4 minute read

Onno Blom: Wolkers’ voetbalverhalen

‘EEN MENGELING VAN ZWART-RODE EN BLAUW-WITTE SHIRTS GOLFDE HEEN EN WEER’

Op zondag mocht Jan Wolkers als jongetje van zijn steil gereformeerde vader niet voetballen op straat en ook niet naar het voetballen kijken. Maar hij deed het toch. Hij ontsnapte aan het boze oog van zijn vader en rende het vuur uit zijn sloffen achter een kaalgetrapt balletje aan in een achterafstraatje van Oegstgeest. En als A.S.C. speelde, de AjaxSportman-Combinatie, in het trotse zwart-rood, sloop hij stiekem het voetbalveld op achter de huizen aan de De Kempenaerstraat om naar de wedstrijd te kunnen kijken. De eerste keer dat Jan dat deed in 1963, heeft hij een schitterend verhaal vastgelegd. In ‘De achtste plaag’ wordt een jongen van een jaar of acht getroffen door de ene Bijbelse plaag na de andere. Van zijn moeder krijgt hij een nieuwe, poepbruine plusfour aan, een ‘drollenvanger’, waarvoor hij zich verschrikkelijk schaamt. ‘Zo aardappelenzak,’ zegt zijn oudere broer, ‘als je nou in je broek schijt merken ze het tenminste niet direct.’ Samen met een andere jongen kruipt hij onder het prikkeldraad door dat om het gehele terrein van A.S.C. was gespannen. Samen lopen ze naar de achterkant van de houten tribune. ‘De planken die elkaar dakpansgewijs bedekten moesten vroeger gecarbolineerd geweest zijn. Maar het weer had ze een kleur gegeven als van een roestbruin dier dat aan het verharen is. Bovenin zaten twee grote openingen waardoor soms het geluid kwam alsof een groot beest snel en diep inademde, maar dan zijn adem inhield. Dan klonk er geklap.’ Als de jongens langs het veld naar het voetballen staan te kijken, krijgt een grote bonkige man met een hooivork over zijn schouder hen in de gaten. Ze rennen weg, en hij komt achter hen aan. ‘Bij het hek bleef ik staan, ik kon er toch niet alleen onderdoor. Ineens sprong de jongen opzij. Ik zag de hooivork door de lucht komen aanzweven als een sprietig insect. Toen ik opzij wilde springen struikelde ik en viel in het gras. Vlak naast mijn been kwam de hooivork trillend in de grond. Hij was met één tand van onderen door mijn plusfour gegaan.’ Zijn vriendje komt naast hem staan, bukt zich en pakt een steen op die hij van grote afstand recht op het hoofd van de bewaker gooit. ‘Het hoofd van de man sloeg achterover of hij een vuistslag kreeg. Terwijl zijn bovenlichaam schuin opzij viel schenen zijn benen nog naar ons toe te komen.’ Geschrokken trekt hij de hooivork uit de broek en kruipt weer onder het prikkeldraad door. ‘Ik durfde pas om te kijken toen we het pad langs het voetbalveld al bijna uit waren. Op de onoverdekte tribune leken de mensen boven het gras te zweven als ruiters zonder paard. Erachter golfde een mengeling van zwart-rode en blauw-witte shirts heen en weer. Toen keek ik naar de plaats waar de man gevallen was. Er lag iets donkers. Maar dat kon ook een hoop aarde zijn of roestig afval.’ ‘Verzinnen kan je dat niet,’ vertelde Wolkers later over ‘De achtste plaag’. ‘Die broek die voel ik zo weer om mijn benen zitten, en ook met die gaten erin.’ Hij kon nog precies aanwijzen waar hij onder het prikkeldraad was doorgegaan. ‘Dat zei iemand nog: die voetballers, dat zijn A.S.C. en U.V.S., zwart-rode en wit-blauwe shirts. Daar heb ik later geen moment bij gedacht, dat heb ik gewoon gezien. Gek hè.’ De wedstrijd die Wolkers beschrijft, was een heuse derby. Het veld van U.V.S., Uit Vriendschap Sâam, spelend in wit-blauw gestreepte shirts, lag slechts een kilometer verderop in Leiden. Een stroom voetballief-

hebbers zal die dag over de Rijnsburgerweg naar Oegstgeest zijn gelopen. Het blauwe trammetje uit de stad, dat zwart-rode vlaggetjes voerde als A.S.C. speelde, puilde uit van de supporters. Het valt exact vast te stellen van welke wedstrijd de jonge Jan Wolkers getuige is geweest. In de jaren dertig van de vorige eeuw is er maar één seizoen geweest waarin de eerste elftallen van A.S.C. en U.V.S. in dezelfde poule hebben gespeeld en in de competitie tegen elkaar uitkwamen. Tijdens het voetbalseizoen 1933-1934 waren A.S.C. en U.V.S. allebei ingedeeld in de 3e klasse A van de K.N.V.B. Op 6 november 1933 stond de kraker tussen rood-zwart en wit-blauw op het programma. Jan was toen net acht jaar geworden. Met A.S.C. ging het in die jaren bergafwaarts, terwijl het met U.V.S. bergopwaarts ging. De Leidenaren stonden in de tussenstand tweede, met acht punten uit zeven wedstrijden. De ploeg uit Oegstgeest stond laatste, met één punt uit zeven wedstrijden. Toch deed A.S.C. die dag niet onder voor U.V.S. De wedstrijd eindigde in 2-2. ‘De met spanning verbeide Leidsche derby tusschen beide bovengenoemde elftallen heeft bij ons geen tevredenheid kunnen verwerken,’ stond in het Leidsch Dagblad. ‘Over ’t algemeen demonstreerde ASC eenige veldmeerderheid, waarvan het effect echter twijfelachtiger werd, naarmate hare voorhoede het vijandelijk doel naderde. Dat wil echter niet zeggen dat de voorhoede der thuisclub niets goeds heeft gedaan. Integendeel: Kramp heeft meermalen moeten ingrijpen, maar hij deed dit zoo zeker, dat ook om die reden de A.S.C.aanvallen doodliepen.’ JAN WOLKERS & VOETBAL ONNO BLOM ‘Ik ga altijd zondags naar het voetballen kijken,’ zegt het jongetje in ‘De achtste plaag’. ‘Jij moet ook altijd komen.’ Genialiteit staat Jan Wolkers ging in zijn verbeelding altijd terug naar nooit buitenspel Oegstgeest, en zou altijd een bezeten voetballiefhebber blijven.

This article is from: