
4 minute read
Kalletje, kalletje
Kalletje, halletje
Al sinds mensenheugenis wonen er joden in de Lage Landen. Al toen de Romeinen hier verbleven was er sprake van joodse aanwezigheid. In de Middeleeuwen vinden we joden in kleine, hechte gemeenschappen, bijvoorbeeld in de IJsselstreek. Zij vielen ten slachtoffer aan vervolgers in de tijd van de zwarte dood, omstreeks 1350, toen de pest door Europa raasde. Nieuwe gemeenten ontstonden vanaf het einde van de zestiende eeuw toen de Republiek der Zeven Provinciën joodse ballingen toeliet, afkomstig van het Iberische schiereiland, en later ook zogenaamde Hoogduitse en Poolse joden opving. Hun vestiging was wel altijd gebonden aan een aantal beperkingen, vooral met betrekking tot economische aangelegenheden. Aan het einde van de achttiende eeuw kregen de leden van 'de Joodsche Natie' gelijke burgerrechten toegekend (1796: het decreet over de "Gelijkstaat der Joodsche burgers met alle anderen" van de Nationale Vergadering). Burgerrechten die erkend bleven toen in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht.
In 1849 telde Nederland om precies te zijn 58.626 Joden, dat was 1,92% van de totale bevolking.7 In 1930 waren dat meer dan 110.000. In de loop van de jaren dertig kwam hier nog een flink aantal vluchtelingen uit Duitsland bij.
Zoals hierboven reeds aangeduid waren de Kropvelds niet de enige joden in de geschiedenis van Urk. Toen Urk nog een eiland was kwamen er regelmatig rondtrekkende venters en kooplui. Onder hen bevonden zich veel joden. Urk kent zelfs zijn eigen zogenaamde 'Jodenhoek': een hoek of gedeelte van een buurt in Wijk 5. Over de betekenis of oorsprong van deze naam is weinig of niets bekend; mogelijk heeft het te maken met het feit dat sommige kooplui af en toe bij iemand in die buurt logeerden. Zo kwamen er wel joden uit Kampen op Urk. Een zekere Mozes Slager uit deze plaats (de man was ook slager) trouwde aan het einde van de negentiende eeuw met een Urker meisje. Uit de vorige eeuw is nog een document bewaard gebleven in het gemeentearchief van Urk, waaruit duidelijk wordt dat ook in die tijd door joden met Urk contact werd gelegd. Het gaat hier om een brief waarin gevraagd wordt om een gift ten behoeve van de vervolgde joden in Rusland.8
In de Urker taal komen we, naast woorden die uit het Latijn afkomstig
zijn, ook woorden tegen met een Hebreeuwse of Jiddische achtergrond. Om een voorbeeld te noemen: het Urker woord ' wordt gebruikt om aan te geven met welke jongen of meisje iemand 'verkering' heeft. Wanneer iemand zegt: 'hij heeft ook al verkering' dan zegt men: 'ei èt ok al een kalletjen'. Het woord 'kalletjen' is afkomstig van het Hebreeuwse 'kalla' en betekent 'bruid'/(jonge) schoondochter' of 1 jonge getrouwde vrouw\ Jonge, verliefde stelletjes worden zo door kinderen nageroepen met: 'halletjes, halletjes '.
Een staande uitdrukking op Urk is: 'Nee, David'. Het 'nee, David' kan men tegen iemand zeggen die iets probeert gedaan te krijgen, waarbij de poging meestal lachend wordt afgewimpeld. Wellicht was 'David' een van de voorgangers van Krop veld.
In de periode tussen 1920 en 1940 verlieten veel Urker meisjes hun geboortegrond om in Amsterdam te gaan dienen, vaak bij joodse families. Er is nog betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp, maar een aantal van deze 'meisjes' is nog in leven en in verschillende archieven is nog materiaal genoeg aanwezig. Zo bevindt zich in het archief van de Gereformeerde Kerk te Urk een ware noodkreet van een gereformeerde predikant te Amsterdam die Urker meisjes op catechisatie heeft. De meisjes 'springen volledig uit de band' en 'vallen in handen van de Joden'.9 Niet geheel duidelijk wordt wat met deze laatste uitdrukking werd bedoeld. Wel is het zo dat enkele meisjes terugkeerden naar Urk in 'gezegende' toestand. De in Amsterdam werkende zendeling onder de joden, ds. Velders, had heel andere zaken met de Urker meisjes voor. In een kerkblad sprak hij de hoop uit dat de joodse families wellicht via deze dienstmeisjes benaderbaar zouden zijn. Na een aanvankelijke schrik - "dat Christelijke dienstmeisjes van het eiland Urk in de Joodsche gezinnen zoveel zijn als wacht- en luisterposten van de zending" - kwam het thema van de eendrachtige samenwerking van de gereformeerde dominee en de Urker schonen in joodse kringen al gauw in de cabareteske sfeer terecht. Toen Velders in 1926 voortijdig vertrok weet het Weekblad voor Israëlitische Huisgezinnen dat aan teleurstelling over het uitblijvende succes van zijn met grote energie aangevatte zendingswerk onder de Amsterdamse joden. Het joodse blad nam als volgt afscheid van hem: "Wij wenschen Ds. Velders veel goeds, maar moeten hem helaas op dit stuk vele teleurstellingen toewenschen. Nog dikwijls zal hij ondervinden, dat het Joodsche volk is een hardnekkig, een koppig volk, dat zich niet zoo gemakkelijk laat bekeeren, al bezigt men ook nog zoo sluwe middelen als het uitzetten van wacht- en luisterposten in de gedaante van Urker

dienstboden (methode-Velders), al overlaadt men ook Joodsche kinderen met chocolade en krentebroodjes (methode-van Nes)". Van Nes was de andere zendeling.10
Wanneer we ons nu verder concentreren op de relatie tussen de koopman Israël Samuël Krop veld en Urk dan stuiten we automatisch op de vraag waaraan hij de naam 'Japien de Joode' te danken had. Waarschijnlijk is die naam afkomstig van een andere joodse koopman, die eerder op Urk kwam en Jacob heette. Deze naam, die op Urk 'Jaap' of 'Japien' luidde, is mogelijk ook aan de joodse koopman gegeven die vanaf het eind van de jaren dertig Urk op zijn reizen bezocht. Waar ieder op Urk een bijnaam had, is het voorstelbaar dat iedere jood voor het gemak of 'Japien' of 'David' werd genoemd.
