Oefening 1
Ik kleef de letters aan elkaar. Ik schrijf de woorden tweemaal. b ee r = n oo t = s o m = gr oe n = dr oo m = pl u s = zw aa n = sn oe p = tr aa n = zw aa r =



beer
beer
naam datum
Ik kleef de letters aan elkaar. Ik schrijf de woorden tweemaal. b ee r = n oo t = s o m = gr oe n = dr oo m = pl u s = zw aa n = sn oe p = tr aa n = zw aa r =
naam datum
Ik maak woorden met de letters. De letters staan door elkaar. eu d r De staat open. st a k Ik kijk in de . ie ts f Ik rijd op de . n oe gr Het is niet rood, maar . oo m dr Als ik slaap, dan ik. pl u s Vijf twee is zeven. n zw aa Ik zie een op het water. oo k sp Ben je bang van een ie dr De helft van zes is o w lf De lijkt een hond. r aa zw Die tas weegt oe br r Mijn zit in het vierde leerjaar.
deur
naam datum spion •
In de zin zoek ik alle klinkers.
In klas zes zit juf Vera op haar stoel.
Klinkers kan ik roepen!
10 klinkers: In de zinnen zoek ik klinkers met één teken en met twee tekens.
Op die berg staat een geit. 2 klinkers met 1 teken: 4 klinkers met 2 tekens:
Ik sta hoog op de top en ben erg moe.
8 klinkers met 1 teken: 2 klinkers met 2 tekens:
i o ie i oo
naam datum
speurder
In de zinnen zoek ik klinkers met één teken en met twee tekens.
Op die berg stap ik langs daar naar de top. Hoog op een rots klimt een geit. 10 klinkers met 1 teken: 7 klinkers met twee tekens: Ik verander de klinker en ik maak een nieuw woord. een klinker een klinker met twee tekens met één teken poot Hij zit op de . rook Zus draagt een . veel Het van de beer is zacht. weeg Ik fiets op de . boot Het mes is niet scherp, maar .
o ie pot
naam datum
spion
Ik lees de letters en ik onderstreep de medeklinkers. a b ei d e aa f g h eu i j k ie l m n o eu p r oo s t au u v w uu ou MKM = 1 medeklinker + 1 klinker + 1 medeklinker
Ik schrijf de MKM-woorden over. zaag – ga – poot – erg – roep – boer – neus – als – vuu
Ik schrijf de MMKM-woorden over. vlieg kleur groen snoep fles fruit vlees zwaan
naam datum
speurder
Ik maak woorden met twee medeklinkers vooraan. MKM MMKM pook Ik heb angst van een . roer Ik heb een zus en een . lus Vier twee is zes. ruim Een is een stuk fruit. ruit Een appel is ook een stuk . taal Dat is hard. Het is gemaakt van . rug Er komt een over het kanaal. las Ik drink een melk. lees Wil je vis of ? ieg Er zit een op mijn neus.
Ik gebruik de medeklinkers s, b, p, f, g of v.
datum
spion
Ik schrijf de woorden over in het juiste vakje. soms – droom – zwaan – melk – traan – lamp – mens –plus – vlieg – werk – kaars – kruis – vlag – fiets –vraag – wolk
MMKM MKMM
soms
naam datum
speurder
Ik zoek MMKM- en MKMM-woorden en ik schrijf ze op de juiste plaats. Lars is soms moe. Hij speelt met Fleur in het park. Hij zet zijn fiets tegen een boom. Het is warm. Hij is nat van het zweet. Hij heeft wel een fles fris water. Op het water zwemt een zwaan. Zijn broer komt hem halen. Hij valt in slaap op een stoel. Papa draagt hem naar bed.
MMKM
datum
spion
Ik schrijf de +t-vorm van het werkwoord. ik roep hij roept ik kijk mama kijkt
Ik bel aan de deur. Wout aan de deur. Ik kies een appel. Lies een appelsien. Ik maak veel lawaai. Mijn broer veel lawaai. Ik hoor de bel. Mama de bel. Ik zoek mijn boek. Jordy zijn boek.
