
17 minute read
Feitenreconstructie 2017-2022
Bron: SodM, 202029
NAM blijft belangrijke leverancier van data Hoewel TNO de modellen nabouwt, blijft het instituut afhankelijk van de gegevens van andere partijen, als input voor de rekenmodellen. Zo levert het KNMI een overzicht van het aantal gemeten aardbevingen. De NAM deelt een overzicht met de locaties van de miljoenen jaren oude breuken in het gasreservoir, de verwachte gaswinning per productielocatie en de huidige gasdruk in het reservoir (de eerste drie modellen van figuur 9.2). Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor een overzicht van de gebouwkenmerken en GTS deelt de gasvolumes volgens de verwachte jaartemperatuur.30
Advertisement
Sinds 2018 is het statische, geologische model van de ondergrond in Groningen – het eerste model van figuur 9.2 – vrij beschikbaar via het Europese onderzoeksproject EPOS-NL, oftewel het European Plate Observing System – Netherlands. Via dit wetenschappelijke dataplatform heeft de NAM ook andere gegevens van het Groningenveld beschikbaar gesteld.
Het dynamische reservoirmodel, het tweede model uit figuur 9.2, maakt gebruik van speciale Shell-software en is niet via EPOS-NL beschikbaar. Dit geldt ook voor de twee nagebouwde TNO-modellen.31 De NAM deelt wel de data die het bedrijf als input voor het dynamische reservoirmodel gebruikt. Met deze gegevens en het openbare geologische model kan elke onderzoeker zelf een simulator maken van het Groningenveld, zo blijkt desgevraagd uit een schriftelijke toelichting van SodM. “Daarnaast stelt NAM de uitkomsten van de simulator (drukontwikkeling in ruimte en tijd) ter beschikking van onderzoekers, waardoor er geen belemmering is voor verder onderzoek door de eigendomsrechten van Shell.”32
29 SodM (30 november 2020).
30 TNO (n.d. H9).
31 Het gaat om het reservoir stromingsmodel, in softwareprogramma MoReS en speciale Shell-software en het compactiemodel van TNO en NAM.
32 Mailbericht SodM aan de parlementaire enquêtecommissie, 30 januari 2023. Onderwerp: Aanvullende vragen nav inzageformulieren.
SodM heeft via EPOS-NL toegang tot het geologische model, maar doet hier in de praktijk niets mee. “SodM heeft alleen toegang tot de resultaten van de dynamische en compactiemodel en krijgt informatie over de keuzes en aannames die door de NAM zijn gedaan voor de verschillende parameters en instellingen van de modellen”, aldus SodM in de schriftelijke toelichting. “Deze toegang verloopt via de reguliere besprekingen die SodM met NAM heeft over de modellen (via presentaties). Voor het toezicht van SodM is het ook niet noodzakelijk om toegang tot de daadwerkelijke modelcodes, modellen en simulaties te hebben. Het toetsen van de input & output is afdoende.”33
‘NAM-software was black box’
Bij het analyseren van de rekenmodellen van de NAM, plaatst TNO ‘serieuze vraagtekens’ bij een aantal keuzen die de NAM maakt, schrijft het instituut op 11 mei 2020 aan het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ook vindt TNO de onderbouwing op sommige punten beperkt.34 Tijdens het nabouwen van de modellen maakt TNO dan ook andere keuzes. “Als je daar een cartoon van maakt, dan ziet die er hetzelfde uit”, licht Breunese tijdens zijn verhoor toe. “De blokken, de treinwagons, zijn allemaal hetzelfde. Alleen, als je de wagon opent, dan zit er hier en daar andere programmatuur in, en andere concepten.”
“Het is zo gegaan: we kregen als eerste de opdracht om de modeltrein van NAM na te bouwen, alleen op grond van de rapporten die daarover bestonden”, vervolgt Breunese. “Daar zijn we braaf mee aan de gang gegaan. Ik denk dat we binnen een halfjaar een prototype hadden. Maar toen kregen we natuurlijk ook de vraag: wat komt daaruit en hoe verhoudt zich dat tot wat NAM met dezelfde soort algoritmes eruit krijgt? Op een gegeven moment werd ook vooral van de Staatstoezichtkant de eis gesteld dat dat verschil niet meer mocht zijn dan, ik dacht, een procent. […] Ook dat hebben we opgevolgd. […] Het is natuurlijk een beetje moeilijk, want de NAM-software was voor velen een black box. Je kunt dus wel daar in de buurt willen komen, maar is dat nou een optimale oplossing? We hebben er dus voor gekozen om de software ook zelf te gaan bouwen, en dus niet om de software per USB-stick naar Utrecht te laten komen, te laden op onze computers en zo verder te gaan. Want dan zou je de onafhankelijkheid te grabbel gooien.”
Als TNO in 2019 de softwarecode van de NAM krijgt, valt Breunese een aantal keuzes op. “We zijn eerst op eigen kracht bezig geweest, en toen kregen we die code. Dan zie je dus wat er aan subtiele, numerieke keuzes is gemaakt. Dat is voor een buitenstaander totaal niet zichtbaar. Daar kwamen we toen pas achter.”
Breunese benadrukt in zijn verhoor dat de verschillen tussen de NAM en TNO geen consequenties hebben gehad voor de inschatting van de risico’s in Groningen. “Nou ja, het zijn geen verschillen die ordes van grootte van het risico uitmaken, hoor. Dat kan ik er meteen bij zeggen. Maar we hechten toch wel aan consistentie. Wij hechten er veel waarde aan dat je zo’n geologisch model goed representeert in die software en dat er geen oneigenlijke keuzes worden gemaakt, of te gemakkelijke keuzes. Kalibratiemethodes zijn ook zoiets. Je kunt wel zeggen “ik heb een gekalibreerd model”, maar laat dan maar eens zien hoe het gedaan is. Dat is best nog wel een aparte kunst. Dat zijn allemaal dingen die in de tweede fase van de ontwikkeling zijn
33 Mailbericht SodM aan de parlementaire enquêtecommissie, 30 januari 2023. Onderwerp: Aanvullende vragen nav inzageformulieren.
34 TNO (11 mei 2020).
Feitenreconstructie 2017-2022
gebeurd, in de aanloop naar het moment begin 2020 dat we de officiële taak oppakten en gingen uitvoeren. We hebben in die tijd uitvoerig contact gehad met de NAM-ontwikkelaars over onze bevindingen. Soms herkenden ze die wel en soms niet, maar daar is in elk geval wel een open discussie over geweest.”35
Modelkeuzes hebben ‘significante invloed’ op berekening aardbevingskans
In de eerste ‘publieke seismische dreigings- en risicoanalyse Groningen gasveld’ die TNO in maart 2021 publiceert, benadrukt het instituut dat de aanpak van TNO leidt tot een ‘hogere kans op zwaardere bevingen’ dan de berekeningen van de NAM. Tegelijkertijd is er ook een voorbeeld van een specifiek onderdeel van de berekening waar de werkwijze van TNO juist leidt tot een lager risico dan bij de methode van de NAM.
Bron: TNO, 2021. Het model van TNO is SDRA2021, het model van de NAM heet HRA2020. De tabel toont de verwachtingen van het aantal aardbevingen groter dan magnitude 1,5 (‘rate’), de overschrijdingskansen voor verschillende magnitudes en de maximale piekgrondversnelling (PGAmax).36
Bij een eerdere beoordeling in 2020 heeft TNO al geconstateerd dat ‘de door NAM voorgestelde wijzigingen leiden tot een lagere inschatting van het seismisch risico, terwijl de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor volgens TNO niet afdoende is’. Over de juiste aanpak bestaat volgens TNO nog geen wetenschappelijke consensus. De analyse van de verschillende werkwijzen in 2021 laat in ieder geval zien dat de keuzes in de berekeningen gevolgen hebben voor de uitkomsten én dat meer onderzoek nodig is. “De gevoeligheidsanalyse maakt inzichtelijk dat modelkeuzes van significante invloed zijn op de dreigings-en risicoresultaten. […] Deze aspecten verdienen nadere beschouwing, onder andere binnen het onderzoeksprogramma voor de verdere modelontwikkeling van de SDRA.”37
Opdracht plaatst TNO in een lastige positie Inspecteur-generaal Theodor Kockelkoren vindt het een goede stap van de minister om de risicoanalyses over de gaswinning in Groningen door een publieke, onafhankelijke partij te laten maken, benadrukt hij in zijn verhoor. Tegelijkertijd brengt het TNO én SodM in een ongemakkelijke positie. Dit komt volgens hem omdat TNO twee rollen moet combineren: die van onafhankelijk kennisinstituut met een eigen visie op het maken van risicoanalyses en die van consultant die in opdracht van het ministerie werkt. Toezichthouder SodM, die voorheen de risicoanalyse van de NAM beoordeelde, moet nu uitspraken doen over het werk van TNO. Dat is volgens Kockelkoren een ‘recept voor gedoe’.
36 TNO (24 maart 2021), p. 43.
37 TNO (24 maart 2021).
“Een ander voorbeeld [van de onderlinge samenwerking tussen de betrokken instituten, red.] […] waar we denk ik op dit moment nog geen goede oplossing voor hebben, is de risicoanalyse van het Groningenveld”, aldus Kockelkoren in zijn verhoor. “We hebben al gehoord dat voorheen de NAM dat deed. TNO heeft dat in feite overgenomen, […] de SDRA. Dat is eigenlijk hetzelfde model als het HRA-model, maar dan nagebouwd door TNO. Dat is belangrijk, want daarmee is het in publieke handen gekomen. Ik denk dat dat een goede stap is geweest, die overigens veel moeite heeft gekost, maar die nu wel is gezet. Maar ook hier geldt weer: omdat er nu een winningsplicht is en de staatssecretaris op dit moment de verantwoordelijke bewindspersoon is voor de gaswinning maar ook voor deugdelijke risicoanalyses, en de staatssecretaris zelf in zijn departement niet de knowhow heeft om dit soort risicoanalyses te doen – dat begrijp ik natuurlijk heel goed – moet hij een derde partij hebben die voor hem, in opdracht van hem, die analyses uitvoert. Dat is TNO.”
Kockelkoren vervolgt: “Dus TNO voert in opdracht van de staatssecretaris deze analyses uit. Tegelijkertijd vindt TNO het ook belangrijk, en terecht, dat zij hun onafhankelijke rol als kennisinstituut kunnen vervullen. De staatssecretaris kijkt naar ons of hij de risicoanalyses wel voldoende goed doet. Dat betekent dat wij ook met een kritisch oog kijken naar de analyses zoals TNO die oplevert. U voelt wel aan dat dit een recept is voor gedoe” 38
Breunese van TNO benadrukt in zijn verhoor dat TNO onafhankelijk kan opereren. Dit komt vooral doordat TNO naast het maken van de risicoanalyse ook advies geeft over de keuzes die het ministerie van Economische Zaken en Klimaat – die TNO een opdracht geeft met eisen aan het model – zou moeten maken. “De onafhankelijkheid bestaat eruit dat wij enerzijds de software draaien op de specificaties die we ontvangen van de opdrachtgever, het ministerie, die daarover weer wordt geadviseerd door het Staatstoezicht en een KEM-panel [Kennisprogramma Effecten Mijnbouw, red.]”, aldus Breunese. “Maar wij geven ook ieder jaar een advies over wat onze beste modelkeuze zou zijn. We willen dus iedere keer laten zien wat daar de gevolgen van zijn als je die in de modelketen doorrekent. Dat is onze manier om onafhankelijk te blijven en te laten zien: enerzijds zijn we dienstverlenend bezig om “u vraagt, wij draaien” te doen, maar flankerend laten we ook zien wat onze beste keuze zou zijn en wat dat oplevert aan risicoanalyse.”39
Onderzoekers ontdekken meetproblemen KNMI
Na de publicatie van een rapport van de TU Delft over de oorzaken van schades in Groningen in juli 2018 (zie paragraaf 8.2.2 van hoofdstuk 8) komt het KNMI tot een pijnlijke ontdekking: er blijken fouten te zitten in de sensoren die de bodemtrillingen meten, een cruciale factor voor de schade aan huizen.
De fouten zijn ontdekt door onderzoekers van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw.
Bepaalde versnellingsmeters, dus de sensoren die de bodemtrillingen meten, registreren ‘systematisch hogere grondbewegingen’ dan andere meters. De onderzoekers melden de
Boek 4
Feitenreconstructie 2017-2022
kwestie in februari 2019 bij SodM. Nog diezelfde maand stelt het KNMI ook het ministerie van Economische Zaken en Klimaat op de hoogte, dat op zijn beurt de Tweede Kamer informeert. Volgens het KNMI gaat het om ‘inconsistenties in de fabrieksinstellingen van de versnellingsmeters’ 40
Toezichthouder SodM besluit om de metingen van alle versnellingsmeters in Groningen te controleren. Het doel is zo snel mogelijk te komen tot het zeker stellen van voldoende betrouwbare metingen, aldus de toezichthouder. Want, schrijft SodM: “Er mag geen twijfel bestaan dat de gerapporteerde metingen correct zijn. Dat geldt voor de aantallen bevingen, het tijdstip, de locatie en de sterkte van de bevingen en met name ook voor de grondbewegingen die optreden aan het oppervlak”. 41
Door de meetfouten moet de TU Delft sommige berekeningen in het rapport over schades door aardbevingen opnieuw uitvoeren. De gegevens van de versnellingsmeters zijn namelijk gebruikt om de trillingen ter plaatse bij een huis met schade te bepalen.
Op 2 augustus 2019 publiceert de universiteit een nieuwe versie van het onderzoek. Uit de nieuwe berekeningen blijkt dat de onderzoekers de sterkte van de trillingen per pand moeten bijstellen op basis van de aardbevingen uit het verleden. De onderzoekers benadrukken dat het gaat om kleine aanpassingen. De conclusies, samenvatting en aanbevelingen zijn daardoor ongewijzigd.42
Het onderzoek van SodM leidt in maart 2021 tot een eindrapport. Volgens SodM geeft het seismisch netwerk van KNMI weer de juiste grondversnellingen weer. “De eerder geconstateerde afwijkingen zijn voldoende gecorrigeerd. Deze afwijkingen hebben geen gevolgen gehad voor de versterking, noch voor de manier van afhandeling van de aardbevingsschade”, benadrukt SodM.43
9.2.4 Aardbevingen blijven grillig en onvoorspelbaar
Het totaal aantal aardbevingen in het Groningenveld neemt af, blijkt uit gegevens van het KNMI. Registreerde het KNMI in 2019 nog 85 aardbevingen, in 2020 waren dat er 69, gevolgd door 72 in 2021. Het aantal aardbevingen groter dan magnitude 1,5 was in 2021 ook een stuk lager dan in piekjaar 2013: 30 aardbevingen in 2013 versus 12 in 2021.44
40 KNMI (21 februari 2019).
41 SodM (juni 2019).
42 Staalduinen, van et al. (2019).
43 SodM (11 maart 2021).
44 KNMI (n.d. H9).
Tegenover het Dagblad van het Noorden benadrukt hoofd seismologie Läslo Evers van het KNMI op 12 januari 2021 dat er in 2020 geen aardbevingen zijn geweest met een magnitude boven de 3. Door de afbouw van de gaswinning loopt de kans op zwaardere aardbevingen terug. Een zware beving blijft echter mogelijk, legt hij uit. “Ik vergelijk het vaak met de opwarming van het klimaat. We weten dat de kans dat het warmer wordt toeneemt en dat de kans op een Elfstedentocht daarmee afneemt. Maar, we weten ook dat er altijd extremen voorkomen. Dus is het mogelijk dat we ooit nog wel een Elfstedentocht kunnen schaatsen.” In het geval van aardbevingen door de gaswinning in Groningen betekent dit dus dat er nog altijd kans op zware aardbevingen is.
Evers benadrukt dat het KNMI de aardbevingen goed in de gaten houdt. “Daar is alle reden toe. De bevingen in Groningen zijn van een lagere magnitude dan die in sommige andere landen. Maar dat zegt niet alles. De bevingen vinden dicht onder het oppervlak plaats in een regio waar veel mensen wonen. Dat heeft veel impact. We moeten daar bovenop zitten.”45
Uit de risicoanalyse die TNO in maart 2021 publiceert – de eerste risicoanalyse sinds de taak is overgeheveld van de NAM – blijkt dat Groningen in de periode 2021-2022 rekening moet houden met gemiddeld 5,64 aardbevingen groter dan magnitude 1,5 per jaar. Dit aantal neemt in de periode tot 2031 af naar gemiddeld 2,66 per jaar. Het gebied ten noordwesten van Loppersum kan het hoogste aantal bevingen per vierkante kilometer verwachten. De maximale piekgrondversnelling (pga) ligt volgens TNO tussen de 0,13g en 0,11g.46 Dit is vergelijkbaar met de aardbeving in januari 2018 in Zeerijp (0,11g).47
Een maand na de analyse, op 28 april 2021, is het weer raak: in Huizinge vindt een aardbeving van magnitude 2,3 plaats. Sommige inwoners hadden gehoopt op een ‘aardbevingsvrije’ maand in april, maar de aardbevingen blijven grillig. “Er zijn perioden met minder en met meer aardbevingen”, legt Evers van het KNMI in Dagblad van het Noorden uit. “Die wisselen elkaar af. In het algemeen neemt het aantal af en ook de intensiteit zal in de toekomst minder worden, maar het kan zomaar gebeuren dat er nog een zwaardere beving dan deze aankomt.”48
45 Dagblad van het Noorden (12 januari 2021).
46 TNO (24 maart 2021); NLOG (n.d. H9).
47 KNMI. Schriftelijke inlichting over een toelichting met duiding van de maximale magnitude, grondversnellingen en grondsnelheden van aardbevingen in Noord-Nederland in vergelijking met aardbevingen in andere regio’s van Nederland en/of het buitenland, 15 juni 2022.
48 Laan, van der (30 april 2021).
Boek 4
Feitenreconstructie 2017-2022
Bron: KNMI, 202249
Nog steeds veel onzekerheden
Tijdens een technische briefing op 23 juni 2021 in de Tweede Kamer zegt SodM dat er nog steeds veel onzekerheid is over aardbevingen in Groningen. “Ofschoon als gevolg van de afgebouwde gaswinning de dreiging afneemt, blijven aardbevingen zich voordoen – zij het met een lagere frequentie”, aldus inspecteur-generaal Theodor Kockelkoren.
“Ook als de gaswinning is gestopt blijft er een dreiging bestaan”, legt Kockelkoren uit. “Deze dreiging neemt over de tijd weliswaar af, maar hoe snel dit gaat gebeuren is nog met veel onzekerheid omgeven. Gedurende decennia zijn de ondergrondse breuken door de gaswinning op spanning gebracht. Het stoppen van de gaswinning haalt de bestaande spanning niet weg. Bovendien zal er nog jaren sprake zijn van grote drukverschillen binnen het gasveld die langzaam verdwijnen. Dit proces voegt deels nieuwe spanning toe in delen van het gebied. Om deze reden blijven de aardbevingen nog voor langere tijd doorgaan, zij het met een gestaag afnemende frequentie. De dreiging is daarom niet weg als de gaswinning is gestopt. De suggestie dat de versterkingsoperatie daarom kan stoppen is een verkeerde.”
Kockelkoren benadrukt dat het (nog steeds) crisis is in Groningen. “Elke beving betekent een nieuw rondje om het huis om te kijken of er schade bij gekomen is. Of herinnert aan schade die nog wacht op afhandeling. En bewoners die wachten op versterking realiseren zich bij elke beving opnieuw dat de overheid ze laat wonen in een potentieel onveilig huis. Een deel van de mensen ondervindt als gevolg van de lange duur van deze situatie stress hetgeen doorwerkt naar de gezondheid. Naarmate mensen langer moeten wachten op de overheid en in onzekerheid verkeren, kan de stress en de gezondheidsschade verder oplopen. […] Het is deze schade, samen met de schade aan gebouwen, de economische schade van waardedaling en het deels geknakte vertrouwen in de overheid, die maakt dat de situatie in Groningen als ontwrichtend moet worden gekenschetst. Een crisis kortom.”50
Grenswaardes voor seismiciteit komen in wettelijke regeling
Door het besluit om de gaswinning af te bouwen, worden de Mijnbouwwet en de Mijnbouwregeling aangepast. Dit leidt in 2019 onder meer tot een verankering van een deel van het meeten regelprotocol in de Mijnbouwregeling. Dit is het monitoringssysteem voor het Groningenveld van de NAM dat sinds juni 2017 bepaalt wanneer de NAM moet ingrijpen in de gaswinning.
De Mijnbouwregeling schrijft net als het meet- en regelprotocol voor dat de NAM vier indicatoren continu moet monitoren. Het gaat om het aantal aardbevingen, de aardbevingsdichtheid, de grondversnellingen en grondsnelheden. De eerste twee indicatoren geven vooral inzicht in de trends, de laatste twee indicatoren zijn een momentopname en geven de ernst van een aardbeving weer (hoge grondversnellingen en grondsnelheden leiden tot veel schade, zie paragraaf 1.2.3 van hoofdstuk 1).
Na een evaluatie van het meet- en regelprotocol in 2019, adviseert SodM het ministerie van Economische Zaken en Klimaat om de eerste twee indicatoren aan te passen. Deze wijziging gaat op 14 oktober 2020 in. Het aantal aardbevingen, oftewel de ‘activity rate’, geeft in de nieuwe versie het aantal geregistreerde aardbevingen weer met een magnitude groter dan of gelijk aan magnitude 1,2 per half jaar. Dit was eerst vanaf magnitude 1 en per jaar. De aardbevingsdichtheid kijkt naar het aantal geobserveerde aardbevingen per vierkante kilometer. Ook hier is de grens vastgesteld op magnitude 1,2 en per half jaar (dit was eerst magnitude 1,5 en per jaar). Door de aanpassingen zijn vergelijkingen vanaf 1995 mogelijk en kunnen clusters van aardbevingen beter worden gesignaleerd.
De evaluatie van SodM leidt ook tot nieuwe grenswaarden en een andere indeling van de verschillende waakzaamheidsniveaus. In plaats van de vier niveaus ‘monitoring’, ‘waakzaamheid’, ‘signalering’ en ‘interventie’ (de ‘code rood’ bij de aardbeving in Zeerijp in januari 2018) komen er drie nieuwe categorieën:
1. Lage (lokale) activiteit: maximaal 30 aardbevingen per jaar of een aardbevingsdichtheid van 0,3 aardbevingen per vierkante kilometer per jaar;
2. Bovengemiddelde (lokale) activiteit: tussen de 30 en 40 aardbevingen per jaar of een aardbevingsdichtheid tussen de 0,3 en van 0,40 aardbevingen per vierkante kilometer per jaar;
3. Hoge (lokale) activiteit: meer dan 40 aardbevingen per jaar of meer dan 0,4 aardbevingen per vierkante kilometer per jaar.
50 SodM (23 juni 2021).
Boek 4
Feitenreconstructie 2017-2022
Hoewel TNO sinds 2021 verantwoordelijk is voor het maken van de risicoanalyse van de aardbevingen in Groningen, is de NAM nog steeds verplicht om de seismiciteit in Groningen te monitoren. Dit betekent in de praktijk dat de NAM twee keer per jaar een analyse maakt van de seismiciteit op basis van de indicatoren uit de Mijnbouwregeling. Bij een overschrijding van niveau 3, de ‘hoge (lokale) activiteit’, moet de NAM een extra analyse maken van de seismiciteit en toetsen of de uitkomsten afwijken van de risicoanalyse die eerder is gemaakt voor de operationele strategie over de gaswinning. Aangezien de gaswinning in het Groningenveld al versneld wordt afgebouwd, zijn volgens SodM geen aanvullende maatregelen mogelijk om de seismiciteit te beperken. De NAM hoeft in tegenstelling tot het verleden dus geen voorstellen te doen om de veiligheidsrisico’s te beperken, aldus de Mijnbouwregeling.51
Bovengemiddeld aantal aardbevingen in regio Loppersum
Begin oktober 2021 volgen drie aardbevingen binnen 24 uur, waarvan twee duidelijk voelbaar zijn. “Dat is uitzonderlijk”, zegt seismoloog Evers op 6 oktober 2021 tegen het Dagblad van het Noorden.52 Het gaat om twee aardbevingen in Zeerijp van magnitude 2,5 en 2,3 en een aardbeving in Appingedam (magnitude 1,8).
In het nieuwsbericht dat SodM op 5 oktober 2021 publiceert, benadrukt de toezichthouder dat bewoners zich angstig voelen nu er drie bevingen rond de magnitude 2 op één dag hebben plaatsgevonden. Het aantal aardbevingen in het gebied rond Loppersum ligt volgens de toezichthouder bovengemiddeld hoog. “De bevingen die we nu zien worden nog amper veroorzaakt door de huidige gasproductie, maar zijn het resultaat van de jarenlange gaswinning uit het Groningen-gasveld”, legt SodM uit. “Dit heeft voor drukverschillen gezorgd in het gasreservoir.”53
Op 15 november 2021 herhaalt SodM de boodschap dat in de regio Loppersum relatief veel aardbevingen zijn. In de grenswaarden die in de Mijnbouwregeling zijn vastgelegd (ter vervanging van het meet- en regelprotocol) is een waarde van 0,4 aardbevingen per vierkante kilometer per jaar afgesproken, maar deze indicator staat in november op 0,42. Dit betekent dat de NAM een rapport moet opstellen over de seismiciteit in Groningen. Doordat de gaswinning al wordt afgebouwd, zijn aanvullende maatregelen om aardbevingen te voorkomen of te beperken niet mogelijk.
SodM benadrukt dat het nog tientallen jaren kan duren voordat de aardbevingen voorbij zijn. “Normaal gesproken zorgt gaswinning voor drukverlaging”, aldus SodM in het nieuwsbericht. “Echter, in het zuiden van het gasveld stijgt de druk ondanks dat er nog gas gewonnen wordt. De druk rondom Loppersum, waar de winning al enige tijd gestopt is, is relatief hoog. Het aardgas stroomt van plekken met een hoge druk naar plekken met een lage druk. Deze drukvereffening zorgt voor een drukafname bij Loppersum. Dit veroorzaakt spanningen op breuken in de diepe ondergrond, die tot bevingen kunnen leiden. De drukken in het gasveld worden nu niet meer door de huidige gaswinning bepaald, maar door het drukverschil dat door de gaswinning in het verleden in het gasveld is opgebouwd. Het proces van drukvereffening zal mogelijk nog tientallen jaren duren. Pas als de druk overal gelijk is, zullen er naar verwachting geen gasgerelateerde aardbevingen meer zijn.”54
Een dag na de publicatie schrikt de regio om 01.46 uur wakker van een aardbeving in Garrelsweer met magnitude 3,2. De maximale grondversnelling is met 0,03g gelijk aan de aardbeving van 2019 in Westerwijtwerd. Het is de negende beving boven de magnitude 3.
De beving is te voelen in een groot gebied, van Pieterburen tot Hoogezand en van Delfzijl tot de stad Groningen en Haren. Volgens SodM hebben inwoners in Garrelsweer de aardbeving ervaren ‘als een bom die ontplofte, waarbij het hele huis bewoog’.
Inspecteur-generaal Kockelkoren noemt de vele aardbevingen in Groningen verontrustend en hoopt dat de analyse van de NAM beter inzicht geeft in wat Groningers kunnen verwachten. “Op dit moment zijn er geen ingrepen mogelijk om de bevingen te stoppen. De beving van vannacht onderstreept nogmaals de noodzaak van een snelle schade-afhandeling en een fors snellere versterking van de huizen.”55
Eind 2021 constateert SodM dat er in gasjaar 2021-2022 zes aardbevingen zijn geweest boven magnitude 1,5. Hoewel het aantal binnen de onzekerheidsmarge valt van de voorspelling van TNO, spreekt SodM over een verontrustende ontwikkeling die nader onderzoek vergt. De minister van Economische Zaken en Klimaat zou de huidige voorspellingsmethoden nog eens goed ‘tegen het licht’ moeten houden. Dit geldt overigens niet voor de methode die de Nationaal Coördinator Groningen gebruikt bij de versterking van huizen. “SodM benadrukt dat de nu beschikbare en gevalideerde typologieaanpak, door de daarin gebruikte veilige marges, toegepast kan en moet blijven worden met het oog op de dringend vereiste snelheid van de versterkingsopgave. Het risico dat huizen instorten als gevolg van een beving wordt dus niet onderschat in de versterkingsopgave ondanks dat de seismische activiteit hoger is dan werd verwacht.”56
TNO publiceert nieuwe risicoanalyse
In maart 2022 publiceert TNO een nieuwe risicoanalyse op basis van de meest recente inzichten en de bijgestelde gasproductie (van 3,9 miljard kubieke meter naar 4,5 miljard kubieke meter, zie paragraaf 9.3.3). Het aantal aardbevingen boven magnitude 1,5 daalt van gemiddeld 5,82 in 2021-2022 – afgerond zes aardbevingen per jaar – naar 2,69 in 2030-2031 (zie tabel 9.3). Dit is iets lager dan bij de vorige voorspelling uit maart 2021. Toen was de verwachting dat het jaarlijks aantal aardbevingen zou afnemen van gemiddeld 5,64 in 2021-2022 naar 2,66 in 20302031.
54 SodM (15 november 2021).
55 SodM (16 november 2021).
56 SodM (16 december 2021).