8 minute read

Henri Pauwels

henri pauwels (1923-2010) een modern museumconservator met een traditionele achtergrond

Op 1 april 2010 overleed Henri Pauwels op 86-jarige leeftijd. Hij begon zijn loopbaan als wetenschappelijk medewerker bij de Stedelijke Musea Brugge in 1958 en als navorser bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1958-1959). In die hoedanigheid publiceerde hij een bestandscatalogus van de volledige schilderijenverzameling van het Groeningemuseum, nog steeds hét naslagwerk van dit museum. Ook als conservator (1963-1985) en als hoofdconservator (1985-1989) van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België liet hij een blijvende stempel na en verwierf hij een internationale reputatie. Met de Brugse musea behield hij altijd een nauwe band. Door Helena Bussers.

Advertisement

1 Henri Pauwels Het ligt niet in de bedoeling hier een overzicht te brengen van Henri Pauwels’ levensloop en bibliografie die reeds uitvoerig werden besproken door Eliane De Wilde in het Bulletin van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België 1989-1991/1-3, pp. 11-24 en Raoul Maria De Puydt in VWS-Cahiers, jrg. 31, nr. 176, 1996, pp. 1-5, 10-16. Nu hij ons verlaten heeft na een rijkgevulde carrière, dringt een beschouwing over de persoon zelf zich op. Wie was Henri Pauwels en wat was er zo bijzonder aan deze man?

Wat het meest bijblijft, is zijn encyclopedische kennis en daarnaast zijn enorme bescheidenheid. Niet alleen het kunsthistorische aspect van een schilderij trok zijn aandacht maar ook het technische. Zijn deskundigheid beperkte

zich trouwens niet tot de oude Vlaamse schilderkunst. Ook voor de sculptuur, tapijtkunst, dinanderie, aardewerk, architectuur toonde hij een grote belangstelling. Zijn doctoraat handelde bijvoorbeeld over “De ontwikkeling van de gevelarchitectuur te Gent tot het einde van de 18de eeuw” (RUG, 1950). Allicht kan deze brede interesse deels verklaard worden door zijn afkomst. Zijn grootvader was de Gentse neogotische beeldhouwer Petrus Pauwels en zijn vader, Pierre Pauwels, eveneens beeldhouwer, vestigde zich in Kortrijk als antiquair en meubelrestaurateur. Men kan zich afvragen in welke mate Henri Pauwels’ belangstelling voor de verschillende kunsttakken en de diverse materialen, en in het bijzonder de hout- en steensoorten, vanuit zijn jeugdjaren in Kortrijk dateert. Wat nu sinds de interdisciplinariteit in het kunsthistorisch onderzoek evident is, was niet vanzelfsprekend vijftig jaar geleden. De manier waarop hij naar een schilderij keek, was zeer leerrijk. Na het tafereel zelf werd het paneel bestudeerd, de baard van de verflaag, de lijst, de houtsoort, de manier waarop de planken gezaagd en aan elkaar gehecht werden. Elk element, hoe futiel ook, kon bijdragen tot een beter begrip van het kunstwerk. Bovendien nam hij bij zo’n onderzoek steeds de tijd om zijn uitgebreide kennis met zijn medewerkers te delen. In alle openheid en eenvoud, en zonder de minste pretentie.

Henri Pauwels was een gedegen wetenschappelijk vorser wiens reputatie nationaal en internationaal bekend geraakte met de publicatie van de volledige schilderijenverzameling van het Groeningemuseum. Catalogus Stedelijk Museum voor Schone Kunsten (Brugge, 1960, met een supplement in 1964). Deze opdracht werd hem toevertrouwd door Dr. Aquilin Janssens de Bisthoven, de eerste hoofdconservator van de Brugse musea waar Henri Pauwels in 1958 als wetenschappelijk medewerker werd aangesteld. Met zijn welbekende nauwgezetheid en niet aflatend doorzettingsvermogen heeft hij de nodige archieven geconsulteerd, een uitgebreide documentatie aangelegd en elk van de 291 schilderijen aan een wetenschap1

Cover van Henri Pauwels, Catalogus Groeningemuseum, Brugge, 1960

2 Cover van tentoonstellingscatalogus Het Gulden Vlies. Vijf eeuwen kunst en geschiedenis, Brugge, 1962 1

pelijke studie onderworpen. Het werk gold lang als voorbeeld voor andere bestandscatalogi en is nu nog steeds het naslagwerk voor het Groeningemuseum.

Niet alleen met deze catalogus leverde Henri Pauwels baanbrekend werk. Ook zijn medewerking aan enkele catalogi van tentoonstellingen gehouden in Brugge was veelbetekenend. Zo reisde Vlaamse kunst uit Spaans bezit, een ware bron van onbekend materiaal, van Brugge naar Madrid (1958). Een tweede expositie, De eeuw der Vlaamse Primitieven (Brugge, 1960), kan nog steeds gerekend worden tot een van de meest relevante publicaties voor de kennis van de 15de-eeuwse Vlaamse kunst. En als derde citeren wij Het Gulden Vlies: 5 eeuwen kunst en geschiedenis (Brugge, 1962). Ook nu weer benaderde hij dit complexe onderwerp op een innoverende wijze waardoor hij zowel de wetenschappelijke wereld als de modale bezoeker wist aan te spreken. Zonder meer één van de eerste blockbusters en één van de grootste tentoonstellingen die Brugge organiseerde. Al deze catalogi kwamen tot stand toen hij na een jaar als wetenschappelijk medewerker bij de Stedelijke Musea in Brugge (1958), als navorser bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1958-1959) en vervolgens als attaché verbonden werd aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (1959-1963).

In 1963 werd Dr. Pauwels benoemd tot conservator bij de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. Zonder twijfel na Brugge zijn bevoorrechte biotoop, al was het maar vanwege de unieke verzameling Vlaamse schilderijen die het Brusselse museum bewaart. Vanaf 1985 tot 1989, jaar van zijn pensioen, vervulde hij er de taak van hoofdconservator. Zijn hoger aangehaalde kwaliteiten stonden nu ten dienste van het Brusselse museum. Met zijn redactionele vakkundigheid en humanistische kennis nam Henri Pauwels de leiding in hand van talrijke tentoonstellingscatalogi, van het Bulletin van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (1963-1984), evenals van de inventariscatalogus van de oude schilderkunst die meer dan 1500 panelen en doeken telt (1984). Hier waren zijn raad en werkwijze eens te meer exemplarisch. Niets werd aan het toeval overgelaten, elke informatie nagetrokken. Pasklare Google-oplossingen zouden niet welkom geweest zijn. Hij leerde zijn medewerkers wat nauwkeurigheid en kwaliteit betekenden.

Henri Pauwels was een wetenschapper met een zeer praktische geest. Als een ware ingenieurarchitect heeft hij samen met Philippe RobertsJones, hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, ervoor gezorgd dat de uitbreidingen van het Brusselse museum in 1974 in goede banen werden geleid. Het lezen van de plannen, het materiaalgebruik, de verfkleuren, het ontwerpen en opstellen van vitrines, het berekenen van de draagkracht van de vloeren, het uittekenen op schaal van de te exposeren kunstwerken: alles ging door zijn handen. Zelfs de nieuwe klimatisatie-installatie, de elektriciteitskabine, de onmetelijke dakgoten hadden geen geheimen voor hem. Als men zijn indrukwekkende bibliografie over

2

loopt, beseft men pas welke gedreven persoonlijkheid hij was en hoe immens zijn werkkracht. Als specialist van de 15de- en 16de-eeuwse Vlaamse schilderkunst werd hij belast met de heruitgave (1971-1976) van een aantal volumes van Max J. Friedländers standaardwerk Early Netherlandish Painting. Elk van de zeven volumes, elk schilderij dat door Friedländer besproken en aangehaald werd, alle fotomateriaal, elk gegeven werd opnieuw onder de loep genomen, becommentarieerd en aangevuld met de meest recente bibliografie. Op het eerste gezicht een titanenwerk dat op een vorm van overmoed zou kunnen wijzen. Maar dat was in geen geval een karaktertrek van Henri Pauwels. Hoe hij ’t voor elkaar kreeg, destijds, zonder tekstverwerker, alle informatie te vergaren, groeperen, publiceren naast zijn andere verantwoordelijkheden in het Brusselse museum blijft een raadsel. Bij al deze taken bleef hij uiterlijk rustig, geduldig en steeds even minzaam.

