
6 minute read
bOb Van Reeth
from Renoscripto 100
by OOLA
Tekst: Koen Mortelmans – Foto’s: awg architecten
In januari 1999 stelde de toenmalige Vlaamse regering voor het eerst een Vlaamse bouwmeester aan. Vlaanderen sloot zich daarmee aan bij een traditie die al langer bestand in heel wat buurlanden. Met Bob Van Reeth (°1943) koos verantwoordelijk minister Wivina Demeester voor een architect die niet alleen als ontwerper al zijn sporen had verdiend, maar ook op het vlak van ruimtelijke ordening en inrichting van de publieke ruimte.
Advertisement
Eerste Vlaamse bouwmeester
"Wivina Demeester had me eerst gevraagd of ik de aanstelling van een Vlaamse bouwmeester een goed idee vond. Ik kon dit uiteraard alleen maar bevestigen en stelde voor haar ook een short-list samen met mogelijke kandidaten. Het kabinet van de minister en later ook een headhunter vonden echter dat ik best zelf die functie zou uitoefenen. Zo is het ook gebeurd."

De Dossinkazerne in Mechelen, een combinatie van erfgoed en nieuwbouw ©AWG
Vandaag zitten bouwmeester en overheid niet altijd op dezelfde lijn. "In mijn tijd en ook tijdens de mandaatsperiode van mijn opvolger Marcel Smets was de relatie met de Vlaamse overheid heel goed. Demeester had zelf voor de aanstelling van de Vlaamse bouwmeester geijverd en andere ministers, zoals Paul Van Grembergen en later Geert Bourgeois luisterden graag naar onze adviezen. Het probleem is dat de huidige generatie politici minder goed op de hoogte is van de thematiek, terwijl de bouwmeesters beter zouden moeten inspelen op het feit dat een minister bij het grote publiek moet scoren door zelf met een goed project uit te pakken. De bouwmeester houdt zich beter op de achtergrond, om politici er achter de schermen van te overtuigen welke stappen er moeten worden gezet." Hij vindt het wel belangrijk dat de bouwmeester binnen de Vlaamse regering rechtstreeks met de minister-president moet kunnen samenwerken.
Lokale besturen
"De hoofdtaak van de Vlaamse Bouwmeester bestaat er wel in de Vlaamse regering bij te staan bij haar eigen bouwprojecten, maar dat is niet het grootste succes van zijn functie. Belangrijker is tot nog toe geweest dat hij op de vraag van heel wat lokale besturen is kunnen ingaan om hen te adviseren bij het aantrekken van geschikte ontwerpers. In de praktijk betekent dit veel meer voor het Vlaamse patrimonium omdat alle lokale besturen samen veel meer bouwprojecten realiseren dan de overkoepelende Vlaamse overheid zelf."
Van Reeth geniet mogelijk meer bekendheid in Nederland dan in België. "De sociale en historische context is er heel anders. De woningbouw wordt er vooral gedragen door wooncorporaties, privéwoningbouw heeft er veel minder traditie dan bij ons. Stedenbouwkundig waren de Nederlandse architecten veel minder vertrouwd met werken in bestaande stadsweefsels of in kleine clusters. Tijdens het derde kwart van de 20e eeuw hebben ze er bovendien overwegend gebouwd op maagdelijk terrein, zoals de poldersteden Lelystad en Almere of op plaatsen waar de oorlog de bestaande structuren helemaal had weggevaagd, zoals in Rotterdam."
Open oproep
Een van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Vlaamse bouwmeester is volgens Van Reeth de Open Oproep. "Die procedure maakt het voor jonge architecten en kantoren mogelijk mee te dingen naar grote opdrachten. Zelf werd ik als jong architect ooit gepolst om een gebouwen van 10.000 m 2 te ontwerpen voor Agfa-Gevaert. Uiteraard was ik geïnteresseerd. Maar toen puntje bij paaltje kwam vroeg men me of ik al ervaring had met zulke grote volumes. Zonder die ervaring kreeg ik die opdracht uiteindelijk niet. Zo belandde je natuurlijk in een vicieuze cirkel. Want zonder een eerste dergelijke opdracht kon je nooit dergelijke ervaring opbouwen. Grote opdrachten gingen dan ook steevast naar gevestigde kantoren. Nu is dat anders en kunnen jonge ontwerpers hun creativiteit tonen in overheidsopdrachten. Het resultaat is dat de Vlaamse architectuur nu heel wat aandacht krijgt in het buitenland. Jonge ontwerpers krijgen heel wat mogelijkheden om hun creativiteit te botvieren. Ik heb dan ook de indruk dat het vandaag goed gaat."
Bewonersparticipatie
In 1973 had Van Reeth samen met Jean-Paul Laenen en Marcel Smets de werkgroep Krokus opgericht, om in Mechelen de wijk Klein Begijnhof Heembeemd te vrijwaren van een volledige sloop. Krokus integreerde er niet alleen de inrichting van de publieke ruimte bij de woonarchitectuur, maar pionierde er ook met het concept bewonersparticipatie. Die ervaring kwam hem later goed van pas in Utrecht, bij het ontwerp en de bouw van een groep van een dertigtal woningen in het oude stadscentrum. "Die zone was zwaar gebombardeerd tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar daarna was er jaren niks mee gedaan, wellicht omdat ze te compact en te binnenstedelijk was voor hun concepten."
Terugblik
Aan welke van zijn talrijke architectuurprojecten – gerealiseerd met de architectenwerkgroep awg architecten die hij in 1971 in Antwerpen oprichtte ¬hij de meeste voldoening overhoudt laat Van Reeth in het midden. Net zoals hij zich niet één bepaald project als het moeilijkste beschouwt. "De laatste opdracht waarmee je bezig bent is altijd de moeilijkste," geeft hij wel mee." Wat de voldoening betreft lijkt hij meer te genieten van het werk van de architecten die hij zelf mee heeft opgeleid, als docent in Antwerpen, Tilburg, Delft en Amsterdam. "Ik ben heel blij dat ik op die manier mee vorm heb kunnen geven aan de richting waarin de Vlaamse architectuur evolueert," stelt hij. Ik voel me dikwijls heel fier wanneer ik werk van mijn oudstudenten zie."
"Elk goed ontwerp moet voldoen aan de culturele en budgettaire ambities van de opdrachtgevers en passen in zijn ruimtelijke context," vat Van Reet zijn visie samen.
"Daarbij moet de culturele ambitie voorrang genieten op de budgettaire. Verder moet een gebouw duurzaam zijn, in deze zin dat het structureel meerdere eeuwen moet kunnen meegaan, want betreft functionele inrichting dertig jaar en inzake groot onderhoud tien à vijftien jaar."

De heraanleg van de publieke ruimte Zuiderterras in Antwerpen stimuleerde de populariteit van wonen langs de Scheldekaaien @AWG
Wonen langs het water
Een van de trends die Van Reeth op gang bracht was (de terugkeer van) wonen langs het water. De door hem en zijn kantoor AWG ontworpen woning Van Roosmalen langs de Scheldekaaien in Antwerpen (1985) geldt daarbij algemeen als ijkpunt. Intussen heeft 'waterfront (re)development' zich zozeer verder gezet dat in oude stadscentra ooit overwelfde riviertjes weer worden opengelegd.
"In 1985 was het helemaal niet vanzelfsprekend om langs de kade gaan wonen," blikt Van Reeth terug. "Er werd nog volop hout gelost en geladen. Van Roosmalen is er de eerste jaren dikwijls wakker geschokt door het lawaaierige gebruik van tractoren en opleggers op de kasseien. Maar hij had het potentieel van deze ligging toen al gezien. De promotoren hebben dit pas later ontdekt, na de heraanleg van het Zuiderterras." Huis van Roosmalen verwijst met zijn horizontale geledingen en zwart-witte banden naar schepen, maar contrasteerde in de jaren tachtig sterk met de traditionele neostijlen langs de kade. "Oog hebben voor de bestaande eigenheid van de omgeving betekent niet dat we uitsluitend de lijnen van het verleden verder moeten trekken. We moeten wel proberen hun betekenis te achterhalen en ons dan afvragen 'wat kunnen wij hieraan toevoegen.' Het komt erop aan om geen betekenisloze toevoegingen te doen."

EEN O TE WEINIG
bOb Van Reeth wordt wel eens vermeld als trendsetter in het gemengd en vrij gebruik van hoofd- en kleine letters zijn eigennamen. Hij deed het al in zijn studententijd, bijna honderd jaar nadat Hendrik Conscience het boek 'Eene O te veel' publiceerde. Bij Van Reeth ging het echter om een o te weinig. "De lay-outer van het studentenblad Vorm werkte met de toen populaire plakletters. Maar op zeker ogenblik was zijn voorraad hoofdletters b's en kleine o's uitgeput. Daarom gebruikte hij voor mijn voornaam twee kleine b's en een nul, die voor de digitalisering in heel wat lettertypes niet verschilde van een hoofdletter O. Zo werd ik bOb."

bOb Van Reeth ©Marco Mertens/AWG