

Zo ga ik op stap
1 Weet jij het nog? Vul in het rooster het juiste woord voor elke stip in.
1 Ik stap op de .
2 Ik loop niet, ik .
3 Ik stap . van het verkeer.


4 Ik . niet.
5 Ik . goed op.
6 Ik . als het moet.
2 Wat is het? Verbind met de juiste prent.
Ik zie eruit als een dier. Je hebt mij nodig om aan de andere kant van de straat te komen.
Ik ben grijs. Ik hou van voeten. Wie stapt, die loopt op mij. Wielen vind ik niet zo leuk. Alleen kleine wielen mogen op mij.

Ik ben een gevaar voor wie stapt. Auto’s rijden hier snel. Let goed op, dan lukt het wel.

Wat doe je? Kleur bij elke prent de juiste weg. Kom je drie keer bij onze fluoheld uit?

Ik steek over
1 Plaats de stappen in de juiste volgorde. Noteer de woorden in de juiste volgorde en lees de zin.
steek over: goed kijk



rechts. Ik links en ik
2 Markeer bij elk duo het goede gedrag. Met de letters vorm je een woord. Dat noteer je in de zin.
Ik doe het snel. (S)
Ik steek over waar ik wil. (O)
Ik laat me zien. (I)
Ik let goed op. (M)
Ook bij rood licht loop ik over als ik geen verkeer zie. (R)





Je doet het
Ik doe het goed. (P)
Ik stap naar het zebrapad of de lichten. (R)
Ik stap snel. (V)
Ik heb voorrang, dus kijken de mensen naar mij. (E)
Ik wacht als het rood is. (A)
3 De klas van Kim weet hoe het moet. Of toch niet? Lees wat de vrienden zeggen. Kleur groen als het gedrag goed is. Kleur rood als het gedrag fout is.





Als ik te voet over wil, dan heb ik altijd voorrang.
Ik woon langs een drukke weg. Ik steek pas over als ik zie dat de auto’s stoppen voor mij.



Ik kijk altijd goed naar de chauffeurs als ik over wil. Zo weet ik of ze mij gezien hebben.
Als het licht op groen staat, kan ik over zonder te kijken.
4 Steek je over of niet? Kruis aan.

Ik steek over.
Ik steek niet over.
Ik steek over.
Ik steek niet over.
5 Omkring wat bij de gemachtigd opzichter hoort.

Ons huis staat aan een druk kruispunt. Ik steek een eindje verder over, daar is het kalmer.
Ik keek goed links en rechts dus ik mag over.
Ik steek over.
Ik steek niet over.
Ik laat me zien
6 Hoe val je op? Kleur de voetgangers.


tijdens de dag
7 Zoek het juiste woord in elke zin. Noteer in het rooster. Het woord in de gele vakjes schrijf je in de zin.
1 . zie je van ver.
2 Als het regent trek ik mijn kap . te ver over mijn hoofd.


3 Een reflecterende strook toont mij in het . van de auto.
4 In het donker . ik extra goed op.
5 In de mist zien de chauffeurs van de voertuigen minder . kleuren zijn altijd goed.
in het donker er is mist 1 2
3 4 5

Dit weet ik nu
Hier stap ik

Ik stap op de stoep.
Ik stap weg van het verkeer.

Ik let goed op.
Ik loop en speel niet.
Ik steek over op het zebrapad als dat kan. Ook op het zebrapad of aan lichten let ik goed op.
Zo steek ik over
Ik stop aan de stoeprand.
Ik kijk naar links en naar rechts. Ik luister goed.
Ik kijk nog eens naar links en rechts.
Als het kan, steek ik over.
Ik mag voor. Ik dank met mijn hand.
Ik stap door. Ik blijf goed kijken.
Ik ben aan de overkant. Ik stap verder.
Hier weet ik hoe het moet
Ik steek over.
Ik laat me zien
Met veel fluo toon ik mij.


Ik kijk goed naar wie in de auto of op de fiets zit als ik over wil.



Ik wacht tot die mij ook ziet.
Als ik voor mag, steek ik mijn hand op.
Ik wacht.
Ik ken mijn plaats op de stoep. Ik kan om een hindernis heen stappen zoals het hoort. Ik kan stappen in het verkeer zoals het hoort.
Ik kan oversteken aan het zebrapad zoals het hoort. Ik kan oversteken aan verkeerslichten zoals het hoort.

Ik weet hoe ik me kan laten zien als ik op stap ben.
in samenwerking met