Ook het taalgebruik in de teksten - catalogi, artikels, zaalteksten - moest nauwkeurig en vatbaar zijn voor alle lezers en bezoekers. Al wat zijn medewerkers publiceerden, las hij met aandacht na. Elke verbetering die hij aanbracht was gegrond. Zijn opmerkingen waren niet betweterig maar opbouwend.

Als hoofdconservator werd hij natuurlijk geconfronteerd met een reeks wettelijke en administratieve hervormingen. De meest indringende was die van de beheerscommissie die aan de wetenschappelijke instellingen van de Staat de autonomie over inkomsten en uitgaven verleende. Dit autonoom bestuur trad op 1 januari 1987 in werking. Het was een ingewikkelde taak om de langverwachte beheersvorm, onder leiding van een beheerscommissie “musea”, in te voeren: een aanpassing die Henri Pauwels in goede banen wist te leiden.

Tijdens zijn vijfentwintigjarige carrière in het Brusselse museum werd er een vruchtbare aanwinstenpolitiek gevoerd, zowel op het gebied van Oude als van Moderne kunst, mede dankzij de nieuwe fiscale wetgeving van 1 augustus 1985, waarbij giften en schenkingen fiscaal aftrekbaar werden, en later dankzij de regeling voor de aangifte van kunstwerken ter betaling van successierechten (21 juni 2001). De bekroning van zijn loopbaan was, na vele andere schenkingen en legaten, de schenking van Dokter en Mevrouw Frans Heulens-Van der Meiren grotendeels bestaande uit 15de- tot 17de-eeuwse schilderijen en een reeks kunstobjecten. De catalogus van deze verzameling (1988) werd grotendeels door Henri Pauwels zelf opgesteld. Het is ook nog te danken aan zijn bevoorrechte relaties met de familie Frans Heulens-Van der Meiren dat de weduwe in 2007 het huis van Pieter Bruegel de Oude gelegen aan de Hoogstraat legateerde aan de Belgische Staat ten voordele van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België.

Niettegenstaande zijn zware verantwoordelijkheden en drukke agenda bleef hij nauwe banden met Brugge onderhouden. Zo wordt hij o.a. op vraag van A. Janssens de Bisthoven voor een maand gedelegeerd naar het Groeningemuseum om er de eindredactie van de nu nog steeds gezaghebbende catalogus van de Anonieme Vlaamse Primitieven (Brugge, 1969) ter hand te nemen. Ook werd hij er regelmatig gevraagd als jurylid bij de aanwerving van conservatoren en als mandataris in verschillende bestuursorganen. Tussendoor gaf hij nog lezingen voor de Vrienden van de Stedelijke Musea zoals b.v. “Van Eyck’s Madonna Van der Paele opnieuw bekeken” (maart 1984). Schitterend exposé met verbluffende makrofoto’s dat later in Brussel hernomen werd.

Henri Pauwels werd in 1970 lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten waarvan hij voorzitter was in 1981. Hij was o.m. ondervoorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en bestuurslid van het Fonds Cultureel Roerend Erfgoed (Koning Boudewijnstichting). Vele jaren was hij bestuurslid van het Internationaal Centrum voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven waarvan hij vanaf 1989 tot oktober 2003 de functie van voorzitter waarnam.

Nu het leven minder jachtig geworden was, kon hij zich met volle overgave wijden aan wat hem het nauwst aan het hart lag: het onderzoek naar de oude Vlaamse schilderkunst. Hij was bovendien de meest geschikte persoonlijkheid om het “Centrum” doorheen zijn steeds weerkerende financiële moeilijkheden te leiden. Met zijn openhartig, minzaam karakter, en zijn grote toewijding maar eveneens zijn niet aflatende volharding wist hij menig consensus te bereiken. Eens te meer stelde hij zich ten dienste van de gemeenschap.

Bij zijn regelmatige bezoeken aan het museum in Brussel waar hij nog over een kleine werkruimte beschikte, vertelde hij ons graag over zijn nieuwe liefhebberij: vioolbouwen. Aan het Centrum voor Muziekinstrumentenbouw te Puurs volgde hij de cursus vioolbouw. Bij zijn uitvaart bespeelden zijn nakomelingen zeven door Henri Pauwels gebouwde violen. Een orgelpunt op zijn harmonisch leven.

Helena Bussers Ereconservator Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel