Meedenken.
Eigen verantwoordelijkheid uit de weg gaan.
Zorgen dat je elkaar begrijpt.
Niet klantvriendelijk zijn.
1. Wat merk ik concreet? Ik zie…, ik merk…, ik ervaar…
1. Wat merk ik concreet? Ik zie…, ik merk…, ik ervaar…
1. Wat merk ik concreet? Ik zie…, ik merk…, ik ervaar…
1. Wat merk ik concreet? Ik zie…, ik merk…, ik ervaar…
3. Wat wens ik voor het vervolg? Ik hoop…, ik verwacht…, ik wens…
3. Wat wens ik voor het vervolg? Ik hoop…, ik verwacht…, ik wens…
3. Wat wens ik voor het vervolg? Ik hoop…, ik verwacht…, ik wens…
3. Wat wens ik voor het vervolg? Ik hoop…, ik verwacht…, ik wens…
2. Wat doet dat met mij? Ik vind het…, ik voel me…
2. Wat doet dat met mij? Ik vind het…, ik voel me…
2. Wat doet dat met mij? Ik vind het…, ik voel me…
2. Wat doet dat met mij? Ik vind het…, ik voel me…
k bac d e n fe rte kaa
et? ncre aar… o c ik k erv i erk at m erk…, ij? W . m 1 k et m e… i , m t … e da oel m oet Ik zi olg? at d t…, ik v W . verv ens… e 2 t h e h w r ind , ik voo Ik v s ik wacht… n e at w ver 3. W p…, ik o o Ik h
Woe
echt nsdr
r
kt ve
maa
ngen
hti wac
r
waa