
20 minute read
8.4 Voorbeelden-van-didactische-werkvormen
Opdracht 7 Welke didactische werkvorm kies je? (theorieopdracht)
Indeling en keuze van didactische werkvormen.
• klimmen en klauteren voor groep 1 en 2 van de basisschool • hoogspringen met behulp van de minitrampoline voor groep 7 en 8 van de basisschool • positiespel (hockey, voetbal, korfbal) voor selectieteam 13-14 jaar • positiespel (hockey, voetbal, korfbal) voor 8-9 jaar, meer recreatief van aard • speerwerpen voor een groep jeugdatleten • freerunning voor klas 4 havo.
a. Bekijk de voorbeelden van situaties. Maak bij elk voorbeeld een keuze voor een didactische werkvorm en geef aan waarom je daarvoor zou kiezen. b. Vergelijk jouw resultaat met dat van een of meerdere medestudenten.
8.4 Voorbeelden van didactische werkvormen Didactische werkvormen kun je op verschillende manieren indelen. Indeling van didactische werkvormen. Ruimte die de lesgever biedt Wijze van aanbiedenOrganisatorisch Open didactische werkvormen OpdrachtvormVrij werken Gesloten didactische werkvormen InstructievormWerken in groepen Vraagvorm of vraaggesprek Werken in een vaste volgorde (baan, stroomvorm) Vorm van zelfontdekkingKlassikaal werken CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Coachvorm
Organisatorisch Wijze van aanbieden
Spelvorm
Ruimte die de lesgever biedt
Organisatorisch
Vrij werken Je kunt de didactische werkvorm vrij werken op verschillende manieren invullen. Vrij werken kan betekenen dat de deelnemers een vrije keuze hebben in bewegingssituatie en bewegingsvorm. Een voetbaltrainer heeft verschillende situaties neergezet en de spelers kiezen zelf een situatie en wat ze precies willen trainen. Vrij werken kan ook betekenen dat bij een of twee bewegingssituaties een vaststaande opdracht hoort en dat de SB-deelnemer de overige situaties vrij mag invullen. Voordelen van vrij werken zijn: • Deelnemers kunnen op eigen niveau en naar eigen interesse trainen/oefenen. • Deelnemers leren bewegingssituaties zelf op gang te houden. • Het bevordert de zelfstandigheid. • Het bevordert de samenwerking en het rekening houden met elkaar. • Het bevordert de creativiteit. Vrij werken De lesgever heeft de volgende situaties (stations) neergezet: 1. schuin wandrek (klimmen, klauteren, diepspringen) 2. omgekeerde bank (balanceren) 3. touwen met banken (klimmen of zwaaien) 4. schuine landingsmat (rollen) 5. springplank met kastdelen (springen). De deelnemers mogen vrij werken. Ze mogen de bewegingssituatie en de uitvoeringswijze kiezen. Met behulp van lintjes in het wandrek en in de touwen is aangegeven tot hoe hoog ze maximaal mogen klimmen. Je kunt deelnemers ook vrij laten werken in een deel van de les of training. Zo mogen de volleybalsters van Tornado eerst tien minuten doen wat ze willen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Het moet uiteraard wel met volleybal te maken hebben.
Vrij werken betekent niet dat de deelnemers zomaar wat kunnen doen. Maak daarom als sport- en bewegingsleider altijd afspraken over: • de wijze waarop de deelnemers rekening moeten houden met elkaar • de veiligheid. Geef duidelijk aan wat de leerlingen niet mogen doen, wat te gevaarlijk is. Bij klimmen in het wandrek kun je vertellen: ‘Je mag zelf weten hoe je in het wandrek klimt, maar je klimt niet hoger dan de vijfde sport en je mag niet afspringen. Je klimt dus gewoon helemaal naar beneden.’ • dat de deelnemers wel moeten bewegen: ‘Ik wil dat iedereen actief meedoet.’
Werken in groepen
Bij deze werkvorm verdeelt de lesgever de deelnemers in een aantal groepen. Meestal werkt dan één groep onder leiding van de lesgever en werken de overige groepen min of meer zelfstandig. Na verloop van tijd wisselen de groepen door. Ook bij deze didactische werkvorm kun je de deelnemers open of meer gesloten laten werken. Je kunt bij elke situatie en voor elke groep precies vastleggen wat er de deelnemers gaan oefenen en op welke manier ze dat doen.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Lesgevers binnen het bewegingsonderwijs werken steeds meer in vakken. Bij deze werkwijze deelt de lesgever de gymzaal meestal in drie vakken. De verschillende vakken zijn een soort stations. In elk vak biedt de lesgever een bepaalde bewegingsactiviteit aan (mikken, springen, zwaaien) en na verloop van tijd wisselen de groepen door.
Het werken in groepen kent nagenoeg dezelfde voordelen als het vrij werken. Daarnaast biedt het werken in groepen het grote voordeel dat de deelnemers intensief kunnen werken.
Werken in groepen De buitensportinstructeur heeft voor het mountainbiken drie situaties uitgezet: • down-hillparcours • nemen van horizontale hindernissen (boomtakken) • slalomparcours. De deelnemers oefenen bij elke situatie twintig minuten en wisselen na vijf minuten rust door. Bij het werken in groepen vraag je redelijk wat van de zelfstandigheid van SB-deelnemers. Maak daarom heldere afspraken over: • de veiligheid • wanneer en hoe de groepen doorwisselen • de vrijheid die de deelnemers hebben ten aanzien van de bewegingssituatie en de bewegingsopdracht. Bij het werken in groepen is het belangrijk om als lesgever het overzicht te houden. Enkele tips zijn: • Ga zelf bij de meest risicovolle of moeilijkste situatie staan. • Kies voor een plek waar je overzicht houdt over de andere groepen. • Werk niet altijd met dezelfde samenstelling van groepen, maar verander regelmatig. • Stel de groepen bewust samen. Verdiepingsstof - Coöperatief leren. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Werken in een vaste volgorde
Bij het werken in een vaste volgorde kun je denken aan een toestellenbaan, omgangsbaan, stationsvorm of circuit. De verschillende onderdelen kun je op meerdere manieren kiezen. Je kunt kiezen voor een vorm waarbij alle onderdelen verwantschap vertonen. Zo heeft de turntrainer gekozen voor allerlei klim- en klautersituaties die in een bepaalde volgorde staan opgesteld. Een andere variant is het werken met een toestellenbaan of vaardigheidscircuit met verschillende bewegingsvormen (klauteren, balanceren, springen, zwaaien). Springen in een omgangsbaan. Het werken in een vaste volgorde, bijvoorbeeld in een omgangsbaan, kan bijdragen aan een gevarieerde en intensieve les. Als je de situatie niet goed overdenkt, kan het gebeuren dat er op bepaalde plaatsen een opstopping ontstaat. Laat eventueel de SB-deelnemers op meerdere plaatsen van de toestellenbaan starten, zodat iedereen snel aan de gang is. Let op dat je een positie kiest van waaruit je het overzicht hebt. Denk ook vooraf na over hoe je de bewegingssituatie aan kunt passen, om het bijvoorbeeld makkelijker of juist moeilijker maken. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Klassikaal werken
Bij de klassikale werkvorm zijn alle deelnemers met hetzelfde bezig en het initiatief gaat uit van de lesgever. Er bestaat wel enige variatie. De lesgever kan binnen dezelfde bewegingssituatie de deelnemers dezelfde bewegingsopdracht geven of juist de bewegingsopdracht aanpassen aan de mogelijkheden van de deelnemers. Voordelen van klassikaal werken kunnen zijn: • De deelnemers leren veel. • De bewegingssituatie is overzichtelijk en makkelijk controleerbaar. • Het versterkt het groepsgevoel. Wijze van aanbieden Opdrachtvorm Bij het gebruik van de opdrachtvorm vertelt de lesgever wat er moet gebeuren. Vervolgens gaat de groep aan de slag. De lesgever geeft een opdracht zonder al te veel aanwijzingen en instructie. Wanneer hij technische aanwijzingen geeft, is het een instructievorm. Er is onderscheid in gesloten en open opdrachtvormen. Gesloten opdrachten laten weinig ruimte voor eigen inbreng van de kant van de deelnemers. Een voorbeeld van een gesloten opdracht is: ‘Stap met je rechtervoet op de balk, loop naar de overkant en spring er met een streksprong af’. Open opdrachten laten wel ruimte voor eigen inbreng, bijvoorbeeld: ‘Kom op een of andere manier op de balk, ga naar de overkant en doe een afsprong.’ Je kunt opdrachten niet alleen verbaal, maar ook visueel geven. Veel lesgevers maken hiervan gebruik bij een circuit of toestellenbaan. Bij elk station staat een afbeelding van wat er moet gebeuren. Op deze manier kunnen de deelnemers zelfstandig aan de slag. Instructievorm Onder instructie verstaan we het geven van technische en/of tactische aanwijzingen ter ondersteuning van het leerproces. Om de instructie goed te kunnen geven, moet de lesgever de bewegingsuitvoering heel goed kennen en moet hij weten welke aanwijzingen hij per instructiemoment wil geven. Instructie kun je op verschillende manieren geven: • auditieve instructie (praatje) CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • visuele instructie (plaatje) • tactiele of manuele instructie (beweging aan laten voelen).
Bij auditieve instructie kun je denken aan het geven van een bewegingsbeschrijving.
Een andere mogelijkheid om het leerproces te ondersteunen is door gebruik te maken van de stem om een bepaald ritme aan te geven (‘ta-dam - ta-dam’ of ‘een-twee’ bij de afzet van het zwaaien aan de ringen, ‘rechts-links’ bij het maken van een lay-up).

Voor sommige doelgroepen geeft het een meerwaarde wanneer je de opdracht of instructie verpakt in een verhaalvorm. Dit geldt bijvoorbeeld voor jonge kinderen en voor mensen met een matig verstandelijke beperking. Bij de uitleg van een tikspel spreek je dan niet over tikken en niet getikt worden, maar over boeven, politieagenten, jagers en hazen. Bij het springen van mat naar mat, zonder op de grond te komen, gaat het om een verhaal met krokodillen of haaien die je op kunnen eten.
Instructie verpakt in een verhaal: Speel dat je over een rivier met krokodillen moet zwaaien. Bij visuele instructie gaat het om het geven van een voorbeeld. Het voorbeeld, de demonstratie, neemt van oudsher in sport- en bewegingssituaties een belangrijke plaats in. Deelnemers hebben de elementaire behoefte om eerst te weten hoe een beweging eruitziet of hoe je een bewegingsopdracht moet uitvoeren.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Het merendeel van de deelnemers (en zeker kinderen) is visueel ingesteld. Het is dan ook voor de lesgever van het grootste belang om met voorbeelden te werken. Bij visuele instructie kun je ook gebruikmaken van plaatjes, foto’s of filmbeelden. Er zijn twee soorten voorbeeldvormen: • het opdrachtvoorbeeld • het instructievoorbeeld.
Het opdrachtvoorbeeld
De lesgever gebruikt het opdrachtvoorbeeld om een opdracht te geven of te verduidelijken. Het voorbeeld maakt de deelnemers duidelijk wat ze moeten doen.
De lesgever gebruikt het opdrachtvoorbeeld vaak bij het aanleren van een nieuwe bewegingsvorm, om het leerproces te starten. Hij wil door een voorstelling van de beweging te geven duidelijk maken wat de deelnemers moeten doen. Hij geeft een voorbeeld of laat een voorbeeld geven. Het is niet altijd noodzakelijk om daar verbale informatie aan toe te voegen.
Opdrachtvoorbeeld • De lesgever doet één ronde van de toestellenbaan voor en vraagt de deelnemers hem na te doen. • De lesgever zet de deelnemers zo bij de basket neer, dat ze de lay-up en het afvangen goed kunnen zien. Hij geeft het juiste voorbeeld. Daarna gaan de deelnemers zelf aan de slag. • De tennisleraar neemt een speler als voorbeeld: hij speelt hem drie ballen aan (twee keer forehand, één keer backhand); de opdracht is nu voor de rest van de groep duidelijk. Het instructievoorbeeld De lesgever gebruikt in dit geval het eigen voorbeeld of het voorbeeld van een deelnemer om aanwijzingen te geven over de wijze van uitvoering van de betreffende vaardigheid. Het kan daarbij gaan om technische of tactische aanwijzingen ter ondersteuning en om een goed bewegingsbeeld te krijgen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Instructievoorbeeld
• De lesgever zet de deelnemers naast de landingsmat, geeft aan dat ze moeten kijken naar de hoogte waarop hij de draai inzet en laat zelf de salto zien. • De lesgever laat de lay-up voordoen door een deelnemer die dit uitstekend beheerst. • De lesgever staat op de rand van het zwembad en laat de doorhaalbeweging van de schoolslag zien. Tactiele instructie heeft te maken met het laten voelen van de beweging. Door het laten voelen van een beweging (de beenslag schoolslag aan laten voelen, de voet naar buiten draaien bij het geven van een pass met de binnenkant van de voet) probeert de lesgever de deelnemer tot een beter leerresultaat te brengen. De lesgever helpt de deelnemer bij het uitvoeren van de beweging. De lesgever pakt hem of haar vast en begeleidt de beweging. Als lesgever geef je regelmatig een voorbeeld of laat je iemand het voorbeeld geven. Let hierbij op de volgende aandachtspunten: • Stel de deelnemers zo op, dat ze het voorbeeld allemaal goed kunnen zien. • Laat het voorbeeld zo nodig van verschillende kanten zien. • Laat het voorbeeld eventueel nog een keer zien, zeker als het om een nieuwe of ingewikkelde beweging gaat. • Geef van tevoren aan waarop de deelnemers moeten letten. • Werk vanuit een totaal bewegingsbeeld naar specifieke onderdelen toe. Doe dus eerst altijd de hele beweging voor en daarna eventueel de delen van de beweging. • Maak bewust gebruik van het (overdreven) foute voorbeeld. Een voorbeeld van hoe het niet moet, kan soms goed werken. Hierbij kun je denken aan het laten zien van het veel te laat raken van een bal bij tennis of aan het slaan van een hockeybal met de verkeerde hand boven. Geef daarna altijd weer het goede voorbeeld. • Het is effectief om ook een deelnemer het (goede) voorbeeld te laten geven. Het voordeel is dan dat je als lesgever de groep kunt blijven zien. Je kunt commentaar en toelichting geven. Het voorbeeld van een mededeelnemer kan motiverend werken. De deelnemers zien het als haalbaar en als een CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS uitdaging. • Combineer het voorbeeld met een beknopte instructie (plaatje + praatje).
Vraagvorm
Bij het gebruik van deze werkvorm stelt de lesgever de deelnemer(s) een of meerdere vragen. Deze vragen kunnen gaan over: • het verloop van de bewegingsuitvoering • een gevolgde tactiek • de betekenis van spelregels • hoe de samenwerking verlopen is. De deelnemers worden aan het denken gezet door het beantwoorden van vragen en daarmee actief bij het leerproces betrokken. Dit actieve meedenken heeft een positief effect op de kwaliteit van het leerproces. Door te vragen komt de lesgever erachter wat de deelnemer weet en dat is belangrijk voor het vervolg van het leerproces. Bovendien krijgt de lesgever zo ook informatie over de leerstijl van de deelnemer. Zo kan de deelnemer sterk cognitief betrokken zijn op het leerproces of juist heel oppervlakkig. Vraagvorm Vraaggesprek tussen lesgever en een groepje deelnemers. ‘Vertel eens, hoe verliep de samenwerking?’Lesgever: ‘Oh, wel goed.’Deelnemer: ‘Kun je aangeven wat je goed vond?’Lesgever: ‘Ik vond het goed dat iedereen echt meedeed en niemand achterover leunde.’ Deelnemer: ‘Kun je iets noemen wat mogelijk nog beter kan?’Lesgever: ‘We praten nog iets te veel door elkaar, we moeten wat beter naar elkaar luisteren.’ Deelnemer: Vorm van zelfontdekking De zelfontdekkingsmethode is een didactische werkvorm die is gebaseerd op de stelling dat leren door zelf iets te ontdekken, zelf iets op te lossen, veel efficiënter is dan wanneer deelnemers deze informatie in een kant-en-klare vorm aangeboden krijgen. Uit onderzoek blijkt dat deze methode de CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS zelfwerkzaamheid en de motivatie van de deelnemers verhoogt.
Voor de lesgever is het belangrijk om de juiste bewegingssituatie en een juiste opdrachtformulering te kiezen. De opdracht ‘ga maar lekker zwaaien’, zal waarschijnlijk niet veel leereffect opleveren. Een opdracht waarbij je de deelnemers vraagt te gaan zwaaien en te ontdekken hoe je tot zwaaivermeerdering kunt komen, levert waarschijnlijk meer resultaat op. Het is belangrijk dat de lesgever het proces van zelfontdekking blijft begeleiden. Deze didactische werkvorm kun je dan ook prima combineren met de vraagvorm. Coachvorm Bij sport en bewegen hebben we niet alleen te maken met het aanleren van techniek, maar ook met tactiek. De coachvorm is geschikt voor het aanleren van tactische vaardigheden. De coachvorm kan op twee manieren vormgegeven worden: • feedforward: voorzeggend coachen (‘nu aanbieden’of‘Achmed, naar links’) • feedback: achteraf coachen, de bekende goedkeuring of de correctie. Bij het coachen tijdens een spelsituatie heeft de lesgever maar weinig tijd en vaak is de afstand tot de betreffende deelnemer(s) groot. Dit maakt het toepassen van de coachvorm soms lastig. In een dergelijke situatie kan de lesgever de spelvorm stopzetten (bevriezen) en dan de feedback geven. Dit is een veel gevallen beter dan achteraf. Als je het spel snel bevriest, kun je deelnemers direct feedback geven op gemaakte keuzes of ingenomen posities. Bij het achteraf coachen kun je bepaalde situaties wel terughalen, maar dat is niet altijd even gemakkelijk. Daarom gebruiken coaches steeds vaker videomateriaal. Aandachtspunten coachvorm Om de coachvorm succesvol toe te passen, is het belangrijk om op de volgende punten te letten: • De feedforward- en feedbackinformatie moeten hoorbaar zijn voor de betreffende deelnemer. • Als je een zachte stem hebt, moet je de feedforward en feedback van dichtbij geven of bevriessituaties gebruiken. • Geef kort en krachtige informatie. • Maak gebruik van non-verbale ondersteuning (gebaar van een loop- of speelrichting, gebaar van tempo maken). CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • Bij bevriessituaties moeten de deelnemers direct stoppen met bewegen, anders is de spelsituatie niet meer herleidbaar. • Een bevriessituatie moet kort zijn en niet te vaak toegepast worden.
Coachvorm
De lesgever biedt een spelsituatie aan waarbij het accent op tactiek ligt. Hij zoekt steeds een plaats dicht bij het spelverloop, maar houdt ook overzicht. De lesgever maakt de volgende coachopmerkingen:‘Henk stapje naar rechts!’ ‘Ans nu instappen’ , ‘Harrie terug naar de drie meter’ , ‘Goed Jan’ , ‘Eerder Piet’ , ‘Hij had naar de spelverdeler gemoeten.’
Spelvorm Bij een spelvorm kies je ervoor om deelnemers al spelend iets aan te leren. Zo kun je met kinderen een kwartetspel spelen, om te leren welke voorwerpen bij elkaar horen. Andere spelvormen zijn bijvoorbeeld het rollenspel en de quiz. Bij een rollenspel gaat het om een probleem spelenderwijs van meer kanten te belichten door het verdelen van verschillende rollen. Een bekende techniek hierbij is de rolomkering: iemand speelt een rol die juist tegengesteld is aan zijn eigen mening. Bij een quiz dagen allerlei vragen de deelnemers uit tot het verwerken of toepassen van de leerstof. Als sport- en bewegingsleider kun je spelvormen prima gebruiken om de toepassing van bepaalde technieken, tactiek of regels aan te leren. Dat heet ook wel wedstrijdecht of game-like-trainen. Sportbonden als de KNVB en de Nevobo zijn sterk voorstander van wedstrijdecht trainen en oefenen. Zeker voor een beginnend lesgever is het begeleiden van een spel niet eenvoudig. Er gebeurt van alles tegelijkertijd. Bij een spel heeft de lesgever drie taken: 1. spelleider of scheidsrechter Als lesgever leid je het spel. Dat is best lastig. Enerzijds moet je de regels consequent hanteren en anderzijds moet je soms in de geest van het spel fluiten. Het is belangrijk dat je aandacht besteedt aan het waarom van de regels en dat jij je in bepaalde situaties verantwoordt voor je wijze van leidinggeven. 2. coach Bij de begeleiding van een spel hoort ook het coachen. We hebben hier aandacht aan besteed bij het bespreken van coachen als didactische werkvorm. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
3. begeleider Als lesgever heb je ook de taak om de deelnemers aan te moedigen en te stimuleren. Hierbij kun je gebruik maken van het geven van complimenten. Dit kan op verschillende manieren. Je kunt tijdens en na het spel complimenten geven en je kunt het individueel en groepsgericht doen. Daarnaast moet je af en toe grenzen stellen aan het gedrag van de deelnemers, zodat ze weten waar ze aan toe zijn. Aandachtspunten spelvorm Voor veel lesgevers is het uitleggen en leiden van een spel lastig. Zeker de beginnende lesgever heeft sterk de neiging om alles wat hij van het spel weet ineens te vertellen. Probeer als lesgever in ieder geval bij de uitleg van een spel de volgende richtlijnen aan te houden: • Als het een balspel betreft, heb je als lesgever tijdens de uitleg de bal zelf vast, zodat de bal de aandacht van de deelnemers niet afleidt. • Maak het spelidee kort en krachtig duidelijk. • Leg het spel uit aan de hand van de taken die de deelnemende partijen hebben (meestal een aanvallende en een verdedigende partij). • Beperk je tot het uitleggen van de voornaamste regels van het spel (bepaal van tevoren welke regels belangrijk zijn), benoem maximaal drie tot vijf regels. • Zet de spelers al klaar in de gekozen spelsituatie (zet bijvoorbeeld bij trefbal de spelers voor de uitleg al in hun vak).CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Alle ballen vast voor de volle aandacht. Ruimte die de lesgever biedt Open en gesloten didactische werkvormen hebben te maken met de ruimte die de lesgever biedt voor een eigen invulling aan de kant van de SB-deelnemers. In de gesloten situatie gaat elk initiatief uit van de lesgever. In de open situatie werken de deelnemers op hun eigen niveau, in hun eigen tempo en haar hun eigen interesse. Open en gesloten didactische werkvormen kun je vormgeven aan de hand van vijf punten: 1. het materiaal Je kunt verschillende materialen aanbieden of als lesgever precies bepalen wat de deelnemers mogen gebruiken. 2. de ruimte en de plaats Enerzijds mogen de deelnemers zelf weten waar ze gaan oefenen of trainen, anderzijds bepaalt de lesgever waar de deelnemers mogen werken. 3. de technische uitvoering Bij een open didactische werkvorm mogen de deelnemers zelf bepalen hoe ze de beweging uitvoeren en bij een gesloten vorm geeft de lesgever precies aan hoe de beweging uitgevoerd moet worden. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

4. de groeperingvorm
Dit kan variëren van individueel werken, werken in tweetallen tot samenwerken in een niet vooraf bepaalde groep. 5. de werktijd
Je kunt de deelnemers laten werken met of zonder tijdsdruk.
Als je de deelnemers op alle vijf punten volledig vrij laat, spreken we van een open didactische werkvorm. Leg je alles helemaal vast, dan noemen we dat een gesloten didactische werkvorm. Er ontstaat een glijdende schaal van meer of minder open/gesloten door de verschillende punten op een andere manier in te vullen.
Open didactische werkvormen lenen zich vooral voor vormen van bewegen die dicht bij de natuurlijke bewegingen van de deelnemers staan. Je kunt hierbij denken aan klauteren, lopen, springen, balanceren, rollen, duikelen, werpen en vangen. Wanneer het om risicovolle bewegingen gaat (klimmen, speerwerpen, duiken), zijn gesloten didactische werkvormen geschikter.
Gesloten didactische werkvorm bij het zwaaien aan de trapezestok 1. het materiaal. Iedereen werkt met de trapezestok. 2. de ruimte en de plaats. Een aantal deelnemers werkt aan de trapezestok, terwijl de overige deelnemers op de bank zitten. 3. de technische uitvoerring. De deelnemers krijgen allemaal dezelfde precieze instructies (armen lang, tweetellenritme bij de afzet, één voet net voor en één voet net achter het ophangpunt). 4. de groeperingvorm. Vier deelnemers zwaaien, de anderen wachten. De groepen zijn samengesteld op basis van lichaamslengte. 5. de werktijd. De deelnemers maken allemaal hetzelfde aantal zwaaien en moeten dan plaatsmaken voor de volgende. Gesloten didactische werkvormen zijn over het algemeen gericht op het zo snel mogelijk bereiken van het gestelde doel, bijvoorbeeld het beheersen van de volleybalservice. De lesgever probeert de deelnemers, voor ze gaan oefenen, zo volledig mogelijk te informeren. Hij probeert het maken van fouten te CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS voorkomen en kiest voor de meest efficiënte weg naar het einddoel.
Bij open didactische werkvormen staat niet het snelle bereiken van de vastgestelde eindvorm centraal, maar de mogelijkheid van de deelnemer een eigen leerweg te vinden. Er wordt gewerkt via de weg van de geleidelijkheid, waarbij fouten maken mag.
Binnen het bewegingsonderwijs is steeds meer aandacht voor zelfstandig werken en hoe je dat kunt bevorderen. Daarbij zijn activerende werkvormen belangrijk. Dit zijn werkvormen die specifiek gericht zijn op een actievere rol van de deelnemers in hun eigen leerproces. Deze activerende werkvormen zijn open didactische werkvormen. Ze bevorderen zowel het leerresultaat als de zelfstandigheid. De achterliggende gedachte van zo actief mogelijk betrokken zijn bij het leerproces is terug te voeren op wat mensen onthouden. Mensen onthouden ongeveer: • 10% van wat ze lezen • 20% van wat ze horen • 30% van wat ze zien • 50% van wat ze horen en zien • 70% van wat ze met anderen bespreken • 80% van wat ze evalueren en nabespreken • 90% van wat ze anderen uitleggen.
Verdiepingsstof - IJsbrekers en energizers.
Verdiepingsstof - Teaching games for understanding.
Opdracht 8 Voorbeelden van didactische werkvormen (groepsopdracht) Voorbeelden van didactische werkvormen. Deze opdracht kun je in een groepje doen. Een van de groepsleden is de notulist en schrijft alle genoemde voorbeelden op. a. Noem om de beurt een didactische werkvorm. Als je er geen meer weet, mag je passen. Dit doe je net zo lang totdat iedereen gepast heeft. b. Ga uit van de rij met voorbeelden van didactische werkvormen. Geef nu om de beurt een voorbeeld uit de praktijk van deze didactische werkvorm. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Doe dit voor alle voorbeelden van jullie groepje.
Opdracht 9 Praktijkvoorbeeld van een didactische werkvorm (theorieopdracht)
Voorbeelden van didactische werkvormen.
Bekijk de volgende twee filmpjes en beantwoord de vragen hieronder. Je mag kiezen of je antwoord betrekking heeft op één of meerdere filmpjes.
Filmpje - Ballenestafette
Filmpje - Hoepelestafette
a. Welke didactische werkvorm gebruiken de lesgevers? b. Op welke aandachtspunten moet een lesgever letten om deze didactische werkvorm goed te laten verlopen? c. Aan welke van de door jou genoemde aandachtspunten voldoet de lesgever?
Opdracht 10 Instructievorm (theorieopdracht) Voorbeelden van didactische werkvormen. Instructie is het geven van technische en/of tactische aanwijzingen ter ondersteuning van het leerproces. a. Instructie kun je op drie verschillende manieren geven. Welke drie manieren zijn dat? b. Geef van elke instructiewijze een voorbeeld uit de praktijk. c. Aan elke instructiewijze kun je eisen stellen, zodat de betreffende wijze van instructie ook effectief is. Welke eisen kun je aan de verschillende instructiewijzen stellen om deze effectiever te maken? Opdracht 11 Coachvorm (groepsopdracht) Voorbeelden van didactische werkvormen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Deze opdracht kun je in een groepje doen. a. Wat houdt de coachvorm als didactische werkvorm in? b. Bespreek met elkaar wat je verstaat onder feedforward en feedback.