3 minute read

Wist je dat? Boomkruiper (Certhia brachydactyla)

Tijdens een uitstap met de Natuurstudiewerkgroep op een dinsdagvoormiddag in de Hondsbossen vonden we een nestje in een uitgerotte boomstomp. Op het moment zelf werd er druk gespeculeerd over de afkomst van die witte eitjes met rode vlekjes. Zoals zo dikwijls in het leven, kwam het inzicht achteraf … door research voor dit artikel!

Dat de boomkruiper niet meteen de eerste vogel was waar ik aan dacht, heeft alles te maken met zijn discrete gewoontes. De ijle roep is onopvallend en een waarneming gebeurt altijd per toeval. Boomkruipers bezoeken de dennen in onze tuin wellicht veel vaker dan ik ze zag. Je ziet ze pas als ze bewegen. Modus operandi is steeds dezelfde: de vogel begint onderaan en werkt de boom af naar boven toe, in een min of meer spiraalvormige baan. Onderweg pikt hij met de lange, ietwat kromme snavel als met een pincet spinnetjes en insecten van tussen de schorsspleten. Eenmaal boven vliegt hij naar de voet van de volgende boom en herhaalt.

Eens aan het werk lijken boomkruipers weinig schuw, wellicht vertrouwend op hun camouflage, die werkt op zowat elk type van boomschors. Waar een boomklever ook naar beneden kan lopen, is voor een boomkruiper de enige weg de weg omhoog, ook al durft hij met zijn amper 10 gram de zwaartekracht soms te tarten aan de onderkant van een tak.

Een boomkruiper hupt met kleine sprongetjes omhoog tegen de boom, met 12 stijve staartveren als ondersteuning. Die staartveren zijn zo belangrijk dat boomkruipers (in tegenstelling tot alle andere zangvogels) hun buitenste staartveren eerst ruien, waardoor de belangrijke middelste staartveren pas worden gewisseld als alle andere net vernieuwd zijn. Spechten (totaal niet verwant aan boomkruipers en zelfs geen zangvogels) hebben een gelijkaardige levenswijze en ruien hun staartveren op eenzelfde manier!

Een tweede aanpassing voor een loopbaan op schors is de achterteen van hun poot. De klauw van die achterteen helpt bij het afzetten tegen en verankeren in de schors.

In ons land komen twee soorten boomkruipers voor. De ‘gewone’ boomkruiper die bij ons in Vlaanderen broedt, heet in het Frans ‘grimpereau des jardins’ = ‘tuinklimmer’. Hij is meer aangepast aan het leven op loofbomen en heeft daartoe een sterker gekromde achterteen, die vervat zit in de wetenschappelijke soortnaam ‘brachydactyla’ = ‘kortteen’. De nauwelijks te onderscheiden taïgaboomkruiper (of kortsnavelboomkruiper voor de oudere lezers) heet in het Frans ‘grimpereau des bois’, broedt in de Ardennen en heeft een langere, rechtere achterklauw om op gladdere schors van spar en beuk te klimmen.

nest boomkruiper © Diane Appels

Nestelen (en slapen) doen boomkruipers in spleten: achter stukken loshangende schors, in houtstapels, in gaten in gebouwen, zelfs onderin actieve roofvogelnesten. Waar ze in de buurt van onze tuin broeden, daar hebben we het raden naar. Alvast niet in een actief roofvogelnest en ook niet in de nestkast die ik enkele jaren geleden hing.

nestkastje voor boomkruipers

Nestkasten voor boomkruipers bootsen qua vorm een stuk losgekomen schors na, weliswaar met een dak, maar ook met aan weerszijden een ingang, tegen de schors van de boom aan. Op boomschors vinden ze jaarrond altijd wel iets te eten en dat maakt dat je boomkruipers ook in de winter kan waarnemen. Ze verkiezen wel oude, dikke bomen zoals je die in een park of dreef aantreft. Dus als je daar aan het wandelen bent, spits je oren voor het fijne ‘tie….tie’ en misschien word je wel beloond met een waarneming van dit spectaculair onopvallende vogeltje.

ZOEKPLAATJE: zoek de boomkruiper © Peter De Ridder

Peter De Ridder

This article is from: