
4 minute read
Geschiedenis: Sterft, gij oude vormen...
Sterft, gij oude vormen…*
Experimenteren volgens de tijdgeest
Tegenwoordig zoek je via internet op hoe je een activiteit organiseert. Dan stuit je al gauw op een lijstje ‘veelgestelde vragen’. De antwoorden zijn vaak net zo vanzelfsprekend als de tips uit Nivon-kaderblad Stuwing in de jaren zestig. Al bladerend in dat oude kaderblad is het leuk om te zien dat gezocht wordt naar mogelijkheden en vormen die aansluiten bij of soms vooruitlopen op maatschappelijke ontwikkelingen. Dat doen we dit jaar al honderd jaar...
Een ‘Zoemconferentie’, zo noemen de Nivon-jongeren hun congres in 1965. Het jongerenwerk bestaat dan vijf jaar; hoog tijd om te bezinnen. Waar zijn we mee bezig? Zijn we op de goede weg? “Want,” schrijft Siem Rijpma in Stuwing, het Nivon-kaderblad: “Ons jongerenwerk is IN, maar voor je het weet ben je weer OUT.” En hij vervolgt: “Een Zoemconferentie is een groepsgewijze, spontane discussie over belangrijke vragen, waarvan vrijwel onmiddellijk een samenvatting kan volgen door alle groepsmeningen naast elkaar te leggen.” De honderdvijftig afgevaardigden hadden de vragen vooraf niet gekregen. “Het was onze bedoeling spontane reacties te krijgen.” De uitkomsten van dit Zoemexperiment werken de Nivonjongeren het jaar daarop in twee weekenden uit. Een van de resultaten is het opzetten van vakantiereizen voor en door jongeren. Die reizen zijn er nog steeds.
Ontwikkelingswerk
Niet alleen de jongeren experimenteren geheel volgens de tijdgeest in die dagen met nieuwe vormen. Ook de rest van de organisatie zoekt naar nieuwe mogelijkheden om het ontwikkelingswerk – het zit niet voor niks in onze naam –gestalte te geven. In vroeger dagen omarmt Nivon al de opkomst van de film: al in de roerige jaren twintig rolt de ‘Rode Filmbus’ door het land die “tot in de kleinste gehuchten met kunst- en ontwikkelingsfilms” de kijkers “aangename, leerrijke en ook verheffende avonden bezorgt.” Aan het stuur Jef Last, die als filmoperateur ook met luide stem zorgt voor de explicatie bij de getoonde beelden. Film wordt dan bij uitstek geschikt gevonden om de kijkers kennis te laten nemen van diverse onderwerpen.
In de jaren zestig streeft de televisie op dit terrein de film voorbij. Teleac zendt vanaf 1963 tal van educatieve programma’s en cursussen uit. Dat soort televisieprogramma’s leent zich ervoor, althans dat is de gedachte, om er in huiselijke kring met een overzichtelijk groepje mensen naar te kijken en om de inhoud met elkaar te bespreken. Dat laatste is noodzakelijk voor de broodnodige verdieping. Het ‘opwekken tot eigen oordeel’ staat daarbij voorop. En een goede voorbereiding is dan natuurlijk onontbeerlijk. Stafkracht Michiel Faassen wijdt er in Stuwing een heel artikel aan. Hij pakt de zaak serieus aan en laat werkelijk niets aan het toeval over. Hij beschrijft niet alleen het belang van de gespreksleiding, maar ook het maken van verslagen van de bijeenkomsten. Faassen stelt zelfs een veelheid aan praktische wenken op voor hen die in groepsverband een televisiecursus willen volgen.
In de hoek
“Uiteraard is het belangrijk, dat iedere deelnemer het beeld goed kan waarnemen. Daartoe dient gelet te worden op: de afstand tot het toestel. Deze is afhankelijk van de breedte van de beeldbuis. Het beste is niet te ver van het toestel te zitten, aangezien dan veel detail van het beeld verloren gaat.” Hij levert er zelfs een lijstje bij met diameters van toestellen en de daarbij behorende minimum- en maximumafstanden. Zo geldt voor beeldbuizen van 43 cm en 48 cm een afstand van 2,5 m tot 5 m. “Naarmate de hoek waaronder men het beeld waarneemt groter wordt, neemt ook de beeldvertekening toe.” En… “bij gebruik van een vierkante huiskamer kan men enige ruimte winnen door het plaatsen van het toestel in de hoek van de kamer.”
“Het beste zou zijn dat het toestel zich op ooghoogte bevindt. Is het in verband met de ruimte en het aantal deelnemers gewenst het toestel boven ooghoogte te plaatsen, dan verdient het aanbeveling het toestel iets voorover te laten hellen, bijv. door het plaatsen van een boekje onder de achterkant van het toestel.” En ook geeft Faassen nog wat tips over de verlichting van de ruimte en over het gewenste geluidsvolume. •
Bron: Nivon archief

Nivon kaderblad Stuwing, 1965