
10 minute read
Een neogotisch schrijn
VOOR PERSOONLIJKE DEVOTIE
In het najaar van 2019 kreeg Musea Brugge uit een nalatenschap een reliekenschrijn voor persoonlijke devotie. Het object kreeg een toepasselijke plaats in het Gruuthusemuseum, meer bepaald in de zaal gewijd aan de hoogtij van de neogotiek. Het devotiestuk is inderdaad in deze stijl uitgevoerd en getuigt van het florerende en verfijnde Brugse vakmanschap. En, wat meer is: de familie van de persoon die het kleinood liet maken, is verbonden met andere locaties van Musea Brugge.
Advertisement
— Benoit Kervyn
Spirituele bescherming
Het schrijn, in geelkoper of messing uitgevoerd, is een ondiep kastje dat aan de muur kan worden opgehangen. Rondom loopt een geprofileerde lijst versierd met een gegraveerd motief van ruitjes, elk met een bloemblaadje gevuld. Op regelmatige afstand prijken gedreven bloemknopjes met cabochons in gekleurd glas als hart. De bloemen in de hoeken hebben harten in glaspasta. De versiering roept edelstenen en turkooizen op. Dit soort uitvoering en deze versieringen vinden we in die periode ook in de in gouddraad uitgevoerde galons en andere passementen van liturgische gewaden.
Het voetstuk vertoont een gerasterd patroon, in het midden doorbroken door een in email uitgevoerd wapenschild. Het is het wapen van de familie de Thibault de Boesinghe: in keel een wereldbol van zilver omgord en gekruist van goud, vergezeld in het hoofd van twee zespuntige sterren van goud. (1)
De overige versiering van het onderstel bestaat opnieuw uit gedreven bloemblaadjes met cabochons in gekleurd glas. De kroonlijst van het schrijn is een opengewerkte fries gevormd door boogjes met blaadjes en ertussen vruchtjes. De twee deuren zijn boven- en onderaan versierd met een gegraveerde driepas met in de zwikken een bladornament. Op de effen vlakken staat telkens een banderol, spiegelend aan elkaar, met in gotische letters


Alphonse de Thibault de Boesinghe, opname A. Ruys-Morel (Kortrijk), omstreeks 1890, privéverzameling
het opschrift: ‘+ Omnes / Sancti et / Sanctae Dei’ (links), ‘Orate / pro / nobis’ (rechts). Dit kan vertaald worden als ‘alle heilige mannen en vrouwen van God, bid voor ons’ en verwijst naar de Litanie van alle Heiligen (Latijn: Litaniae Sanctorum). In dit gebed uit de rooms-katholieke liturgie wordt in een vraag-antwoord-structuur eerst God aangeroepen en vervolgens een groot aantal heiligen om voor de gelovige(n) te bidden tot God. De litanie wordt bij verschillende gelegenheden gezongen, onder andere tijdens de paaswake, op Allerheiligen, in de liturgie bij een priesterwijding en bij de ontvangst van eeuwige geloften van een religieuze.
Het opschrift verklapt al wat achter de deurtjes te vinden is. Eens geopend, sta je oog in oog met relieken van verschillende heiligen. Niet minder dan 17 reliekogen sieren de binnenzijde van het kastje. (2) De belangrijkste, een stukje van het kruishout, kreeg de centrale plaats en is versierd met een bandje in blauw email met daarop vijf cabochons in gekleurd glas. Acht van de reliekogen bevatten elk één reliek, de negen andere elk twee. Naast Jezus Christus konden 25 heiligen aangeroepen worden voor bescherming. Uiteraard de Moeder Gods, maar ook haar moeder, de heilige Anna, beschermster van de huismoeders (gevierd op 26 juli). Heel populair was Barbara, aangeroepen voor een zalige dood en vooral
Alphonse de Thibault de Boesinghe. ”
niet te sterven zonder de laatste sacramenten te hebben ontvangen (gevierd op 4 december). Ook Jozef, patroon van huisvaders en het gezin, werd aangeroepen voor een goede dood én hulp bij een eventuele doodsstrijd (feestdag op 19 maart). Niet toevallig zijn ook enkele Brugse heiligen/ zaligen aanwezig. Uiteraard de patroonheilige van het bisdom, de heilige Donaas (Donatianus), gevierd op 14 oktober. Maar ook, en dat is op het einde van de 19e eeuw wanneer dit schrijn werd gerealiseerd niet te verwonderen, Karel de Goede (+1127) en Idesbald van der Gracht (+1167). Beiden werden door Rome zalig verklaard, in respectievelijk 1884 en 1894. In Brugge ging dit gepaard met grote feestelijkheden. De vermoorde graaf (feestdag op 2 maart) en de cisterciënzersabt (feestdag op 18 april) kregen elk een nieuw schrijn en door de stad trok telkens een memorabele stoet. Beide evocaties werden ontworpen door de Brugse historicus en kanunnik Adolf Duclos. Voor de katholieken van het bisdom Brugge waren dit hoogdagen. Idesbald was de schutspatroon van vissers, maar werd ook aangeroepen tegen jicht, koorts en reuma. Ook de (West-Vlaamse) aristocratie nam hem als schutspatroon. Idesbald zou naast hofkapelaan lid zijn geweest van de adviesraad die gravin Sybilla

De praalwagen met het tafereel ‘De moord op Karel de Goede’ houdt halt op het Sint-Jansplein, 1884, collectie Stadsarchief Brugge, verz. J.A. Rau
van Anjou bijstond in het bestuur van het graafschap Vlaanderen tijdens de kruistochten van graaf Diederik van de Elzas. Zijn jaren als hoveling en zijn engagement binnen de Kerk waren voor de adel eind 19e eeuw, voor wie God en Vaderland twee belangrijke componenten waren, een te volgen voorbeeld. Het is geen toeval dat na zijn zaligverklaring veel Vlaamse edelen bij hun geboorte Idesbald als tweede of derde voornaam kregen.
Opdrachtgever
De opdrachtgever van het schrijn is Alphonse-Maximilien-Marie-JosephBruno-Ghislain de Thibault de Boesinghe (° Brugge 26 september 1843, + Kortrijk 29 augustus 1898). Hij huwde in Kortrijk op 2 juli 1879 Stéphanie-Marie-ClémenceSophie Delva (° Kortrijk 18 februari 1844, + Brugge 26 maart 1916). Na het huwelijk verbleef het echtpaar nog een tijdje in het ouderlijke huis in Brugge (Langestraat, nu nr. 19, voormalig sterrenrestaurant De Karmeliet) om dan te verhuizen naar de Broelkaai in Kortrijk. Daar werden hun drie kinderen, Pierre, Marie-Antoinette en Elisabeth (later binnengetreden in het Engels klooster) geboren. Alphonse de Thibault was doctor in de rechten en, zoals zijn vader, West-Vlaams provincieraadslid. Zijn bidprentje vertelt dat hij in Kortrijk verschillende functies bekleedde, zoals schatbewaarder van de ‘Patronage des condamnés libérés,’ lid van de Burgerlijke Godshuizen, van het kerkbestuur van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, van de Berg van Barmhartigheid en van de Mariacongregatie. Zoals bij vele aristocraten speelden religie en naastenliefde een belangrijke rol in zijn leven. Samen met Joseph de Béthune engageerde hij zich in Kortrijk in het plaatselijke comité van de ‘Société antiesclavagiste de Belgique.’ Dit comité bracht, net zoals in andere steden van het land, financiële middelen bijeen om militaire expedities naar Congo te sturen en er, samen met de troepen van de ‘Force Publique’, te strijden tegen de (vooral) Arabische slavenhandelaars (18901896). Deze ‘kruistocht’ werd gesteund
door Rome. Zijn inzet voor de Kerk was de reden waarom paus Leo XIII op 26 mei 1895 Alphonse de Thibault de Boesinghe de titel van pauselijke graaf verleende. (3)
Wanneer en door wie gemaakt?
De datering van het schrijn is niet precies bekend, maar situeert zich in de laatste jaren van de 19e eeuw. De achterkant van het schrijn kan niet worden verwijderd, zodat het niet mogelijk is de rugzijde van de reliekogen te zien. Die zouden aan de hand van het lakzegel en het serienummer eventueel een datering kunnen opleveren. Aangezien er een relikwie van Idesbald van der Gracht aanwezig is, kan het pas na diens zaligverklaring op 23 juli 1894 zijn ontstaan. De opdrachtgever stierf op 29 augustus 1898.
Het schrijn draagt geen merkteken(s), maar gelet op de verfijnde afwerking is het mogelijk dat Eugeen Van Damme (18311915) de maker is. Deze Brugse goud- en zilversmid had zijn opleiding genoten bij zijn vader Jan (1798-1869) in de Steenstraat. In 1858 vestigde hij zich als edelsmid in Kortrijk. Tegelijk leidde hij ook de Brugse vestiging. (4) Samen met de Gentenaar Armand Bourdon mocht Eugeen het schrijn van Karel de Goede voor de SintSalvatorskathedraal vervaardigen (18831885), hetgeen zijn reputatie als edelsmid en zijn vakmanschap ten goede kwam.
Naast deze aanwinst verwijzen nog zaken binnen Musea Brugge naar de familie de Thibault de Boesinghe. In het koor van de kapel van O.L.V. ter Potterie prijkt in een van de glasramen het familiewapen. Het schrijn van de zalige Idesbald, ook in O.L.V. ter Potterie en ontworpen door Jean Baptiste Bethune, werd bekostigd via giften waarvan de belangrijkste van (vooral) Brugse edelen. Hun wapens zijn geborduurd op het fluweel waarop de kist is geplaatst. We vinden er de alliantiewapens van onder andere de Thibault de Boesinghe – van Hamme en Arents de Beerteghem – de Thibault de Boesinghe.
Het Volkskundemuseum bewaart een vaandel van het genootschap van de heilige Vincentius a Paulo, afdeling Brugge. Ook dat werd geschonken door een telg van dezelfde familie, althans dat verraadt het familiewapen op de bekroning van de vaandelstok. (5) Dit wordt verder onderzocht.
En, ten slotte was het huis Arents, sinds 1909 stadseigendom en een jaar later ingericht als museum, de woning van Aquilin Arents de Beerteghem (1849-1923) en zijn echtgenote Valérie de Thibault de Boesinghe (1852-1921), een nicht van Alphonse. Zij waren de laatste bewoners van dit pand. Hun eigendom werd door de stad Brugge onteigend om een museumparcours te creëren tussen het SintJanshospitaal, de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het Gruuthusepaleis en het nieuw te bouwen Groeningemuseum.
Slotbeschouwingen
Het schrijn staat voor de uitdrukking van de fervent-katholieke overtuiging van Alphonse de Thibault de Boesinghe en zijn hoop dat een grote groep heiligen, wiens feestdagen verspreid zijn over het hele jaar, hem en zijn gezin permanent zouden beschermen. Net als zijn echtgenote Stéphanie Delva was hij bezield door een grote godsvrucht en felle ijver voor de Kerk en de ‘goede werken’. Dat is alleszins af te leiden uit hun rouwbrieven waarin hun lidmaatschap van diverse broederschappen en de veertigdaagse missen na hun uitvaart staan vermeld. Dat het cultusobject in neogotische stijl werd uitgevoerd, mag niet verwonderen. De neogotiek werd aanzien als de enige, waarlijke christelijke kunst. Brugge was niet enkel een vroeg centrum van neogotiek, maar ook een rijke voedingsbodem met voortrekkersfiguren als de bisschoppen Malou en Faict, de Engelse ‘kolonie’ (Thomas Harper King, John Sutton, James Weale om er maar enkelen te noemen) en hoog aangeschreven ambachtslieden, zoals de familie Van Damme (edelsmeedwerk) en Grossé (textiel), Edward De Vooght (smeedwerk), Samuel Coucke (glasramen) en Charles Van Robays en Joannes Leduc (meubilair).
(1) De familie Thibault vinden we vanaf de 13e eeuw in de stad en de kasselrij Ieper. Pierre Thibault werd door keizer Karel VI in 1714 opgenomen in de adel van het Heilige Roomse Rijk en mocht zijn naam veranderen in de Thibault. In 1718 kocht hij de heerlijkheid Boezinge en veranderde zijn naam in de Thibault de Boesinghe. Zijn nazaten vervulden openbare functies in Ieper, Brugge, Boezinge en Zwevezele. Vandaag vinden we ze vooral in Brussel en Waals-Brabant.
(2) Een reliekoog of theca is een cirkelvormig reliekhoudertje, meestal in koper met een zilveren uitkragende boord. Aan de voorkant afgesloten met glas. De achterkant verzegeld met een was- of lakzegel met daarop het wapen van de bisschop en een attestnummer. Binnenin afgewerkt met textiel, vaak goudlaken, waarop een stukje papier, zoals in dit voorbeeld met banderol waarop de naam van de heilige/zalige staat. Op het papier de relikwie. Gelet op de afmetingen van de reliekogen gaat het altijd om partikels: een botfragment, stukje textiel, keitje, splinter… afkomstig van het lichaam van een heilige, een martelaar of ander vereerd persoon, of van iets dat in aanraking geweest is met Christus, Maria of die heiligen (of hun graf).
(3) De val van Rome in 1870 maakte een einde aan de wereldlijke macht van de paus. Dit belette Pius IX en zijn opvolgers niet om adellijke titels te verlenen aan katholieken als beloning voor bewezen diensten aan de Kerk en de paus. Bij de opname in de pauselijke adel is de titel overdraagbaar naar de eerstgeboren zoon. Tussen 1830 en 1931 kregen 59 Belgische families 70 overdraagbare titels. In 1931 werd de opname in de erfelijke adel door de Heilige Stoel afgeschaft.
(4) Na het overlijden van Jan Van Damme werden het atelier en de winkel in Steenstraat 8 geleid door stiefdochter Marie Loontjens en dochter Elisabeth Van Damme, beiden juweliers, terwijl zoon Eugene vanuit Kortrijk instond voor het edelsmeedwerk. Eugeens zoon, Jan Baptist Van Damme (1863-1917) kwam vanuit Kortrijk in 1886 zijn tantes in het Brugse atelier vervoegen. Zeker vanaf 1892 heeft hij de bloeiende zaak overgenomen.
(5) De wijd vertakte Sint-Vincentiusgenootschappen waren organisaties van leken die zich toelegden op wekelijks armenbezoek in de hoop hun hemel te verdienen. Deze vorm van naastenliefde had een sterk paternalistische en moraliserende inslag. Het was bovendien een vorm van sociale controle om de lagere volksklasse te behoeden voor het liberale en het opkomende socialistische secularisatiestreven.
Bibliografie Claes J., Claes A., Vincke K., Sanctus. Meer dan 500 heiligen herkennen, Leuven, 2003 (derde druk) Van Dievoet W., Brugse Edelsmeden van de negentiende eeuw, Leuven, 2005 Van Zanten M., Religieus erfgoed. Geïllustreerd lexicon, Walburg pers, 2008 Privéverzameling: familiearchief de Thibault de Boesinghe