Ik lees graag. Mijn zus graag.
naam datum
speurder
Werkwoorden zeggen wat iemand doet of wat er gebeurt.
Ik schrijf de ik-vorm en +t-vorm van het werkwoord. roepen ik roep hij roept bellen Ik aan de deur. Wout aan de deur. wegen Ik de appels. Mama het fruit. varen Ik met de boot. Manou met ons mee. leren Ik veel. Mijn broer ook thuis. roepen Ik hard. Papa naar mij. ruiken Ik iets. Nina vis.
Werkwoorden zeggen wat iemand doet of wat er gebeurt. bel belt
naam datum
spion
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats. zwaan – zweet – zwak – zwaar – zwem Die zak is . Ik fiets hard en ik . Rob is ziek. Hij voelt zich . Op het water zwemt de Ik in de zee. Ik schrijf de zw-woorden nog eens over.
zwaar
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats. vlees – vlag – vlam – vloer Eet je vis of eet je ? Aan de mast hangt de . Papa veegt de . Het vuur geeft een warme .
naam datum
speurder
Ik kleef de juiste medeklinkers vooraan. Ik schrijf de woorden over.
fr – vr – fl – vl – zw 1 Het is buiten is. 2 Lust jij graag ees? 3 Ik ees dat je gelijk hebt. ik 4 Ik koop een es melk. 5 Ik em in zee. ik 6 De juf stelt een aag. 7 De ag aan de mast wappert. 8 Ik zie een aan in het water. 9 Hij blaast op een uit. 10 Wil je een stuk uit?
Ik let op voor deze woorden met kleefletters. Ik schrijf de woorden op de juiste plaats en ik schrijf ze nog eens over.
melk – berg – worm – volk – erg – warm – wolk – elk
Ik drink .
Pa klimt op een . Is het koud of ?
Er komt veel kijken. Er valt regen uit een .
Er kruipt een in de tuin. We krijgen een prijs. Mijn vriend is ziek. Ik vind dat .
naam datum
speurder
Ik maak zoveel mogelijk woorden. de kop van het woord
de staart van het woord me ba wo be wa fie we kie
datum
lk rg ns ts st rm
spion
Ik kies het MKMM-woord dat past in deze zin. niets of fiets Ik krijg een nieuwe . warm of worm Buiten is het . melk of wolk Er is een voor de zon. storm of vorm Ik bak een taart in een . berg of berk Ik zie een steile . post of pots Ik draag een muts of een . welk of melk Ik drink . koest of koets Tegen de hond zeg ik . Opa rijdt met een . helm of kalm Wees rustig of Op de fiets draag ik een volk of vork Jan eet met mes en Er is veel
naam datum
speurder
Ik vul aan met een MKMM-woord.
wolk
Er is een voor de zon.
Ik blaas de uit. Op de fiets draag ik een .
Ik rijd met een . Een hoge .
Ik schilder met . Zus drinkt een glas .
De _ is een wilde hond.
Ik heb het erg .
Ik draag een op mijn hoofd. De vogel pikt een uit de grond.
naam datum
In de lucht vliegt een .
spion
Ik vul de woorden op ee in. mee – zee
Wat neem je naar de ? snee – twee
mee
Ik wil een brood en appels. fee – slee
Zit daar een op de ? nee – ree
O ! De wolf jaagt op de !
naam datum
speurder
Ik vul de woorden op ee in. twee – mee – snee – fee – wee – slee – zee – ree – nee
Wat neem je naar de ? Een brood met gelei of boterhammen met ei? O ! Je zegt toch niet ? Kijk daar! Een op een achter een !
mee
naam datum
spion
Ik vul de juiste klinker in. Het zijn woorden op a, o of u. Ik schrijf de woorden over in de hokjes.
a
Ik g naar school. g Mijn p gaat naar zijn werk. Ben je n al klaar? Zeg je nee of zeg je j ? Natan is z ziek!
Mijn m komt mij halen.
Ik st in de rij.
Op onze hond zit een vl . Een lekkere krop sl uit de tuin.
naam datum
speurder
Ik zoek MK- en MMK-woorden in de woordzoeker en ik schrijf ze onderaan over. Ik kijk van links naar rechts en van boven naar onder.
p h g a d d o v m t r o e l s t a w i e z o m e e e h k n i e s n e e r e e b e u i e t r e e ga
naam datum
spion
Ik maak woorden en ik schrijf ze tweemaal. sta ka klo la ste pa vo snu
naam datum
speurder
Ik maak zinnen. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt! broers sterk zijn Haar . De prins trots paard op zijn zit . is Waar plaats mijn ? Twee drie plus zeven twaalf is plus . stamp Ik erg ver de bal .
Ik schrijf de MMKMM-woorden over.
naam datum
spion
Ik maak de +t-vorm van het werkwoord. ik blaas
ik-vorm ik speel +t-vorm Line speelt
De poes naar de hond. ik plaag Mijn zus mij. ik kruip Kleine zus in haar park. ik zwem Opa graag. ik droom Arjan over spoken. ik prik mij Pa zich aan een naald.
naam datum
speurder
Ik schrijf de ik-vorm en de +t-vorm van het werkwoord.
Ik buiten. Fatma op straat. Ik in bed. Leon nog altijd. Ik niet graag. Mama veel. Ik in mijn droom. De buizerd hoog. blaffen Ik niet. Onze hond . stappen Ik . Papa naar zijn werk. plagen Ik jou en jij mij.
naam datum
spion
Ik schrijf de woorden met ng in de zinnen. gang We hebben een lange . spring Ik in het water. bang Ben jij van heksen? jong Opa is oud en wij zijn slang In die kooi kruipt een
Ik schrijf de woorden met nk in de zinnen bank Opa en oma zitten op een flink In de klas zijn we plank Dat is een dikke drink Ik een glas melk. denk Ik dat het waar is.
naam datum
speurder
Ik schrijf de woorden met ng of nk. 1 Ben jij niet (ba...) van die (sla...) ? 2 Die (pla...) is erg (la...) . 3 Ik ben (fli...) ! Ik (spri...) in het koude water. 4 Vind je het niet (e...) in het (do...er) ? 5 Het schip ligt aan een (a...er) . 6 Ze draagt een (ri...) aan haar (li...er) (pi...) . 7 Ik ga rechts en jij gaat (li...s) . 8 Ik zit bij opa op een (ba...) en ik (dri...) fruitsap.
naam datum
spion
Ik vul aan met ng of nk. Ik schrijf het woord over. 1 Een nagel trek je uit met een ta . 2 Aan een deur zit een kli . 3 Ik dri een flesje water. ik 4 De kleine vinger is mijn pi . 5 Ik va een vlieg. ik 6 Is die sla giftig? 7 We zagen een dikke pla . 8 Ik ha aan een tak. ik 9 We staan in een kri . 10 Ik vind het griezelig of e .
naam datum
Ik maak rijmpjes.
vingers – ring – plank – drinken – vangen – springen We staan in een kring in de vorm van een .
In het midden staat een met een kapotte
Als het feest is gaan we en in luchtkastelen .
Op de jarige klinken en een frisdrank . Aan de takken hangen en de voetbal . Overal hangen slingers en aan elke hand heb ik vijf .
naam datum
spion
Ik schrijf woorden met ei. De eerste letter ken ik.
1 Het is de maand (m) en de kip legt een . 2 Koeien staan op de (w) . 3 Heb je al eens melk van een (g) gedronken? 4 We staan op een groot (p) 5 Anne gaat op (r) met de (t) . 6 Ik werp een (k) in het water. 7 Ze gaat op (r) naar Frankrijk. 8 We wandelen op de (h) 9 Jij bent groot en ik ben (k) 10 Beeldjes maken van (k) is leuk. 11 Ik zie een bootje met een (z) . 12 Je bent mijn kleine (m) .
mei
naam datum
speurder
Ik schrijf de ei-woorden op de juiste plaats. reis – kleine meid – mei – plein – trein Het is de maand . Lies gaat op met de naar de Ardennen. Op het grote voor het station neemt papa afscheid van zijn . weide – heide – geit – kei – klei – kei – eieren De eerste dag stappen we. Op de staat een te mekkeren. We wandelen langs een waar koeien grazen. Plots staan we voor een grote plas water. We stappen van naar . We eten gebakken en we maken beeldjes van .
mei
naam datum
spion
Ik zoek woorden met ei in de woordzoeker en ik schrijf ze onderaan over. Ik kijk van links naar rechts.
z e i l g r o o t z e e m e i k e i r e i s f e e s t g e h e i m w e i e i n d s t e r k t w a a l f h e i k l e i n m e i d z o p l e i n n u woorden met ei andere woorden
zeil
naam datum
speurder
Ik zoek het woord en ik vul het in. e i h g e m e i s r
Ze gaan in het op . e i d e w e i l k
Koeien staan in de , niet in de . e i m e i z l n e
In de maand gaan we . g e i e n t e i h e d
Twee staan op de . e i e k l n e i d m
Je bent mijn .
naam datum
spion
Ik vul de woorden met ei in. ei – weide – geheim – reis – eind – kei – geit – klein 1 Ze is niet groot. Ze is . 2 We vertrekken op naar Frankrijk. 3 Er zit een slak op die . 4 Je mag het niet weten. Het is een groot . 5 Het zegt bèè. Het is geen schaap, maar een . 6 Die straat heeft een begin en een 7 Je kunt een bakken of koken. 8 Koeien staan op de .
De woorden met ei onthoud ik, de andere woorden schrijf ik met ij.
naam datum
speurder
Ik vervang door ei of ij. Ik schrijf het woord nog eens over.
1 Die (tger) zit in een (klne) kooi.
2 Papa heeft (gelk) , je mag niet met (ken) werpen.
3 We gaan voor een lange (td) op (rs) .
Die (gtjes) staan in een (r) voor de stal. Vind je het (fn) op de (trn) ?
De woorden met ei onthoud ik, de andere woorden schrijf ik met ij.
naam datum
spion
De ei-oefenzinnen. Ik schrijf de woorden met ei op de juiste plaats. heide – mei – trein – eind – meid – klei – plein – zei –klein – zeil 1 We wandelen door de .
De rijdt op twee sporen.
'Dat is goed', de juf.
In de maand leggen de vogels een ei.
Soms heeft een schip een .
Ik boetseer een beeldje uit .
Mijn zusje is papa’s kleine .
Voor de kerk ligt een groot .
Het is ver. Het is een .
Hij is niet groot. Hij is .
naam datum
speurder
Ik vervang door ei of ij. Ik schrijf het woord nog eens over.
1 We (glden) een heel (nd) op het (s) .
2 Ik (schrf) een (gehmpje) op.
3 We varen met een (zlboot) op de (vver) .
4 Je schiet toch geen (pl) naar een (konn) of naar een (gt) .
5 We staan in (ren) op een rechte (ln) op het (pln) .
naam datum
spion
Ik vul ei of ij in en schrijf het woord over. Alle ei-woorden staan in de grijze zone. De andere woorden schrijf ik met ij. ei heide mei trein eind kei meid weide geheim klei plein zei geiten kleine reis zeil een lange r een r s met de tr n een vr e dag v f g ten gl den op het s koeien in de w de wandelen op de h de Ik bl f k ken. m n kl ne m d
naam datum speurder
Ik zoek ei-woorden in de woordzoeker en ik schrijf ze onderaan over. Ik kijk van links naar rechts en van boven naar onder.
g e h e i m p l e i n k e k l e i n z e i l i t d m i d e w e i d e e i r r e i s n t r e i n z e i l n h e i d e
naam datum
Ik schrijf de meertekenklanken drie keer over. aai ooi oei Ik schrijf over. fraaie kleuren mooie bloemen de poes aaien vlooien jeuken kinderen groeien koeien in de wei een bal gooien
Meertekenklanken veranderen nooit.
naam datum
speurder
Ik vul een meertekenklank in. Ik schrijf de woorden nog eens over. aai – ooi – oei 1 De k en staan op de weide. 2 Wil je de bal g en? 3 ! Het dondert! 4 Bomen gr en elk jaar. 5 Dat vlees is veel te t . 6 Ma n t een knoop aan mijn jas. 7 Tijgers zitten in k en. 8 We r en in een bootje. Rozen zijn m e bloemen. Dat mag je n t doen!
oei koeien
Meertekenklanken veranderen nooit.
datum
spion
Ik vul de woorden in. mooie – groeien – gooien – kooien – naaien –vlooien – hooi – roeien – foei – koeien
mooie
Mama krijgt bloemen.
Mijn tante kan kleren .
We de bal ver weg.
Kijk, daar mensen in een bootje.
Ik heb veel jeuk. Ik heb toch geen
De hond ligt in het
Kun jij melken? 8 Wij moeten nog veel 9 Als papa kwaad is, zegt hij
In de dierentuin zijn er veel
naam datum
speurder
Ik schrijf de juiste vorm van het woord. mooi kleuren fraai huizen gooi met een bal groei kinderen boei verhalen kooi grote saai oefeningen aai de poes naai een jurkje roei in een bootje bloei bloemen
Meertekenklanken veranderen nooit.
naam datum
spion
Ik schrijf de onderstreepte woorden over. mooi mooie kleuren groei kinderen groeien gooi de bal gooien lui luie honden koe vier koeien blij blije juffen bui regenbuien kooi vogelkooien roei op de zee roeien ei eieren rapen rij lange rijen kei ronde keien
mooie
naam datum
speurder
Ik probeer met de klanken woorden te maken die passen in de zinnen. ooi oei
mooie
Het is vandaag een (m) en zonnige dag. Papa staat vroeg op. De (k) staan al op de weide. Het paard eet gras, maar krijgt ook (h) . Elke week (gr) het gras een heel stuk. Vandaag gaat papa het gras (m) . Dat is een heel karwei. De hond heeft jeuk. Hij heeft toch geen (vl) ?
Even kijken! Neen, hij wil dat we hem . We (st) graag met de hond. Dan (g) we de bal en brengt hij die steeds terug.
naam datum
spion
Ik schrijf de woorden met ch drie keer over. ik lach
Ik als ik pech heb. ik ik pech Dat is tegenslag. Dat is ! ach – l lach – l = , wat heb ik pijn! zich
Rani heeft pijn gedaan. toch Ik wil naar tv kijken!
naam datum
speurder
Woorden met ch moet ik onthouden. Ik vul ze in. lach – zich – toch – ach – pech
1 Dat is tegenslag. Dat is . 2 Rani heeft pijn gedaan. 3 Ik wil naar tv kijken. 4 lach – l = 5 Ik als je gek doet.
Welk woord op ch zou bij dit prentje passen? ik pijn doen Oei! Ik heb .
Ik kijk naar tv.
naam datum
spion
Ik vul g of ch in. Ik schrijf het woord over.
1 Ik ben al vroe wakker.
2 Ik ben to op tijd.
Is de was al droo ?
Je bent veel te traa . Je hebt wel veel pe . wel voor haar. ik al in bed. ik
Die doos is lee . Heel hoo vliegt een vogel. Ahmed heeft zi al gewassen.
naam datum
speurder
Ik vul g of ch in. Ik schrijf de woorden over.
1 Ik stap langs deze we naar de bru .
2 Die ber is wel er hoo .
3 Ik li op mijn ru en ik la naar mama. ik ik
4 Ik ze to niet dat ik no pijn heb aan mijn ru . ik
5 Het is feest. Mijn maa doet pijn. Dat is pe .
6 Tom heeft zi al gewassen. Ik droo zijn ru af. ik
naam datum
spion