DE EEUW GELOOFDE MEN NIET ALLES MEER. DAAR WAREN ECHTER UITZONDERINGEN OP. EEN MOOI VOORBEELD BETREFT DE BRANDGANS, EEN FRAAI STAALTJE VAN NEO-WETENSCHAP’

afb. 2. De ganzenboom volgens Gerarde’s Herbal, 1597

Preformatietheorie Ik denk niet dat Marseus John Gerarde of Van Helmont persoonlijk heeft gekend, maar de natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680) moet tot zijn cercle hebben behoord. Swammerdam ontwikkelde de preformatietheorie, die ervan uitgaat dat de nakomelingen bij insecten zich al in miniatuurformaat in de zaad- of eicellen bevinden, en dus eigenlijk alleen nog maar hoeven te groeien. Van hem ook zijn de gevleugelde woorden: ‘Ik presenteer UEd. alhier den almagtigen vinger Gods in de anatomie van een luys.’ De rode lijn is hier natuurlijk: ‘Waar komen de onderkruipselen vandaan?’ Dat op een flink aantal Marseus van Schrieck-schilderijen ook paddenstoelen figureren is in dit verband tekenend, want ook de plotselinge verschijning (soms in één nacht) van zwammen was lang in mysteriën gehuld (afb. 3 en 4). Maar er is nog een rode lijn. We stellen ons Otto Marseus van Schrieck voor tijdens een voorstudie. Hij wil het lagere leven van de bosgrond bekijken, de biotoop van dichtbij bezien. En hij gaat door de knieën, of om het Bijbels uit te drukken: ‘hij doet van zijn lengte af’. Het geurt, het meurt. Hij snuift en tast rond als was hij zelf hagedis, kever of worm. Niet langer de bezielde homo erectus, waarin niet slechts ‘den almagtigen vinger Gods’ te herkennen valt, maar een schepsel naar Gods evenbeeld. Hoe kort ook, maar hij doet het – en hij moet het gevoeld hebben. Marseus maakt op zijn minst heel even deel uit van het ecologisch systeem waarin onderkruipselen en bovenstaanders gelijk zijn. Dit voel ik in zijn schilderijen: de ecologische ervaring. En daar hebben we hem: een leerzame visie op de werkelijkheid, vanuit de neo-wetenschap.

51

50

‘De stank, die uit den bodem der moerassen oprijst, teelt kikvorsen, bloedzuigers en planten’

afb. 3. Otto Marseus van Schrieck, Stilleven met insecten, amfibieën en reptielen, 1662, olieverf op doek, 50,7 x 68,5 cm, Herzog Anton Ulrich-Museum, Braunschweig

afb. 4. Otto Marseus van Schrieck, Bosgrond met paddestoelen en vlinders, ca. 1653, olieverf op doek, 54 x 72,5 cm, Staatliches Museum, Schwerin


SCHEPSELEN⸺№1

BINNENKIJKEN BIJ ALINE ERAS

Binnenkijken bij Aline Eras

53

52

‘Ik wilde altijd dingen meenemen en in doosjes stoppen’

Kunstenaar Aline Eras koestert het kleine. Haar fijnzinnige en ingetogen tekeningen zijn meestal bescheiden van formaat en haar onderwerpen behoren tot de categorie ‘de kleine wonderen der natuur’. Een inkijkje in haar atelierwoning in Arnhem laat zien hoe haar fascinatie voor het kleine en de natuur terugkomt in zowel haar werk als haar leven. Tekst: Josien Beltman Fotografie: Annabel Jeuring

line Eras (1980) was van kinds af aan al een verzamelaar. Ze wilde altijd dingen meenemen en in doosjes stoppen. Vooral kleine dingen. Steentjes, schelpen, speelgoedjes. Nu, jaren later, verzamelt ze nog steeds. Met name kevers, schedeltjes, hommels, pissebedden en ander klein gedierte waar anderen over het algemeen weinig oog voor hebben. Het meeste staat in potjes en stolpjes uitgestald in een stellingkast in

de ruimte die dienst doet als haar atelier. Dit is de plek waar haar tekeningen ontstaan, en de verzameling speelt daarbij een belangrijke rol. Ze heeft het nodig, de fysieke aanwezigheid van al die beetjes en dingetjes. Ze zorgen voor een bepaalde sfeer. Ook in praktische zin vervult de verzameling een rol. Deze voorziet in motieven voor haar werk. Voor Aline zijn al die beestjes prachtige uitgangspunten voor studies naar vorm en materiaal. Neem bijvoorbeeld hommels. Deze ‘harige goedzakken’ met hun zachte vachtjes heeft ze uitgebreid bestudeerd. In haar geval betekent dat niet alleen kijken, maar vooral ook tekenen. ‘Je tekent steeds een stukje naar de waarneming en op een gegeven moment snap je hoe

zo’n hommel in elkaar zit. Dan kan je hem loslaten en er je eigen verbeelding van maken.’ Soms gaat ze nog een stapje verder om de eigenschappen van een bepaald beestje te doorgronden door het letterlijk te ontleden, zoals ze deed met een aantal mestkevers. Op zo’n manier is ze ook altijd met planten bezig. Haar huis staat dan ook vol stekjes, ontkiemende pitten en andere plantexperimenten. Ze wil ervan leren, van al dat observeren en spelenderwijs onderzoeken. Maar ze hoeft de natuur niet per se te begrijpen. Het gaat om het ‘hoe’, niet om het ‘waarom’. De laatste tijd komt ook de mens weer terug in haar werk en dan met name het hoofd, dat ze op dezelfde onderzoekende wijze verkent als de planten en insecten.


SCHEPSELEN⸺№1

BINNENKIJKEN BIJ ALINE ERAS

‘Als ik door de natuur loop is mijn blik op de grond gericht’ 55

54

‘Deze kleine figuur van gips hangt op mijn werkmuur, naast een van mijn tekeningen. De figuur heb ik gemaakt naar aanleiding van een vorm die ik al eens had getekend. Het is een vergroeiing van twee onderwerpen in mijn werk: een berkenboom en een zwaan. Ik heb de figuur en de tekening hier naast elkaar gehangen om te kunnen zien wat ze met elkaar doen. Het figuurtje lijkt te zijn gegroeid uit de tekening.’

‘Het bij elkaar brengen van verschillende elementen uit mijn verzameling en tekeningen is een onderdeel van mijn werkproces en brengt me op nieuwe ideeën. De objecten die we hier zien gaan een associatieve relatie met elkaar aan: de vlecht van mensenhaar en de wortel van een plantje met klontjes klei. De ‘plant’ op de tafel is een vreemd gegroeide prei die mij aan vogelkopjes doet denken, met daarnaast een ‘paard’ dat enkel nog bestaat uit twee gespiegelde achterbenen.’

De verzameling dode kevers, vliegjes, hommels en andere spulletjes staat uitgestald in een stellingkast in het atelier.


SCHEPSELEN⸺№1

BINNENKIJKEN BIJ ALINE ERAS

De aandacht voor het kleine komt overal in terug. Niet alleen in haar tekeningen en verzamelingen, het is ook een manier van naar de wereld kijken. ‘Als ik door de natuur loop is mijn blik op de grond gericht’, vertelt ze. Het zijn de aardse dingen: plantjes die opkomen, eikels die ontkiemen. De kleine, basale dingen

waar velen aan voorbij gaan en die je aantreft in je achtertuin. Zoals pissebedden. ‘Bijna iedereen vindt dat vieze beesten, maar als je je erin verdiept zie je hoe mooi ze zijn. En bijzonder ook. Sommige soorten kunnen zich perfect oprollen. Dat worden dan zulke mooie balletjes, zo glad!’

57

Het werk van Aline Eras is samen met dat van acht andere tekenaars te zien in de tentoonstelling De Aard der Dingen in Rijksmuseum Twenthe. Zie pagina 68 van dit magazine.

56

In deze potjes zitten onder andere insecten en cocons. ‘De eerste cocon die ik ooit vond heb ik nog steeds. Deze was nog levend en ik had hem teruggehangen om te zien hoe hij zou uitkomen. Dagen heb ernaar gekeken; je zag hoe de pop bewoog en zat te eten. Maar uiteindelijk is de cocon opgegeten door een of ander vliegend beest.’

‘Bijna iedereen vindt pissebedden vieze beesten, maar als je je erin verdiept zie je hoe mooi ze zijn’


W

SCHEPSELEN⸺№1

58

ist je dat er maar één soort ‘voorwerp’ is dat in staat is zichzelf voort te bewegen over het aardoppervlak? Dat zijn de dieren! Planten en bomen staan stil. Dieren – inclusief de mens – kunnen zichzelf op veel verschillende manieren voortbewegen. Lopend, zwemmend, vliegend, springend, kruipend, gravend… Maar hoe werken al die voortbewegingsmechanieken nu eigenlijk? Tekst: Edwin Plokker

E Als zij weer terug in de boom klimmen, doen zij dat met vier poten!

Vleugels als poten: de hoatzin en vliegende koe wordt hij wel genoemd, de hoatzin. Hij eet bladeren en bloemen. Maar die leveren niet veel energie, en om al dat groen efficiënt te verwerken heeft hij spijsverteringsorganen met bijbehorende bacteriën die lijken op die van een koe. Omdat de hoatzin ook dezelfde uitlaatgassen produceert als een koe, wordt hij in Suriname ook wel ‘stinkvogel’ genoemd. Maar wat de jonge stinkvogel speciaal maakt, is zijn ontsnappingstechniek. Als er roofdieren bij het nest komen, laten de jonge, ongevederde dieren zich uit het nest vallen – meestal in een rivier. Als zij weer aan wal komen en weer terug klimmen in de boom, doen zij dat met vier poten! Als jong dier heeft de hoatzin namelijk klauwen aan zijn vleugels (in wording), net als oervogels zoals de Archaeopteryx dat ooit hadden. Als de hoatzins volwassen zijn, verdwijnen de klauwen weer. Men heeft lange tijd gedacht dat de hoatzin een missing link was tussen de reptielachtige oervogels en de huidige vogels. Dat is waarschijnlijk niet het geval. Het ligt meer voor de hand dat de klauwen tijden de evolutie weer zijn teruggekeerd aan de vleugels. Heel af en toe komt het bij dieren voor dat ‘prehistorische’ eigenschappen ineens weer opduiken. Er zijn bijvoorbeeld gevallen bekend van mensen met staarten of mensen die bedekt zijn met een vacht.

De voortbewegingsmechanieken van de natuur


SCHEPSELEN⸺№1

DE VOORTBEWEGINGSMECHANIEKEN VAN DE NATUUR

Potvissen kunnen tot wel drieduizend meter diep duiken

P

Met een snelheid van maximaal 12 km per uur rent hij over het water

Leren van de natuur De natuur verstaat de techniek van het voortbewegen als geen ander. Onderzoekers maken daar gretig gebruik van, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van robots. Geert Folkertsma ontwikkelde in het kader van zijn promotieonderzoek aan de Universiteit Twente een robot-cheeta. Dat deed hij door naar de natuur te kijken en de beweging van een cheeta te analyseren. Lees het interview met Geert op pagina 16.

O

Rennen over water: de Jezus Christushagedis ver water rennen, er zijn maar een paar dieren die dat kunnen. Een paar kleine insectjes – schaatsenrijders – die eigenlijk niet schaatsen maar een soort roeibeweging maken. Door hun geringe gewicht en de kleine haartjes op hun poten blijven ze op het wateroppervlak ‘drijven’. Maar dat valt in het niet in vergelijking met de kunsten van de zogenoemde ‘Jezus Christushagedis’. Deze flinke hagedis heet officieel helmbasiliek en komt voor in Zuid-Amerika. Hij kan tachtig cm groot worden en met een snelheid van maximaal 12 km per uur tientallen meters over het water rennen. Geloof je het niet? Kijk dan maar eens op YouTube! De Jezus Christushagedis gebruikt hiervoor een speciale techniek. Hij rent met zijn voorpoten langs het lijf, een beetje wijdbeens. Daarbij maakt hij een molenwiekende beweging met de achterpoten. Het helpt dat deze hagedis huidflapjes tussen de tenen heeft. Als hij zijn voeten in de juiste hoek op het water plaatst, ontstaan er kleine luchtzakjes waar hij op kan staan. Hij moet wel snel de volgende stap maken voordat het luchtzakje inzakt. Het succes van de Jezus Christushagedis schuilt dus in een combinatie van bouw, gebruik van de juiste techniek en de juiste snelheid. Wetenschappers hebben uitgerekend dat als wij dezelfde truc zouden willen uithalen, wij dan in ieder geval zo’n 29 meter per seconde moeten rennen. En dat wijdbeens, met de armen langs ons lijf!

61

60

Beter dan een duikboot: de potvis otvissen zijn om allerlei redenen bijzondere dieren. Ze stammen af van landdieren, dus de voorouders van de potvis hadden miljoenen jaren geleden nog ‘gewoon’ vier poten. Nu zijn de voorpoten vinnen geworden. Van de achterpoten zijn alleen nog maar wat botten aanwezig in het lichaam. Zonder poot of vin. Ook bijzonder zijn de hersenen van de potvis: deze zijn de grootste van het hele dierenrijk. Bijna acht kilo! Wij mensen komen niet verder dan gemiddeld 1,3 kilo. De potvis is ook nog eens het grootste roofdier op aarde. Zijn favoriete voedsel is de reuzeninktvis, die zich kilometers diep in de oceaan bevindt. Potvissen kunnen tot wel drieduizend meter diep duiken. Ter vergelijking: moderne duikboten kunnen niet dieper dan enkele honderden meters. Om zo goed te kunnen duiken hebben potvissen een bijzondere eigenschap. De kop kan van vorm veranderen. In de bovenkant van de kop zit drieduizend liter wasachtig materiaal, ook wel walschot genoemd. Normaal gesproken wordt het walschot verwarmd door het bloed en is het vloeibaar. Wil een potvis duiken, dan knijpt hij de bloedtoevoer naar het walschot af. Het walschot koelt af, wordt vast en krimpt. De kop van de potvis wordt dus kleiner, terwijl de totale massa hetzelfde blijft. Volgens de Wet van Archimedes ondergaat de potvis minder opwaartse druk, zodat hij beter kan duiken!


SCHEPSELEN⸺№1

SCHEPSELEN SPOTTEN

a pa

W EIA REINBOUD

rd en bi jt

Otto Marseus van Schrieck snuffelde altijd in het rond, op zoek naar kevertjes, vlinders, kikkers en hagedissen. Volgens de kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken dresseerde hij zelfs slangen in zijn eigen achtertuin. Vandaag de dag bestaan ze nog steeds: bijzondere snuffelaars wier fascinatie voor de natuur heeft geleid tot ongewone hobby’s.

er

Z

e is ook sportvrouw en dat merk je meteen. ‘Dus cons e r v a t or P a u l Knolle van Rijksmuseum Twenthe heeft me voorgedragen, en hij wordt voor dit magazine ook geportretteerd?’ Hup, daar klikt Weia Reinboud naar waarneming.nl, om Knolle’s staat van dienst te bekijken. Ze ontwaart een serieuze concurrent. Al is ze hem in de zadellibel nog de baas. ‘Dat is een ontzettende zwerver. Die komt uit de woestijn en is de enige libellensoort die IJsland heeft bereikt. Ik ben er toevallig een keer tegenaan geblunderd.’ Maar daarover straks meer.

de grootste jongens Ze is competitief ingesteld, deze Utrechtse. Zij het niet tot elke prijs – de echte jacht op de records bewaart ze voor de atletiekbaan. Als meisje overzag ze eens de enorme achtertuin van het ouderlijk huis in Hilversum en bedacht dat ze wilde weten wat zich daar allemaal ophield. Niet zo vreemd als je vader al vogelaar is en je broers in de vlinders en spinnen zitten. Het Tekst: Ingrid Bosman Fotografie: Annabel Jeuring en Weia Reinboud (libelle)

zou tot 1984 duren voordat Weia maar eens begon met de grootste jongens onder de insecten: libellen vanaf drie centimeter. ‘Ze zijn heel mooi en supersnel. En libellen zijn mooiweerbeesten, net als ikzelf.’

lichtblauw zadel De meest spectaculaire buit dateert van 17 juni 2007. Dat was dus die zadellibel, met roots

‘ Libellen zijn mooiweerbeesten, net als ikzelf’ in de woestijn maar nu verdwaald op landgoed Heidestein bij Zeist. Het was een toogdag van de Nederlandse Vereniging voor Libellen Studie, waarop iedereen zoveel mogelijk soorten tracht te verschalken, maar het was matig weer en Weia was onderweg zonder camera. Landt daar ineens een libel met een lichtblauw zadel op de rug! Een wandelaar maakte voor haar een foto. En nu hoopt ze eigenlijk alleen nog ooit die superkleine

dwergjuffer te ontmoeten, die in 2015 ergens in het oosten van het land is gesignaleerd. Dat Weia Reinboud als libellen-expert geldt mag niet verbazen. Ze is coauteur van een veldgids, maakte een film, en gaf haar goedkeuring aan vijftigduizend meldingen op waarneming.nl. Wat belangrijk is, want ‘er zwerven op internet heel veel fout gedetermineerde beestjes.’

Pionieren met motmuggen Eigenlijk wil ze een nieuwe determinatiesite voor libellen opzetten, maar nu houden de motmuggen haar nogal bezig. Ja, motmuggen. Waarvan de grootste 4,5 millimeter lang is. Het begon met een foto van wat ze voor een motvlindertje hield, maar een motmug bleek te zijn. Al snel ontdekte ze dat zich meer soorten ophielden rondom haar huis. ‘Ik kan er nu zo’n twintig van een foto herkennen. Aan opprikken voor onder een microscoop doe ik niet, net zo min als aan een lichtval. Dus wat er ’s nachts rondspookt weet ik niet.’ Het is pionieren met die motmuggen. En dat is ook het mooie, het ploeteren in een obscuur hoekje van het dierenrijk. Weia Reinboud is sociologe en mede-eigenaar van uitgeverij Atalanta

63

62

loeteren in een obscuur hoekje


SCHEPSELEN⸺№1

BOSWACHTER ARJAN POSTMA OVER OTTO MARSEUS VAN SCHRIECK

BOSWACHTER ARJAN POSTM A OVER OTTO M ARSEUS VAN SCHRIECK

VOORSTELLING MET PL ANTEN EN INSECTEN

1 Artisjok

De bostaferelen van Otto Marseus van Schrieck zien er natuurgetrouw uit, maar welke planten en dieren zijn er eigenlijk op te zien en zijn deze wel correct weergegeven? Schilderde Marseus realistische voorstellingen van het bosgrondleven of zijn de schilderijen vooral ontsproten aan de fantasie van de schilder? Tekst:Quirine van der Meer Mohr en Nikki Olde Monnikhof

O

m antwoord te krijgen op deze vragen zijn we langsgegaan bij boswachter Arjan Postma. Arjan ontdekte na zijn studie geschiedenis dat hij eigenlijk liever buiten wilde zijn en werd boswachter voor Landschap Noord-Holland. Inmiddels schrijft hij ook boeken, geeft hij lezingen en maakt hij televisieprogramma’s over de natuur. Speciaal voor Schepselen Magazine determineerde Arjan een drietal schilderijen van Marseus.

Maar Arjan voegt er wel aan toe dat veel voorstellingen ‘samengesteld’ zijn. Dat wil zeggen dat Marseus verschillende elementen combineert die in werkelijkheid niet samen voorkomen. Zo merkt hij over het schilderij met planten en insecten uit het Mauritshuis op dat ‘de heuvelachtige achtergrond doet denken aan Frankrijk of Italië, terwijl de bomen en de planten op de voorgrond vooral voorkomen in noordelijker streken. De boom waar de dieren omheen bewegen, lijkt een afgebroken eik. En onder de distel loopt een witgerande tuinslak. Die klopt exact en komt voor in Nederland.’

Arjan: ‘Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik ben verbaasd over hoeveel er klopt. Deze schilderijtjes lijken wel eigentijdse bbc-natuurdocumentaires. De planten, de vlinders en de insecten – ze zijn heel accuraat weergegeven. Marseus is als een bioloog; hij ‘beschrijft’ zijn bevindingen met zijn penseel. Dit is kunst en wetenschap tegelijkertijd.’

Ook de samenstelling van de dieren op de schilderijen is volgens hem opmerkelijk. ‘In het wild kom je dit nooit zo tegen. Tóch zijn deze schilderijen heel waardevol, want ze leren ons enorm veel over de natuur. En niet alleen in de tijd van Marseus, want zoals jullie merken kan ik ook nog heel veel bij deze afbeeldingen vertellen!’

2 Vlinders ‘Deze vlinders zijn juweeltjes. Het schilderen daarvan heeft Marseus echt fantastisch onder de knie! Rechts onderin zie je klein geaderd witjes. Op de grond ligt een zandoogje of een nachtvlinder. De verhoudingen kloppen overigens goed. Nederlandse nachtvlinders zijn soms wel tien centimeter wijd, terwijl salamanders niet groter worden dan vijf centimeter. Daar in het midden vliegt een atalanta, die vleugels zien er precies uit zoals ze er uit horen zien.’

3 Slang

65

64

‘Zijn schilderijen lijken wel eigentijdse bbc-natuurdocumentaires’

‘Dit is een artisjok. Artisjokken waren heel lang volksvoedsel in Nederland, noem ze gerust de aardappels van de 17de eeuw. Maar het kweken van artisjokken is ingewikkeld. Daarom verdween hij met de opkomst van de intensivering van de landbouw uit de Nederlandse eetcultuur. Maar in Frankrijk – waar culinaire tradities veel belangrijker zijn – is de artisjok nooit verdwenen.’

Otto Marseus van Schrieck, Planten en insecten, 1665, olieverf op doek, 102,3 x 75,8 cm, Mauritshuis, Den Haag

‘Kijk die slang! Dat is een heel wonderlijke. Hij heeft een rare gele kop en verder nauwelijks een tekening. Ik durf niet te zeggen wat voor slang het is. In Nederland leven de adder, de ringslang en de gladde slang in het wild. Deze slang lijkt het meest op de gladde slang, maar zijn kop is daadwerkelijk anders. Wie weet is het een exotische soort en hield Marseus de slang, als een soort huisdier, en gebruikte hij hem als model.’

4 Salamander ‘Deze salamander, of hagedis, klopt niet helemaal. Je ziet duidelijk dat Marseus moeite had om de spanning in zijn lijf te tekenen. Waarschijnlijk tekende hij hier een dood dier na. Bovendien is de salamander heel dik, terwijl deze dieren meestal erg slank zijn. Tóch is dit te verklaren: toen wist men nog helemaal niet hoe zo’n dier in elkaar zat. Marseus

‘Hij fotografeerde met zijn kwast’ was een van de eersten die op deze manier werkte. Hij was hier volop aan het pionieren; hij fotografeerde met zijn kwast.’

5 Stinsen ‘Rechts schilderde Marseus een stinsenplantje. Die komt veel voor in het bos. Stinsenplantjes kwamen uit de Alpen en werden hier in Nederland als pronkstukken geplant op landgoederen. Vandaar ook de naam: ‘stins’ is het Oudfriese woord voor steen, dat naar landgoed verwijst.’


SCHEPSELEN⸺№1

TITEL ARTIKEL

BLAUWE OCHTENDGLORIËN EN EEN PAD

1 Planten en bloemen ‘De plant op de grond ziet eruit als een zeekool. Die hoort natuurlijk niet in een bos, maar aan de kust. De plant met de blauwe bloemen is een winde en ziet er op het schilderij een beetje gedrapeerd uit. Deze plant komt ook niet voor in het bos, zo donker op de grond. De vouwen en kreukels in de bloem kloppen daarentegen wel precies. Het lijkt alsof Marseus de bloemen pas als allerlaatst heeft toegevoegd.’

2 Pad, muis en bidsprinkaan ‘De pad is helemaal thuis in het bos: het is er lekker vochtig, er is genoeg te eten en er zijn bovendien veel schuilplaatsen. Ook de woelmuis klopt exact. Wat heel leuk is, is dat er ook gekke en minder mooie dieren zijn afgebeeld. Je ziet bijvoorbeeld links op de groene tak een bidsprinkhaan.’ 66

3 Rups en vlinders ‘De hoeveelheid vlinders en rupsen op dezelfde plant is merkwaardig. Rupsen zitten normaal op andere planten dan vlinders; hier worden de dieren als het ware op een hoop gegooid. Het is overigens interessant dat ze hier naast elkaar zijn afgebeeld. Lang wist men niet dat vlinders uit rupsen voortkwamen en werd het bestaan van vlinders verklaard door generatio spontanea, een theorie waarbij ervan wordt uitgegaan dat dieren zomaar uit het niets ontstaan. In de tijd van Marseus begonnen wetenschappers daar aan te twijfelen. Dat we vlinders en rupsen hier bij elkaar zien geeft duidelijk aan dat steeds meer mensen gingen geloven dat ze bij elkaar horen.’ Otto Marseus van Schrieck, Bosgrond met blauwe ochtendgloriën en een pad, 1660, olieverf op doek, 53,7 x 68 cm, Staatliches Museum, Schwerin

67

‘Hier worden de dieren als het ware op een hoop gegooid’


SCHEPSELEN⸺№1

KINDER⸺puzzel⸺HOEK

GROTE DISTEL

Zie jij het verborgen schepsel in dit schepsel-stereogram?

1 Eekhoorn ‘De eekhoorn in dit schilderij is een vreemde. Dit is zeker geen Nederlandse eekhoorn; het zou wel eens een exotisch exemplaar kunnen zijn. Het beest lijkt met zijn stompe oortjes nog het meest op een pallaseekhoorn, een oorspronkelijk uit China afkomstige soort. Wie weet had Marseus deze exotische eekhoorn wel in zijn verzameling!’

Kijk, van dichtbij, zo naar de afbeelding dat je dubbel ziet, concentreer je dan op het midden van het plaatje en probeer je beeld te verscherpen. Dan ga je als het je lukt de verborgen afbeelding zien in 3D. Goed oefenen!

‘Onderaan in het midden zie je een atalantavlinder. En die donkere met gele rand daarboven is een rouwmantel. Een heel mooie vlinder! Als je die van dichtbij bekijkt, dan zie je ongelofelijk veel details die ook nog eens kloppen. Je ziet zelfs dat de vleugels bedekt zijn met kleine schubben. Die schubbetjes zorgen voor de kleur. In het midden vliegt nog een dagpauwoog, herkenbaar aan de oranje vleugels met ronde vlekken.’

69

68

2 Vlinders

Zoek de 10 verschillen tussen deze twee cyberspinnen

3 Slang, hagedis en schildpad

4 Bruine kikker en bunzing ‘De bruine kikker is goed te herkennen aan de bruine vlek achter zijn oog. Deze kikker hoort echt in het bos, dus die past hier precies. Daarachter zie je een bunzing, een

Otto Marseus van Schrieck, De grote distel, ca. 1670, olieverf op doek, 132,6 x 93,5 cm, Alte Pinakothek, München

‘Wie weet had Marseus deze exotische eekhoorn wel in zijn verzameling!’ marterachtige, zitten. Ook dit dier past goed in het bos en eigenlijk nog beter in dit hoekje. Hij eet namelijk erg graag kikkers. Zo lijkt het net of de bunzing de kikker stiekem in de gaten houdt; hij is klaar om toe te slaan.’

Oplossingen op pagina 78

‘De slang lijkt wel op een gladde slang, zoals die in Nederland voorkomt. De hagedis kan ik niet thuisbrengen. De houding van het beest is ook wat doods. De schildpad komt uit Zuid-Europa en hoort hier eigenlijk niet. De handel in exotische dieren was destijds enorm. Het was ontzettend populair om exotische dieren in huis te hebben, levend óf opgezet. Zo liet je zien dat je ‘een man van de wereld’ was. Het waren dus echte pronkstukken.’


Aline Eras (Hellevoetsluis, 1980), Soortgenoten 5, 2014, acryl, potlood en kleurpotlood op papier, 30 x 26,5 cm

Aline Eras (Hellevoetsluis, 1980), Verzameling 20, 2016, acryl, gesso en potlood op papier, 22,5 x 22,5 cm


Hans de Wit (Eindhoven, 1952), Shell 1, 2 en 3, 2016, pastel en houtskool op papier, 152 x 86 cm (3x)

Hans de Wit (Eindhoven, 1952), White toads (for V.H.), 2013, pastel en houtskool op papier, 295 x 152 cm


Arno Kramer (Winterswijk, 1945), Zonder titel, 2017, aquarel, houtskool, potlood en collage op papier, 450 x 1500 cm (detail)

Arno Kramer (Winterswijk, 1945), Zonder titel, 2017, aquarel, houtskool, potlood en collage op papier, 450 x 1500 cm (detail)


Kinke Kooi (Leeuwarden, 1961), Hospitality (2), 2016, acryl, potlood, kleurpotlood en gouache op papier, 150 x 100 cm

Kinke Kooi (Leeuwarden, 1961), Mimesis, 2015, acryl, potlood, kleurpotlood, fineliner en gouache op papier, 30 x 23 cm


Ga je mee uit?

→ tetem.nl

wo 22 nov

vr 15 t/m zo 17dec

Het geheim van de meester Jasper Krabbé

Was Getekend, Annie M.G. Schmidt Met o.a. Simone Kleinsma

van eesterwerken m e d ij z e o h Ervaar en Van Gogh o.a. Vermeer ngen. €26,50 tot leven bre

Tetem vertelt het verhaal van een maatschappij in ontwikkeling. Tetem werkt vanuit programmalijnen om context en betekenisgeving te geven. Tetem heeft veel wisselende tentoonstellingen en een uitgebreide programmering daaromheen. Loop gewoon binnen en laat je inspireren, raken en verrassen! DE KOMENDE TIJD TE ZIEN IN TETEM:

Ville de Calais Silent Majority Performance, Objects, Bodies Counting Digital Sheeps

al vol fische music ra g io b e w u Een nie vanaf or en scherpe hum . rs e m num €39,95 alle bekende

Henk Wildschut Diverse kunstenaars Kunstenaarscollectief iii Curator Viola van Alphen

26.10.17 t/m 26.11.17 30.11.17 t/m 04.03.18 16.11.17 t/m 28.01.18 08.02.18 t/m 13.05.18

Stroinksbleekweg 16 / 7523 ZL Enschede / Openingstijden: maandag t/m zondag 11:00-17:00 / Toegang: gratis Kijk voor het actuele programma van lezingen, artist talks, events, workshops en nog veel meer → www.tetem.nl tetemkunst tetemkunst tetemkunst

1756 WT Adv Schepselen 205x135.indd 1

Komende exposities charlotte schleiffert en Ronald de bloeme

24 sept t/m 3 dec | Langestraat 56 | gratis (vrije gift)

De Nederlandse schilderkunst kent een rijke traditie en verscheidenheid. De hedendaagse schilders Charlotte Schleiffert en Ronald de Bloeme tonen werken met grote diversiteit in techniek, vorm en beeld.

Kinderexpositie: Speel je mee?

di 20 feb t/m zo 4 mrt

vr 30 mrt

Fiddler on the Roof

André Kuipers & Ralph van Raat

16 dec t/m 4 mrt | Langestraat 56 | gratis (vrije gift)

Spelen is belangrijk, ook in de kunst! Dat je daarbij je eigen spelregels kunt maken, is te zien in deze expositie. Kom kijken én ga zelf aan de slag. Voor kinderen van 4 tot 12 jaar.

Filosofeerclub

Met

terug! ANATEVKA is rol. a in de hoofd Thomas Acd

vanaf

€34,00

die omponisten c n a v k ie z u M os n door kosm e rd e w rd e e geïnspir oudingen. en getalsverh

wilminktheater.nl

Elke 1e do v/d maand | Langestraat 56 | gratis (vrije gift)

vanaf

€17,50

Verdiepen in de kunst kan iedereen bij Concordia. Elke maand stelt de filosofeerclub een kunstwerk uit de expositie centraal om gezamenlijk te kijken en te filosoferen. Onder leiding van filosoof en theatermaker Moes Wagenaar.

13-09-17 15:00

theaterseizoen 2017-2018

Alle voorstellingen vinden plaats in onze theaterzaal, tenzij anders vermeld

lazy sunday

science café | overstijgt techniek de mens?

Donderdag 8 september u20.00 uur uGratis entree, vol = vol In het kader van het GOGBOT-festival over Singularity

Maken superintelligente computers en autonome robots straks de dienst uit? De Singularity-beweging denkt dat wetenschap en techniek zich zo snel ontwikkelen dat ze de mens voorbij streven. Zal het echt zo’n vaart lopen? O.a. wetenschapshistoricus Fokko Jan Dijksterhuis laat zien dat het denken over futuristische technologie van alle tijden is. Fokko doceert het vak History of the future.

de nederlandse reisopera | operalunch

Maandag 12 september u12.30 uur u€ 10 | met korting € 9 Tijdens de zeer succesvolle Operalunches verzorgen talenten uit de stal van de Nederlandse Reisopera een verrassend en divers recitalprogramma. Met een hoogwaardig repertoire, al dan niet uit eerdere producties, en een vooraf besteld lunchpakket, is dit de lekkerste operaversnapering van Twente! Twee weken voorafgaand aan dit Broodje Cultuur worden de zangers en het repertoire bekend gemaakt via www.concordia.nl.

de getergde mannen | wij verhuren niet aan kermisvolk

Maandag 19 september u12.30 uur u€ 10 | met korting € 9 De getergde mannen nemen u mee voor een nazomers tripje naar Italië! In deze volksopera à la Dario Fo zingen de drie heren zich door een zinderende cabareteske voorstelling heen. Met stemmen die klinken als een klok zetten Rob van de Meeberg (Het Schaep met de 5 pooten), Evert de Vries (oprichter Amsterdams Kleinkunst Festival) en Martin van Dijk (winnaar Annie M.G. Schmidtprijs) sterke karikaturale personages neer.

1ee e zondagn 3 de maa van nd

kamagurka | vliegangst op de pechstrook

Woensdag 21 september u20.30 uur u€ 16 | met korting € 14,50 De Vlaamse striptekenaar Kamagurka - liefkozend Kama genoemd - komt met zijn auto volgeladen met absurdistische humor naar Enschede. Eenmaal aangekomen moet hij even ontladen. Hij stond namelijk in een monsterfile waar hij in de meest uiteenlopende situaties belandde. Zodra Kama zijn ‘filedagboek’ opent, vliegen de "superieur leuke grappen" (Theaterkrant) u om de oren. Net als u denkt dat het echt niet erger meer kan, lost de file op in het niets. Maar dan beginnen de problemen pas echt...

yvonne keuls | indië is nooit weg

Maandag 26 september u12.30 uur u€ 10 | met korting € 9 Laat je meevoeren naar het geboorteland van schrijfster Yvonne Keuls: Nederlands-Indië. Yvonne vertelt op beeldende wijze over het koloniale verleden. Met humor, weemoed maar vooral een frisse blik, bekijkt ze de betekenis van de Gordel van Smaragd en laat ze zien hoe het geheim van het Oosten haar leven nog dagelijks beïnvloedt. Haar warme en realistische schrijfstijl van klassiekers als Koningin van de nacht en Indische tantes weet Yvonne moeiteloos te vertalen naar het toneel.

www.concordia.nl


SCHEPSELEN⸺№1

KINDER⸺knutsel⸺HOEK

Puzzelen!

Welke botjes horen bij wie? Vul de cijfers in bij het dier. 1. chimpansee 2. koe 3. ree 4. hond 5. kat 6. gorilla

Knutselen met kunstenaar Mirna Limon

Creëer je eigen schepsel Kies op de volgende bladzijde welke poten, armen en staart je schepsel gaat krijgen. Vergroot de onderdelen van jouw schepsel met de kopieermachine. Kleur in. Plak op stevig papier. Knip uit, maak aan elkaar met splitpennen, een touwtje eraan en laat je schepsel springen en dansen!

81

80

Nodig: splitpennen, touwtje, lijm, schaar, stevig papier, kleurtjes en een kopieermachine.

Wist je dat?

Ik ben een Afrikaanse reuzenkever en op afstand bestuurbaar! Oplossingen van pagina 67


Looppoten va n ee a n ee K op v

n k an

g oe r o

n str ui svoge l

e

onde r

bovenbenen

b e ne

n

bovenarmen

G r ij

Sta a v l ie r t v a n gen e me e e n k o e te m om e pp en

pa r m en v a a ap

r me n

n ee n

a onder

n ee

ot e n

p va

ing p

Rom

S pr

m ondera r

n ka

van

ngo

ee n

en

e r oe

k an g oe r oe

bo

ve

nb

en

en bove n a r me n

Staa

art

on d

er

be

ne

n

Sta

Staar

t van

ee n e

e k ho

or n o m

te k u

n ne n

ba l a n

van

ee n

k an

go

rt va

ero

n ee

ew

el k

n sl

ef

ang

un

g ee

om te

rt a

ls v

kun

ijfd

ne n

eb

kru

ip e n

ee n

ceren

Je kunt natuurlijk ook zelf een schepsel verzinnen en tekenen!



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.