18 minute read

Eerste directeur Nederlands Veteraneninstituut

‘BNMO belangrijke samenwerkingspartner’

Sinds begin dit jaar is het Nederlands Veteraneninstituut een feit. Tweevoudig veteraan Paul Hoefsloot werd bevorderd tot generaal voor zijn benoeming tot eerste directeur-bestuurder van het instituut. Hij ziet zich voor de uitdagende taak gesteld om van deze samenvoeging van zes voorheen zelfstandige veteranenorganisaties één geheel te maken. “We kunnen ook van elkaar leren.”

Advertisement

Door: Fred Lardenoye Foto: Erik Kottier

Ergens in september vorig jaar op een zondagmiddag kreeg – toen nog – kolonel Paul Hoefsloot een telefoontje van de commandant Landstrijdkrachten, generaal Martin Wijnen. “Dan weet je dat er iets bijzonders is. Hij wees op het fusieproces in Doorn en de functie van directeur-bestuurder die vacant was en dat ze mij wilden voordragen. Ik zei: Daar hoef ik geen seconde over na te denken. Dat vind ik een grote eer.” Als één van de vier kandidaten begon hij aan de gesprekken, totdat hij van de minister te horen kreeg dat zij hem op deze functie wilde en ook de ondernemingsraad en de Raad van Toezicht instemden. “Dit kwam dus op mijn pad, maar het is een buitenkansje. Ik heb vanuit mijn eigen missies gezien wat zo’n ervaring voor militairen kan betekenen.”

Kosovo

In zijn militaire carrière kijkt Hoefsloot net als veel van zijn collega-offi cieren met plezier terug op zijn commandantenfuncties. Vooral de tijd dat hij als kapitein commandant was van een batterij in de periode 1997 -2000. “Dat komt ook omdat we in 1999 werden uitgezonden naar Kosovo. We hebben twee maanden in Macedonië gezeten om onder meer vluchtelingen op te vangen. Zo hebben we vluchtelingenkampen gebouwd en voor het eerst ook de doodsangst in de ogen van de mensen daar gezien, dat heeft veel indruk gemaakt.” Ook na de verplaatsing naar Orahovac in Kosovo maakte zijn eenheid het nodige mee. “Daar hadden de Serven enorm huisgehouden. We hebben veel ellende gezien. De massagraven zijn door onze mensen bewaakt om als bewijsmateriaal te dienen in de processen tegen oorlogsmisdadigers.” Hoefsloot weet daardoor ook uit ervaring dat de gevolgen van dergelijke missies voor een aantal militairen blijvend zijn. “Het heeft op ons allemaal veel indruk gemaakt. Maar vijf à zeven procent heeft er nog steeds last van, hetzij PTSS of andere verwerkingsproblematiek. Daar hebben we nog steeds contact mee.”

Afghanistan

Hoefsloot mag zich ook Afghanistanveteraan noemen, want in 2009 werd hij opnieuw uitgezonden. Bij Taskforce 6 werd hij geplaatst bij de staf onder leiding van de vorige commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp. “Ik hield me als hoofd sectie 5 bezig met de planning voor de langere termijn. Met name gericht op het dichter bij elkaar brengen van de partijen.” Het was een uitzending die zich voornamelijk afspeelde op de compound in Tarin Kowt. “Het kamp werd wel beschoten, maar meestal niet geraakt. Op één keer na, toen er een granaat vlak naast ons volleybalveld viel en op een douchefab terechtkwam waardoor een jonge militair dodelijk gewond raakte. Dat zijn wel dingen die impact hebben op je. Zelf had ik net gesport en gedoucht.” Maar als hij het vergelijkt met Kosovo, was het toch een hele andere uitzending. “Eerlijk gezegd sta ik liever met de voeten in de klei met de jongelui buiten, dan dat ik opgesloten zit op een compound. Dat vond ik mentaal zwaarder.”

Generaal Paul Hoefsloot: ‘Ook zorgmijders worden actief benaderd.’

Stevige klus

Zijn nieuwe functie van directeur-bestuurder van het Nederlands Veteraneninstituut oogt ook als een stevige klus. Het is immers een samenvoeging

Generaal Paul Hoefsloot eerste directeur-bestuurder van Nederlands Veteraneninstituut ‘BNMO belangrijke samenwerkingspartner’

van maar liefst zes voorheen zelfstandige organisaties: stichting Veteraneninstituut, stichting de Basis, de afdeling Zorgcoördinatie van het ABP/APG, het programmabureau van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, de coördinatie Nuldelijnsondersteuning van het Veteranen Platform en de stichting Nederlandse Veteranendag. Hoefsloot: “De afgelopen twee jaar is heel hard gewerkt aan deze fusie van zes partijen. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Maar daar heb ik geen enkele rol in gespeeld en dat maakt het misschien wel makkelijker om die partijen verder bij elkaar te brengen.” Dat het een uitdaging is, realiseert hij zich terdege. “Ik merk gewoon dat ze soms van elkaar niet eens weten wat ze exact doen. En deze tijd van coronamaatregelen maakt het ook niet makkelijker met veel meetings via het scherm. Ik probeer me wel in zoveel mogelijk van die groepen voor te stellen en te horen wat hen bezighoudt en of er losse eindjes zijn.” Dat doet hij samen met een directieraad waarin alle voormalige partijen direct of indirect vertegenwoordigd zijn. “Iedereen beseft dat we samen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Veteranenwet en dat we dat effi ciënt moeten doen. En we kunnen heel veel van elkaar leren.”

Onderzoek Dutchbat III

Hoefsloot vindt dat Nederland het internationaal gezien goed doet op het gebied van veteranenzorg. “Met het samenbrengen van de zes partijen gaan we dat nog een stukje beter organiseren. We zijn 24/7 bereikbaar voor de veteranen en hun relaties via het Veteranenloket. Ze worden altijd geholpen, er is altijd een luisterend oor. Vervolgens is er altijd materiële of immateriële zorg. Er zijn volgens mij weinig landen die ons dat na kunnen zeggen.” Dat er, zoals onlangs in opinieblad Vrij Nederland, iets negatiefs opduikt over veteranenzorg vindt hij dan ook jammer. “Je ziet dat het daarbij vaak gaat om zaken waarbij schadevergoeding wordt geëist van Defensie. Dat duurt, ook al vanwege de medische dossiers, vaak heel erg lang. Dat is niet goed voor de betrokken veteranen en dat moet beter. Maar dat wil niet zeggen dat de veteranenzorg niet goed is.” Over het onlangs gehouden onderzoek naar Dutchbat III, is hij duidelijk. “Ik vind dat wij nog meer kunnen doen en wij zullen onze bijdrage leveren in de aanbevelingen die de commissie Borstlap heeft gedaan. Sterker nog, we zijn al begonnen met een pilot met een reach out-team. Een klein clubje mensen dat veteranen opzoekt die geen zorg willen omdat ze bijvoorbeeld niets meer met Defensie te maken willen hebben. Het bestaat uit mensen die zelf uitzendervaring en/of ervaring met een trauma hebben. Zij proberen zorgmijders aan de hand te nemen naar de reguliere zorg. Daarnaast zijn er ook Dutchbat IIIveteranen die nuldelijnshelpers zijn en wat makkelijker contact kunnen maken met hun voormalige collega’s.”

Andere geüniformeerden

Hoefsloot heeft veel zin in zijn nieuwe functie. “Met 95 procent van de veteranen gaat het goed, dat mogen we niet vergeten. Maar met een kleine groep gaat het minder en daar moeten we gewoon goed voor zorgen.” Hij realiseert zich dat er een bredere groep is die het Nederlandse Veteraneninstituut moet bedienen. “Het gaat natuurlijk ook om oorlogs- en dienstslachtoff ers en andere geüniformeerde beroepsgroepen zoals politie, brandweer en ambulancepersoneel. We zien eigenlijk dagelijks wat de maatschappij ze aandoet, los van de trauma’s die ze oplopen door de zware ongelukken die ze zien. We hebben in Doorn voldoende expertise om ze iets moois te bieden en de helpende hand te reiken.” Dat het allemaal begonnen is met de BNMO is hem niet onbekend. “Daarom is het ook goed dat de BNMO hier ook nog steeds is, want het is ook een belangrijke partner om mee samen te werken.“ Dat hij de rol van de BNMO zo goed kent, dankt hij aan een collega. Toen hij hoorde van zijn nieuwe functie gaf deze hem het jubileumboek De gehavenden dat bij het 25-jarig bestaan van de BNMO werd uitgegeven. “Die collega zei: dan kun je zien waar het vandaan komt. Het zijn allemaal verhalen van mensen die in de oorlog hebben gediend, gewond zijn geraakt en over hoe ze geholpen werden. Dat was heel mooi om te lezen.”

‘Ik mis het contact met de leden’

Al bijna 25 jaar beheert hij de afdelingskas van de BNMO in Noord-Holland. Daarnaast is dienstslachtoff er Jaap Hoogenboom ook op diverse manieren actief voor de kerk. Voor al zijn vrijwilligerswerk kreeg hij in 2011 zelfs een oranje lintje.

Door: Fred Lardenoye Foto: Karin Stroo

“Met die ontploffi ng zit ik eigenlijk meer dan met die long die ik mis”, benadrukt penningmeester van de BNMO-afdeling Noord-Holland Jaap Hoogenboom (82) aan het begin van het interview. Hij doelt op de verwoestende explosie die in 1992 een groot deel van het industrieterrein van de chemische fabriek Cindu in Uithoorn in de as legde. De ramp kostte drie mensen het leven en elf medewerkers raakten (zwaar) gewond. Hij wijst op een aan de muur hangende foto van hem met collega’s in gelukkiger tijden. “De overledenen waren directe collega’s van mij.”

Bloemkweker

Jaap Hoogenboom is geboren en getogen in De Kwakel, dat deel uitmaakt van de gemeente Uithoorn in Noord-Holland. “Het is een hechte gemeenschap, met veel verenigingen. Dat werkt fantastisch.” Als zoon van een bloemkweker was hij eigenlijk voorbestemd om zelf ook bloemkweker te worden, maar de diensttijd veranderde zijn leven. In januari 1958 meldde hij zich als dienstplichtige bij de luchtmacht op de Generaal Snijderskazerne in Nijmegen. Na zijn opleiding volgde hij de brandweeropleiding in Schaarsbergen. Vervolgens werd hij bij de brandweer op vliegbasis Soesterberg geplaatst. “We hadden op de vliegbasis vier ploegen van acht man. Dat ging prima. Vaak stonden we langs de baan, maar gelukkig hadden we niet veel te doen.” Hij kijkt erop terug als een mooie tijd, maar dat veranderde toen hij ‘er uitgepikt werd voor de jaarlijkse doorlichting.’ “Ik was zwaar verkouden en toen ben ik in het sanatorium terechtgekomen voor een tiendaagse kuur. Ik leek daarna genezen te zijn, maar terug op de kazerne vond de arts dat voor een volledige genezing een ope-

ratie aan mijn rechterlong noodzakelijk was.” Daarbij moest een deel van de long weggehaald worden. In mei 1959 ging hij in het Antoniusziekenhuis in Utrecht onder het mes. “Bij die operatie heb ik een infectie opgelopen. Dat heeft ertoe geleid dat kort daarop mijn hele rechterlong operatief verwijderd moest worden.” Hoogenboom lag drie maanden in het ziekenhuis en daarna nog eens negen maanden in het sanatorium om weer aan te sterken.

De leden klagen dat ze die coronamaatregelen zo moe zijn

Explosie

Zijn diensttijd duurde al met al bijna drie en een half jaar. Met Kerst mocht hij naar huis. “Dat vond ik eigenlijk niks. Mijn broers en zussen waren aan het werk en mijn vader zei niets tegen mij, want de dokter had gezegd: laat hem maar met rust. Ik heb mijn zwager nog wel wat geholpen met de elektra, maar ik was heel snel moe.” Van zijn ouders kreeg hij alle ruimte. Zo kon hij zich uitleven in zijn hobby fotografi e door aan de slag te gaan bij een fotograaf in Aalsmeer, als vervanger van een jon-

gen die de dienst in moest. “Ik stopte, toen hij terugkwam. Het foto’s maken en ontwikkelen ging prima, maar ik was er niet helemaal gelukkig.” Na drie maanden solliciteerde hij bij het chemische bedrijf Cindu in Uithoorn. “Ik begon als fi jnglas-spoeler en zou er ruim 35 jaar werken.” Hij verruilde het laboratorium voor de reproafdeling waar hij zich opnieuw met fotografi e kon bezighouden. “Het was een prima werkgever, heel sociaal. Ik heb er altijd met plezier gewerkt. Tot de klap kwam.” Hoogenboom kan zich nog precies herinneren wat er die dag

Afdelingsbestuurder Jaap Hoogenboom (82) al bijna 25 jaar penningmeester

‘Ik mis het contact met de leden’

gebeurde. “Het begon met het brandalarm dat afging. Ik liep het kantoor uit, maar ik zag niks. Vervolgens ben ik teruggegaan, omdat er koffi e was. Ik zat nog niet of ik hoorde een geweldige klap. Er ontplofte een ketel met grote hoeveelheden stoff en die daar nooit in hadden mogen zitten.” Drie van zijn directe collega’s overleefden het niet. Hoogenboom kwam eraf met het glas van de gesprongen ruiten in zijn haren. “Ik zal het nooit vergeten.”

Passief

Nadat Defensie hem op het bestaan van de BNMO had gewezen, werd Hoogenboom in 1970 al lid van de BNMO. Lange tijd was hij een passief lid van de afdeling Noord-Holland, totdat hij een programma volgde in Doorn. ‘Het was geweldig’ schreef hij in een brief na die eerste kennismaking. Nog steeds gaat hij samen met zijn vrouw Thea naar Doorn, onder meer voor de OPD-dagen. “Ik vind het fantastisch en ik hoop dat dat ook allemaal blijft. We nemen vaak onze fi etsen mee, want de omgeving is prachtig.” Als vrijwilliger was hij al actief in de scouting en binnen de kerkgemeenschap. Na de afronding van een cursus Excel ging hij in 1997 ook in op een eerder verzoek van het afdelingsbestuur van de BNMO. Hij mocht zich meteen inwerken als penningmeester. “Ik wilde wat terugdoen, want ik krijg ten slotte ook nog een MIP.” Anno 2021 is Hoogenboom nog steeds als penningmeester actief in de afdeling Noord-Holland. “Wat mij betreft maak ik de 25 jaar vol. Als ik tenminste nog wat kan bijdragen aan het bestuur en zo voor de leden wat kan betekenen. Want daar doe je het voor”, zegt hij met een glimlach. “Aanvankelijk was de uitdaging Excel, maar later kwamen de activiteiten en kreeg ik steeds meer contact met leden. Dat maakte het werk nog veel leuker.”

Afdelingsbestuurder Jaap Hoogenboom: “Wat mij betreft maak ik de 25 jaar vol.”

Spoorlijn

Behalve zijn vrijwilligerswerk voor de BNMO heeft Hoogenboom nog diverse hobby’s. Op de vliegbasis Soesterberg maakte hij al deel uit van het mannenkoor en elke zondag speelt hij nog steeds op zijn orgel. “Het gaat nu wel wat minder”, zegt hij wijzend op zijn trillende linkerhand. “Ik heb last van een tremor. Ik vermoed dat het komt door een tekort aan zuurstof.” Dat is ook de reden waarom hij afscheid moet nemen van zijn andere hobby, een miniatuurspoortrein. Hij laat op de eerste verdieping trots een zelfgemaakte spoorlijn zien, compleet met twee door een brug verbonden tafels die handig kunnen worden opgeslagen tegen de wand, waardoor ze nauwelijks plaats innemen. “Die ga ik maar te koop aanbieden”, zegt hij berustend. De kaartavonden zijn door corona weggevallen. “Je ziet nu weinig mensen. Maar zo gauw het kan, gaan we buiten fi etsen.” Inmiddels heeft hij met Thea een nieuwe hobby gevonden: puzzelen. “Het meest mis ik het contact met de leden. We bellen ze wel op om te vragen hoe het gaat en of ze het nog een beetje volhouden. We hebben al lang geen afdelingsbijeenkomst in ons vaste honk, Hotel De Zoete Inval in Haarlemmerliede, gehad. Daar kunnen we altijd zonder zaalhuur terecht. We zitten er graag. Het eten is uitstekend en het is goed bereikbaar. Dat wordt erg gemist. Dat hoor ik ook terug van leden. Mensen klagen dat ze die coronamaatregelen zo moe zijn. Ze zijn wel toe aan een feestje!”

Afghanistanveteraan Erwin Hollemans promoot EHBO en Hulphonden ‘24/7 thuiszitten werkt bij mij niet’

Drie keer werd Erwin Hollemans uitgezonden naar Afghanistan, maar zijn problemen staken pas de kop op toen hij de dienst al had verlaten. Zoals zoveel veteranen stortte hij zich in eerste instantie op zijn werk en verdrong het verleden, totdat ‘de stoppen doorsloegen’. Na vier jaar therapie leidde een zelf aangeschafte hulphond hem naar een nieuwe toekomst.

Door: Fred Lardenoye Foto: Joy Heijnen

“Ze is nu eigenlijk met pensioen”, zegt hij, wijzend op zijn hulphond Scooby. BNMO-lid en Afghanistanveteraan Erwin Hollemans (43) heeft bijna zes jaar lang veel plezier gehad van de hond. “Ze doet haar werk nog wel, thuis wat minder. Door het traplopen op kantoor, waar ik lange tijd op de eerste verdieping werkte, is haar heup versleten. Ze mag nu doen waar ze zin in heeft,” zegt hij lachend. “En dat heeft ze dik verdiend. Zonder Scooby was ik nooit gekomen waar ik nu ben, dus ik mis haar wel. Daardoor slik ik nu weer extra medicatie,” voegt hij eraan toe.

Hekel

Hollemans was al actief als ondernemer, toen hij besloot om te solliciteren bij de Landmacht. “Mijn vader was adjudant in het leger en zei altijd tegen ons: jullie gaan er niet in. Maar ik had altijd iets gehad met vrede en veiligheid. Nadat ik was goedgekeurd, kwam ik terecht bij de genieopleiding. Aan oefeningen had ik een bloedhekel, maar ik wilde maar wat graag uitgezonden worden.” Zijn eerste missie in Afghanistan was achteraf gezien de heftigste. Met 104 Constructiepeloton werd hij in 2003 uitgezonden naar Kaboel. De mannen en vrouwen werden gelegerd op een internationaal kamp. In juni van dat jaar werd het getroff en door een zware aanslag op een bus met Duitse militairen. Daarbij vielen vier doden en veel gewonden. “Ik stond toen aan de poort op wacht. Ik heb nog naar ze gezwaaid, zo van ‘eindelijk, jullie mogen naar huis.’ Ze waren ongeveer 300 meter op weg in een fl auwe bocht, toen ik een enorme klap hoorde. Ik kon het niet zien, maar al snel werd duidelijk dat er sprake was van een aanslag en ontstond de hectiek. Een dag later brachten we de laatste groet aan de gesneuvelden.”

Onprofessioneel

Tijdens zijn uitzendingen ergerde hij zich regelmatig aan het gebrek aan professionaliteit bij sommige collega’s.

“Er waren jongens die de ernst van een oorlogsgebied niet doorhadden. Dan deden ze hun sjaal als een tulband om, om de locals na te doen.” Het leidde regelmatig tot incidenten, waarin hij zich niet gehoord voelde. “Ook kaderleden opereerden niet altijd professioneel. Zo waren voor ons erotische foto’s van vrouwen uit den boze, maar de kadertent hing er mee vol.” Zijn tweede uitzending als kwartiermaker naar Mazar-e-Sharif was relatief rustig. Ook zijn laatste uitzending in 2006 stond in het teken van opbouw, dit keer van Kamp Holland in Tarin Kowt voor de Task Force Uruzgan. Hollemans relatie met het kader was inmiddels zo slecht, dat hij een brief met al zijn ongenoegen aan een majoor schreef. “Door die brief kwam ik rechtstreeks onder zijn bevel.” Hierdoor had hij niets meer met het kader te maken en kon hij zich volledig richten op zijn opleiding voor basisbeveiliging. Het maakte de verhoudingen binnen zijn peloton er echter niet beter op. Hollemans kreeg nog wel de eervolle taak om het bord te ontwerpen van het kamp. “Daar ben ik nog altijd ontzettend trots op.”

