12 minute read

Opmerkelijke gebouwen: Toren van de macht

Next Article

Toren van de

VOOR DE ANTWERPENAAR

Advertisement

“Oudaan” staat in feite voor de naam van een straat, gelegen tussen Kammenstraat en Lange Gasthuisstraat; ze dateert vermoedelijk reeds uit het einde van de 14de eeuw. Over de oorsprong of de betekenis van de naam “Oudaan” bestaat niet echt zekerheid maar mogelijk zou dit afkomstig zijn vanhet woord “dodane” (Frans “dos d’âne”) in de zin van een dwarse, ezelsrugvormige afsluitdam. Oudaen is ook de naam van een vooraanstaande familie uit de Nederlanden.

macht

[ Denodaen ] vrijzinnig antwerps tijdschrift

OPMERKELIJKE GEBOUWEN O udaan: aan de zuidzijde van deze straat vinden we een aaneenschakeling van burgerwoningen in neoclassicistische en eclectische bouwstijl, die intussen – voornamelijk – als (dure) winkelhuizen gebruikt worden, uitgezonderd het huis Hannecart, dat ooit de “Lagere Hoofdschool voor Jongens” huisvestte, en waarin nu het jongerencentrum KAVKA gevestigd is.

Maar deze huizen staat letterlijk en figuurlijk in de schaduw van “Oudaan 5” of “de politietoren” die, naast de kathedraal en de Boerentoren, het enige gebouw is dat de skyline van Antwerpen enigszins vorm geeft. (De Bijenkorf, het kubusvormige en halflege winkelcentrum en de daaraan gekoppelde parking laten we hier buiten beschouwing.)

Na-oorlogse bouwprojecten Lode Craeybeckx, burgemeester van Antwerpen sinds 1947, vat in 1949 een driejarenplan op, een eerste programmaplan dat voorzag in de meest dringende openbare werken, als aanzet tot de heropleving van de stad na de Tweede Wereldoorlog. Drie grote bouwprojecten werden daarbij op stapel gezet: een Economisch Centrum, een Internationaal Zeemanshuis en een Administratief Centrum. Omdat de bevoegde stedelijke diensten niet berekend waren op opdrachten van een dergelijke schaal, nam de burgemeester het besluit zich tot privéarchitecten te richten. Op advies van architect Léon Stynen, directeur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedenbouw in Antwerpen, werden de opdrachten voor de drie projecten verdeeld over de verschillende docenten van het instituut. Het ontwerp van het Handelscentrum, dat op de plaats van het latere Nationaal Bouwcentrum aan de Jan Van Rijswijcklaan, werd gepland maar nooit gerealiseerd. Het Internationaal Zeemanshuis (afgebroken in 2013… foei…) werd ontworpen door Paul Smekens en Hendrik Wittocx en werd in 1952-1955 opgetrokken aan de Falconrui.

Voor het ontwerp van het Administratief Centrum, de meest prestigieuze opdracht van de drie, viel de keuze op de veel jongere docenten Stedenbouw, Renaat Braem en Maxime Wijnants. Braem liet vervolgens zijn schoonbroer Jul De Roover, met wie hij in de eerste naoorlogse jaren vaak samenwerkte, aan het architectenteam toevoegen. De aanstelling van deze ‘linkse rakkers’ zal later aanleiding geven tot de nodige polemiek in de behoudsgezinde pers, zoals de krant La Libre Belgique, die begin 1952 kopt “Un comble: Des communistes chargés des plans du Centre de la police anversoise!”

Un comble: Des communistes chargés des plans du Centre de la police anversoise!

“De Oudaan” als bouwproject Het vijftien verdiepingen tellende kantoorgebouw, in – wat men noemt - brutalistische stijl, werd gerealiseerd in de jaren 1958 tot 1967. Wegens jarenlang uitstel van de wettelijke toelage door het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw, zag het stadsbestuur zich verplicht de bouw van het eerste torengebouw volledig uit eigen middelen te financieren, wat zou resulteren in een vrij afgeslankt ontwerp. De eerstesteenlegging vond plaats op 9 oktober 1958. De ruwbouw werd beëindigd medio 1960 en dan werd de werf gedurende meer dan vier jaar stilgelegd en in 1964 bleek de constructie intussen zoveel schade te hebben opgelopen, met bijkomende herstelkosten en bitse discussies over de aansprakelijkheid tot gevolg. In het najaar van 1966 werd de bouw dan toch voltooid en volledig in gebruik genomen door het stedelijk politiekorps, wat ongeveer een jaar in beslag zou nemen. De voorbereidingen voor de tweede en de derde bouwfase - een verbindingsvleugel en een tweede, grotere, toren – waren dan al enkele jaren aan de gang. De torenontwerpen in de vorm van een ranke, hoog

oprijzende piramide of van een trapezium met een kolossale beeldengroep als bekroning bleven echter in de schuif liggen; het stadsbestuur besliste uiteindelijk om het “rendement” van het eerste torengebouw af te wachten alvorens tot de volgende fasen over te gaan. In de zomer van 1971 kwam het project van het Administratief Centrum opnieuw ter sprake maar op dat moment bleken alle betroffen diensten reeds degelijk gehuisvest te zijn. Wegens mobiliteitsproblemen door de toename van het verkeer werd een kantoorcomplex in de binnenstad ook niet meer opportuun geacht. De uitvoering van het oorspronkelijk project werd vervolgens definitief afgevoerd en zo werd het - geplande maar ingeperkte - administratief centrum een… “Politietoren”.

Renaat Braem en izijn” Politietoren” Braem beschouwde het Administratief Centrum als een soort eigentijds belfort, een verheven opdracht die hem in lijn zou brengen met de grote bouwmeesters uit het verleden van Antwerpen. Het nieuwe, 76 m hoog ontworpen torengebouw moest dan ook een dominante positie innemen in de hiërarchie van het stadsbeeld. In de visie van Braem moest de architectuur een even

Architectuur is niet moderner omdat haar lijnen de ‘rock and roll’ dansen

wichtige synthese van functie, vorm en constructie tot uitdrukking brengen om blijvende geldigheid te verkrijgen. Met zijn ontwerp streefde hij een plastische vormgeving en een solide materiaalexpressie na, als een vroege aanzet tot zijn persoonlijke interpretatie van het brutalisme. Braem zette zich daarbij bewust af tegen de gangbare Internationale Stijl van “onder-Mies van der Rohe’s” die hun constructie achter een anonieme, glazen “curtain-wall aan de lopende meter” verstoppen.

Braem: “Architectuur is niet moderner omdat haar lijnen de ‘rock and roll’ dansen. De vooruitgang zit ook niet, oh prebafrikanten, in het louter toegeven aan een steeds grotere gemakzucht, maar in het doordringen van alle levensfuncties met een geest van eerlijkheid en waardigheid.”

Bij het ontwerp van het Administratief Centrum vertrekt hij van een gewild “gotisch karakter”, dat het torengebouw qua vorm, kleur en materiaal een visuele en symbolische context moet bieden in relatie tot de toren van de nabijgelegen Onze-LieveVrouwekathedraal. Eenzelfde zorg voor contextuele inpassing kenmerkt de bekende Torre Velasca in Milaan, een van de hoogtepunten van de naoorlogse architectuur in Italië. Ook dat torengebouw met kantoren en flats in de schaduw van de Duomo, refereert met zijn uiterlijke verschijningsvorm en overstekende bekroning aan een middeleeuws symbool van de stad, het Castello Sforzesco. In beide gevallen geldt de harmonie tussen context, geschiedenis en eigentijdse vormgeving als de sleutel tot de “vermenselijking” van het modernisme. Toch beantwoordt de vormgeving van zowel het Administratief Centrum als van de Torre Velasca aan een constructieve en functionele logica. De ranke kolommen uit gewapend beton, die de uitgesproken verticaliteit van beide torengebouwen bepalen, zijn immers niet minder dan het dragende skelet van de constructie, dat aan de buitenzijde van de gevels wordt geplaatst om een vrije planindeling van het interieur mogelijk te maken. Een uitgekiende buitenverlichting moet dit skelet ook ‘s nachts tegen het gevelvlak aftekenen. Braem gaf de kolommen een zeshoekige vorm, niet alleen om ze optisch slanker en expressiever te maken, maar ook om een breder uitzicht en een betere lichtinval in de kantoren te garande

ren. Dezelfde zeshoek wordt vervolgens doorgetrokken in de volledige detaillering van het gebouw, van de arduinen vloertegels en de houten zitbanken in de toegangshal tot de vorm van de herdenkingssteen en de inkomsassen.

De structuur en de inrichting van “Den Oudaan”

Bij het ontwerp van het eerste torengebouw vertrekken Braem, Wijnants en De Roover van een multifunctioneel schema, met twaalf uniforme kantoorverdiepingen en een programma van gemeenschappelijke voorzieningen gespreid over vier verdiepingen in de topgeleding. Net zoals de constructieve aspecten wordt ook deze functionele opdeling van meet af aan uitgespeeld in de vorm en de verhoudingen van het gebouw. Het torenlichaam, een langwerpige balk op pilotis die de kantoorverdiepingen omvat, wordt geflankeerd door twee trappenhuizen. Die rijzen als massieve, door ronde glasschijven geperforeerde steunpijlers boven het dakterras uit en worden op hun beurt bekroond door telecommunicatiemasten. Ook de topgeleding zit bovenop het volume van de kantoorverdiepingen tussen deze trappenhuizen ingeklemd. Zoals in de meeste van zijn hoogbouwont

RENAAT BRAEM

Renaat Braem (1910-2001) geldt als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de naoorlogse architectuur in België. Hij beëindigde in 1935 zijn architectuurstudies aan de Academie te Antwerpen, met een stedenbouwkundig ontwerp voor een honderd kilometer lange ‘lijnstad’ dwars door België. Het project bestond uit rechtlijnige stroken voor verkeer, industrie, groen, wonen en landbouw, die zich parallel met het pas gegraven Albertkanaal uitstrekten van Antwerpen tot Luik. Zijn inspiratie vond Braem in het revolutionaire elan van het Russische constructivisme, waar dergelijke modellen rond 1930 het licht zagen. Hij toonde zich met dit project op jonge leeftijd reeds als een sociaal bewogen, visionair denker, kwaliteiten die van toepassing zouden blijven op zijn hele verdere loopbaan. Hetzelfde jaar won hij de Godecharleprijs, één van de belangrijkste architectuuronderscheidingen in het land. Het prijzengeld stelde Braem in staat zijn opleiding in het buitenland te vervolmaken. Hij koos voor het atelier van de Franse architect Le Corbusier (1887-1965) in Parijs, waar hij van 1936 tot 1937 als stagiair werkte. Le Corbusier gold ook toen al als één van de zwaargewichten van het modernisme, een reputatie die met de jaren alleen maar zou toenemen. Zijn atelier was een smeltkroes waar veelbelovend talent van over de hele wereld elkaar vond, en - zoals Braem het later verwoordde - ‘de sleutel’ kreeg voor de architectuur. Op voordracht van Le Corbusier werd Braem in 1937 lid van de CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), de denktank van de internationale avant-garde in de architectuur, waarvan hij de principes bij zijn eerste stappen in het professionele leven voluit in praktijk bracht. Zijn eerste woningen uit de latere jaren dertig beantwoordden aan het ideaal van de ‘machine à habiter’ of de ‘Wohnung für das Existenzminimum’: woningen als efficiënte machines, bevrijd door licht, lucht en ruimte, binnen de grenzen van het levensminimum.

Na een gedwongen periode van bezinning tijdens de Tweede Wereldoorlog, kreeg zijn carrière aan het begin van de jaren vijftig meteen een geweldige start dankzij twee belangrijke opdrachten van het Antwerpse stadsbestuur: het ontwerp van een sociale woonwijk op het Kiel, en van het Administratief Centrum in de binnenstad. Braem positioneerde zich hiermee zowel op het nationale als op het internationale forum.

Vanuit een sterke sociale bewogenheid ontwikkelde Braem een visie die er vooral op gericht was de samenhang van de gemeenschap te bevorderen en het leven van het individu te verbeteren. Zijn architectuur balanceerde tussen verstand en gevoel, tussen rationalisatie en het zoeken naar een poëtische ruimte. Niet alleen het vormelijke scheppen, het zoeken naar een band tussen ruimte en tijd, het tot uitdrukking brengen van de functie van een gebouw, stonden hierbij centraal. Evenveel aandacht ging naar het constructieve, het experiment met technieken en materialen, het streven naar standaardisatie en systeembouw. In de latere jaren zestig zou hij meer en meer evolueren naar een meer organische vormgeving, die de architectuur verbond met de natuur en als het ware de oerkrachten reveleerde. Doordat de architectuur daarbij zelf sculptuur werd, zou ook zijn levenslange streven naar integratie van de kunsten hier een ultieme apotheose vinden.

werpen reserveert Braem dit niveau voor de meest publieke functie van het gebouw, het ‘sociaal centrum’. Deze polyvalente ontmoetingsruimte omvat onder meer een restaurant, foyers, kleedkamers en douches, en een feest- of turnzaal met projectiecabine.

De kantoorverdiepingen vormen open plateaus van 38 bij 16,50 m, in de lengte opgedeeld door een dubbele rij steunpijlers, met een centrale kern voor het hoofdtrappenhuis en het sanitair. De interne circulatie, zowel horizontaal als verticaal, gaat uit van een zo efficiënt mogelijk gebruik van het gebouw. Uitgangspunt daarbij is dat de loopafstand van elk punt van de kantoren naar elk ander punt van het gebouw nooit meer dan 2 x 25 m mag bedragen. In het centrale trappenhuis staan meerdere liften van verschillende omvang ter beschikking van de bezoekers tijdens de publieke openingsuren en van het personeel bij het betreden en het verlaten van het gebouw aan het begin en het einde van de werkdag. Voor de circulatie van personeel en dossiers tijdens de kantooruren wordt in de trappenhuizen aan de uiteinden van het gebouw, vanaf de tussenverdieping, oorspronkelijk zelfs in zogenaamde paternosterliften met open, permanent op- en neergaande eenmanscabines voorzien. Braem ontwierp de toegangshal als een uitnodigend gebaar, een autonoom, trechtervormig volume dat van tussen de kolommen uit naar voren springt in het midden van het torengebouw. Dit open paviljoen met een golvend schaaldak kreeg door monumentale gebeeldhouwde wandreliëfs het immateriële karakter van een totaalkunstwerk. Aanvankelijk deed Braem hiervoor een beroep op de Frans genaturaliseerde, Russische beeldhouwer Ossip Zadkine, internationaal bekend met onder meer het beeld ‘De verwoeste stad’ (1953) in Rotterdam. Zadkine verklaarde echter dat het opgelegde thema ‘De stad’ hem onmogelijk kon inspireren. Als alternatief stelde Braem in 1958 voor om het volledige plafond met een kleurrijk glasmozaïek te bekleden, maar dat idee wordt niet verder uitgewerkt. Ook aan de detaillering van het torengebouw werd bijzondere aandacht besteed, wat onder meer tot uiting komt in de vloer van de begane grond met een patroon van arduin en witte keien, de vormgeving van de metalen trapleuningen, borstweringen en verlichtingsarmaturen, en het vele houten binnenschrijnwerk in een combinatie van wengé en oregon. Tot het meubilair dat speciaal voor het Administratief Centrum wordt ontworpen, behoren de ontvangstbalie en de twee zitbanken in de hal. Het ‘sociaal centrum’ kreeg een open en helder interieur, met een gevarieerde ruimtelijke continuïteit, split levels, vides en trappartijen, en biedt bovendien een adembenemend panorama op de stad en de Schelde. Het belangrijkste onderdeel is de volledig met hout beklede, 7,50 m hoge feestzaal in de vorm van een mastaba, die Braem uitrustte met een polyvalent inbouwmeubel dat dienstdoet als telescopisch podium, spreekgestoelte, projectiescherm en schrijfbord.

Het interieur van het gebouw onderging vanaf 1995 een grondige renovatie, waarbij de toegangshal, en op één na alle kantoorverdiepingen volledig werden heringericht.

De toekomst van “Den Oudaan” We zijn intussen een halve eeuw verder: het beschermd monument “De Politietoren”, de zogenaamde “Toren van de Macht”, die een totale oppervlakte van 13 300 m2 telt, was duidelijk aan renovatie toe en daarvoor moest minstens een bedrag van 10 miljoen voorzien worden. Zodoende besloot het schepencollege om het gebouw op de private vastgoedmarkt te verkopen.

Een burgercollectief ‘Wij kopen samen den Oudaan’, probeerde de Antwerpse politietoren te verwerven om hem te ontwikkelen op een manier waar de stad beter zou van worden, maar moest uiteindelijk afzien van dit voornemen, enerzijds omdat de politie nog een hele tijd het vruchtgebruik van het gebouw moest krijgen tot ze zouden verhuizen naar de locatie van het voormalige postsorteercentrum in Berchem (Post X) en anderzijds kon het collectief niet optornen tegen het bod van een projectontwikkelaar, die er 25,5 miljoen euro voor veil had. Wat de nieuwe eigenaar met het gebouw van plan is, blijft tot nu toe onduidelijk. Volgens bronnen in vastgoedkringen zou het gebouw geschikt zijn om er luxueuze lofts, een hotel of een restaurant in onder te brengen. De stad Antwerpen heeft wel expliciet een procedure gekozen waarbij niet alleen de prijs, maar ook de invulling belangrijk is. De koper dient dan – binnen 3 jaar na de ontruiming door de politie - ook een bouwaanvraag in te dienen en een masterplan op te stellen, in samenspraak met de stad, om te vermijden dat er niets met het pand zou gebeuren.

Bron: Agentschap Onroerend Erfgoed 2020: Administratief Centrum https:// id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200500 (Geraadpleegd op 17-03-2020)

This article is from: