15 minute read

2.5 Beginsituatiefactoren

b. Beschrijf de vier beginsituatiefactoren. Gebruik hiervoor een lesvoorbereidingsformulier.

Opdracht 12 Beginsituatie observeren (theorieopdracht) Analyseren van de beginsituatie. Filmpje - Gymles groep 7b Filmpje - Gymles bewegen op muziek Filmpje - Voetbaltraining Filmpje - Korfbaltraining Filmpje - Turntraining a. Bekijk één van filmpjes en stel aan de hand van dat filmpje de beginsituatiefactoren vast. b. Vergelijk jouw resultaten met die van één of meerdere medestudenten. 2.5 Beginsituatiefactoren Het vaststellen van de beginsituatie verloopt in een aantal stappen. Je moet een volledig beeld krijgen van de beginsituatie van: • de groep • de individuele SB-deelnemer • de lesgever • de randvoorwaarden. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

De vier beginsituatiefactoren. Je splitst de beginsituatie dus op in een aantal onderdelen. Dit zijn de beginsituatiefactoren. De beginsituatiefactoren zijn belangrijk, omdat ze invloed hebben op het inrichten en het verloop van de les. Wanneer je de beginsituatie verkeerd inschat, kan dat leiden tot een verkeerde keuze van de bewegingsvormen en de organisatie. Het is dus belangrijk om, voordat je gaat starten met je les, de beginsituatiefactoren goed en volledig in kaart te brengen. De beginsituatie van de groep De eerste vraag die een lesgever zichzelf vaak stelt is: Met welke groep krijg ik te maken? Over die groep verzamel je de volgende informatie: • algemene beginsituatie van een groep • specifieke beginsituatie van een groep. Algemene beginsituatie van een groep. Bij dit deel van de beginsituatie gaat het om informatie die algemeen is en niet verandert van les tot les. Hiertoe behoort informatie over de samenstelling van de groep, zoals: • de groepsgrootte CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • de (gemiddelde) leeftijd • de samenstelling (aantal jongens/meisjes) • de aard van de groep (prestatief of recreatief).

Marcia, die met een korfbalgroep aan de slag gaat, heeft de volgende algemene gegevens over de groep verzameld: • De groep bestaat uit dertien personen. • De leeftijd varieert van dertig tot veertig jaar. • De groep bestaat vooral uit mannen (twee vrouwen, elf mannen). • De SB-deelnemers korfballen vooral met recreatieve bedoelingen. Specifieke beginsituatie van een groep. Deze informatie ligt niet vast, maar is bijvoorbeeld afhankelijk van de doelstelling en het onderwerp van de les. Als je een atletiektraining geeft is het niet zo interessant om informatie over de schaatsvaardigheid te verzamelen. Het gaat dus om specifieke gegevens. Je beschrijft afhankelijk van het doel en het onderwerp van de les het gemiddeld niveau van de groep. Bij het vaststellen van het gemiddeld beginniveau van de groep kijk je naar de drie gedragsaspecten. De drie gedragsaspecten voor de specifieke beginsituatie. Gemiddeld sociaal-affectief niveau Gemiddeld cognitief niveau Gemiddeld motorisch niveau omgangkennisbewegingsvaardigheden communicatieinzichtbewegingseigenschappen motivatiefase van het motorisch leerproces Verdiepingsstof - Gedragsaspecten. Motorisch niveau Bij de bepaling van het motorisch niveau moet je informatie krijgen over drie aspecten: • het niveau van de bewegingsvaardigheden • het niveau van de bewegingseigenschappen • de fase van het motorisch leerproces. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Bewegingsvaardigheden Bij dit onderdeel past de vraag: Hoe goed of slecht beheerst het merendeel van de groep bepaalde vaardigheden en/of technieken?. Bepaal bij dit onderdeel vooraf wat je uitgangspunt is. Ga je uit van een perfect uitgevoerde bewegingstechniek of van wat gemiddeld is voor een bepaalde leeftijdsgroep? Met andere woorden: Welke eisen stel je aan de bewegingsvaardigheid?

Voor Jaap is het van belang te weten in hoeverre de spelers uit zijn volleybalgroep de basistechnieken beheersen van het bovenhands en het onderhands spelen. Jaap schat in dat het bij deze groep niet gaat om een perfect uitgevoerde techniek en stelt de beginsituatie dan ook vast aan de hand van een aantal basale aandachtspunten in de bewegingsuitvoering van de bovenhandse en de onderhandse techniek. Voor deze groep komt Jaap tot de volgende analyse van de bewegingsvaardigheid: • De meeste SB-deelnemers beheersen de bovenhandse techniek beter dan de onderhandse techniek. • De toepassing van beide technieken in de wedstrijdsituatie levert voor de meeste spelers geregeld problemen op.

Bewegingseigenschappen Bewegingseigenschappen heten ook wel grondmotorische eigenschappen. Er zijn vijf bewegingseigenschappen: • kracht • lenigheid • uithoudingsvermogen • coördinatie • snelheid.

Bij dit onderdeel van de beginsituatie probeer je in te schatten in hoeverre deze bewegingseigenschappen bij de groepsleden aanwezig zijn. Ook nu geldt weer dat je dit doet in de mate waarin het van belang is voor een goed verloop van de les. Bij een les gericht op het verbeteren van de handstand is het observeren van armkracht van belang. Bij een voetbaltraining is dit minder belangrijk en is informatie over het uithoudingsvermogen waarschijnlijk relevanter.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Naast observatie kun je als lesgever in dit geval gebruikmaken van bepaalde tests. Voor het bepalen van het algemene uithoudingsvermogen kun je bijvoorbeeld gebruikmaken van de shuttleruntest.

De shuttleruntest. Verdiepingsstof - Bewegingseigenschappen. Fase van het motorisch leerproces Tot slot bepaal je in welke fase van het motorisch leerproces de groep zich bevindt. Het is van belang te weten of bepaalde bewegingen voor de eerste keer aan bod komen of dat het om een herhaling van al eerder uitgevoerde bewegingen gaat. Met andere woorden: Bevindt de groep zich in de fase van het aanleren van een vaardigheid of zijn de deelnemers al zo ver dat het vooral gaat om (kleine) correcties in de uitvoering van de bewegingen. Het is ook mogelijk dat de vaardigheid al vanzelf (geautomatiseerd) verloopt. In dat geval gaat het om het vasthouden van het niveau door de bewegingen geregeld te herhalen.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Said krijgt als lesopdracht het verbeteren van touwzwaaien en maakt daarbij de volgende motorische beginsituatieanalyse van de groep: • bewegingsvaardigheid (de vaardigheid in het touwzwaaien)De meeste kinderen kunnen vanaf een lage verhoging (bank) een enkele zwaai in buighang goed uitvoeren. • bewegingseigenschappenDe kinderen beschikken over voldoende kracht om hun eigen lichaamsgewicht te dragen. • motorisch leerprocesHet touwzwaaien is door deze kinderen al enkele malen eerder geoefend.

Cognitief niveau

Tot de beginsituatie hoort ook het verzamelen van informatie over hetcognitief functioneren van de groep. De volgende vragen zijn van belang bij dit onderdeel: • Wat is de intelligentie van de SB-deelnemers? • Hoe snel begrijpen ze de uitleg of de spelregels? • Welke kennis van spelregels en reglementen hebben de SB-deelnemers? • Hoeveel tactisch inzicht hebben de SB-deelnemers? • Hoe is het bewegingsinzicht van de SB-deelnemers? • Hoeveel ervaring heeft de groep met deze vaardigheid? Bij het cognitieve niveau van iemand, spelen zowel leeftijd als aanleg een belangrijke rol. De leeftijd zegt iets over de ontwikkelingsfase waarin iemand verkeert. Er is verschil in bevattingsvermogen tussen kleuters en het oudere schoolkind. De leeftijd zegt niet alles. Tussen SB-deelnemers van dezelfde leeftijd kunnen grote verschillen bestaan. De jeugdtrainster van de hockeyclub moet voor het eerst een groepje kinderen van zes tot acht jaar gaan trainen. Het is een nieuw groepje, dat nog geen ervaring met hockey heeft. Om tot een goede invulling van de trainingen te komen, maakt de trainster de volgende cognitieve beginsituatieanalyse van het groepje:

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

• Gezien de leeftijd bevindt het bevattingsvermogen van de meeste kinderen zich op concreet niveau; dat wil zeggen dat de kinderen informatie begrijpen die bij hun belevingswereld past en waarbij zij zich iets kunnen voorstellen. • De kinderen kennen nog nauwelijks spelregels van hockey. • Het is niet te verwachten dat zij enig tactisch inzicht hebben.

Verdiepingsstof - Heterogene groepen.

Sociaal-affectief niveau

Elke groep verschilt ook op sociaal-affectief vlak van elkaar. Elke groep functioneert anders als groep. Soms is een groep een grote vriendenclub, maar het kan ook voorkomen dat de leden nauwelijks binding met elkaar hebben. De ene groep bestaat uit emotioneel opgewonden standjes en de andere groep kent juist alleen heel rustige deelnemers.

De sociaal-affectieve beginsituatie roept vragen op als: • Welke sfeer heerst in de groep? • Hoe is de samenwerking binnen de groep? • Hoe is de communicatie binnen de groep? Is er sprake van overleg tussen de groepsleden? • Hoe is de onderlinge acceptatie en verdraagzaamheid? • Is er sprake van groepjesvorming? • Hoe is de relatie met en de houding van de groep ten opzichte van de lesgever?

Onder de sociaal-affectieve beginsituatie vallen ook de persoonlijkheidskenmerken van de deelnemers. Hierbij kun je denken aan kenmerken als durf, openheid, mentaliteit, zelfbeheersing, zelfbeeld, waarden en normen, zelfwerkzaamheid en faalangst.

Tot slot behoort bij de sociaal-affectieve beginsituatie het vaststellen van de motivatie van de deelnemers. Motivatie is de drijfveer van je gedrag. De motieven om aan een bewegingsactiviteit deel te nemen kunnen heel verschillend zijn. De een wil de beste zijn en de ander komt juist voor de gezelligheid. Voor jou als lesgever is het belangrijk om deze motieven te achterhalen en hier bij je les of training rekening mee te houden.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Een groep meiden is bezig met de voorbereiding van een uitvoering van jazzballet. De lesgeefster beschrijft de volgende sociaal-affectieve beginsituatie: • In de groep heerst een sfeer van afgunst en jaloezie. • Er zijn enkele kleine groepjes ontstaan en de onderlinge communicatie is verstoord. • De meiden accepteren weinig van elkaar en de kritiek op elkaar uiten ze vaak indirect. • De houding naar mij als lesgeefster kenmerkt zich door een wit voetje halen om zo een goede positie bij de uitvoering te krijgen. • Ondanks dit alles is de motivatie om hard te werken bij iedereen aanwezig. Homogene of heterogene groep Uit alle beginsituatiefactoren kan blijken of je te maken hebt met een groep van gelijk niveau (een homogene groep) of een groep waarbinnen het niveau sterk uiteenloopt (een heterogene groep). Deze homo– of heterogeniteit van een groep kan gelden voor de drie gedragsaspecten (motorisch, cognitief en sociaal-affectief). Als sportleider heb je vaak te maken met heterogene groepen. Dit is een belangrijk gegeven voor het plannen en uitvoeren van lessen. Zowel bij het bepalen van eventuele doelen, als bij de keuze van bewegingsvormen kan dit tot zogenaamde differentiatie leiden.CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Een homogene of heterogene groep?

De beginsituatie van het individu

Naast informatie over de hele groep, kijk je ook naar de beginsituatie van de afzonderlijke deelnemers. Daarbij let je op deelnemers met een opmerkelijk of opvallend motorisch, cognitief of sociaal-affectief niveau.

Bij de beschrijving van de beginsituatie van de groep gaat het om het gemiddelde begingedrag van alle SB-deelnemers. Bij de beschrijving van de beginsituatie van het individu verzamel je informatie over een aantal individuen uit de groep. Vaak bevinden zich in een groep een aantal opmerkelijke of opvallende deelnemers. Zo is het handig om te weten wie opvallend druk of juist teruggetrokken is, wie motorisch heel handig of juist onhandig is. Als lesgever houd je hier rekening mee.

Bij het vaststellen van de beginsituatie van het individu gebruik je dezelfde indeling als bij het vaststellen van de beginsituatie van de groep en stel je soortgelijke vragen, zoals: • over de individuele motorische beginsituatie: – Zijn er ten aanzien van de bewegingseigenschappen personen in de groep die in positieve of negatieve zin opvallen? – Zijn er personen in de groep die een lichamelijke aandoening hebben en daardoor conditioneel beperkt zijn? – Wat is het motorisch beginniveau van de beste deelnemer en dat van de zwakste deelnemer? • over de individuele cognitieve beginsituatie: – Zijn er in de groep SB-deelnemers die moeite hebben met het verwerken van informatie, die extra aandacht nodig hebben bij bijvoorbeeld uitleg van een opdracht? – Welke individuen hebben veel ervaring met de betreffende vaardigheid (en dus meer kennis en inzicht) en welke SB-deelnemers hebben er nauwelijks of geen ervaring mee? • over de individuele sociaal-affectieve beginsituatie: – Zijn er SB-deelnemers die speciale aandacht nodig hebben? – Zijn er SB-deelnemers met specifieke gedragsproblemen in de groep? – Is er in de groep een duidelijke leider of een zondebok?

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Danielle is de nieuwe trainster bij de plaatselijke taekwondoclub. Zij krijgt onder andere de groep kinderen van tien tot twaalf jaar onder haar hoede.

Bij de beschrijving van de beginsituatie van de individuele kinderen geeft Danielle aan dat er op motorisch niveau nogal grote verschillen zijn. Frans doet al vanaf zijn achtste aan taekwondo en neemt deel aan wedstrijden, terwijl Marvin en Freek pas enkele maanden lid zijn van de club. Daarnaast valt Rob op, omdat hij erg snel moe en kortademig is. Navraag leert dat Rob astma heeft.

Het verschil in motorisch niveau heeft natuurlijk ook invloed op het cognitieve niveau: Frans is helemaal thuis in de taekwondoterminologie, kent de (spel)regels en heeft al enkele tactische principes onder de knie. Marvin en Freek daarentegen, begrijpen nauwelijks iets van alle benamingen. Voor hen is taekwondo nog een vorm van stoeien, waarbij niet al te veel wordt nagedacht.

Op sociaal-affectief gebied valt Bart op, die zeer druk is en snel afgeleid wordt door allerlei zaken. Bovendien wordt hij snel boos en is dan moeilijk op zijn gedrag aanspreekbaar. De vader van Bart vertelt dat zijn zoon ADHD heeft.

Verdiepingsstof - Beginsituatie van de groep en de individuele SB-deelnemer.

De beginsituatie van de lesgever

Behalve bij de groep en het individu is het ook belangrijk om stil te staan bij de beginsituatie van jezelf als lesgever. Het beschrijven van je eigen beginsituatie leidt tot een aantal aandachtspunten voor jezelf waarmee je rekening kunt houden bij het lesgeven. Ook bij dit deel van de beginsituatieanalyse bekijk je de motorische, cognitieve en sociaal-affectieve beginsituatie.

Motorische beginsituatie van de lesgever

• Hoe goed is mijn eigen algemene vaardigheid? • Hoe goed is mijn eigen vaardigheid ten aanzien van de specifieke beweging die ik wil (aan)leren of verbeteren? • Heb ik zelf voldoende ervaring met een bepaalde sport of een bepaalde beweging?

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Cognitieve beginsituatie van de lesgever

• Wat is mijn kennis van sport en bewegen in het algemeen? • Wat weet ik van bepaalde sporten of bewegingsvormen? – Heb ik voldoende kennis van de spelregels? – Heb ik voldoende kennis van de methodische opbouw? • Heb ik voldoende ondersteunende kennis? – Wat weet ik van trainingsprincipes? – Hoe staat het met mijn kennis van ontwikkelingspsychologie? – Wat weet ik van gezondheidsaspecten en hygiëneregels? De analyse van je eigen cognitieve beginsituatie kan ertoe leiden dat je als lesgever tot de conclusie komt dat je te weinig afweet van bepaalde aspecten. Om een goede les te kunnen geven, is het belangrijk dat je meer over die aspecten te weten komt. Sociaal-affectieve beginsituatie van de lesgever • Hoe gemotiveerd ben ik om deze SB-activiteiten aan te bieden? • Past mijn wijze van omgang bij de groep waarmee ik ga werken? • Ben ik vooral gericht op het bereiken van resultaat of is de omgang met de groep voor mij belangrijker? • Past mijn karakter wel bij de groep waarmee ik ga werken? • Hoe kom ik over als ik voor een groep sta? Hoe presenteer ik mezelf? Didactische beginsituatie van de lesgever Naast deze drie aspecten kijk je ook naar je didactische vaardigheid. Het maakt uit of je een ervaren of minder ervaren lesgever bent. Bij het bepalen van de didactische beginsituatie van de lesgever horen vragen als: • Hoe goed ben ik in het instrueren van SB-deelnemers? • Hoe goed ben ik in het veilig en efficiënt organiseren? • Hoe goed ben ik in het snel aanpassen van de bewegingssituatie? CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Om de beginsituatieanalyse van de lesgever te verduidelijken gaan we terug naar het voorbeeld van Danielle, de nieuwe trainster bij de plaatselijke taekwondoclub.

Bij de inschatting van haar eigen beginniveau als trainer, constateert Danielle dat het op motorisch gebied wel goed zit. Zij doet fanatiek mee aan wedstrijden en traint vier keer per week. Met haar conditie en eigen vaardigheid is dus niets mis.

Danielle heeft al veel ervaring met trainingen en wedstrijden, waardoor zij zeer goed op de hoogte is van alle regels en tactieken. Als voormalig SB-student weet zij ook hoe ze taekwondotechnieken in methodische zin moet aanleren en verbeteren.

De ondersteunende kennis van Danielle bevat echter enkele hiaten. Zo weet zij nog wel vanuit de ontwikkelingspsychologie dat de leeftijd van tien tot twaalf jaar de ideale leerleeftijd voor het verbeteren van motorische vaardigheden is, maar haar kennis over astma is beperkt en van ADHD weet ze helemaal niets.CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

De beginsituatie van de randvoorwaarden

Behalve met deelnemers heb je als lesgever ook te maken met bijvoorbeeld een bepaalde accommodatie en sportmaterialen. Dit noemen we de randvoorwaarden. Er zijn drie soorten randvoorwaarden, namelijk:

De drie soorten randvoorwaarden. Beschikbare tijd Hierbij hoort: • de periode in het jaar (denk bijvoorbeeld aan de Sinterklaastijd) • het tijdstip van de les (welke dag, hoe laat?) • de tijdsduur van de les (hoelang?) • de frequentie van de lessen (hoe vaak?). Beschikbare ruimte, accommodatie Hierbij hoort: • de beschikbare accommodatie (binnen en/of buiten) • de ligging van de accommodatie • de afmetingen van de ruimte • de invloed van de weeromstandigheden op de ruimte; • het klimaat, de temperatuur in de ruimte; • de invloed van stoorzenders in de ruimte (andere gebruikers, muziek en dergelijke). Beschikbaar materiaal en hulpmiddelen Hierbij hoort: • de beschikbare toestellen en materialen • de hoeveelheid toestellen en materialen(bijvoorbeeld het aantal bruggen of het aantal ballen) CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • de beschikbare hulpmiddelen (bord, lintjes, fluit, stopwatch).

Schematische weergave van de beginsituatiefactoren

1. Beginsituatie van de groep Algemene Specifieke gegevens: gemiddeld beginniveau van de groep gegevens • groepsgrootte Motorisch Cognitief Sociaal-affectief • aantal jongens/meisjes • (gemiddelde) leeftijd • prestatief of recreatief (Wat kunnen ze?) (Wat weten ze?) (Wat kunnen ze samen) • algemene • begrip • groepsprocessen conditie • kennis en • motivatie • techniek inzicht • ervaring • ervaring 2. Beginsituatie van het individu Motorisch Cognitief Sociaal-affectief • beste/zwakste • SB-deelnemers die • SB-deelnemers met deelnemer informatieverwerkings- gedragsproblemen • SB-deelnemers met problemen hebben • SB-deelnemers die beperkingen • SB-deelnemers met speciale aandacht veel/weinig kennis en nodig hebben inzicht 3. Beginsituatie van de lesgever Motorisch Cognitief Sociaal-affectief Didactisch • eigen Vakkennis: • omgang met • bedrevenheid vaardigheid • algemeen groep in lesgeven • eigen conditie • specifiek • persoonlijkheid • ervaring in • eigen ervaring • ondersteunend lesgeven 4. Beginsituatie van de randvoorwaarden Tijd Ruimte Materiaal

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Verdiepingsstof - Les- en leidinggeven in sport- en bewegingsituaties.

Opdracht 13 Algemene en specifieke beginsituatiefactoren (groepsopdracht)

Analyseren van de beginsituatie.

Filmpje - Gymles groep 7b Filmpje - Gymles bewegen op muziek Filmpje - Voetbaltraining Filmpje - Korfbaltraining Filmpje - Turntraining

Deze opdracht kun je in een groepje doen. a. Bedenk voor jezelf een aantal algemene en een aantal specifieke beginsituatiefactoren van de les in het filmpje. b. Vergelijk je resultaten met die van je medestudenten.

Opdracht 14 Beginsituatie van de lesgever (theorieopdracht) Analyseren van de beginsituatie. Je krijgt de opdracht om aan een C-klasse team (12-13 jaar) een korfbaltraining te geven. In de kern ligt het accent op de doorloopbal onderhands en de doorloopbal bovenhands. Wat is voor deze lesopdracht de beginsituatie van de lesgever? Opdracht 15 Het belang van de beginsituatie (theorieopdracht) Analyseren van de beginsituatie. Deze opdracht kun je in een groepje doen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS