2 minute read

Ode aan Appie

Als veertienjarige jongen kreeg ik een baantje bij onze lokale bakker, Appie de Jong, een begrip in Drachten en omstreken.

Henk Stoorvogel

Appie, een ex-commando met nog een stuk of tien tanden in zijn mond, leefde op koffie en cafeïne, sliep standaard drie of vier uur per nacht en rende meer dan dat hij liep. Hij had handen als kolenschoppen en spieren van staal. De bakkers in zijn bedrijf, zelf ook geen kinderachtige kerels, zeiden “ja en amen” wanneer Appie het op zijn heupen kreeg. Hij was sponsor van de plaatselijke voetbaltrots, de Drachtster Boys, waar hij steevast pas aan het begin van de tweede helft opdook –“De eerste helft lopen ze toch alleen maar wat warm” - om de verrichtingen van ‘zijn’ elftal kritisch te bekijken. Over vrouwen kon Appie zo mooi praten dat ik van verlegenheid niet wist waar ik moest kijken.

Appie was niet alleen ruw, hard, snel en op en top man, maar ook gelovig. De Christelijk Gereformeerde kerk in Drachten zette hem steevast in de ouderlingenbank. De CBMC maakte hij eigenhandig groot, in heel noord Nederland. Zijn vrouw was zijn alles en zijn kinderen en kleinkinderen zijn trots. Appie was het prototype ruwe bolster, blanke pit.

Smurrie

Op mijn eerste werkdag stuurde hij me subiet het roestige, verrotte, beschimmelde dak van zijn enorme vrieskist op. “Ga dat maar even schoonmaken,” bromde hij met een peuk in zijn mond. Anderhalve dag worstelde ik me door jarenlang aangekoekte troep, viezigheid en smurrie. Daarna mocht ik nieuwe orders in ontvangst nemen. “Volg mij,” beval Appie. Gehoorzaam liep ik achter hem aan. “Pak!” gromde Appie. In paniek keek ik om me heen. Blijkbaar moest ik iets pakken. Maar wat? En waarvoor? Ik draaide wat rond en keek Appie hulpeloos aan. Mijn radeloosheid stond hem allerminst aan. “Pak!” herhaalde hij. “Wát moet ik pakken?” vroeg ik dapper. “Pak een bak,” verwaardigde Appie zich om te zeggen. Nu begreep ik hem. Ik greep de dichtstbijzijnde broodkist en hield hem vast terwijl Appie ‘de bak’ in vliegende vaart volstouwde met brood.

De volgende vier jaar fungeerde ik als de persoonlijke knecht van Appie de Jong. Zijn vrijwel altijd uit één woord bestaande bevelen leerde ik feilloos interpreteren. Bij “pak!” pakte ik een bak voor het brood. Bij “snel” rende ik voor mijn leven. “Naar filiaal,” betekende dat ik met drie kisten vol met brood door de stad moest racen op weg naar de bevoorrading van een van de filialen.

Ik leerde werken, volhouden, incasseren. Een goede leider is een goede dienaar. Voor zover ik een goede dienaar ben heb ik dat voor een groot deel te danken aan Appie. Hij hielp mij om te groeien. Als jonge man en in mijn karakter. En een Appie, denk ik maar zo, hebben velen van ons in ons leven gehad. Op het moment zelf misschien uitdagend, maar op de lange termijn van oneindige waarde. En daarom, aan alle Appie’s: BEDANKT! •