
14 minute read
0. Inhoudsopgave L is de Landman
1. De Hof van Eden
2. Klein Dantzig
Advertisement
3. Buitenzorg
4. Nieuw Vredelust
5. Linnaeus
6. T.I.G.E.N.O.
7. Nieuwe Levenskracht
8. De Bongerd
9. Ons Buiten
10. Eldorado & Langs de Akker
1. De Hof van Eden
Na een lang hiaat kon ik weer een volkstuin krijgen. Op het kleine, en relatief nieuwe De Hof van Eden, bij de voetbalvelden in Amsterdam-Oost, waren nog enkele percelen beschikbaar. De toetreding tot dit paradijs in het heden was primair bedoeld voor de oudere en de gehandicapte medemens. Doordat er nog al wat gegadigden door de natuur aan ons waren ontnomen, was er ook ruimte voor andere stervelingen. Zo kreeg ik de beschikking over een stukje weiland met een betonnen plaat waarop een huisje kon verrijzen. Dat zou later Huisje De Appel worden. ‘Zeker omdat je het groen hebt geschilderd,’ zei men als omdraaiing van oorzaak en gevolg. Misschien was het beter geweest als ik het Huisje Eva had genoemd.
Ik begon eerst maar met spitten en stalde mijn schep en hark onder het afdakje van het huisje van mijn overbuurman die er al een tijdje zat. Daar kleedde ik me ook om. Toen hij me op een ochtend in mijn ondergoed aantrof, vond hij toch maar dat ik op mijn eigen tuin moest blijven. Strekkelings omkleden in een klein tentje bleek behelpen, maar ging wel.
Wat is een tuin zonder gazon? Dat is een retorische vraag. Ik had al met enige afgunst gezien dat er minimaal één medetuinder was die een gazon in perfecte staat had weten te brengen. Dat zou mij toch ook moeten lukken en helemaal met als gids ‘Be Your Own Lawnexpert’ met daarin belangrijke vragen als ‘Is uw gazon vrij van hobbels en kuiltjes?’ Indianendansend lukte het me aardig om een vlak veld te krijgen. Meneer Mol weghouden was een tweede.
Het was nogal een strijd geweest om het complex te kunnen stichten. De vrouw van burgemeester Cohen had als een soort schutspatrones eraan bijgedragen dat alles goed kwam. Op een zaterdagmiddag kwam ze kijken hoe het erbij stond. Ze leed helaas aan MS en werd zo door haar man in een invalidenwagentje voortgeduwd. Ik had me voorgenomen om haar en hem een boekje van eigen hand te geven.
De burgemeester kwam over ons pad en wierp een belangstellende blik op mijn tuin in wording. ‘Zo,’ zei hij. ‘Daar moet nog een hele hoop gebeuren.’ Ik vond het niet echt als een aanmoediging klinken. Het was meer zoals je in een schoolrapport opmerkingen las als ‘Theo kan beter als hij zich ervoor inzet.’ Ik had mijn bundel ‘Zeurt u maar’ klaar om te overhandigen. Dat zijn komische verhalen over zaken die vaak niet helemaal lopen zoals je had gedacht. Maar na zijn opmerking was ik bang dat hij de titel als een reprimande zou opvatten. Dus als een landman tikte ik beleefd tegen mijn symbolische pet en zei dat tuinieren inderdaad veel inspanning eist.
Alles kwam er langzamerhand: een huisje, en later een pergola, een rozenhaagje, mijn trots de cornus Kousa en vooral ook veel heermoes, ook wel paardenstaart of akkerpest genoemd. Met een smal tuinschepje die te lijf gaan werd een vast taakje. En dan het gazon. Veel TLC, te veel TLC (Tender Loving Care) en toch niet dat spiegelgladde, frisgroene, uitsluitend door grassprietjes bevolkte gazon. Dan komt er een moment dat je aan opgeven denkt. Maar wat dan?
Er is een denkrichting die zegt dat je de natuur zijn gang moet laten gaan. Maar in de volkstuinwereld heeft die niet veel aanhang. Wij volkstuinders zijn meer geneigd om de natuur onze wil op te leggen al dan niet geholpen door tuinkabouters. En de suggestie om in plaats van een gazon de grond als moestuin in te richten, leek me ook meer voor iemand anders.
‘Laat ik voorlopig gewoon van andermans tuinen gaan genieten,’ zei ik tegen mezelf. Ik nam afscheid van De Hof van Eden. Eerst maar eens rondkijken op andere complexen. Zo is dit miniboekje ontstaan.
Over mijn volkstuin en meer kun je ook terecht in het archief van het internetmagazine De Leunstoel (www.deleunstoel.nl). Ga dan naar de rubriek ‘In de tuin.’

2. Klein Dantzig
Waar was de tijd gebleven dat ik vrouwen om mijn vinger kon winden? In afwachting van een huis met een tuin had ik me voorgenomen voorlopig te genieten van andermans tuinen. En waar kun je dat beter doen dan in volkstuincomplexen? Zo kwam ik op een warme zondagmiddag dorstig aan bij Klein Dantzig.
Het complex ligt vlak bij het Amstelstation en grenst aan een straat die Amsterdammers hardnekkig verkeerd de Nóbelweg noemen. Er is een hoofdlaan met dwarslaantjes die allemaal doodlopen en zo uitstralen dat je er als buitenstaander niks te zoeken hebt. Ik wist al dat de huisjes niet op de waterleiding zijn aangesloten, maar gelukkig stonden er langs het hoofdpad tappunten. Helaas ontbrak overal de stopkraan. Je had een sleutel nodig om de kraan te openen. Later thuis zag ik dat die voor nog geen twee euro te krijgen is. Ga nooit zonder op pad was de boodschap.
Twee dames die diep in gesprek waren, zagen me het tuinpad opkomen.
‘Ik wou een slokje water nemen, maar je hebt een sleutel nodig,’ zei ik. ‘Hebt u er een?’
Zag ik de blik die mensen trekken als je als vreemde om geld aan hen vraagt?
‘Zou ik hem even mogen lenen?’
‘Ik loop wel even met u mee,’ zei de vrouw van wie de tuin blijkbaar was. Ze liet zich dingen niet ontfutselen. Dat moest ik wel snappen.
‘Uw tuin staat er mooi bij,’ zei ik nog.

Wat zal ze vanavond thuis hebben verteld? ‘Er stond opeens een vreemde vent in de tuin met een verhaal dat hij dorst had. Nou, hij nam anders maar een klein slokje.’
Ik kon weer verfrist verder in deze warme zomer waarover nog lang zal worden nagepraat.
Het hoofdpad van Klein Dantzig loopt aan weerszijden van een sloot. Als je deftig wilt doen, zeg je aan weerszijden van een waterpartij. Die wordt omzoomd door knotwilgen met in de berm allerlei vriendelijk gewas dat je ook onkruid mag noemen, maar liever wilde planten. Het boerenwormkruid en het koninginnekruid staan geel en lila vriendelijk naast elkaar. In mijn eigen tuin zou ik ze niet willen hebben, maar hier paste het goed. Alle tuinen hebben een laag potentilla haagje, vermoedelijk van de variant Goldfinger.
Meestal zie je hagen van haagbeuk, maar hier dus niet.
Als onderdeel van de werkplicht vertelde een mevrouw die een gieter uit de sloot vulde, worden de hagen in het voorjaar licht gesnoeid. Het snoeisel gaat vervolgens naar Artis om te dienen als nestmateriaal voor de pinguïns. Ik had altijd gedacht dat pinguïns met hun kont een kuiltje in de sneeuw maken om hun ei te leggen, maar nu moest ik dus begrijpen dat ze op een zacht bedje wilden zitten.
Het gebruik (van Klein Dantzig, niet van de pinguïns) zou stammen uit de tijd dat het terrein deel uitmaakte van de Stadskwekerij en zo zorgde voor het groenvoer voor de beesten in Artis. Toch nu behalve langs volkstuinen ook nog eens een keer in het broedseizoen in Artis langsgaan. En zou je beter slapen als je je kussensloop zou vullen met de gedroogde blaadjes en takjes van Goldfinger? Wat zouden we zijn zonder de natuur.

3. Buitenzorg

Er strijken al lang geen zwaveldampen van de chemische fabriek Ketjen meer neer over het volkstuinpark Buitenzorg in Amsterdam Noord. Ketjen is vervangen door een andere firma die geen geuren veroorzaakt, maar wel 24 uur aanhoudend geluid dat enigszins aan een bladblazer doet denken en waaraan je gauw zou wennen volgens een van de tuinders. Het complex bestaat uit een lange strook, een pijpenla langs de onbebouwde kant van een straat, met aan de andere zijde het Vliegenbos.
Het was een ‘bela suna tago’ zou Zamenhof hebben gezegd, naar wie de straat om onduidelijke reden is genoemd. Hij loopt uit op de Meeuwenlaan, maar voor het wijkje dat eraan grenst waren de vogelnamen blijkbaar op. Verder dan ‘vogel’ kwam de gemeente niet. Er is de Eerste Vogelstraat en zo verder. De tuinen liggen aan twee lange, zeer smalle paden, niet aantrekkelijk voor het moderne bakfietspubliek, maar de paden zijn dan ook om op te lopen, en meer niet. Buitenzorg is er trots op dat het het oudste volkstuincomplex van Amsterdam is. Gretige stadsontwikkelaars hebben er blijkbaar nooit brood in gezien daar huizen te willen bouwen. Ze hadden tot nu toe ook genoeg aan alle andere open plekken in Noord en die zijn gelukkig nog steeds niet op.
Ik deed een ‘Kalverstraatje’ over het complex. Het heeft enige faam doordat onze eigen beat-poet Simon Vinkenoog er graag ‘blowing in the wind’ in zijn tuin rondhing. De peace-and-love-sfeer hangt er nog steeds. Het ziet er naar uit dat ieder zijn ding kan doen in zijn tuin met liefde voor groen en de aarde. In een tuin die voornamelijk uit bomen bestond, zei een mevrouw op mijn vraag dat ze zich weinig bekommerde om zaailingen. De enige soort die in toom moest worden gehouden, was de mensheid. Die had een niet te overkomen neiging tot uitzaaien. Daar konden we over eens zijn.
Als rozenliefhebber kom ik die te weinig tegen in volkstuinen. Maar gelukkig sprong een tuin hier eruit met veel klimrozen. De eigenaresse stond wat zuchtend de uitgebloeide bloemen weg te knippen in de verwachting van een tweede bloei. Ze was een kenner en vertelde dat ze onder meer New Dawn en Guirlande d'Amour had staan. En verder vonden we allebei dat het onmogelijk was om alle rozen bij naam te kunnen noemen. Er zijn er gewoon te veel om uit te kiezen en de namen waren soms ook wel erg moeilijk, zoals bijvoorbeeld Félicité et Perpétue. 'Rozo sub iu alia nomo odorus same dolĉe,' zou Zamenhof hebben aanbevolen.
De uitgang van Buitenzorg was makkelijk te vinden. Gewoon het ellenlange pad weer terug aflopen met aan het eind de kantine en voor mensen die het tuinieren graag aan een ander overlaten, een Jeu de Boulesbaan.

4. Nieuw Vredelust
Ingeklemd ten zuidoosten van Amsterdam ligt tussen een snelweg en een spoordijk Nieuw Vredelust, samen met drie andere volkstuincomplexen.‘Nieuw’ betekent dat ze voortkwamen uit de verdreven tuingroep Vredelust. En over een tijdje zullen zich vermoedelijk Hernieuwd Vredelust moeten gaan noemen, want vanwege woningbouwplannen dreigt hun complex te worden weggevaagd. Misschien was ik wel op de laatste jaarlijkse rommelmarkt of plantjesdag of hoe het heet als tuinieren even in de wachtstand gaat en iedereen bij het clubhuis rondhangt.
Geen volkstuincomplex zonder clubhuis. Je zou zeggen dat je je tijd hard nodig hebt in de tuin en dat een koud biertje ook uit je eigen koelbox kan worden gepakt. Maar de mens zit graag bij elkaar. Vredelust lijkt me een complex waar je zowel kunt toepen als bridgen en een schietclub zoals die op een ander complex is, lijkt mij er niet te kunnen. Waar moet je trouwens in de volkstuin op schieten?
Nieuw Vredelust oogt als een verzameling tuinen waar zowel (tuin)kabouterfans als bomenknuffelaars het naar hun zin hebben. De zorgvuldig aangeharkte tuin ontbreekt er. De tuinders stellen zich meegaand op tegenover de natuur.
De precieze bestuursleden die meteen zien of een haag de vereiste breedte en hoogte heeft, zie ik er zo gauw niet rondlopen. En dat de voorzitter alleen maar Erica heet, belooft veel goeds. Maar je mag er ook Ariela heten, of Kees en Leny. Iris en Bloeme zag ik er niet.
Naast de samenkomst in het clubhuis was er ook een periode dat een select groepje zich op een tuin verzamelde en zich overgaf aan schrijven en dichten. Dat leidde uiteindelijk tot een kloek boek ‘Tuin in de branding’. Een literair-cultureel clubje van zeven deelnemers had er veel plezier in en voor de lezers van het boek geldt hetzelfde.
Anders dan de literator Jan Wolkers die op een ander complex bijna exclusief libidineus actief was, waren Adriaan van Dis, Maarten ‘t Hart, Christa Heyting, Lien Heyting, Rudy Kousbroek, Hans Ree en K. Schippers uitsluitend cerebraal bezig onder pseudoniem, met namen als Jan Salie en K. Tuinders (R. Kousbroek en uiteraard K. Schippers).
Je zou het niet helemaal geloven als je de laatste strofe van het gedicht van Jan Salie op de slotpagina leest: ‘In Nieuw Vredelust is zowel Lust als Vrede. Maar de lust is toch de meeste van deze.’
Een soort rode draad in het boek is de feuilleton waarnaar het boek is genoemd: ‘Tuin in de branding’(36 afleveringen) over een kinderrijk gezin en uiteraard een tuin. De bloemenhulde gaat naar Rudy Kousbroek met het vrije vers

‘Instructie voor de maand oktober’, waarin de strofe
‘Oktober is de beste maand voor het leggen van zoden. Voor het liggen eronder is het hele jaar goed.’ Het laatste overkwam Kousbroek. Hij is niet meer onder ons. In april 2010 stierf hij, de maand dat het gras weer fris groen wordt, blauwe druifjes het goed doen en de magnolia in volle pracht staat. Zoals Brel al zong ‘C'est dur de mourir au printemps’.
5. Linnaeus
Mijn tuinloopbaan begon bij Linnaeus, een knotsgrote vereniging die indertijd werd verjaagd van hun complex aan de Oosterringdijk. Dit keer was niet de gemeente de boosdoener die graag volkstuincomplexen opoffert aan woningbouw, maar de Universiteit van Amsterdam die ruimte nodig had. De gemeente zorgde voor een nieuw terrein in Driemond, een stukje Amsterdam waarvan niemand ooit had gehoord en vandaag de dag nog steeds niet veel mensen weten waar dat is.

Verplaatsing betekent ledenverlies en zo ruimte voor ledenaanwas, waarvan ik ook deel uitmaakte. Het nieuwe complex was verdeeld in zestien vakken met plaats voor meer dan 300 tuinen. Voor de naamgeving zocht men naar vogels. Hoe de brainstorm daarover verliep, weet ik niet. Als je de namen ziet, blijkt dat men zich niet beperkte tot kleine zangvogels. Je zou het ook een rommeltje kunnen noemen met de Leeuwerik en de Pelikaan en de Duinpieper en de Condor. Voor mij was er een plek vrij op Kraanvogel. Waarom niet op Karekiet, Koolmees, Koperwiek, of Kaneelbruine Brilvogel, die beter oogt dan zijn naam doet vermoeden, ben ik nooit te weten te komen.
Mijn belevenissen als rekruut-volkstuinder kun je lezen in de verhalenbundel ‘Wat me ook niet bevalt’. Het was eerder als ‘De volkstuin’ in het weekblad de Haagse Post verschenen in de serie ‘Verhalen van alledaagse waanzin’. Verblijven in de natuur vormt geen enkele aanleiding tot krankzinnigheid, maar de minimaatschappij van een tuinvereniging valt niet altijd mee met alle regels die voor iedereen golden, maar toch ook weer niet.
Toch stak soms de nostalgie op naar ons tuintje en huisje ‘Ons Hoekje’. Zo stapte ik weer eens op de fiets naar Driemond en besefte opnieuw wat een eind weg onze tuin was. Google wou me door het
Diemerpark leiden waar indertijd nog geen sprake van was. Ik hield het toch maar op de gebruikelijke tocht langs de Gaasp.
Kraanvogel lag er mooi bij. Ons oude huisje was al heel lang vervangen door nieuwbouw en iemand was zo onverstandig geweest om twee enorme coniferen te planten langs het kromme toegangspaadje dat ik nog had aangelegd. Het duurde even voordat het tot me doordrong dat ik dat zelf indertijd had gedaan. Waren het de Thuja occidentalis Golden Smaragd of de Chamaecyparis lawsoniana ‘Yvonne’? Ik wist het niet meer. Het waren in ieder geval boompjes die klein hadden moeten blijven. Dat stond me nog bij. Het waren toch dwergcipressen? Thuis las ik in ‘201 Tuinplanten in kleur’ dat de dwergcipres een conifeer is die helaas vaak verkeerd wordt gebruikt. De dwergcipres kan namelijk zeer groot worden. Wie rekent daar nou op?
De mevrouw die nu de tuin bestierde, zat er niet echt mee. Ze was tevreden met haar tuin, maar al pratende bleek dat de nog steeds bestaande regeldruk haar niet echt beviel. Op de website van Linnaeus las ik later dat er een ledenraad is, met een vertegenwoordiger uit elk vak. Die tuinders adviseren het bestuur tot het beboeten of royeren van een lid wegens wangedrag of slecht onderhoud, als omschreven in de statuten en huishoudelijk reglement. Die tekst botst enigszins met het wervende: ‘Wij zien u graag terug op ons complex. Bedenk echter wel: langskomen is misschien niet meer weg willen!’

Dat alles niet altijd gaat zoals het moet op de volkstuin, blijkt ook uit een schrijven van de voorzitster met de titel ‘De

Toptien Ergernissen’. Het lijkt er bijna op dat ze geïnspireerd werd door mijn verhaal.
Die ergernissen gaan niet over rozen die last hebben van zwarte sterroet of slakken die je hosta’s opvreten. Nee, het is de mens die zich aan de werkplicht onttrekt, zijn hond los laat lopen of dreigt met een jurist als bestuursbesluiten hem niet aanstaan. En dan denk je dat je de wereld even achter je hebt gelaten als je op weg bent naar je volkstuin. En je je onderweg erop verheugt dat roos Lady Hillingdon vast en zeker nu is uitgekomen. En dat je geen stok nodig hebt om een loslopende hond van het lijf te houden. Het kan prachtig zijn in de natuur.
Ja, ik weet dat Ma Braun niet de moeder van Eva was, maar toch kon ik onderweg naar volkstuinpark T.I.G.E.N.O. een onbehaaglijk gevoel niet helemaal onderdrukken. Gelukkig trekt er vanzelf een glimlach over je gezicht als je de naam het complex prevelt en beseft wat erachter verscholen ligt. Iedereen begrijpt dat de puntjes tussen de letters aanduiden dat het hier om een afkorting gaat. Esthetisch gesproken zou ik het laatste puntje hebben weggelaten. Maar volkstuinders zijn precies en dat laten ze ook graag blijken.

Tuinieren Is Genoegen En Nuttige Ontspanning, zo is de volle naam. Onthoud dat tuinieren niet zo maar een beetje aanrommelen is. En van een beetje inspanning is nog nooit iemand dood gegaan.
Het complex ligt ver weg, helemaal achter de wijk Geuzenveld, samen met twee andere complexen. Voor de straten heeft men in een grabbelton met namen van sporters, bobo’s en officials getast. Zo is zwemtrainster Ma Braun bedacht met een fietspad en liggen de tuinen zelf aan een straat die de bedenker van het korfballen eert.
Het was er doodstil. Hoewel, dat was eigenlijk niet waar, want het complex ligt in de aanvliegroute van Schiphol. Het was net spitsuur. Elke paar minuten kwam zo’n prachtig toestel grommend en knorrend overvliegen. Het zou bijna de aandacht van de tuinen afleiden.
Of de tuinders waren op weg naar de Canarische Eilanden en verder, óf ze hadden het te druk met andere zaken. Het was zoeken naar iemand die met genoegen zich nuttig aan het ontspannen was. Het bleek een man te zijn die van de nood een deugd had gemaakt. Zijn dochter zou zijn tuin overnemen, maar na korte tijd bleek ze het te druk te hebben met andere zaken in haar leven, zodat in afwachting van dingen die zouden komen, haar vader de verzorging van de tuin weer op zich had genomen. Een bepaalde vorm van mantelzorg zou je het kunnen noemen, in ieder geval geen straf.
Als je in je tuin bezig bent, bijvoorbeeld met het planten van de bolletjes van Sneeuwroem (Chionodoxa) of Oude Wijfjes (Ipheion), vergeet je snel dat het volkstuinwezen een streng gereglementeerde mini-maatschappij is. Veel moet of mag niet. Vaak is dat bedoeld voor het welzijn van iedereen. Langzaam fietsen op de paden en dan alleen door mensen met een medische reden, die duidelijk zichtbaar een ontheffingspasje dragen. Die regel zou je eigenlijk ook de hele stad toewensen.

Dat je geen vlaggenmast in je tuin mag hebben, vind ik minder. Bij de ingang staan er twee en het is uitsluitend aan het bestuur om te bepalen welke vlag zal worden uitgehangen. Maar goed, daar valt mee te leven en zo blijft tuinieren toch genoegen.
En dan de haag of heg aan de paden langs de tuinen. Dat luistert nauw in de volkstuin. Hij mag niet te hoog worden, zodat je je afsluit van andere tuinders en natuurlijk hoort in het seizoen een maandelijkse knipbeurt, waarbij je ervoor zorgt dat hij niet breder wordt dan 30 centimeter. De hoogte stond ook altijd vast (50 centimeter), maar daarin is men soepeler geworden. Het mag om de rug van de tuinder te sparen nu tussen 60 en 80 cm worden. Oogt dat wel?
In de praktijk blijkt dat veel tuinders hier achter het haagje van de verplichte berberis thunbergii een tweede hoge heg hebben opgetrokken – vaak van coniferen - die alle zicht op de tuinen wegneemt en zo ook voorkomt dat je kunt zien wat in de tuin wordt uitgespookt. Regels zijn goed, maar regels zijn er om te worden vermeden. Dat is iets anders dan overtreden. Dat weten we allemaal prima.
Je vraagt je soms wel eens af waar het allemaal naar toe gaat met de volkstuin en het gevoel van samenzijn. Straks gaan ze ook nog het clubhuis afbreken.