Verziekt

Om diverse redenen kwam zijn wens om de opleiding aan de KMS te volgen niet uit. Voor Hollemans was het aanleiding om in 2007 als korporaal eerste klas afscheid te nemen van de krijgs-

macht. “Het had ook te maken met de verziekte relatie met het kader. Achteraf gezien, had ik toen al een steeds korter wordend lontje, als gevolg van het trauma dat ik bij mijn eerste uitzending heb opgelopen.” Het duurde nog enkele jaren, met diverse banen van korte

Achteraf gezien had ik toen al een kort lontje

Afghanistanveteraan Erwin Hollemans met Scooby: “Ik gun iedereen die het nodig heeft een hulphond.”

duur, voordat de verwerkingsproblemen aan de oppervlakte kwamen. “Ik kon niet settelen en had continu ruzie. In 2012 sloegen bij mij de stoppen door en ben ik via het Veteraneninstituut in een vier jaar durend hersteltraject terechtgekomen.” Een van de opties die tijdens de therapie naar voren kwam, was een hulphond. “Ik heb Scooby toen zelf aangeschaft en, uiteraard met professionele hulp, ook zelf opgeleid. Het lukte niet om via de offi ciële kanalen een hond te krijgen. Qua regelgeving viel ik overal net buiten en daarin ben ik niet de enige.” Vorig jaar besloot de Afghanistanveteraan de stichting SRLM (saamhorigheid, respect, lof en maatschappelijk) op te richten. “Ik gun iedereen die het nodig heeft een hulphond. Het doel van de stichting is om hulphonden in bruikleen te geven aan veteranen die ze zelf niet kunnen bekostigen.”

Instructie

De stichting houdt zich verder bezig met het geven van voorlichting. Hollemans volgde eerder, ook op eigen kosten, een omscholing tot instructeur Eerste Hulp. “24/7 thuiszitten werkt bij mij niet. Ik moet ergens mee bezig zijn.” Tijdens de opleiding had hij Scooby bij zich. “Iedereen reageerde heel verbaasd op de combinatie EHBO en hulphond. Toen ik vroeg wat ze zouden doen als mij iets zou overkomen, gaf iedereen aan: dan haal ik die hond weg, want eigen veiligheid gaat voor.” Hollemans ontdekte vervolgens dat ook bij Hulphond Nederland, het Rode Kruis en de KNGF geen handleiding is voor noodsituaties met een hulphond. “Terwijl die hond voor het slachtoff er natuurlijk cruciaal is. Als je de hond weghaalt, werkt dat alleen maar averechts. Voor de hond is het killing, want hij heeft juist geleerd om er voor de baas te zijn. Bij het baasje leidt het weghalen van zo’n hond alleen maar tot meer spanning.”

Pionierswerk

Ruim een jaar werkte Hollemans aan een protocol voor EHBO bij slachtoff ers met een hulphond. Hij heeft het, samen met zijn militaire geschiedenis, in een handzaam boekje vastgelegd. Dat brengt hij onder meer via social media onder de aandacht. “Ik merk dat er op dit gebied ook bij instructeurs kennis ontbreekt.” Zijn pionierswerk wordt gedeeld en soms gekopieerd. Zo greep hij in 2017 naast de jaarlijkse inspiratieprijs van het Oranje Kruis, terwijl de jury een jaar later iemand met vrijwel hetzelfde protocol wél de prijs toekende. Hollemans kreeg wel een uitgebreide reportage in het magazine EHBO.NL en inmiddels heeft het Oranje Kruis als eerste hulporganisatie een passage over de hulphond in de handleiding voor instructeurs gezet. De Afghanistanveteraan vindt dat de maatschappij eigenlijk nog niet klaar is voor hulphonden. “Het is nog steeds heel veel van ‘waarom iets niet kan’.” Als voorbeeld noemt hij werksituaties. “Je komt al snel op een kantoorfunctie of de lopende band, zodat de hulphond ernaast kan liggen. En zelfs dan komen er vaak bezwaren. Je kunt wat dat betreft beter een gebroken arm hebben. Dan is zichtbaar dat je iets mankeert. Het heeft allemaal te maken met onbekendheid, maar ook met onbegrip. Juist daar willen we met de stichting iets aan doen.”

Meer info op www.srlm.nl

This article is from: